Bavo en Lieveken - 9

Total number of words is 4537
Total number of unique words is 1380
51.3 of words are in the 2000 most common words
68.9 of words are in the 5000 most common words
77.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
vreezen, dat hij niet meer zou genezen. Dan gebeurde er iets, dat ons
in de bitterste ellende moest storten. Een mijner zonen, die sedert
als soldaat naar Afrika is vertrokken, een woestaard, een gevoellooze
verkwister, was reeds meer dan eens, tot schande der arme Godelieve,
aan hare kostschool gaan bellen om haar geld te vragen. Dit mishaagde
de meesteresse van het gesticht zeer; maar uit genegenheid voor
Godelieve had men geduld gehad, zoolang totdat eens mijn baldadige
zoon, door den drank verblind, binnen de kostschool drong en daar,
door scheldwoorden en gewelddaden, zijne zuster eene groote somme
gelds wilde afdwingen. Hij joeg den lieden zulken schrik aan en
ontstichtte de leerlingen op zulke onbehoorlijke wijze, dat Godelieve
hare plaats verloor en, schier half dood van schaamte en wanhoop, naar
huis kwam. Haar broeder, die wel gevoelde, dat hij ons allen
ongelukkig had gemaakt, vertrok des anderen daags om dienst te nemen
in het vreemdenlegioen voor Afrika. Godelieve, wier moed en opoffering
onuitputtelijk zijn, begon onmiddellijk rond te zien om weder eenige
leerkinderen te zamen te krijgen, en wat naaiwerk te vinden; maar het
gelukte haar niet spoedig genoeg. De armoede stond voor onze deur, en
wij schrikten van de droeve toekomst, die ons bedreigde. Misschien
had mijn arme man een geheim voorgevoel, dat hij niet lang meer zou
leven. In hem ontstond eensklaps eene onverwinnelijke begeerte om
terug naar Vlaanderen te gaan. Wij wilden hem dit besluit uit het
hoofd stellen; Godelieve bovenal, waarom, ik weet het niet, beefde bij
het gepeins alleen, dat wij de stad Gent nog zouden wederzien. Er was
niets aan te doen; want hij smeekte ons met overvloedige tranen, hem
toch niet op vreemden grond te laten sterven. De lucht van Vlaanderen
zou hem genezen, hij was er van overtuigd. Wij verkochten onze
meubelen en ons huisraad, om op den ijzeren weg of met de diligence te
reizen, en vertrokken op eenen zekeren morgen naar het geboorteland.
Van al mijne kinderen wilde niemand ons volgen dan Godelieve alleen.
Mijn man had te veel van zijne krachten verhoopt. Alhoewel hij
onderweg dreigde te bezwijken, wilde hij toch de reis niet staken;
maar toen wij het voorgeborcht der stad Rijssel bereikten, kon hij
niet verder en viel buiten kennis in de herberg, voor welke wij ons
hadden doen afzetten. Hij bekwam echter een beetje, nadat hij eenige
uren had gerust. Wij bleven twee dagen in de herberg; maar onze
weinige geldmiddelen waren schier ten einde. Wij vonden niet verre van
daar een klein werkmanshuisje, dat ledig stond, huurde het en brachten
er onzen armen zieke naartoe. Een slecht bed, een paar stoelen, eene
oude kachel en twee of drie stukken keukengerief, ontnamen ons, tot
den laatsten frank, al wat wij bezaten.... Luister nu, ik bid u,
mijnheer, en moget gij den moed en de zielegoedheid van mijn kind
bewonderen, zooals zij het verdient! Dan kwam eene wreede ellende ons
bezoeken; ik werd van schrik en wanhoop bijna zinneloos. Geen voedsel,
geen hulp voor mijnen stervenden man, geen uitzicht dan de honger voor
ons en een akelige dood voor hem. Hoe zal ik het engelachtig gedrag
van Godelieve beschrijven? Zij bracht geld in huis, zij deed den
dokter komen en betaalde de medicijnen. Waar zij de middelen haalde,
dorst ik haar niet vragen; maar ik bemerkte wel, dat eerst hare
oorringen, dan haar gouden kruis, en dan allengs hare schoone
kleederen verdwenen, zoolang tot haar niets meer overbleef dan
voorwerpen zonder waarde. Eindelijk moesten ook mijne zondagskleederen
worden opgeofferd. Ik sprak van mijnen man in het hospitaal te zien te
krijgen; maar hij smeekte weenend om genade, en Godelieve wilde er
niet van hooren. Dan hebben wij naar Rouaan geschreven, om hulp van
onze kinderen te hebben. Mijn jongste zoon alleen heeft geantwoord,
dat hij zou komen om voor ons te werken; doch hij had zich in zijne
fabriek sterk aan den arm gewond en liet ons wachten totdat het te
laat was. Dit heeft zoo bijna eene gansche maand geduurd, mijnheer,
eene gansche maand, dat Godelieve elken nacht op eenen stoel bij het
bed haars vaders bleef gezeten, hem troostende, hem sprekende van
genezing, van Gods barmhartigheid en van een beter leven in den hemel.
Geene klacht in haren mond; zij lachte, zij was vroolijk, de goede, om
moed te geven. O, mijnheer, de woorden ontbreken mij om u te zeggen,
wat Godelieve in die schrikkelijke dagen voor ons gedaan heeft.
Oordeel er over: gedurende de laatste week zijns levens heeft mijn
arme man, door de teedere zorgen, door de liefderijke vertroostingen
van zijn kind verleid, haar aangezien voor eenen engel, en niet
anders meer tot haar gesproken dan tot een wezen, door God gezonden om
zijnen doodsstrijd zacht te maken, en hem den hemel te wijzen. En,
mijnheer, het was niet omdat haars vaders geest door de ziekte was
verzwakt, o neen, ik, hare moeder, ik verkeerde in dezelfde dwaling.
Er kwam een oogenblik dat hare onbegrijpelijke opoffering mij
nederwierp voor hare voeten en dat ik, van dankbaarheid en bewondering
zinneloos, voor mijn kind knielde als voor het zuiverste beeld van
Gods goedheid zelve. Ach, haddet gij mijnen armen man zien sterven,
met eenen zaligen lach zijne dochter aanschouwende, en nog, tot
vaarwel, de hand van zijnen troostengel kussende."
Zij smolt in tranen weg en liet het hoofd op de borst vallen.
De jongeling had dit verhaal met eene klimmende ontroering aangehoord;
de uitdrukking zijns gelaats was een zonderling mengsel van medelijden
en geheime fierheid, van smart en van blijdschap. Op het einde echter
had de deernis met het bitter lot der Wildenslags hem overwonnen;
sedert eene wijl leekten er stille tranen op zijne wangen.
Hij stond op, ging tot de vrouw, greep haar de hand en zeide:
"Arme bazin Wildenslag, wat hebt gij geleden! Ik beschuldigde u zoo
wreedelijk. O, vergeef het mij! Wees gedankt; want ik begrijp aan uwe
woorden, aan uwe moederlijke ontroering, dat gij hebt medegeholpen om
uwe Godelieve de loopbaan te laten betreden, die hare deugd en hare
geleerdheid haar voorschreven. Kom, troost u; ik zal mijne ouders
over u spreken; wij zullen u helpen; de ellende ten minste zal u niet
meer bezoeken."
"Wees gezegend, mijnheer," murmelde de vrouw nog snikkend, "uwe
eindelooze goedheid ontrukt mij nieuwe tranen. Ha, gij hebt het hart
uwer moeder ... een hart, mild en edel als het hart mijner Godelieve!"
Bavo deed eenen stap naar zijnen schrijflessenaar en nam er eenig geld
uit.
"Met de honderd franken, die dáár liggen," zeide hij, "kunt gij den
prijs van het verloren pak betalen. Deze droeve zaak mag u dus niet
meer bekommeren. Hier hebt gij nog honderd franken meer, om in uwe
eerste behoefte te voorzien, ik zal met mijne moeder de middelen
overwegen om u een min bitter lot te verzekeren. Indien wij uwe
Godelieve eene plaats van leermeesteresse te Gent konden bezorgen?
Voor uwen zoon heb ik voordeelig werk. Vermits hij een gevoelig gemoed
heeft, zal ik hem in den goeden weg terugbrengen.--Daar, neem het
geld, vrouw; gij hebt mij heden verlost van eene lange treurnis, van
eene diepe smart, die mij sedert jaren aan het harte knaagt. Ja,
vrouw, het is zoo. De gedachte, dat het goede, zoete Lieveken, de
vriendin mijner kindsheid, de gedienstige engel, die bij het ziekbed
mijns vaders heeft gewaakt, in de wereld was verloren geloopen, deze
gedachte was mij pijnlijk, en mijn medelijden werd allengs eene
onverwinlijke smart. Nu ben ik daarover gerust, nu ben ik gelukkig te
weten, dat zij ten minste hare zedelijke natuur, hare schoone inborst
en de edelheid harer beminnende ziel ongeschonden heeft behouden."
Bazin Wildenslag had het geld van de tafel genomen. Zij vouwde de
handen te zamen voor den jongeling en zuchtte met de oogen vol tranen:
"O, mijnheer, uwe barmhartigheid, uwe goedheid maakt mij stom; ik weet
niet, hoe u mijne erkentenis uit te drukken. Morgen vroeg, vóór ons
vertrek, zullen wij hier terugkomen. Godelieve zal op de knieën u
zegenen voor uwe milde weldaad...."
"Godelieve? Morgen?" kreet de jongeling verbaasd. "Waar is dan
Godelieve?"
"Ik durf u niet langer bedriegen, mijnheer; zij is in de
Sint-Baafskerk en bidt er voor het Heilige Graf...."
"En waarom kwam zij niet met u?"
"Het arme meisje is vervaard, mijnheer."
"Vervaard? Van mij?"
"Beschaamd, mijnheer; om onze reis naar Gent te kunnen betalen, hebben
wij de eenige kleederen, die nog waarde konden hebben, moeten
verkoopen. Godelieve schrikte van zich voor u te vertoonen...."
"En nochtans, ik zou haar willen zien!" riep Bavo met ontsteltenis.
"Na acht jaar afwezigheid! Wat doen de kleederen? Zij getuigen immers
van hare opoffering, van hare liefde voor hare ouders? Ach, mocht ik
eene belooning eischen, het ware, dat het mij toegelaten wierd haar te
troosten en haar moed te geven!"
"Ik zal ze halen, mijnheer. Mij ook beschaamde de poging, welke ik bij
u moest beproeven; maar de weldaad van edelmoedige menschen als gij
zijt, vernedert niet, integendeel! Ik zal het Godelieve doen
begrijpen, mijnheer. Zij zal komen om u te danken."
Bazin Wildenslag ging ter deur uit.
Als bezwijkend onder eene geweldige ontsteltenis, liet Bavo zich op
een stoel zakken en legde het hoofd in de handen. De afwisseling
zijner uitdrukking getuigde dat hij worstelde tegen gepeinzen, die
tegen zijnen wil hem bestormden. Evenwel na eenige oogenblikken scheen
hij over deze geheime opwellingen van een vorig gevoel te hebben
gezegepraald; want hij hief het hoofd op en zeide met eenen lichten
spotlach tot zich zelven:
"Het zijn droomen, die vergaan voor de wezenlijkheid. Geene
onmogelijke gepeinzen! Ja, het is ons plicht, te erkennen en te
beloonen wat het goede Lieveken eertijds voor mijnen zieken vader
heeft gedaan. Lieten wij haar ongelukkig zijn, het ware eene wreede
ondankbaarheid, misschien eene zedelijke misdaad. Onze plicht is zeer
eenvoudig te vervullen. Wij zullen hen bijstaan en beschermen, totdat
Godelieve eene voordeelige plaats in een onderwijsgesticht heeft
gevonden; totdat zij weder de middelen hebben bekomen om stil en
tevreden te leven. Wij zullen over hen waken, om voortaan het ongeluk
van hen af te keeren. Anders kunnen wij toch niets...."
Weder boog hij het hoofd en staarde ten gronde; na eene wijl
beweegloos te zijn gebleven, murmelde hij met eenen diepen zucht:
"Het is zonderling! De mensch schijnt een dubbel wezen in zich te
besluiten ... maar neen, zijn wil en zijn hart stemmen niet altijd
overeen. En nochtans, ik moet die gepeinzen verjagen. Vermits er
tusschen haar en mij eene maatschappelijke onmogelijkheid is ontstaan,
moet ik mijne kindsheid vergeten. Haar ongeluk legt mij den eerbied
op; kwetsen wij hare gevoelige ziel niet. Ha, men belt! Daar is zij!
Hoe klopt mijn hart! Ik moet mij bedwingen.... Arm Lieveken! was het
zóó, dat ik haar moest wederzien?"
Vrouw Wildenslag trad in de kamer, gevolgd door hare dochter.
Het benauwde meisje hield het hoofd gebogen als eene veroordeelde, en
dorst den blik niet opheffen; zij beefde zichtbaar, en slechts toen
hare moeder haar bij den arm greep, kwam zij vooruit tot in het midden
der kamer.
Een versmachte kreet was Bavos boezem ontsnapt, en hij had eenen stap
gedaan om tot het meisje te naderen en haar de hand te grijpen; maar
hij wederhield zich zelven en zeide:
"Godelieve, vergeef het mij: ik wenschte zoo vurig u te zien. Wees
niet beschaamd; ik weet, dat gij hebt geleden en wat gij voor uwe
ouders hebt gedaan. Die slechte kleederen verheffen u in mijne oogen,
en de eenige indruk, dien zij op mij uitoefenen, is mij een gevoel van
eindeloozen eerbied in te boezemen voor het edel hart, dat zij
bedekken."
Het meisje hief het hoofd op en sprak zeer bedaard, doch met eenen
plechtigen nadruk:
"Mijnheer, ik dank u uit den grond mijner ontroerde ziel, meer nog
voor uwe goede woorden, dan voor uwe milde weldaad. Niet alleen
verlost gij ons van de akelige vrees; maar gij redt ons uit de
ellende. Wees gezegend; in al mijne gebeden zal ik uwen naam en den
naam uwer ouders mengen, opdat God u gelukkig late zijn in de maat
uwer grootmoedigheid."
Bavo scheen verstomd; er lichtte een vreemde glans in zijnen blik;
hij rustte met de bevende hand op de tafel, als hadde hij eenen steun
noodig gehad. Die groote blauwe oogen, zoo kwijnend en zoo vol
dankbaarheid op hem gevestigd; dat fijn gelaat, dat zuiver voorhoofd,
waarop nu de rozeverf der kuischheid en der schaamte wolkte! O! zij
was schooner nog dan het engelachtig Lieveken zijner droomen. Wat
geweldigen strijd voerde hij tegen zijn hart! Maar hij moest zijne
dwalende zinnen bedwingen: de eerbied voor de ongelukkige Godelieve
gebood het hem.
Een holle zucht welde op uit zijnen beklemden boezem; hij liet zich op
eenen stoel zakken en zeide met schijnbare kalmte:
"U weder te zien na acht jaar afwezigheid, Godelieve, is mij eene
groote blijdschap. Het ontstelt mij. Natuurlijk, niet waar? Die
herinneringen der kindsheid, hoe blijven zij, immer met nieuwe kracht
opgewekt, in het menschelijk harte leven!... Ach, ik laat u daar
staan, te midden der kamer. Verontschuldig mij; zet u neder."
Godelieve hief de handen smeekend op.
"Mijnheer," stamelde zij, "heb medelijden met een ongelukkig meisje!
Uwe goedheid is zoo eindeloos. Ik ben ontsteld, ik gevoel mij ziek,
mijne krachten begeven mij. Vergun mij als eene genade, voor heden dit
huis te verlaten. Morgen vroeg zal ik bedaard zijn, ik zal, beter dan
nu, madam uwe moeder mijne grenzenlooze dankbaarheid kunnen
uitdrukken...."
"Gij wilt vertrekken, Godelieve?" kreet de jongeling met verdriet. "O,
neen, ik bid u, nog een oogenblik!"
Door hare moeder aangedreven om aan dien wensch te voldoen, zette het
meisje zich neder en boog weder het hoofd. Men zou gezegd hebben, dat
de oogslag van Bavo haar schrik inboezemde; en inderdaad, zij had bij
elken zijner blikken gesidderd.
"Zeg mij, Godelieve, hebt gij in uw smartelijk leven nog dikwijls aan
onze gelukkige kindsheid gedacht?" vroeg Bavo.
"Mijn eenige troost op de wereld," zuchtte het meisje, "was de
dankbare herinnering uwer goedheid voor het arme zieke kind."
"En voor mij, Godelieve, was het de eenige, maar bittere smart mijns
levens, te moeten denken, dat de zoete gezellinne mijner kinderjaren,
ongelukkig en verloren, in de wereld dwaalde."
Er heerschte eene korte stilte.
"Godelieve," vroeg de jongeling eensklaps, als gedreven door eene
geweldige ontroering, "Godelieve, ik gaf u een aandenken, eene
gedachtenis. Hebt gij ze bewaard?"
Hij bekwam geen antwoord.
"Het beeld van Bavo en Lieveken met hun boek in de hand," zeide hij,
"onnoozel en gebrekkig werk, dat aan den kleinen Bavo schier eene
maand arbeid kostte. Gij hebt mij beloofd, dat gij het zoudt bewaren."
"Maar, Godelieve toch, hoe kunt gij M. Damhout dus zonder antwoord
laten?" kreet moeder Wildenslag. "Ja, ja, mijnheer, zij heeft het
bewaard.--Wederhoud mij niet, Godelieve.--Zoo goed bewaard, mijnheer,
dat het sedert jaren onder het kleine crucifix hangt, waarvoor
Godelieve gewoon is te bidden."
"Ach, dank, dank om uwe trouwe herinnering!" riep Bavo.
"Waarom verwondert u dit, mijnheer?" zeide het meisje met eene vonk
van waardigheid in de oogen. "Indien ik mijn gansche leven wilde
bidden voor het geluk van hem, die mij leerde lezen, kon ik iets beter
doen dan zijn beeld te hangen op de plaats, waar ik elken avond
nederknielde om mijne ziel tot God te verheffen?"
Bavo liep tot haar, greep haar de beide handen en zeide diep ontroerd:
"Altijd dezelfde engel! Kom, Godelieve, troost u en schep moed; gij
zult niet ongelukkig meer zijn. Wij zullen u beschermen. Wij zullen
eene goede, zeer goede plaats van leermeesteresse te Gent zoeken;
mijne moeder zal u weder liefhebben en u helpen. Ik zal uw vriend
zijn, evenals toen wij nog onnoozele kinderen waren.... Het is te
zeggen ... ik weet niet, de ontsteltenis maakt mij duizelig, mijne
zinnen zijn verward...."
Het verschrikte meisje ontwrong hem hare handen met zulk koortsig
geweld, dat hij zich in zijn hart over deze beweging gekwetst gevoelde
en met spijtige verbaasdheid eenen stap terugdeinsde.
Godelieve hief langzaam het hoofd op; alhoewel er tranen in hare oogen
glinsterden, was er zooveel maagdelijke fierheid in haren blik,
zooveel edelheid in de uitdrukking van haar schoon gelaat, dat Bavo
haar met ontzag aanschouwde.

[Illustratie: Aan mij de vriendin mijner kindsheid!]

"Ik smeek u, mijnheer, heb toch medelijden met mij!" zeide zij.
"Vergeten wat gij voor mij als kind hebt gedaan, vergeten wie ons nu
uit den afgrond der smart zoo grootmoedig opheft,--de dood zelf kan
mij daartoe niet bekwaam maken; want in Gods schoot zelven zal
mijne ziel zich nog uwer goedheid herinneren. Maar zoek geene plaats
voor mij te Gent. Na den dag van morgen zal ik den grond mijner
geboortestad niet meer betreden. Ik ken de edelheid uws harten; gij
begrijpt mij, ik ben er zeker van."
"Maar neen, ik begrijp u niet!" morde Bavo.
"Gij begrijpt den onverbiddelijken plicht niet, mijnheer, die mij
dwingt in Frankrijk een bestaan te zoeken?" hervatte Godelieve. "Ach,
bestonden er tusschen u en mij geene diepe, geene onverdelgbare
herinneringen, ik zou uit erkentenis de dienstmeid uwer moeder, en,
ware het mogelijk, uwe slavin willen worden. Nu mag geen andere band
tusschen ons bestaan dan de weldaad van den eenen kant en de eeuwige
dankbaarheid van den anderen. Ik heb veel geleden, zonder dat mijn
moed er onder is gebroken. Moest ik een oogenblik uwe achting derven,
mijnheer, ik stierve eenen pijnlijken dood. Ja, ja, Bavo, de ziel der
arme Godelieve heeft honger naar uwen eerbied, en zij zal dien
behouden met hare dankbaarheid tot aan het graf. Vaarwel, mijnheer,
tot morgen!"
En opstaande greep zij den arm harer moeder en trok haar naar de deur.
De jongeling stak de handen uit, als om haar te wederhouden; maar de
plechtige woorden der maagd hadden hem zoo geweldig tot het gevoel der
wezenlijkheid en tot het besef des plichts teruggeroepen, dat hij als
aan den vloer bleef genageld, totdat hij de voordeur hoorde sluiten.
Dan hief hij, stom en met verbaasden blik, de armen in de hoogte,
allerlei onduidelijke woorden in zich zelven murmelende. Zijne zinnen
waren ontsteld en zijne gedachten verward.
Eindelijk, na een oogenblik rust, zeide hij in zich zelven:
"Wat is zij schoon, wat is zij schoon! Onder die slechte kleederen
scheen zij mij fier en indrukwekkend als eene koningin. Hoe heeft zij
de zuiverheid, de fijnheid des harten kunnen behouden in zulke wereld,
tusschen grove, onwetende menschen, dwars door nood, honger en
ellende? Ha! het onderwijs! Ik ben het, die deze ziel het licht en de
sterkte heb gegeven om aan de verleiding, aan de zedelijke verlaging
te wederstaan; mijne moeder is het, die haar de liefde tot deugd en
plichtsbetrachting heeft ingeboezemd. Roos onder de doornen, lelie
bloeiend op een mesthoop! En de lelie is zuiver gebleven, en de roos
heeft hare geuren uitgewasemd als eenen balsem over het lijden
dergenen, die haar omringden! Edel moet zij zijn boven de edelsten, om
onder zulke beproeving niet te zijn bezweken. Dank, dank, o, mijn God,
dat Gij de kiemen, door een ander kind in haren geest en in haar hart
gestort, niet onvruchtbaar liet zijn!"
Hij wreef zich het voorhoofd en stapte in de kamer rond, als wilde hij
zijne stormende gepeinzen ontvluchten. Eensklaps staan blijvende, riep
hij uit:
"Onmogelijk, onmogelijk! De wereld, mijne ouders ... hare broeders,
hare zusters ... het eenige geluk, dat mij op aarde moet geweigerd
blijven!... Maar heeft zij daar schuld aan? Zij zal verre van hare
geboortestad gaan dwalen, verdriet hebben, gaan kwijnen misschien? Ja,
ja, ik bedrieg mij niet: hare schuchterheid, hare schaamte, hare
verschrikte kuischheid, hare laatste woorden.... Zij ook heeft
getreurd, zij ook heeft eenen wreeden knagenden worm in het hart
gedragen!"
Hij stortte neder op eenen stoel, sloeg zich de handen voor de oogen
en morde met wanhoop:
"Eilaas, eilaas, het kan niet zijn! Zij heeft gelijk; ik mag haar niet
meer zien na den dag van morgen. Ik insgelijks wil het aandenken
mijner kindsheid eerbiedigen en het zuiver bewaren tot aan het graf.
Zij heeft het gezegd; er is voortaan geen andere band tusschen ons
mogelijk dan de herinnering aan het verledene, de weldaad en de
dankbaarheid!"
Na een oogenblik stilte sprong hij weder recht.
"Ik zou haar verliezen voor altijd?" kreet hij. "Die edele ziel, dat
beminnend harte zou gaan verkwijnen in vreemde streken?... Er is een
andere band, een heilige band, een eeuwige band; er is een
geneesmiddel voor haar verdriet en voor mijne treurnis.... Ho, ik kan
het niet meer uitstaan; ik moet mijne moeder, mijnen vader, mijnen
meester spreken! Veroordeele mij de gansche wereld, het geluk mijns
levens staat op dien prijs! Aan mij, aan mij de vriendin mijner
kindsheid! aan mij het zuivere, zoete Lieveken!"
En onder het uitspreken dezer woorden liep hij als een dwaze ter deur
uit.


SLOT

Een paar jaren geleden ontstond in mij de gedachte om een verhaal uit
het leven der Gentsche werklieden te schrijven. Met het doel om eenige
eerste inlichtingen daarover in te zamelen, belde ik op zekeren
namiddag aan het hek eener groote fabriek te Gent.
Ik had eenen aanbevelingsbrief en stelde dien ter hand aan den
bestierder van het gesticht, een man van ongeveer vijfendertig jaar,
en wiens kleederen, ofschoon van welstand getuigende, met vlokken
katoen en met stof waren overdekt.
Nauwelijks had hij mijnen naam in den brief gelezen, of hij toonde
zich zeer verblijd over mijn bezoek, zeide, dat hij een warm
liefhebber der Vlaamsche letterkunde was, en stelde zich geheel tot
mijnen dienst.
Uren lang leidde hij mij door talrijke zalen en werkhuizen der
fabriek, toonde en verklaarde mij alles, en antwoordde op mijne vragen
met zulke minzame dienstwilligheid, dat ik niet wist hoe hem voor zijn
gulhartig onthaal te bedanken.
Hij was zeker geen gewoon mensch. Van de nijverheid, van haren
voortgang en van de doelmatige inrichting des arbeids sprak hij niet
alleen met uitgebreide kennis, maar tevens met eene dichterlijke
geestdrift, die mij verwonderde.
Ik had reeds vroeger, zonder andere beweegreden echter dan de
nieuwsgierigheid, eenige andere dergelijke gestichten bezocht. Nergens
had ik zooveel orde en zindelijkheid aangetroffen. De werkhuizen en
zalen waren breed en verheven; sterke luchttochten om het stof te
verwijderen, had men in toereikend getal gemaakt; waar de raderwerken
of riemen den onvoorzichtigen arbeider konden aangrijpen en verminken,
waren deze werktuigen door zinken platen geblind; overal was ruimte en
lucht in overvloed, en men kon bemerken, dat hier met vaderlijke
bezorgdheid voor de gezondheid en het welzijn der werklieden werd
gewaakt. De vrouwen, mannen en kinderen, welke ik in groot getal aan
den arbeid zag, waren geheel anders dan ik ze mij had voorgesteld.
Geene vuile en gescheurde kleederen; ernst en ingetogenheid, iets
waardigs in den blik; en waar een hunner werd aangesproken,
beleefdheid en betamelijkheid.
Ik wenschte rechtzinniglijk den bestierder geluk en zeide, dat hij
hoogmoedig mocht zijn over het schoone gesticht, dat onder zijne
leiding bloeide.
"Inderdaad," antwoordde hij, "ik ben er reeds een beetje trotsch over;
maar ik hoop mettertijd nog meer verbeteringen tot stand te brengen,
bovenal wat het lot der werklieden betreft. Er is iets, waarover ik
meer hoogmoed gevoel...."
Hij bezag zijn uurwerk en zeide:
"Nog eenige minuten en ik zal het u toonen. Ziet gij, mijnheer, men
kan van den werkman al maken wat men wil. Daartoe behoeft natuurlijk
eenig geduld; want men moet allereerst de onwetendheid overwinnen,
die, zoolang zij bestaat, een volstrekte hinderpaal is tot alle
zedelijke verbetering der arbeidende klassen."
Een oogenblik daarna begon er eene klok te luiden. Hier en daar
verlieten kinderen en jongens de spinmolens, waaromtrent ik mij
bevond, en zij gingen het werkhuis uit.
"Is het rustuur voor hen gekomen?" vroeg ik.
"Neen, zij gaan ter school," was het antwoord des bestierders. "Van de
twee draadjesmakers verlaat er één den arbeid voor een uur; de andere
zal intusschen alleen den molen bedienen, iets wat hem niet moeilijk
valt, aangezien zijn gezel, vooraleer te vertrekken, alles zooveel
mogelijk in gereedheid heeft gebracht. Zoo is het insgelijks met de
kinderen, die in andere vakken werkzaam zijn. Elk heeft zijne beurt,
en wie zijnen arbeid gedurende de week niet kan verlaten, ontvangt het
onderwijs des Zondags en des Maandags, gedurende de uren der
werkstaking. Het is slechts sedert acht jaar dat ik, met oorlof mijns
meesters, deze school heb ingericht; en nu reeds mag ik mij beroemen,
dat meer dan de helft onzer werklieden, zoowel vrouwen als mannen,
kunnen lezen en schrijven. Men bemerkt het wel, niet waar, dat het
onderwijs hun een gevoel van persoonlijke waardigheid in den boezem
heeft gestort? Het is mijn droom, te mogen zien voordat ik sterf, dat
er op de gansche fabriek geen enkel ongeleerd werkman meer te vinden
zij. Gij zoudt kunnen denken, mijnheer, dat deze werkmanskinderen geen
vlug verstand hebben, of dat een enkel uur onderwijs geene merkelijke
vruchten in hen kan voortbrengen; gelief mij te volgen; ik ben wel
zeker, dat hetgeen gij gaat zien u zal verwonderen en verblijden."
Onder het uitspreken dezer laatste woorden richtte hij zich naar eene
deur, die uitgaf op een binnenplein, en bracht mij wat verder in eene
ruime zaal, vervuld met rijen lessenaars, waarachter ik een zestigtal
jongens, van acht tot vijftien jaar, zag zitten.
De bestierder zeide eenige woorden tot den onderwijzer; en deze
verzocht mij, dewijl de leerlingen juist hadden begonnen te schrijven,
eenen blik op hun geschrift te willen werpen.
Er waren er inderdaad velen, die een ongemeen schoone hand hadden.
Ik hoorde er eenigen lezen met eene zuiverheid van uitspraak, welke ik
zelden in andere scholen had ontmoet.
Dan volgden velerlei oefeningen, ditmaal grootendeels door den
bestierder zelven geleid, om mij over de vroege ontwikkeling van het
verstand dezer arme werkmanskinderen te laten oordeelen.
Er werden vragen voorgesteld aangaande de nijverheid en de verdeeling
van het werk, aangaande de geweefsels in het algemeen en het katoen in
het bijzonder, aangaande de beginselen der mekaniek en den aard der
stoffelijke krachten, die de mensch aanwendt tot het vergemakkelijken
van zijnen arbeid, aangaande de spaarkassen en de genootschappen van
onderlingen bijstand, en eindelijk aangaande de plichten van den
mensch jegens God, jegens zich zelven en jegens zijnen evennaaste; in
één woord aangaande alles, waarvan de kennis deze kinderen tot
behendige werklieden, tot goede huisvaders en tot verlichte burgers
van een vrij vaderland kon maken.
Mijne verwondering was groot, toen ik deze vragen door vele kinderen,
zonder aarzeling en met opmerkelijke klaarte, hoorde beantwoorden;
maar het verraste mij nog meer, hen gedurende een half uur, op het
zwarte bord of enkel uit het hoofd, de meest ingewikkelde vraagpunten
der rekenkunde te hooren oplossen.
Nauwelijks kon ik gelooven, dat ik deze zelfde jongens als
draadjesmakers achter de spinmolens had gezien. De bestierder en de
onderwijzer waren trotsch over mijne verbaasdheid en over den lof,
dien ik hun en hunnen leerlingen toezwaaide.
Nadat ik den bekwamen onderwijzer gulhartig en dankbaar de hand had
gedrukt, volgde ik den bestierder, die mij verzocht haast te maken,
dewijl hem anders de tijd mocht ontbreken om mij nog eene andere
school te toonen.
Hij leidde mij over het plein en opende een poortje. Wij traden door
eenen bloemrijken tuin, die met muren was omsloten. In de verte, bij
een looverhuisje, zag ik drie of vier kinderen, waarvan de twee
kleinsten in een wagentje zaten. Voor het lieve rijtuig waren twee
schapen gespannen. De voerman was een jongetje van ongeveer tien jaar.
Aan elke zijde van het wagentje liep eene oude dame, om de kinderen
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Bavo en Lieveken - 10
  • Parts
  • Bavo en Lieveken - 1
    Total number of words is 4602
    Total number of unique words is 1495
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    60.7 of words are in the 5000 most common words
    68.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 2
    Total number of words is 4656
    Total number of unique words is 1241
    55.5 of words are in the 2000 most common words
    71.3 of words are in the 5000 most common words
    78.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 3
    Total number of words is 4614
    Total number of unique words is 1198
    54.9 of words are in the 2000 most common words
    72.9 of words are in the 5000 most common words
    78.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 4
    Total number of words is 4651
    Total number of unique words is 1360
    49.8 of words are in the 2000 most common words
    68.0 of words are in the 5000 most common words
    75.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 5
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1357
    51.2 of words are in the 2000 most common words
    69.8 of words are in the 5000 most common words
    77.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 6
    Total number of words is 4615
    Total number of unique words is 1263
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    73.8 of words are in the 5000 most common words
    79.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 7
    Total number of words is 4622
    Total number of unique words is 1310
    53.0 of words are in the 2000 most common words
    70.9 of words are in the 5000 most common words
    78.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 8
    Total number of words is 4568
    Total number of unique words is 1333
    50.2 of words are in the 2000 most common words
    70.1 of words are in the 5000 most common words
    78.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 9
    Total number of words is 4537
    Total number of unique words is 1380
    51.3 of words are in the 2000 most common words
    68.9 of words are in the 5000 most common words
    77.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 10
    Total number of words is 1501
    Total number of unique words is 610
    61.4 of words are in the 2000 most common words
    75.6 of words are in the 5000 most common words
    83.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.