Multatuli: Multatuli en Mr. J van Lennep; Multatuli en de Vrouwen - 09

Total number of words is 4497
Total number of unique words is 1480
42.8 of words are in the 2000 most common words
58.8 of words are in the 5000 most common words
67.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
hare schuld, en niet alleen buiten hare schuld maar tengevolge van het
uit goedheid, uit edelmoedigheid, toegeven aan eischen, door een man,
dien zij het meest vertrouwde, haar gesteld,--door de maatschappij was
uitgestooten en genoodzaakt met het uitoefenen van een ellendig beroep,
op een niet te avouëeren wijze, in haar onderhoud te voorzien. Nu, was
er dan niet een treffende overeenkomst tusschen haar lotgeval en het
zijne? Was ook hij niet ongelukkig geworden en door de maatschappij
uitgestooten, omdat hij een te goedgeloovig vertrouwen in de leden
dier maatschappij had gesteld? Hij óok had, zonder voorzichtigheid,
zonder om te zien, geluisterd naar de stem van zijn hart, denkend
dat de maatschappij hem daarvoor zou loven en beloonen.
Hij dacht nu van zich zelf: ik ben goed, de maatschappij is slecht;
ik heb de ware liefde, den waren harteadel; en nu wilde hij samengaan
met die andere verstootene, wijl ook zij de ware liefde, den waren
harteadel had, of althans gehad had, hoezeer die nu ook schuil was
gegaan in hare verworpenheid.
Dekker vond het in alle opzichten iets schoons en edels om deze vrouw
te beschermen en bij te staan; in die handeling was een protest,
een protest van menschenliefde en zielegrootheid tegen al het laffe,
lauwe en kleinzielige der maatschappelijke opvattingen.
Behalve eenige zinnelijke liefde, waarvan overigens weinig blijkt,
maar die toch zeer waarschijnlijk met het andere gevoel vermengd was,
was het dus een algemeen, half en half theoretisch, gevoelen, een
revolutionair gevoelen, gericht tegen maatschappelijke denkbeelden,
èn een bijzonder gevoel van medelijden, dat Dekker zich het lot van
Eugénie dermate deed aantrekken.
Zonder dat hij 't zich ten volle bewust was, werd, zoo stellen wij het
ons voor, het gevoel medelijden in Dekker één met de zinnelijke liefde,
evenals dit bij vele vrouwen het geval is. Vele vrouwen toch, die zich
overgeven aan een man, doen dat veeleer uit goedheid, uit medelijden,
uit zucht om hulp te bieden, dan uit zinnelijke aandrift. Zij willen
dien armen minnaar tevreden stellen, zij willen hem gelukkig maken,
en het besef der voldoening harer eigen zinnen gaat te loor in haar
wetenschap van een groote weldaad te bewijzen, van het hoogste weg
te schenken, van het kostbaarste afstand te doen, waarover zij te
beschikken hebben. Hier neemt de liefde het karakter aan van hoogste
menschlievendheid.
Dekker vond het geval buitendien interessant. Hij had behoefte,
een koortsige behoefte, aan interessante ontmoetingen en
lotgevallen. Daarom drong hij zich op, dat Eugénie een veel
buitengewoner persoon was, dan zij in werkelijkheid zal geweest zijn,
daarom verfantazeerde hij haar tot een soort heldin, aan wier zijde het
hem voegde te treden. Zij gaf hem eene soortgelijke gewaarwording als
iemand, die voor het eerst in een ver van zijn geboortegrond gelegen
centraalwereldverkeerstation komt, van de zich daar bevindende in
vreemde engelsche reisdracht gestoken gebasaneerde medereizigers
ontvangt. Hij ziet een man met vaste trekken, donkere gelaatskleur,
groote, strenge, zwarte oogen, die zich met een beteuterende kalmte
door wachtzalen en perrons beweegt. Dit moet wel een zeer gewichtig en
belangrijk personage zijn, denkt hij dan. Later blijkt het te wezen
de gewoonste aller scheepskapiteins, die wel zijn beroep goed kent,
maar overigens in niets uitmunt en het heen- en wedervaren tusschen
Europa en Amerika met dezelfde werktuiglijkheid jaar aan jaar verricht,
als een vaderlandsche schoolmeester dagelijks zijn klassen bestuurt.
Dekker achtte de ontmoeting van Eugénie bepaald een uitnemende
vondst. Hij had nu gezelschap, een in alle opzichten aantrekkelijk
gezelschap, op reis. Wat was daar niet een delicieuze afleiding voor
zijn kommer en zorg in, om met die belang inboezemende fransche dame
op reis te zijn, steeds in vriendschappelijke gesprekken met haar
gewikkeld, haar begeleidend in hotels en stations, haar steunend bij
het instijgen van rijtuigen, bespied, in stilte gelukgewenscht en
benijd door die omstanders, welke iets van de verhouding begrepen!
Toen Dekker later Tine met Eugénie in kennis bracht, zoodat er, indien
wij onze oogen en de mededeelingen van de uitgeefster der Brieven mogen
gelooven, eenige vriendschap tusschen de vrouwen ontstond en Tine jaren
lang met Eugénie eene briefwisseling onderhield,--toen volvoerde hij
alleen tot de alleruiterste konsequentie, wat zijne theorie hem dwong
in deze dingen goed te vinden. Ons is dit te machtig, wij zouden er
schier benauwd van worden; ons kan dit volkomen ten ondergaan van
het gevoel van waardigheid in de eene der vrouwen niet anders dan
pijnlijk aandoen.
Uit het feit dier briefwisseling blijkt voorts ten overvloede nog eens
verrassend duidelijk, welk een alles beheerschenden invloed Dekker op
zijne vrouw oefende. Niet dat zij zich tegen haar zin met Eugénie in
verkeer zou hebben begeven, maar dat zij, tegen alle modern Europeesch
vrouwelijk gevoel in, er behagen in vond met de gewezen maîtresse van
haar man om te gaan, bewijst dat haar gevoel zich, door het voortdurend
aanhooren der denkbeelden van haar man, verbazend vervormd had.
Over Pauline, Dekker's tweede beschermeling, waarvan in de brieven
sprake is, vernemen wij weinig meer dan het volgende (dl. I, blz. 50):
"En toen ik bij die Pauline kwam, die zich verstout een kind te
hebben vóór 't huwelijk, en toen zij mij zeide dat zij altijd eten
kreeg van de Prince Belge zonder te betalen, omdat "le vieux n'osait
pas refuser, car, voyez vous, il savait bien que vous reviendriez"
en dat dit zoo gelukkig was, want zij zoogde haar kind en had dus
eten noodig... Kijk, dat deed mij toch pleizier dat men eene zoogende
moeder eten had gegeven om mijnentwille."
Uit deze regelen valt niet rechtstreeks op te maken, dat Dekker met
Pauline intiemen omgang heeft gehad. Wij meenen ook dat hij elders als
iets zots verhaalt, dat iemand gevraagd had of Pauline zijne maîtresse
was. Maar wellicht vond hij alleen het woord maîtresse ten opzichte
van Pauline gebruikt, dwaas of spotte hij om een andere, dergelijke
reden, met die vraag. In aanmerking genomen Dekker's denkwijze over
dit onderwerp en daarbij de eigenaardigheden van Pauline, zooals wij
die uit bovenstaande beschrijving leeren kennen, wint het vermoeden
aan waarschijnlijkheid, dat er tusschen hen meer is voorgevallen
dan de wisseling van een enkelen dankbaarheidshanddruk. Immers, dat
men aan Pauline kosteloos voeding verstrekte, wijl men wel wist, dat
Dekker eens terug zou komen, toont dat er eene innige verstandhouding
tusschen die twee bestond, waarvan de herbergiers-familie wist.
Pauline behoorde blijkbaar tot de laagste volksklasse. Indien wij dus
mogen veronderstellen, dat er eene relatie tusschen haar en Dekker
bestaan heeft, vinden wij daarin zooveel als een vervolg op en eene
konsequentie van zijne betrekking met Eugénie. In den tijd toch, dat
Dekker met Pauline zou geleefd hebben, in den tijd ook dat hij haar
later weder ontmoette, had hij 't zelf veel armoediger dan gedurende
zijne minnarij met Eugénie. Hij was dus in alle opzichten een trede
lager gegaan. En zeker was hier het medelijden nog meer versmolten
met het andere gevoel.
Pauline, een geheel onbeschaafde vrouw waarschijnlijk, en die dus
b.v. ook aan haar toilet slechts uiterst geringe zorg besteedde, was
het meest geschikte schepsel, in wier omarming Multatuli zijn groot
verdriet en zijn hevig protest tegen de maatschappij kon uitsnikken.

De derde vriendin van Dekker, die ons weder een trede opwaarts voert
naar een geheel andere schakeering van het verkeer met vrouwen,
is degene, die men niet beter kan aanduiden dan met den naam van
"het stomme ontbijtstertje."
In een brief van 17 September 1860, schrijft Dekker: "Alle morgen
om negen uur komt er een meisje bij mij ontbijten. Zij mag een uur
blijven, maar niet praten, dat is een komieke geschiedenis."
Van deze geschiedenis vernemen wij (dl. 1. blz. 151) het volgende:
Dekker liep eens door Amsterdam te kuieren, toen hij op het Damrak
werd aangesproken door een jong, als dame gekleed, meisje, dat hem
vertelde dat zij zoo'n honger had. Zij voegde er bij, dat zij deze
mededeeling aan niemand anders dan aan hem alleen zou durven doen. Hij
gaf er zich op dat oogenblik geen rekenschap van of zij bedoelde, dat
zijn uiterlijk haar zooveel vertrouwen inboezemde of dat zij zijn naam
en reputatie kende. Het was precies iets voor zijn royale, genereuse
natuur, het paste daarbij uitnemend in zijn lust tot weêrstreving
van maatschappelijke gewoonten, om het meisje niet af te schepen met
een zwijgende weigering noch haar het adres van Liefdadigheid naar
Vermogen op te geven, maar om haar welwillend te woord te staan. Hij
had in dat geval ook kunnen volstaan met haar eenig geld in de hand
te stoppen; maar hij vond er al weder eene belangrijke ontmoeting in;
hij wilde wel eens kennis maken met deze ongelukkige, vermoedelijk,
naar hem docht, weder een slachtoffer van de wanverhoudingen der
maatschappij, en, waarschijnlijk om tevens zeker te zijn dat zij hem
niet bedroog, besloot hij haar te vergezellen om haar in de een of
andere gelegenheid naar haar genoegen zich te laten verzadigen. Hij
stak daarom het IJ met haar over en liet haar aan het Tolhuis zich te
goed doen aan broodjes met vleesch. Zij vertelde hem hare geschiedenis:
dat zij, in 's-Gravenhage te huis hoorend, hier tijdelijk een kamer
had gehuurd om zaken voor haar vader te doen, maar dat al haar
geld op was, enz. Het gevolg was, dat hij, die ook op dat oogenblik
geen geld had om dagelijks een middagmaal voor haar te bekostigen,
voor haar wenschte te doen al wat in zijn vermogen was en haar
daarom uitnoodigde elken ochtend op zijn kamer op de Botermarkt te
komen ontbijten. Zij nam dit gretig en dankbaar aan. Nu was echter
het grappige van den toestand, dat Dekker in het begin van den dag
liever geen gesprekken hield (waarschijnlijk wijl hij vreesde zich
dan te veel te epancheeren, zoodat zijn aandacht zich niet genoeg
meer koncentreerde op het schrijfwerk, dat hij wilde verrichten en
hij vreesde zijn kracht te verpraten in plaats van haar alleen voor
zijne schrifturen aan te wenden). Zij kreeg dus verlof bij hem te
komen en een uur te blijven, maar zij mocht geen woord zeggen. Deze
zonderlinge omgang duurde eenige weken. Eindelijk kon Dekker haar het
benoodigde geld verschaffen om naar 's-Gravenhage terug te keeren,
en zij bewees hem hare dankbaarheid, door hem van daar uit een paar
door haar geborduurde pantoffels ten geschenke te zenden.

Eenige maanden later ontving Multatuli het bezoek van dien zekeren
dokter in de Letteren, waarvan wij in de Minnebrieven lezen. Om het
in nood verkeerende gezin, waarvoor de dokter zich interesseerde,
te helpen, stond Multatuli toen het voor de Minnebrieven bedongen
honorarium af. Na dien tijd vernam hij dat de dokter in de Letteren
verloofd was met eene dochter uit het gezin, dat hem zooveel belang
inboezemde, en dat hij hem met zijne aanstaande zou komen bezoeken. En
toen Multatuli dat bezoek ontving, toevallig geschoeid met de gemelde
pantoffels, herkende hij in de bruid van den dokter zijn zwijgend
ontbijtstertje. Zij deed, alsof zij hem nog niet kende, bedankte hem
ten zeerste voor wat hij voor hare familie had gedaan en vroeg hem
of zij hem niet eens eene kleine oplettendheid zou mogen bewijzen,
door b.v. 't een of ander voor hem te borduren. "Pantoffels heeft
u al, zie ik" voegde zij er bij. Nu werd Dekker, die op eens het
stellige vermoeden kreeg, dat het meisje zelf, ontevreden met wat zij
persoonlijk van hem had kunnen halen, den dokter op hem had afgestuurd,
boos en dreef zijne bezoekers met zachten dwang de deur uit. Hij wist
zich echter genoeg in te houden om niet te doen merken, dat hij haar
herkende en daarmede eene onaangenaamheid tusschen de twee verloofden
te weeg te brengen, indien de dokter soms van het ontbijten niets
afwist. Ons komt het evenwel waarschijnlijker voor, dat de dokter,
die zich professioneel met de letterkunde bezighield en dus eerder
dan het burgermeisje met Dekker's, uit zijn geschriften blijkend,
medelijdend karakter bekend geweest zal zijn, reeds met het meisje zoo
goed als verloofd was ten tijde dat zij Dekker het eerst aansprak en
dat de dokter haar op Dekker af zal hebben gestuurd, meenende dat een
bede om hulp uit den mond eener vrouw nog zekerder onweêrstaanbaar
voor Multatuli zou wezen dan het verzoek van een litterator. Toen
nu echter de verleende hulp niet aan de verwachtingen beantwoordde,
trok de dokter toch zelf maar de stoute schoenen aan, en slaagde ook
werkelijk, gelijk wij gezien hebben, beter.

De vierde vrouwenfiguur, tot wie Dekker zich, in deze periode
zijns levens, bijzonder aangetrokken gevoelde, was Sietske
Abrahamsz. Wij voegen hier aanstonds bij, dat wij met de bespreking
der genegenheidsbetrekking, welke eenigen tijd tusschen Sietske en
Multatuli bestond, een totaal van de vorige verschillende sfeer van
maatschappelijk verkeer en gemoedsaandoeningen betreden. Daarover
mag geen misverstand mogelijk zijn. Een muur scheidt deze in alle
opzichten reine, ideale, relatie van de zooeven behandelde drie andere.
Wij keuren er niettemin even sterk, ja nog sterker, om af, dat Dekker
zijne vrouw zoo voortdurend berichten zond over zijne liefde voor
Sietske en Sietske's verliefdheid op hem. Nog sterker keuren wij het
af, omdat, mocht Tine al van Dekker's andere relaties kunnen denken,
dat zij te hoog stond om daarover jaloersch te kunnen worden, dat die
van een soort waren zonder eenige overeenkomst met de liefde welke
haar man aan háar verbond, van een aard, die 't haar onmogelijk maakte
zich zelve te bekennen, dat zij er zich iets van aantrok,--zij over
de betrekking met Sietske onmogelijk zoo kon denken. Sietske was een
allerliefst jong meisje, van den zelfden stand als zij, ja veel wat
Dekker in Tine vóór hun huwelijk gecharmeerd moet hebben, vond hij
nu in Sietske terug.
Tine had dus dubbel reden om zich door deze genegenheid, juist wijl zij
rein was en volkomen vrij van alle minder edele bedoelingen, juist wijl
het 't bijzondere in Dekker's persoon was, dat Sietske in hem beminde,
gegriefd te gevoelen. Als Dekker's herinnering opleefde, herinnering
aan den lang vervlogen, en nog lánger vervlogen schíjnenden,
zaligen engagementstijd, en hij maakte vergelijkingen, dan moesten
die wel, zonder dat hij zelf misschien zich bewust werd wat daarvan
de oorzaak was, ten voordeele van Sietske uitvallen. Immers Tine
had, de gewone menschelijke liefde, welke van die andere slechts de
grondslag was, daargelaten, in Dekker vereerd den man, die uitmuntend,
die buitengewoon beloofde te wórden, terwijl Sietske in hem liefhad
den man die buitengewoon gebleken was te zíjn. Het kon niet anders
of Dekker moest in Sietske's fysionomie eene wolkelooze bewondering
lezen, die hij bij Tine nimmer had kúnnen waarnemen, omdat de reden
er toe toen nog niet aanwezig was. In der daad zijn er weinig dingen
zoo pijnlijk voor de vrouw, die in eendrachtig huwelijk met haar man
de middaghoogte des levens heeft bereikt, dan te bemerken hoe er zich
eene genegenheid tusschen dien man en een hem vereerend jong meisje
begint te openbaren. Zij toch, zijne vrouw, heeft hem bemind alleen
om zijns zelfs wille, toen hij nog geheel onbekend en onberoemd was;
zij is het leven met hem ingegaan vol moed, hoop en vertrouwen, met
het zeer geprononceerde verlangen alle vreugd, maar ook alle leed met
hem te deelen. En nu de boom zijns levens tot vollen wasdom is gekomen
en vruchten draagt, is 't een jong meisje zooals zij vroeger was,
die, met den blos en den glimlach der jeugd op het gelaat, de hand
uitstrekt om die vruchten te plukken.
Indien wij voor een oogenblik Multatuli's vrouw en de kinderen
willen vergeten,--het is echter juist de eigenaardigheid van ons
westersch huwelijksbegrip, dat dit zoo ontzettend moeilijk is,
zoo bij uitstek moeilijk ons den man te denken zonder de vrouw,
den vader zonder de kinderen, daar wij gewend zijn den gehuwden man
niet meer als een geheel op zichzelf te beschouwen maar alleen als
een deel van het familiegeheel;--indien wij ons Multatuli denken
als veertigjarig ongehuwd man of als weduwnaar, dan rijst zijne
vriendschapsbetrekking met Sietske voor ons oog als een der teederst
genuanceerde verhoudingen, die tusschen een man en een vrouw kunnen
bestaan, een der schoonste, der fijnste banden, die tusschen die twee
zielen gelegd kunnen worden.
Deze betrekking staat hoegenaamd niet eenigszins uitvoerig in de
Brieven beschreven, met enkele woorden wordt zij slechts nu en dan
aangeduid: het is als Multatuli aan Tine schrijft, dat Sietske toch
zoo lief is, dat hij "puur verliefd" op haar is, dat zij hem gezegd
heeft om harentwille toch vooral geen greintje minder van Tine te
houden, en aan Tine verlof te vragen háar, Sietske, een weinig te
mogen beminnen; het is als Multatuli aan Tine bericht van het verlof
dat hij, in Tine's naam, aan Sietske gegeven heeft om hem een beetje
lief te hebben; maar door die weinige woorden heen, is het hem, die
nu in den toestand is ingeleefd, mogelijk een kijkje te doen in deze
charmante betrekking.
Sietske was de dochter van Kees Abrahamsz., de zuster, meenen wij,
van den zelfden Theodoor, die na Dekker's dood een goed gemeend,
weinig letterkundig en zeer geruchtmakend artikel over Dekker zou
schrijven. Zij moet een buitengewoon bekoorlijk meisje geweest zijn,
want bijna iedereen, dus lezen wij, was op haar verliefd. Zij moet
niet zoozeer eene buitengewone schoonheid als wel in de hoogste
mate innemend geweest zijn: bijzonder zachtzinnig, vriendelijk,
vlug, en bovenal begaafd met die echt vrouwelijke en taktvolle
hoffelijkheid, die de wenschen weet te voorkomen der menschen met
wie zij in gezelschap is en een gesprek weet te voeren zóo, dat de
overeenstemming der meeningen geen vervelende eentonigheid wordt en het
verschil in meening geen enkel minder aangenaam oogenblik veroorzaakt.
Voor Dekker moeten die uren, welke hij in de woning van Sietske's
familie en in haar gezelschap ging doorbrengen, een genot bevat hebben,
waarop hij uren en dagen lang vlaste.
Zoo eene verhouding, die meer dan vriendschap is en die geen liefde mag
worden, had al het weemoedig aantrekkelijke eener schemering van licht
en donker. Het meisje en de man onderscheiden niet nauwkeurig meer
wat er in hun binnenste omgaat, zij bemerken alleen met zekerheid,
dat het iets heel moois en voor hen heel gelukkigs is. Allerlei
tweestrijd doet zich voor in hun gemoed. Zij durven de liefde niet
aan, zij zijn er bang voor als voor de duisternis, en het heldere,
maar koele, licht van de vriendschap zien zij toch tanen voor hun
innerlijken blik. Dan sluiten zij de oogen om aan de weifeling en aan
de smart van den tweestrijd te ontkomen; maar als zij ze weer openen
zijn de donkere wolken verdwenen en zien zij klaar en stil de sterren
blinken, als de teedere seinlichten der sentimenten tusschen liefde
en vriendschap, in wier glans zij hun omgang mogen koesteren...
In dezen tijd van dagelijksche onrust en koortsige levenshaast, moeten
de bezoeken aan de woning, waarvan Sietske het bloeiend middelpunt
was, de bekoring als van eene oase op Dekker hebben uitgeoefend. Als
hij de trap opkwam, in eene stemming nog verhit door de moeitevol
ten einde gebrachte dagtaak, hoorde hij reeds hare welluidende
stem, wier klank als eene verfrissching in zijn koortsig binnenste
viel. Een minuut later was hij in hare tegenwoordigheid en had hij
bij de begroeting haar hand, als een bemind vogeltje, in de zijne
gevangen. Hun blikken ontmoetten elkaâr en lazen er weder de blijde
boodschap der innige, der teedere, maar reine verstandhouding. En
dan begonnen de gesprekken. Zij vroeg hem naar zijn werk, met warme
belangstelling, met eene belangstelling welke zich zoo uitte, dat
hij aan ieder woord en aan haar geheelen toon bemerken kon, dat er
niets in voorgewend of overdreven was.
Sietske's genegenheid voor Dekker was oorspronkelijk ontstaan uit
een zelfden door haar van hem ontvangen indruk, als dien vele vrouwen
van hem hadden ontvangen. Zij was in hem gaan vereeren den zeldzamen,
den éénigen vaderlander met een hartstochtelijke kunstenaarsnatuur,
den man die, voor één groote edelmoedige gedachte, zijn leven en zijn
loopbaan aan volslagen ondergang blootstelde, den man, die zijn geluk
prijsgaf, die al zijn tijd, kracht, moed en werk dienstbaar maakte aan
de najaging van het ideaal, dat hij zich had gesteld. Zij bewonderde
hem als een held, strevend naar het groote, als de figuur, die, meer
dan wie zijner tijdgenooten ook, geschikt was om de rol van Koning
te vervullen in de liefelijke feërieën der schuchtere meisjesdroomen.
Maar daarna had zich, als een kostbare edelsteen op een gouden sieraad,
de genegenheid, die het gevolg was van hun vertrouwelijk verkeer,
in die nog vage vereering gevoegd. En waar in zulke gevallen de
toenadering van beide kanten komt, bewaarheidt het spreekwoord "nul
n'est grand homme pour son valet de chambre" zich niet. Sietske was
wel niet Dekker's kamermeisje, maar het gezegde beduidt, meenen wij,
dat de aureool, die eene vereering uit de verte om de slapen van
den vereerden heeft gekranst, meest verbleekt door de prozaïsche
ontdekkingen, die de werkelijkheid eener persoonlijke kennismaking
medebrengt. En dit geschiedde hier niet. De bewondering verloor wat er
nog koel en op-een-afstand in was. De vrees, de bedeesdheid verdween,
en eene bewondering vol warme genegenheid stelde zich in de plaats.
Want Dekker was iemand, wiens persoon de indrukken bevestigde, die
de lezing zijner werken had doen geboren worden. Zijne ziel stond op
zijn gelaat te lezen, zijn hooge natuur wachtte niet op pen en papier
om zich te doen gelden, maar schitterde ook in het gesproken woord,
in de aanhoudende improvisatie van vernuftige gedachten, die zijn
gesprekken waren.
De genegenheid van Multatuli en Sietske Abrahamsz is in deze drukke
en bonte periode het fijnst gekleurde en liefelijkste lotgeval. En
als wij niet gedwongen waren steeds het droeve beeld van Tine op den
achtergrond van Dekker's leven te zien, zouden wij met nog langduriger
aandacht en meer onvermengde appreciatie in de beschouwing dezer hooge,
mooie betrekking blijven verwijlen.
In 't algemeen kan men zeggen, dat van de vijf zeer uiteenloopende
betrekkingen met vrouwen, (Tine, Eugénie, Pauline, het ontbijtstertje
en Sietske,) waarin wij Multatuli hebben beschouwd, die met Sietske
de meest ongemeene en meest typische was, omdat hoofdzakelijk
den kunstenaar in Multatuli hare genegenheid gold en omdat hij
in haar eene vertegenwoordigster aantrof van de sympathieën, die
Nederlandsche lezeressen meer nog dan Nederlandsche lezers voor zijn
werken gevoelden.




IV. POLEMIEK. KONKLUZIE.

Na de verschijning van Multatuli's Brieven zijn er twee geschriften
in het licht gekomen, in welke beide Multatuli's nagedachtenis ten
zeerste is betrokken. Het eene is de brochure, getiteld Multatuli en
Spiritisme ("naar de oorspronkelijke Handschriften uitgegeven door
S. F. W. Roorda van Eysinga, Emeritus Predikant"), het andere is de
brief over de uitgave der korrespondentie zijns vaders door den heer
E. Douwes Dekker Junior, te Sarronno, gepubliceerd in een weekblad,
de Tribune, van 3 Maart 1891.
De brochure over Multatuli en Spiritisme is een zonderlinge en niet
weinig eigenaardige uitgave. De schrijver daarvan is ... Multatuli,
namelijk Multatuli's "geest", die zich van de hand eens anderen
bedient, om ons zijn laatste producten aan te bieden. Die andere wordt
ons door den uitgever, den heer Roorda van Eysinga, voorgesteld als
"een Nederlander, ernstig beoefenaar van het spiritisme, begaafd
magnetizeur en schrijvend medium." Forster is zijn verdichte naam,
Manstede de pseudoniem van de stad zijner inwoning. Mejuffrouw E. K. is
eene begaafde clairvoyante, met wie hij werkt.
Indien het waar was, dat de heer Forster het vermogen had om den
geest van Douwes Dekker op te roepen en dien nieuwe gedachten
te doen produceeren, zou dat een zaakje zijn, waarmede de heer
Forster zich schatrijk zou kunnen maken. De heer Forster zal hier
niet tegen aanvoeren, dat hij rijkdom minacht en er dus niet naar
streven zal dien te verwerven, want wilde hij dien rijkdom dan niet
ten zijnen persoonlijken bate aanwenden, dan kon hij, ijveraar voor
het spiritisme als hij zich betoont, dien aanwenden om op groote
schaal propaganda voor het spiritisme te maken, hij kon er voorts
liefdadigheidsinstellingen mede stichten, enz.
Indien de heer Forster ook nog andere geesten van overleden groote
mannen kon oproepen, zou dat inderdaad in de eerste plaats de meest
reëele onsterfelijkheid aan die mannen verzekeren en zoude op die
wijze de onsterfelijkheid waarvan de dichters steeds gewagen op een
verrassende, geheel onvoorziene, wijze waarheid blijken te zijn; in
de tweede plaats zou ons vaderland zich op deze unieke vinding van
een zijner zonen kunnen verhoovaardigen, en de heer Forster zoude,
als impressario van geesten van gestorven groote mannen, eene reis
om de wereld kunnen doen, die hem weldra eene algemeene vermaardheid
zoude doen verwerven. Hij zou buitendien niet eens voor honoraria of
reiskosten voor de geesten behoeven te zorgen...
De heer Forster intusschen, wiens goede trouw wij natuurlijk
boven elken zweem van verdenking verheven achten, heeft zeer wel
ingezien, dat hij met deze zaak de waardeering van velen voor het
spiritisme,--waardeering van hen, die in het spiritisme gelooven,
waardeering ook van de eenigszins reaktionaire moderne geleerden,
die het spiritisme wetenschappelijk onderzocht willen zien--aan een
gevaarlijke vuurproef onderwierp, waartegen zij alle kans had niet
bestand te blijken. Immers, men kende Multatuli's zeer van alle andere
geesten verschillenden geest, zoo als die zich tijdens Multatuli's
stoffelijk leven uitte. Men had dus een zeker middel bij de hand
om te kontroleeren, of het werkelijk Multatuli's geest was, die in
den heer Forster sprak en of de heer Forster niet de dupe was der
grappen van den een of anderen schalkschen spotgeest. Hierop is de
heer Forster bedacht geweest en de bezwaren, die tegen zijn stelsel
zouden te berde worden gebracht ten gevolge der voor iederen lezer
der brochure verblindend duidelijke waarheid, dat de in die brochure
zich openbarende geest hoegenaamd niets gemeen heeft met Multatuli's
geest,--die bezwaren heeft hij van te voren meenen te weerleggen door
een werkelijk niet weinig spitsvondig bedachte argumenteering. Het is
de geest van Multatuli zelf, die deze argumenten ten beste geeft. Laat
het u niet verwonderen, zegt hij ongeveer tot zijn medium Forster,
dat gij in wat ik u thans dikteer, mijn eigenaardigen stijl en
uitdrukkingswijze mist. De oorzaak daarvan is, dat ik nu niet meer het
tot mijn stoffelijk omhulsel behoorend instrument tot mijn beschikking
heb, dat mij als mensch diende om mijne gedachten te vertolken. Ik
bedien mij thans van úw hersenen, van úw instrument, vandaar dat
mijn gedachten thans geheel anders klinken dan voorheen. Men moet dit
vergelijken bij een zelfde door zekeren komponist ontworpen melodie,
die op een orgel of piano gespeeld geheel anders klinkt dan op een
viool of fluit. Men behoort dus, zegt de geest, alleen acht te geven
op de essence van het medegedeelde.
Ons komt het evenwel voor, dat deze argumentatie, in weêrwil harer
oogenschijnlijk bewijzende kracht, geen steek houdt, want juist
de essence, de gedachte op zich zelve, van Multatuli's geest, was
zoo bijzonder en eigenaardig, dat wij haar zouden herkennen van
welk herseninstrument zij zich ook mocht bedienen om tot uiting te
komen. Wij herkennen immers in de geschriften der Multatulianen,--in
die van den heer Engelbert de Chateleux b.v.--onmiddellijk den geest
van Multatuli, hoe zeer van het zijne verschillend het instrument
ook is, dat hem ten gehoore brengt?... De gevolgtrekking ligt voor de
hand, dat, daar juist de essence van hetgeen de aan den heer Forster
verschenen geest vertelt geheel en al verschillend is van de essence
van Multatuli's gedachten, slechts deze twee gevallen mogelijk zijn:
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Multatuli: Multatuli en Mr. J van Lennep; Multatuli en de Vrouwen - 10