Multatuli: Multatuli en Mr. J van Lennep; Multatuli en de Vrouwen - 01

Total number of words is 4401
Total number of unique words is 1392
43.5 of words are in the 2000 most common words
58.4 of words are in the 5000 most common words
66.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.


MULTATULI
MULTATULI EN MR. J. VAN LENNEP
MULTATULI EN DE VROUWEN

DOOR
A. J. (L. VAN DEYSSEL)

TWEEDE HERZIENE DRUK

W. L. & J. BRUSSE'S
UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ
ROTTERDAM MCMXXII




Dit boek bevat mede eene Bibliographische Studie
betreffende K. J. L. Alberdingk Thijm door
Benno J. Stokvis. 31 Augustus 1922




VOORAF

Het jaar 1890 is wel een rijk jaar geweest voor boekhandel en
letterkunde; rijk aan voor den boekhandel veelbelovende en te
gelijk--wat maar al te zelden het geval is--voor de letterkunde
interessante uitgaven. Van de in dat jaar verschenen werken,
welke betrekking hebben op de geschiedenis der letterkunde, kan er
ongetwijfeld geen in beteekenis wedijveren met de deelen Brieven [1],
waaraan het ons een genoegen is eene bespreking te kunnen wijden.
Er zijn drie hoofdsoorten van auteursbrieven. Vooreerst die, waarvan
de schrijvers er naar streven de minste met hun naam geteekende
schrifturen tot vlekkeloos grammatikaal-korrekte stukjes te
fatsoeneeren, waarvan de schrijvers geen onderscheid maken tusschen
hun voor de drukpers en het publiek en hun voor een post-couvert en
een enkelen persoon bestemde bladzijden. Hun eenvoudigste briefjes
zullen glad, netjes en "mooi" zijn als de steeds "aan kant" gehouden
zitkamer eener Hollandsche vrouw, maar zullen ook geen spoor van
de charme eener huiselijk-intieme, ongewild-oprechte en pittoresque
wanorde vertoonen. Het echte intérieur van hun gemoedsleven, bevroren
in keurige spraakkunstvormen,--zij 't ook met de koude pracht van
een ijspaleis,--getoiletteerd met eene onberispelijke punktuatie,
zal voor hun lezers nooit gemakkelijk te betreden en geheel te leeren
kennen zijn.
De tweede soort auteursbrieven zijn die, wier schrijvers een radikaal
onderscheid maken tusschen gedrukt en ongedrukt. Als deze de pen ter
hand nemen om haar gedurende eenige uren in dienst te stellen van
de drukpers, doen zij hunner gedachte en de uitdrukking daarvan iets
als een officiëel, konventioneel tuig aan, gebruiken alleen algemeen
aangenomen en vaststaande zins- en stijlwendingen, die hun overigens
even gemeenzaam zijn als aan ambtenaren van den Burgerlijken Stand
en aan Geestelijken de formule der huwelijksplechtigheden. Maar,
als ware daar toch iets minder aangenaams in, hoe wreken zij zich op
hunne eigene, in hun schatting verplichte, deftigheid, als, in een
ander gedeelte van den dag, het uur der gemeenzame korrespondentie
heeft geslagen! Dan vermeien zij er zich in, zoo gemakkelijk mogelijk,
ja, meer dan gemakkelijk, achteloos, slordig, zich in hemdsmouwen te
bewegen. Daardoor ontstaat zulk een buitensporig verschil tusschen
hun publieke en hun private geschriften, dat eene vergelijking van
die twee soorten voortbrengselen zou doen wanen, dat men met twee
menschen te doen heeft in plaats van met een en denzelfden.
De derde soort auteursbrieven gelijken den eerstgenoemden, doch op
omgekeerde wijze. Het zijn de brieven dier schrijvers, die denken,
spreken, boeken schrijven, en brieven schrijven, alles op de zelfde
manier, en wel niet op een vooraf door hen bedachte of aangenomene,
maar alleen zóo, als hun gemoed en geest het hun op 't oogenblik van
't schrijven zelf ingeeft. Van hen kan men met alle recht zeggen,
dat zij schrijven in den meest ongebonden aller stijlen. Zij bemoeien
zich niet met stijl, zij laten de kompositie van hun stijl geheel
aan de spontane werking hunner stemming over.
Multatuli behoorde tot deze laatste schrijvers. Behalve dat de toon in
zijn publieke werken hier en daar iets hooger is aangezet, heeft hij
al die werken geschreven alsof het intieme brieven waren. Dát althans
kunnen wij nu met de meeste stelligheid weten. Wij zijn nu in staat
de brieven, de huishoudelijkste en innigste brieven naast de openbare
werken te leggen en te konstateeren: Multatuli heeft nooit kunnen
vermoeden, dat deze brieven eens openbaar zouden worden, hij schreef,
zooals hij dacht, en: zijn ander werk is precies als deze brieven. Ook
in dat andere werk schreef hij dus zooals hij dacht. Deze man heeft
de o. a. door Zola in Musset als zeldzaam geprezen verdienste van
nooit te hebben gelogen.
Laat ons dus herhalen: nu wij deze brieven bezitten, nu wij dus
zonder zweem van twijfel weten, dat Multatuli zich steeds gaf,
zooals hij was, nú kunnen wij pas degelijk aan de karakteristiek van
zijn persoon arbeiden, zonder vrees dat later eventueel te ontdekken
gegevens onze waardeeringen zouden kunnen beschamen. En daarom zijn
deze Brieven zulk een belangrijke uitgaaf te achten, en daarom behoort
het Nederlandsch publiek mevr. Dekker dankbaar te zijn, dat zij deze
uitgave heeft ondernomen.

Er is een belangrijk verschil in opvatting van hunne taak als
uitgeefster der Brieven hunner echtgenooten tusschen mevr. Dekker
en mevr. Huet, belangrijk en zeer eigenaardig. De koele en effen
brieven van onzen scherpen en kalmen officiëelen kritikus heeft
zijne vrouw ons gegeven, zoo maar, zooals zij daar lagen, zonder
eenig kommentaar, zonder emendaties, als archiefstukken ten behoeve
der letterkundige geschiedenis. De ongedurige, woelige, nooit eens
even bedaarde maar altijd hartstochtelijke epistolaire uitingen van
onzen niet-officiëelen philosoof, romanschrijver en prozadichter,
worden ons voorgelegd als heftige pleidooien in een polemiek, die nog
maar niet wil uitsterven, en mevr. Dekker omgeeft ze van, wikkelt
ze als 't ware in, kommentaren, in even intiemen toon gesteld als
de brieven zelf, en waar zij onophoudelijk zoo nadrukkelijk mogelijk
partij kiest voor haar beminden en vereerden man. Multatuli's vurige
ziel werkt na zijn dood nog na, er komt nog vuur uit zijn graf, deze
brieven zijn als de laatste brandende opwellingen van een vulkaan,
dien men ten onrechte reeds voor geheel uitgeput hield.




I. LETTERKUNDIGE BETEEKENIS VAN MULTATULI EN ZIJN WERK

Het woord "geniaal" meenen wij te mogen gebruiken in den zin van:
intuïtief in kunst, wetenschap, wijsbegeerte en letterkunde, spontaan
en helderziend in de hooge zaken van den geest. Geniaal is hij,
die plotseling, zonder dat hij 't zelf eigenlijk goed weet, doet
datgene, wat anderen slechts bereiken na lange jaren van oefening en
voorbereiding, vooral indien hij 't dan zelfs nog beter doet dan die
anderen het kunnen.
Hechten wij deze beteekenis aan het woord, dan is Multatuli een
geniaal man geweest bij uitnemendheid. Niet alleen dat hij nooit
zijn best heeft gedaan om letterkundige te worden, niet alleen dat
hij zelf steeds is blijven beweren geen letterkundige te zijn, maar
hij kwam tot het voortbrengen van letterkundige zaken geheel en al
zonder dat hij 't wist, geheel en al als 't ware buiten zichzelf
om. Hij was een ambtenaar, die meende verongelijkt te zijn; na
vruchteloos alle andere, meer gewone, middelen aangewend te hebben
om in zijn recht hersteld te worden, nam hij nu een middel te baat,
dat hem het uiterste, het eenig overblijvende, en ook ten slotte
het meest afdoende, toescheen; hij wenschte namelijk zijn zaak te
brengen voor de rechtbank der openbare meening. Hij nam dus de pen
ter hand, om: iets te beweren, om: een pleidooi te houden;--en ziet,
toevallig, van-zelf, tegen zijn bedoeling in, schreef zijne pen, door
zijne koude vingers op het Brusselsche zolderkamertje bestuurd, een
fraai letterkundig kunstwerk, een gedicht in proza, vol onstuimige
kunst-elementen van hartstochtelijke welsprekendheid, het beste
Nederlandsche belletristische werk van die jaren.
Van zijne genialiteit is Multatuli zich bewust geweest, althans
na dat hij Max Havelaar had voltooid. Na de lezing der verschenen
Brieven, is de veronderstelling niet gewaagd, dat gedurende het in
schrift stellen van Max Havelaar de bewust-wording der genialiteit
in Multatuli's binnenste plaats greep. Aandoenlijke bladzijden,
merkwaardige gegevens voor de letterkundige zielkunde tevens,
zijn de over zijn boek handelende passages in de brieven, die hij,
tijdens het opstellen van Max Havelaar, van Brussel uit aan zijn vrouw
schreef. Men neemt er zooveel als de ontroering in waar, die hem zelf
vervulde, bij de dagelijksche verrassingen, die het ontdekken van den
verborgen schat van zijn talent in zijne ziel hem bereidde. Eerst een
enkele regel over zijn Eerlooze (De Bruid daarboven). Deze is nog koel,
maar de zelf-ontdekking begint: "Ik heb idee dat ik daarvan iets maak,
en als ik slaag, schrijf ik meer" (Brieven, 1859, bl. 57). Dit was in
't begin van September 1859. Een paar weken later was Multatuli reeds
aan Max Havelaar begonnen te werken. Hij had zijn Eerlooze aan een
schouwburgbestuur gezonden en hoopte nu, om zelf moed te hebben om met
schrijven door te gaan, dat de heeren zijn werk zouden goedkeuren. Zie
hier wat hij, ongeveer 20 Sept., er over schrijft:
"Ik had te meer het antwoord [2] gaarne gehad omdat dit een goeden
invloed hebben zou op mijn werk. Ik ben namelijk sedert vele dagen
bezig met het schrijven van een ding dat misschien wel drie deelen
groot wordt. Nu is het zonderling zooals ik bij dat werk telkens
verander van opinie over het zelve. Ik heb oogenblikken dat ik er mee
tevreden ben en dan weer komt het mij voor als om te verscheuren. Ik
gis een 100 pagina's druk klaar te hebben. Als nu dat van de Eerlooze
gedurende dien tijd marcheerde, zou mij dat wat moed geven. Ik heb den
titel van dat stuk veranderd, het heet nu: De Bruid daarboven! Ik heb
het netjes overgeschreven en laten inbinden, en nu ligt het daar. Is
dat niet verdrietig? Zoo gaat het kassian met alles, hoe ik mij
ook uitsloof.
Als ik het werk waar ik nu mee bezig ben ten einde brengen kan, zou de
mogelijkheid om er een uitgever voor te vinden, zeker veel afhangen
van de réussite van den Eerlooze. Als dat een beetje opgang maakte
zou men er eerder toe overgaan iets te drukken, dan als de naam des
schrijvers geheel onbekend is.
Ik ben dikwijls mismoedig, en heb buyen dat ik niets kan
voortbrengen. Ik schrijf zoo weinig omdat ik niets te schrijven heb,
en mijne vingers zijn moe; ik heb er de kramp in. Het is maar jammer
dat ik zelf niet weet of mijn werk wat waarde heeft. Het komt me
telkens zoo onbeduidend voor, en dan weer niet."
Elders (28 Sept. 1859) heet het, na dat hij van de Vrijmetselaars,
Broeders van 't Rozekruis, door wier bemiddeling hij zijn Bruid
daarboven! op het tooneel wilde beproeven te brengen, o. a. vernomen
had, dat tooneel-besturen zich reeds royaal toonden indien zij een stuk
met vijf-en-twintig gulden betaalden, ook in een brief aan zijne vrouw:
"... ik wil mijn naam niet op de affiches hebben, want daar men in
Holland, dom genoeg, dikwijls een vooroordeel heeft tegen menschen die
frivole dingen schrijven, en ik misschien later weêr in betrekking
komen zal, daarom wil ik onder een anderen naam gedrukt of gespeeld
worden. Ik noem mij Multatuli, dat is: ik heb veel gedragen. (Deze
mededeeling is niet onbelangrijk, daar het ontstaan van den pseudoniem
er in verklaard wordt.) Welnu, als nu mijn stuk gespeeld wordt,... hoop
ik, niet lang daarna klaar te zijn met mijn boek en als dit dan met den
naam Multatuli in de wereld komt, die als mijn stuk een beetje lukt,
gauw in de gedachten komt, omdat hij zoo vreemd en toch welluidend
klinkt, dan moet dat op mijn boek doen letten. En dat boek, beste
Tine, moet ons er boven op helpen. God geef radikaal. Want al is dan
de letterkunde nog zoo schraal beloond in Holland, ik hoop dat men
voor mijn boek een uitzondering maken zal, omdat het boek zelve eene
uitzondering wezen zal.
Ik heb u reeds gezegd dat ik zoo dikwijls verander van stemming
daarover, maar sedert den laatsten tijd ben ik er weer zeer mee
ingenomen. Ik kan niet zeggen dat ik hard voortga, maar ik ben daarover
niet zoo verdrietig als gij zoudt meenen, omdat dikwijls als ik niet
kan werken (eerst de kou en nu, na de warmte, weegluizen die mij
's nachts beletten te rusten en dan ben ik 's morgens zoo heet van
huid en niet dispos) omdat die bezwaren niet van mijn geest komen,
waarvoor ik toen ik aanving bang was...
Ik ben zeker dat men in recensiën er stukken uit overschrijven zal. En
dat men zeggen zal: Wie is die Multatuli?..."
De zelf-ontdekking, het langzaam bewustworden der genialiteit,
komt ook fraai uit in regels als deze. Uitvoerige aanhalingen zijn
hier voorzeker niet ongepast, daar het de teederste en edelste
gemoedsbewegingen geldt, die zich in eene menschenziel kunnen voordoen:
"Ik durf na wat ik zelf weet van Holland en wat Van Hasselt
schrijft, toch beweren dat men mijn boek betalen zal, want ik zal
de lezers aangrijpen zooals ze nooit aangegrepen zijn. Zeg daarvan
niets. (Hoe lief naïef, deze laatste woorden) want men noemt dat
malle verwaandheid... maar ik heb een proef op mijn werk. Als ik
niet gestoord word door uiterlijke dingen, schrijf ik zoo gauw dat
ik over twee dagen er niets meer van weet. Dan lees ik hard op, en
als iets vreemds, wat ik voor weinig tijds maakte, welnu, dat komt
mij dikwijls heel goed voor.
Nu vraag je wat ik schrijf. Lieve engel 't is zoo'n raar boek. Voor
ik begon liep ik verdrietig rond en bedacht of ik over onze positie en
het infame gouvernement aan den koning zou schrijven... ik merk onder
het schrijven dat ik stof in mijn hoofd heb voor vele boekdeelen...
... Jij komt ook in mijn boek, ik heb je juist gisterenavond een
ondeugende streek laten uitvoeren, hoor beste lieve Tine, mijn Tine,
je bent mijn lieve hart. Och, ik las je zoo graag wat voor. Ik geloof
waarachtig dat er veel geest in is. Het is vroolijk, koddig, men zal
hoop ik lachen, en dan stuit men op een passage die zeer ernstig is...
... Ik kan niet goed in weinig woorden uitleggen wat het is. Het
gelijkt naar geen ander boek...
... Is dat dan niet een gek boek? Ik heb buyen, dat ik mijn werk
afkeur, maar de slotsom is dat het heel goed is. Middelweg is er niet."
Zoo gaat de schrijver nog lang voort, telkens herhalend, dat het
zoo'n vreemd boek is, dat hij er zijne vrouw zoo graag iets uit
voorlezen zou, of aan haar het afschrift van een hoofdstuk zenden,
als de port maar niet zoo hoog was.
"... Och, ik wou je zoo graag de aanspraak voorlezen van een nieuw
Assistent-Resident die zijne betrekking aanvaardt. Hij heet Max
Havelaar (dat ben ik)."
"... Ik vind die passage zoo mooi. Ik heb er zelf bij geschreid. Maar
er liggen vele tranen op mijn handschrift..."
"... Ja, ik moet schrijver zijn, ik heb wel honderd boeken in mijn
hoofd." (Dit alles in de Brieven, 1859, blz. 60-103 vv.).

Toen Multatuli zich zijner genialiteit volkomen bewust was, heeft
hij zich aan die wetenschap, aan die gevoelswetenschap vastgeklampt
als aan het groote vermogen, dat hem zeker en stellig ééns, als
hij in 't leven bleef, wanneer dan ook, tot hoogen roem, en als
gevolg daarvan tot de hooge positie moest brengen, die hij nooit,
vóor zijn definitief vertrek naar Duitschland althans, gewanhoopt
heeft te zullen bereiken. Aanhoudend zal hij nu in 't vervolg, in
't openbaar, van zijn genie-zijn (dat hij verwarde met genialiteit)
spreken, zich daarop, en terecht, beroemen, en die genialiteit in zijn
binnenste als 't ware aankweeken en verzorgen als een kostbare plant.
Men herinnert zich, uit zijn werk, het bezoek aan de Japanners, waar
hij zich aandiende als zijnde een "genie". Op verschillende plaatsen
in de Brieven komt voor, dat hij zijne vrouw mededeelt, haar geen
uitvoerigen brief te kunnen schrijven, omdat hij zich dan te veel
"epancheert," omdat hij dan "leêg" raakt, hetgeen nadeelig is voor
"geest, poëzie en alles." Later, te Amsterdam wonende (Brieven, 2e dl.,
1860) noemt hij datzelfde als de reden, waarom zijn vrouw maar niet
vooreerst nog met hem moet komen samenwonen. Dit zou nadeelig zijn
voor zijn werk, daar hij dan tot haar alles zou zeggen, wat hij beter
deed met op te schrijven voor zijne uitgaven. Hij verpleegde dus zijne
genialiteit wèl als eene zorgzame moeder haar eenig en nukkig kindje.
Een, voor zijne letterkundige ontwikkeling bedenkelijker maatregel,
dien hij met het oog op het zelfde doel toepaste, bestond in zijne
bekende onthouding van lektuur, ten einde zijn oorspronkelijkheid
niet te verliezen, zoo als hij het ongeveer uitdrukt.
Deze maatregel was dáarom zoo bedenkelijk, om dat die onthouding hem
het eenige middel uit de hand nam, waarmede hij zijn oorspronkelijkheid
zoude hebben kunnen kontroleeren. Hij dacht zoo: ik ben nu geniaal,
ik heb nu eenmaal alles uit mij zelf, als ik dus nu maar voortdurend
de gedachten en sentimenten noteer, die in mij opwellen als in hun
oorsprong-bron, dan zal ik van zelf ook noodzakelijk origineel
blijven. Naar het ons voorkomt, vergiste Multatuli zich met dit
gevoelen. Want niet alleen had hij dan toch vroeger veel gelezen, en
las hij, zij 't ook zeer fragmentarisch, in boeken, in tijdschriften,
in kranten, in brieven zelfs, allerlei zaken, waaruit de geest van zijn
tijd hem moest blijken (een negentiende-eeuwer, die absoluut zich van
lektuur zou spenen is schier ondenkbaar, de lektuur is zijn dagelijksch
voedsel geworden, hij leeft er half van); maar ook, heeft er, door
wat men hoort, door wat men ziet, door de onophoudelijke aanraking
met menschen en dingen een nimmer onderbroken opneming van de tijdziel
in ons plaats, iets als een inzuiging door de poriën des geestes van
den tijd, waarin wij leven, aan welken invloed ook de sterkste mensch
zich niet kan onttrekken. En dit eenmaal gegeven zijnde, wordt het
gevaar duidelijk, dat degene loopt, die zich door zoo min mogelijk
lektuur te onderhouden, voor den invloed van buiten wil bewaren.
Want terwijl hij, door zoo veel mogelijk kennis te nemen van de
geestes-voortbrengselen zijner tijdgenooten, elke gedachte, elk
gevoel, dat in hem opkomt, kan toetsen aan de reeds bestaande en
volkomen uitgedrukte gedachten en sentimenten, om die te verwerpen,
welke slechts kopieën blijken te zijn en alleen die te aanvaarden en
te bewaren, wier nieuwheid zeker zal wezen; zal hij noodlottigerwijze,
in het tegenovergestelde geval, als hij de kiem eener wijsgeerige
gedachtenreeks of van poëtische samenstelling in zich waarneemt, hetzij
die kiem zonder onmiddellijk aanwijsbare oorzaak in hem zelf geworden
is, hetzij met zijn weten van buiten af tot hem is gekomen, zich aan
den arbeid zetten om uit de kiem zich het werk te doen ontwikkelen,
wat er uit groeien moet, niet wetend, dat een dergelijke ontwikkeling
reeds in hoofd en hart van een ander schrijver heeft plaats gegrepen,
en dat zijn arbeid dus, zonder dat hij 't zelf gissen kan, niet geheel
oorspronkelijk zal zijn.
Indien men dit goed in 't oog houdt, zal men ontwaren, dat, in de
geschiedenis der letterkunde (letterkunde in den zin van kollectieve
benaming voor wijsbegeerte en kunst genomen) deze twee typen van
schrijvers scherp tegenover elkander uitkomen: de bewust origineelen
en de onbewust onorigineelen. Multatuli meende, dat als hij er zich
maar voor hoedde te behooren tot de bewust onorigineelen, hij van zelf
tot de origineelen gerekend zou kunnen worden, terwijl het denkbeeld
van het bestaan der bewust-(d.i.: ten gevolge van lektuur en kontrôle)
origineelen en de onbewust-(d.i.: door gemis aan lektuur en kontrôle)
onorigineelen niet bij hem is opgekomen.
Naar onze meening, die wellicht eenigszins gewaagd kan heeten,
moet Multatuli, wat de algemeene wijze van voorstelling in zijne
letterkundige en den inhoud zijner wijsgeerige voortbrengselen aangaat,
tot de onbewust onorigineele schrijvers geacht worden te behooren.
Het is niet wel mogelijk dit gevoelen nader toe te lichten zonder voor
een oogenblik het onderwerp der letterkundige scholen te behandelen.
In 't algemeen schijnt men er veel gemakkelijker toe te komen het
bestaan van schilderscholen, dan het bestaan van letterkundige
scholen te erkennen. Het ligt niet in de bedoeling thans de oorzaak
van dat verschijnsel na te sporen. Genoeg zij het het verschijnsel te
konstateeren, bestatigen, zoo als de Vlamingen zeggen. Met de grootste
gemeenzaamheid spreekt men van de Hollandsche zeventiende-eeuwsche
schilderschool, van de schilderschool der Italiaansche Renaissance, van
de Spaansche schilderschool, van de verschillende negentiende-eeuwsche
Fransche schilderscholen, de akademische van David, de romantische
van Delacroix, de naturalistische van Millet, de impressionistische
van Manet, verder van de Duitsche, de Belgische en de Hollandsche
negentiende-eeuwsche schilderschool.
Maar van letterkunde-scholen, daarvan wil men niet zoo spoedig
weten. Nu is het waar, dat de schilders-ateliers, zoo als men die in de
groote centra der beschaving kent, het idee van school meer plastisch
verwezenlijken en de verbreiding er van dus in de hand werken. Zeker,
de leerlingen zitten daar in grooten getale ter neder, schilderend
of teekenend naar het model, en de meester gaat rond, toeziende,
om zijn goed- en afkeuringen uit te deelen.
Op deze wijze, zeer zeker, bestaan er geen letterkundige scholen. Er
wordt geen lokaal gebouwd, er worden geene banken getimmerd, er is
geen zwart bord en geen krijt, er zijn geen oorvegen-uitdeelende
meester en vingers-opstekende leerlingen vergaderd. Het woord school,
als men het ter gemeenschappelijke aanduiding van auteurs-groepen
bezigt, wordt niet aanschouwelijk gemaakt door het voorbeeld van een
Fröbel-school of een R. H. B. school.
Ook bestaat er, bij den aanvang van elke nieuwe litteratuur-periode,
geen school. De "school" is een voorstelling, is de naam eener
rubriceering, die de kritici, de letterkundige geschiedschrijvers,
later in 't leven roepen, om hun taak te vergemakkelijken, hun
overzichten van de gebeurtenissen der tijden te vereenvoudigen. En
er schijnt werkelijk niet de minste reden te bestaan om eerder
van schilderscholen, van philosophische scholen, van geneeskundige
en andere wetenschappelijke scholen te spreken, en alleen niet van
letterkunde-scholen. De school van Shakespeare, de school van Diderot,
de school van Baudelaire,--waarom niet?
Multatuli was, zoo als men weet,--en dit staat in zeer eigenaardig
verband met zijne opvatting der genialiteit en de gedragslijn, die
de bezitter dier zeldzame gave ten haren opzichte te volgen had,
zoo als wij die boven poogden te schetsen,--een vijand van scholen,
letterkundige of wijsgeerige, vooral ook theologische, welke laatste
hij wel eens met de beide voorgaande verwarde. Hij stond buiten alle
scholen, beweerde hij steeds, ja en bóven alle scholen, dacht hij zelf
daar in stilte bij (wellicht heeft hij 't wel eens uitgesproken tevens)
en verkondigden zijn vergoders luide. Deze meening moet o. i. verworpen
worden. Zij kan onmogelijk worden volgehouden tegenover de duidelijk
sprekende trekken, die zijn werk vertoont, en die hem op onloochenbare
wijze zijn plaats in de literatuurgeschiedenis aanwijzen. Het in de
historie éénige feit, dat een schrijver tot geene school zou behooren,
en tevens geene school heeft gesticht, kan niet geacht worden zich hier
te hebben voorgedaan. Want indien beweerd wordt, dat Multatuli's werk
tot zekere school behoort, zouden de personen, die hem eene matelooze
vereering toedragen, dit wel willen bevestigen, door te zeggen:
ongetwijfeld, ge hebt gelijk, Multatuli's werk behoort tot--want het
heeft den oorsprong gevormd van,--de school van Multatuli. Jawel,
begrepen, maar zoo is de bedoeling niet. De produkten der weinige
navolgers, wier werk eenige grove verwantschap met dat van Multatuli
vertoont, zijn,--hierover bestaat geen verschil van opinie--dermate
onbeteekenend, dat hun bestaan niet de moeite waard is om erkend
te worden.
Neen, Multatuli's werken behooren, al naar de verscheidenheid van hun
aard, tot verschillende letterkundige-scholen, waarvan de meesters,
of, zoo men wil, de voornaamste vertegenwoordigers, niet moeilijk te
noemen zijn.
Het is hier niet de plaats om in veel details van vergelijking te
komen, noch om door een abstrakt theoretisch en te algemeen kritisch
vertoog deze bewering uitvoerig te staven, daar het alleen te doen
is om eene omschrijving van Multatuli's genialiteit, in verband met
zijne beteekenis voor de letterkunde.
Wij willen evenwel eenige voorbeelden noemen. Woutertje Pieterse is
een der beste voortbrengselen van Multatuli's pen. Er worden zelfs
vele lezers gevonden, die Woutertje Pieterse boven de Camera obscura
van Hildebrand verkiezen. Deze novelle wordt geprezen om haar humor
en melancholie, om haar treffend juist weergeven van wat er omgaat
in een jongensziel. De heer Swart vindt in de betrekking tusschen
Woutertje en Juffrouw Laps aanleiding om Multatuli van een overdreven
penchant voor het lubrieke te beschuldigen. Hij vindt dat hieruit
een ziekelijke toestand van de sexueele centra in de hersenen des
schrijvers blijkt. Bij deze inderdaad geheel onverdedigbare meening
willen wij echter niet stil staan. Want, indien men zich aan zulk een
oordeel wilde houden, zoude men om dezelfde reden minstens de helft
der grootste schrijvers van alle tijden als aan dezelfde ziekte lijdend
moeten beschouwen en hunne voornaamste voortbrengselen verwerpen. Wij
scharen ons aan de zijde van hen, die, hun oordeel alleen baseerend
op overwegingen van zuiver letterkundigen aard, Woutertje Pieterse tot
het schilderachtigste en krachtigste, hartigste zouden we haast zeggen,
proza rekenen, dat in deze eeuw in ons land is gemaakt. Doch, bij het
uitspreken van lof, is er meer dan éen voorbehoud te maken. Vooreerst
paste het wel geheel en al in Multatuli's eigenaardig genre om de
novelle als eene causerie in te richten en telkens den draad van
het eigenlijke verhaal, het weefsel der voorstelling, af te breken,
om zich, naar aanleiding van een in het verhaal voorkomend woord,
in beschouwingen van allerlei aard te verdiepen, die met het geval,
waarmede de lezer werd bezig gehouden, eigenlijk niets hoegenaamd
te maken hadden, of ten minste, door op zijn denkvermogen in plaats
van op zijn verbeelding te werken, het genot verstoorden, dat hij
vond in het zich inleven in den toestand, in het medeleven met het
verhaal als ware het een werkelijkheid, waarin hij, de lezer, zelf
was geplaatst; vooreerst dus, al paste deze wijze van doen wel in
Multatuli's intuïtief stelsel, kunnen wij, noch langs den weg van het
gevoel, noch langs dien der redeneering, eene verontschuldiging voor
deze arbitraire handelwijze vinden. En ten anderen--hetgeen ons naar
ons punt van uitgang terugvoert,--is Woutertje Pieterse, in weerwil
harer betrekkelijke oorspronkelijkheid, in weerwil van het feit,
dat de krachtige individualiteit van den schrijver zich hier niet
minder onbetuigd laat dan in welk der overige werken ook, waar men die
ook openslaat, eene novelle pur sang uit de school van Dickens. Men
herinnere zich slechts Woutertje op het kantoor en Woutertje in de
jodenbuurt, om de manier van Dickens, in al haar schilderachtigheid,
haar humor, haar door de aanschouwelijkheid van het proza als 't
ware heendringend vrouwelijk, moederlijk gevoel van medelijden met
de kleinen, zwakken en hulpbehoevenden onder de menschen, te herkennen.
Multatuli heeft zelf Woutertje Pieterse een "epos" genoemd. Deze
bewering mag evenwel niet als een uitspraak van letterkundige kritiek
opgevat worden. Multatuli schreef haar zoo maar neder, zonder er
verder over na te denken. Hij wilde alleen, door het gebruiken van een
groot, aanzienlijk en geleerd woord, te kennen geven, dat Woutertje
eene zeer bijzondere en mooie verschijning was in de Vaderlandsche
letterkunde. Hierin had hij trouwens het grootste gelijk. Maar een
epos, neen, dát is het niet. Woutertje Pieterse is alleen daarom
reeds veeleer het tegenovergestelde van een epos, wijl het geheel den
hoogen, onpersoonlijken, sereinen, d. i. kalm-zuiveren stijl mist,
die een proza- of dichtstuk tot een epos maakt. Deze novelle derft
ook het langzame en zekere in de kompositie, het egale, gelijkmatig,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Multatuli: Multatuli en Mr. J van Lennep; Multatuli en de Vrouwen - 02