Multatuli: Multatuli en Mr. J van Lennep; Multatuli en de Vrouwen - 08

Total number of words is 4512
Total number of unique words is 1454
41.3 of words are in the 2000 most common words
57.9 of words are in the 5000 most common words
66.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
waarschijnlijk Dekker's bijzondere levensomstandigheden, die, als
een toestand van reaktie, den God-haat in hem hadden doen geboren
geworden. In zijn jeugd was hij vermoedelijk langdurig in aanraking
geweest met menschen, in wier zeden en gewoonten het "Geloof" zich van
zijn minst beminnelijke zijde openbaarde. Men had hem, de wilde natuur,
het opbruisende karakter, wellicht jaren en jaren in bedwang gehouden
door verwijzingen naar allerlei harde leerstukken en onvermurwbare
zedenwetten. Wie weet welke strenge gezichten, welke droge zielen van
in der tijd geduchte katechizeermeesters en schoolvossen nog in zijne
herinnering leefden, die hij of hij wilde of niet naar hartelust moest
verachten en bespotten toen hij eenmaal aan den band ontsprongen was.
Bedenkelijker dan de spot met den godsdienst, die aan de kinderen
werd geleerd, was het uitroeien van het godsdienstige gevoel uit het
hart van de vrouw. Op zich zelf reeds bedenkelijk, werd het bepaald
huiveringwekkend, toen Dekker aan de vrouw, die hij ontnomen had
wat tot zekeren tijd wellicht haar kostbaarste schat was geweest,
ten slotte niets in de plaats kon geven dan verdriet en ellende.
Zeker, kunt gij, gehuwd man, als gij ontdekt dat uw vrouw zonderlinge
en voor hare rust en gezondheid gevaarlijke eigenaardigheden heeft,
b.v. een groote vrees voor spoken, voor voorteekenen, of andere
gemeenlijk met den naam van "bijgeloof" aangeduide affekties,--zeker
kunt gij niet beter doen, dan zooveel mogelijk trachten haar die dingen
uit het hoofd te praten. Als uw vrouw dus een nerveus persoontje is,
die het godsdienstig gevoel als een schrik-aanjagende fataliteit in
hare ziel heeft, die het u den heelen dag lastig maakt met allerlei
scrupules en naargeestige gemoedsbezwaren omtrent de eenvoudigste
zaken en voorvallen des levens, die aanhoudend voorstellingen van
"de hel" ontwaart in haar ontstelde verbeelding en weigert u naar
den schouwburg te vergezellen omdat zij den vorigen avond Gods
waarschuwende stem heeft vernomen, die haar dat verboden heeft,--dan
zult gij haar een weldaad bewijzen met het licht der waarheid voor haar
te doen opgaan, en haar, door het ongeloof, de gerustheid des gemoeds
te schenken. Vooral indien gij er zeker van meent te zijn dat er maar
een heel klein of in 't geheel geen lichthoekje zich naast de groote
schaduwen bevindt, die de godsdienst geworpen heeft in de ziel uwer
vrouw; en indien gij 't hoogst waarschijnlijk acht, dat gij steeds,
het geheele leven door, met uwe liefde daar aan hare zijde aanwezig
zult zijn om te voldoen aan de behoefte aan troost en verlichting,
die uw levensgezellin wellicht menigmaal zal gevoelen.
Maar indien de godsdienst zich meest van hare lichtzijden aan uw
vrouw heeft vertoond, indien zij de gerustheid en de blijdschap haars
levens juist dáaruit voor een groot gedeelte put,--dan zult gij,
al dwaalt zij naar uw meening, u toch twee keer moeten bedenken voor
gij de hand aan die, voor haar schoone, dwaling slaat.
Multatuli had meer dan één reden, meer redenen dan gewone ongeloovigen
kunnen hebben, om den godsdienst in den boezem zijner vrouw te smoren,
want hij wilde dat daarin geen andere god dan hij zelf zou wonen. Men
vatte dit niet op als dolzinnigen hoogmoed. Hij vond zich zelf, dat
wil zeggen, de groote, nieuwe waarheden in zich zelf en den schoonen,
bezielden vorm, dien hij daaraan wist te geven, een beter, grooter
en meer levende god, dan dien der oude voorstellingen, waarbij zijn
vrouw was opgevoed.
Hij stond zoo veel boven haar, dat zij zich de wijziging, welke
hij hare denkbeelden wilde doen ondergaan, met gretigheid liet
wèlgevallen. Zooveel hechtte zij niet aan haar godsgevoel en
godsdienstbegrip of zij wilde die wel vaarwel zeggen voor de nieuwe
leer door haar man haar verkondigd. En als zij zich bedrukt voelde
of neerslachtig door ziekte of ander levensleed, zou hij daar dan
niet altijd wezen om haar op te beuren en moed in te spreken; was
zijn trouwe borst niet voor het geheele leven onder haar bereik,
om er haar hoofd tegen te laten rusten als zij moede was?
Toen Dekker later zijne vrouw aan haar zelve alleen overliet in
allesbehalve heuglijke omstandigheden, zullen er misschien wel
oogenblikken zijn geweest, dat hij er berouw over voelde eertijds den
geloofsboom in haar binnenste te hebben geveld, waaraan zij zich nu in
haar nood had kunnen vastklemmen. Wat moet die vrouw zich ongelukkig
hebben gevoeld! Met hoeveel angst en wanhoop moet zij zich nu het
geloof harer jonge jaren en de vertroostende kracht, die dit in der
tijd voor haar bezat, te binnen hebben gebracht! Daar stond zij nu,
zooveel als met ledige armen! Maar moest zij nu heen, waaraan zich
steunen? De sterke man, in wien alleen zij al haar vertrouwen had
gesteld, had haar verlaten, die steun was onherroepelijk voor haar
verloren gegaan, en tot God kon zij zich niet meer wenden, omdat
hij 't geloof aan dien God uitgeroeid had uit hare ziel. Hoe moet
zij verzucht hebben: ach, kón ik nog maar gelooven, bezat ik het
vertrouwen nog maar in God als in een liefderijk vader, dan was ten
minste de toekomst nu niet voor mij zoo geheel grijs, donker en ledig!
Had Multatuli het huwelijk en zijne betrekking tot zijn vrouw anders
opgevat, had hij, zij 't met opoffering van de grootere innigheid
in den band, die noodzakelijk moest ontstaan waar ook de innigste
en hoogste gedachten van man en vrouw hun gemeenschappelijk goed
worden,--had hij haar godsdienstige gevoelens ontzien, zoodat die
als een verborgen schat in haar binnenste konden blijven bestaan,
hij zoude later de grievende verwijten nimmer hebben vernomen, die
ongetwijfeld zijn geweten hem op sommige oogenblikken deed.
In verband met zijne godsdienstige, of liever ongodsdienstige,
begrippen, had Dekker ook zijne opvatting van het huwelijk en de liefde
gewijzigd. Hij had polygamische neigingen; en niet alleen had hij die
"zoo maar" gelijk zoovele gehuwde mannen, maar hij bezat daar allerlei
theorieën en redeneeringen over, die het oude, van het christendom
afkomstige, gevoel daarover in hem moesten dood-praten. Evenals hij
met het godsdienstige had gedaan, wordt het uit verscheidene passages
in de brieven duidelijk, dat hij ook op dit punt de hoogere opvoeding
zijner vrouw op zich had genomen.
Van de vier relaties, waarvan wij in de brieven hooren: die met
Pauline, die met Eugénie, die met Sietske Abrahamsz, die met het
ongenoemde meisje, dat later een soort oplichtster bleek te zijn,--vier
relaties, waaronder slechts twee, of wellicht maar één, van anders
dan oppervlakkigen aard,--hield hij getrouwelijk zijn vrouw op de
hoogte; zoodat, indien men in aanmerking neemt dat Multatuli bijna
niets deed of hij had een stel redeneeringen ter rechtvaardiging
zijner daden bij de hand, indien men er op let dat hij in 't algemeen
theoretisch zeer ontwikkeld was en alles vastknoopte aan eene theorie,
het meer dan waarschijnlijk wordt, dat hij zijne vrouw had beduid,
dat zij op grond hiervan en op grond dáarvan, het behoorde goed te
keuren indien haar man nog met andere vrouwen intiemen omgang had,
nog andere vrouwen liefhad, dan met haar, en haar alleen.
Hiermede bevinden wij ons in aanraking met het onderdeel der
korrespondentie, dat vele lezers vermoedelijk minder aangenaam zal
hebben getroffen. Want al hebt ge vrij uw vrouw overreed, dat God niet
bestaat, en dat de verschillende godsdiensten ouderwetsche larie zijn,
waarmede verstandige menschen, die de negentiende-eeuwsche beschaving
mede maken, zich niet meer behooren op te houden, dat dus ook zij van
den godsdienst, waarin zij geboren is en opgegroeid, afstand behoort
te doen,--daarom zoudt gij toch tevergeefs trachten haar ook aan 't
verstand te brengen, dat uit de stelling, dat wij geen God kennen,
die ons een leer- en zedenwet zou hebben geopenbaard, eene andere
stelling afgeleid moet worden, inhoudende dat aan den man een zekere
vrijheid van liefde of keus moet gelaten worden, geheel in strijd met
het oude huwelijksbegrip, waarbij de vrouw een éénig recht op haar
man had, of waarbij ten minste het den man als een eerste plicht was
opgelegd de trouw ongeschonden te handhaven, die hij zijner vrouw
bij den aanvang hunner verbintenis had gezworen of beloofd.
Het is mogelijk dat menschen, die gevoelen gelijk wij, als
laat-negentiende-eeuwers min of meer een mal figuur maken; het is
mogelijk dat wij, om konsequent te zijn, nu wij het oude geloof aan
één God hebben verlaten, met de geheele levensbeschouwing, die daarvan
afhankelijk was, ook ons begrip omtrent den echt zouden dienen te
wijzigen, en, in samenhang met dat begrip, de sentimenten die er de
uitvloeiselen of de basis van zijn; maar wij kúnnen dat niet, en,
konsequentie of geen konsequentie, daarmede is alles gezegd. Ons
begrip kunnen wij wel wijzigen, met genoegen zelfs indien het iemand
aangenaam kan zijn, maar ons gevóel, zie, dat is een heele andere
zaak, dat kan veel minder gemakkelijk gewijzigd worden. Bewijst
ons nu maar met a plus b, dat het christendom heeft uitgediend, en
dat men dientengevolge, het eene logisch afleidend uit het andere,
tot het besluit moet komen, dat wij de oude christelijke sentimenten
omtrent de heiligheid van het huwelijk en de schoonheid der smettelooze
trouw tusschen man en vrouw moeten laten varen, om vervolgens ook
onze praktijk naar de nieuwe begrippen te regelen, gij zult met de
meest spitsvondige bewijsvoeringen ons gevoel, dat wij als de erfenis
van achttien eeuwen in ons bloed dragen, niet omverpraten. En tot dat
gevoel behoort, dat wij het bepaald wreed, afschuwelijk wreed vinden,
de hand van het koele moderne gezond-verstand te slaan aan de schoone
en teedere bloemen van christelijke huwelijkstrouw, die daar bloeien
op die verborgen plekjes in het hart der vrouw, waar het woord van
den man niet ontwijdend mag binnendringen.
Wij kunnen niet aannemen, dat Tine in haar hart toegejuicht zou
hebben, dat haar man zich met andere vrouwen afgaf; wij kunnen ons
wel voorstellen, dat zij eene zoo onbegrensde vereering koesterde
voor Multatuli's inzichten, dat zij trachtte, wijl hij het goedvond,
het zelve ook goed te vinden, indien hij haar ontrouw was, maar
ongetwijfeld is haar dit nooit gelukt en deden zijne mededeelingen
over zijn avonturen haar grievend leed, hoezeer ze dit ook voor hem
geheim poogde te houden.
Indien Multatuli dit zelf niet inzag, moet zulks aan gebrek aan
menschenkennis geweten worden; zag hij het wèl in, dan komt ons zijn
gedrag in dezen geheel en al onverschoonbaar voor. En, alles in
aanmerking genomen, vreezen wij, dat hij 't half en half begreep,
zonder zich volledig van den toestand rekenschap te geven; en nu,
uit een soort van goedig-plagerige dwingelandij, haar geen enkel der
berichten spaarde, die haar wellicht hinderden, maar die haar dan
hinderden tengevolge van eene opvatting, welke zij, om zijnentwil,
reeds lang had behooren prijs te geven. Zoo denken wij ons zijn
standpunt.
Stelt u voor een man, een echtgenoot, die zijne vrouw in de
kommervolste omstandigheden van hem gescheiden moet doen leven, eerst
in een zeer ver afgelegen land, later nog steeds in een ander land,
op eene dagreize van hem verwijderd, en dat die echtgenoot dan aan zijn
vrouw, die hem liefheeft en aanbidt, onophoudelijk dingen schrijft als
(van vreemde of haar nauwelijks bekende jonge vrouwen schrijvend):
Lieve Tine, beste trouwe Tine, ik heb Pauline weêr gezien, zij had haar
onecht kind op haar schoot... lieve Tine, ik heb vruchteloos gepoogd
Eugénie hier weêr te ontmoeten, je herinnert je, dat is dat meisje dat
ik in der tijd uit een publiek huis heb medegenomen,... lieve Tine,
ik ben verliefd op Sietske Abrahamsz, je weet wel, dat mooie lieve
nichtje van ons... lieve Tine, elken ochtend komt er een meisje bij
mij ontbijten... lieve Tine, ik heb allerlei amourettes, te veel om
te vertellen... Enz. Enz.
... Je wordt nu wel een opwelling van wrevel daarover gewaar,
lieve Tine, maar herinner je maar, dat wij afgesproken hebben,
dat ik je duidelijk heb gemaakt, dat ik je heb doen inzien: je moet
dat goedvinden, je moet daarin berusten... ik blijf altijd van jóu
het méest houden, dat weet je wel... op die Sietske ben ik puur
verliefd,... die arme Eugénie, je moest haar kennen... neen, neen,
kind, bedwing nu je afkeer; ik, weet je wel, ik, die zoo ontzettend
veel wijzer, rechtvaardiger en beter ben dan jij, die zooveel als je
opvoeder in alles ben geweest, ik zeg je: je moet je meester blijven,
je moet je niet door je gevoel laten medeslepen, maar je verstand
raadplegen; ...ik vertel je opzettelijk zooveel van mijn relatiën met
andere vrouwen om je op de proef te stellen, om te zien of het goede
inzicht niet bij je zal zegevieren,... wees dus nu verstandig en trek
het je niet aan... je zult nog wel meer hooren, gisteren ontmoette
ik nog een dame, die...
Dit zijn in 't geheel geen citaten, wij bedoelen alleen, dat men dien
geest en dien toon bespeurt in de brieven. En wij willen de vrouw
beklagen, die daaraan blootstond. Ach, met hoeveel bitterheid moet zij
zich later deze korrespondentie herinnerd hebben, toen zij merkte,
dat haar man voor altijd van haar scheiden zou. Dáarvoor had zij
zich dan deze gruwelijke plagerijen getroost, dáarvoor had zij een
vriendelijk gezicht gezet als zij leed gevoelde van binnen, dáarvoor
had zij de stem van haar gevoel gesmoord, wijl zij het hooge verstand
van haar man over haar vrouwelijk gevoel wilde doen zegevieren--om
nu te zien dat hij ten slotte geheel van haar vervreemdde... Wie had
gelijk gehad? Zijn verstand of háar gevoel? O, die stille stem van
binnen had het haar wel altijd gezegd... Zij had altijd, wel flauw, een
wanhopig vermoeden gehad, dat het onvermijdelijk eens zóó worden zou...

Beschouwen wij thans Multatuli in zijne verhouding tot de opeenvolgende
minnaressen, die een plaats konden innemen in zijn hart, dat niet
geheel alleen door Tine ingenomen bleek te zijn.
Vóór de genegenheid, welke Multatuli opvatte voor mejuffrouw
Hamminck Schepel, die later zijn tweede echtgenoote werd, treffen
wij de meergemelde Eugénie aan, als de eerste en voornaamste
vertegenwoordigster dergenen, die Tine's deelgenooten werden in zijn
omgang en liefde.
De betrekking van Multatuli met Eugénie hebben wij bekeken: vooreerst
wat aangaat den indruk, dien Multatuli's verwanten en in 't algemeen
de maatschappij daarvan moest ontvangen; vervolgens wat aangaat het
gevoel dat de mededeelingen daaromtrent bij Tine moesten gaande maken;
thans geldt onze overweging het geval op zich zelf, de verklaring van
dezen toestand zooals die zijn aanleiding vond en zich weêrspiegelde
in Multatuli's gemoed zelf.
Het is ons niet te doen een absoluut en leerstellig standpunt in
te nemen ter beoordeeling van het gedrag van een gehuwd man, die
publieke vrouwen frequenteert of op andere wijze buiten het huwelijk
liefdesbetrekkingen onderhoudt. Dit standpunt zij overgelaten aan
moralisten en staathuishoudkundigen. Wij willen vooropstellen, dat wij
het laakbare in Multatuli's handelwijze thans slechts hierin vinden,
dat hij zijne vrouw van zijn faits et gestes op de hoogte hield,
en haar onzes inziens daardoor ten diepste moest grieven.
Het is een bekende stelling van den hertog De Richelieu, dat men met
het grootste gemak en zonder gevaar voor onze gemoedsrust meer dan
éene vrouw tegelijk kan beminnen. Maar eene dergelijke stelling kan
alleen ontstaan in het brein van en als psychologische kuriositeit
geformuleerd worden door lieden, die van de liefde eene opvatting
hebben, zooals aan de Bourbonhoven van vóór Lodewijk den XVIden in
zwang was en een paar eeuwen in zwang is gebleven. Zij bedoelden met
het woord liefde, noch de groote passie, die de werkelijkheid voor
hem die haar ondervindt als 't ware van gedaante doet veranderen en
aan het voorwerp der liefde zooveel als een bovennatuurlijken glans
en ook macht verleent, zoodat hij letterlijk door het voorwerp dier
liefde "betooverd" lijkt en dus dat veel gebruikte woord nu tot
eene wezenlijke waarheid maakt; evenmin hadden zij er de innige,
in haar eenvoud groote, trouwe, genegenheid meê voor, zooals het
christendom ons die heeft doen koncipiëeren en die het eigenaardig
huwelijkssentiment is van ons, westersche, monogamische volken;
maar zij bedoelden er meê eene liefde, die wel eenige oppervlakkige
overeenkomst vertoont met de oostersche liefde, maar toch het
eigenaardig beestachtig wilde van den haremwellust mist, en van een
kleiner, een wel fijner, wel beschaafder, maar tegelijk nietiger
opvatting getuigt; zij beschouwden de liefde als een gril, een
caprice, eene toquade, een aangename tijdelijke manie, meer niet;
en inderdaad, indien men haar aldus opvat, is er een reden om, zich
in een tijdverdrijvend spel van intrigue en coquetterie werpend,
meer dan éene vrouw tegelijk te courtiseeren. Of men dan met een dier
verschillende vrouwen toevallig gehuwd is, doet er niet toe; dat is
in zulk een geval een bijkomende omstandigheid zonder beteekenis of
waarde, want van het huwelijk eigenlijk gezegd en de gevoelens van
eerbied, trouw en bescherming, die het in onze ziel onderhoudt, is
daarbij in 't geheel geen sprake meer. Dit is geen werkelijk beminnen,
en meer dan éene vrouw te gelijk waarlijk lief te hebben, past niet
in onze westersche psychologie en is een onmogelijkheid.
Niet alleen dus, dat Dekker de groote verterende passie niet kende,
maar uit het feit, dat hij, alleen op zijn gemak door Europa reizende,
bordeelen bezocht en langdurige betrekkingen aanknoopte, is op te
maken, dat de hartelijke genegenheid, welke hij koesterde voor zijn
vrouw, er in alle opzichten een was van de allergewoonste soort,
en dat die genegenheid volstrekt geen poëtisch teeder en religieus
karakter in zijn gemoed had aangenomen.
Als een getrouwd man en garçon uit is met vrienden van vroeger,
en men is wat gemonteerd doordat men den kelder een weinig te veel
heeft aangesproken, en men sukkelt, om het feest voort te zetten,
zulk een huis binnen en vermaakt zich daar tot het krieken van
den ochtend--nu, dát wordt door eenigen als eene vrij vergeeflijke
gebeurtenis beschouwd. De bewoonsters blijven bij haar beroep, men
vermaakt haar en zichzelf, en laat ze wat verdienen.
Dekker vond het buitendien in beginsel goed: Wat zou het? Genot
is deugd, vermaak is gezond, ieder man, gescheiden van zijn vrouw
levende, heeft daar behoefte aan, het is een hygiënische gymnastiek,
en, de alles beheerschende rechtvaardiging: niemand lijdt er immers
schade door, niemand immers wordt er ook maar een greintje leed door
berokkend. Hij vond het, voor personen zooals hij, zelfs bijzonder
aanbevelenswaardig: omdat het goed is voor publieke vrouwen, die arme,
medelijden-wekkende schepselen, die zoo algemeen veracht worden door
vromen en schijnheiligen, die zoo weinig het voorwerp zijn der elders
dikwijls zoo ruimschoots bestede naastenliefde, die meestal slechts
met gemeene, liederlijke mannen in aanraking komen,--omdat het voor
dezulken heel goed is eens een man te ontmoeten, die haar ten minste
nog als menschen beschouwt, die het oprecht goed met haar meent, haar
een vriendelijk woord zal toespreken en op beschaafde, edele wijze met
haar zal verkeeren. Ja, dus redeneerde hij, geholpen door zijn steeds
dadelijk bij de hand zijnde fantasie, waarschijnlijk door: het was
een weldaad, die hij haar bewees, het was een hoogere plicht, dien hij
vervulde, hij dacht aan vele groote namen uit de wereldgeschiedenis,
wier dragers met courtisanes omgang hadden gehad, hij vergeleek zich,
ook nu weder, met Christus, die immers Maria Magdalena toeliet zijn
voeten te wasschen en vergaf aan de overspelige vrouw. En zoo voorts,
en zoo voorts.
Dit is alles goed en wel. Wij herhalen, dat wij niet partij wenschen te
kiezen in de beoordeeling van het geval in 't algemeen van een gehuwd
man, die en garçon uitgaat. Er komt altijd belofte-breuk bij te pas,
de breuk namelijk van de belofte, die men zijn vrouw heeft gedaan van
háar alléen tot den dood toe getrouw te zullen zijn. Maar er zijn tal
van argumenten beschikbaar om in zekere gevallen een belofte-breuk
te wettigen, en wij zullen ons niet in eene moralistische uitpluizing
van deze zaken verdiepen. De hoofdzaak is ongetwijfeld, dat er niemand
leed worde gedaan.
Maar,--hierop willen wij neêrkomen--Dekker wás niet op een
dronkemanspartij en met vrienden uit; hij reisde geheel alleen, en
ging, in koelen bloede, dat zelf in alle opzichten goedvindend,
daarheen. En nu zeggen wij alléén, dat dáaruit blijkt, dat
zijne genegenheid voor zijn vrouw niet van ongemeen teederen aard
was. Immers al deed hij hier geen leed (op dat oogenblik ten minste
niet, later deed hij haar dat wel door zijne op theorie berustende
zonderlinge opvatting van het echtgenootschap, welke hem haar van al
zijn avonturen op de hoogte deed houden), al deed hij háar dus geen
leed, noch Eugénie, en al deed hij zich zelf een genoegen, dus het
tegendeel van leed, en al schijnen dus al de bij het geval betrokken
personen veilig voor leed,--tóch zou hij, ware zijn genegenheid voor
Tine van hoogeren aard geweest, het edelste gevoel in eigen borst
door zoo eene handeling een kwetsuur hebben toegebracht, waarvan de
schrijnende pijn het genoegen dat hij er op andere wijze van had,
ten zeerste beperken moest, zoo al niet geheel vernietigen.
Want, indien de gehuwde man, die zijn vrouw met vrome trouw bemint,
op de purperen sofa heeft plaats genomen, en daar in eene weelderige
afzondering zich opsluit met eene vreemde, kleurrijk uitgedoste, vrouw,
wier mond met den beroepsglimlach hem tegenlacht, wier oogen, boven de
half weggeblankette vale kringen schel schitteren van de nachtelijke
vreugden, wier adem riekt naar den professioneelen feestwijn van elken
dag--en hij moet dan liefkoozingen ontvangen, en hij moet liefkoozingen
geven, dezelfde, ja werktuiglijk dezelfde liefkoozingen, welke hij
anders in een stillere, meer zedige eenzaamheid alleen voor zijn
eenige vrouw overheeft,--dan komt er een groot, pijnigend, wanhopig
verdriet, en een spijt vol wrok en wrevel in hem op, die hem al het
hier aanwezige ruwe en bonte genot zal vergallen.
Vooreerst is het de ontwijding der liefde, die een niet onderdrukbaar
gevoel van groote neerslachtigheid over hem zal brengen, waar de
stralen van de schitterende lichtkroon noch het gefonkel van het
door den wijn goud gekleurd kristal iets tegen vermogen. Niet de
ontwijding der liefde, omdat hij leerstellig het huwelijk voor eene
vereening der zielen zou houden, en de vereeniging zonder liefde,
zonder ziel, dus voor eene profanatie van dat huwelijksbegrip; veel
minder eene ontwijding der liefde omdat hij het in beginsel iets
slechts zou vinden, er aan toe te geven zonder dat een geestelijk of
burgerlijk ambtenaar van te voren daartoe een brevet van bevoegdheid
heeft uitgereikt; want wij spreken van een modern gewoon menschelijk
gevoelend man; maar eene ontwijding der liefde omdat hetzelfde wat
alleen waarde en beteekenis scheen te hebben in het verkeer met de
eenige, ziels-vertrouwde, voor het geheele leven uitverkoren éénige
vrouw, hetzelfde, wat een onmisbaar schijnend teeder mysterieus
karakter verkreeg, als de verwezenlijking van lang gekoesterde slechts
half bewuste verlangens, waar het, niet nader ontleed, zich in zoo een
dronkenschap van reine zaligheid voltrok, dat men alleen den indruk
kreeg dat het wezen op zijn innigst met het éénig geliefde wezen één
werd, waarbij het lichaam werd vergeten en het scheen als hoorde men
nu alleen duidelijker elkanders harteklop, als waren de harten nu
slechts op een bijzonder innige wijze tot elkaar genaderd; omdat dit
zelfde, anders een mysterie dat een langzaam gegroeide vervoering
bekroonde, nu zijn hooge charme verliest door de brutaliteit,
waarmede het eenvoudig als pikant tijdverdrijf aangewend blijkt te
kunnen worden. Eene ontwijding der liefde, omdat zij ontnuchtert
van de edelste aller dronkenschappen. Omdat zij van een poëem eene
machinerie maakt, van een visioen een fysiologisch experiment.
Ten tweede zal het genot van den bovenomschreven echtgenoot
verbitterd worden, omdat zijn verbeelding hem zal beginnen te plagen;
onophoudelijk zal de figuur zijner kuische vrouw zich in zijne
gedachten dringen, als eene die hem zacht droevig zijn schennis
van hun vertrouwelijken omgang verwijt. Hij zal zich het diepe
verdriet voorstellen, dat haar zou vervullen indien zij hem hier
eens zag. Hij zal vergelijkingen gaan maken, hij zal dat móeten,
hoe weinig gaarne hij 't ook doet, zijn geweten zal er hem toe
dwingen,--tusschen zijne vrouw en degene, die thans naast hem is. In
de geheele afschuwelijkheid harer grimeering, van haren weelderigen
verleidingstooi, harer geveinsde lachjes en gespeelde minzaamheid zal
zijn tijdelijke gezellin hem plotseling voor oogen komen; zijn blik zal
zich verscherpen, hij zal achter haar masker van cold-cream en rouge
impérial de sporen van het vroegtijdig jeugd-verlies en der aanhoudend
walgelijke vermoeienissen zien, en hij zal zich verwenschen, dat hij
tot deze sjacheraarster van genoegens gelijkluidende liefde-woorden
sprak als anders slechts de intieme stilte binnen de zedige wanden
van zijn huiselijk geluk van zijn lippen hoorde komen. Hij zal daar,
als een aangeleerde manoeuvre, gebaren zien maken, en ze herkennen
als de zelfde, welke hij als eene argelooze, spontane, naïeve,
kinderlijke beweging heeft gezien. En als hij dan zijn hoed niet
neemt en wegsnelt, is hij een man zonder ziel en zonder smaak, of
liever,--wat wij hier van Multatuli betoogen--bemint hij zijne vrouw
met eene vulgaire koele genegenheid.
Zien wij nu, hoe Dekker, eenmaal er aan gewend die huizen te
bezoeken, zijne langdurige betrekking met Eugénie tegenover zich zelf
verontschuldigde en tot iets zoo moois maakte, dat bij de overdenking
dier betrekking de edelste neigingen zijner ziel niet uitgesloten
behoefden te blijven.
't Moge zijn dat Dekker in lang geen publiek huis bezocht had, toen hij
Eugénie leerde kennen, en dus niet goed besefte, dat hare mededeelingen
overeenkwamen met de gewone praatjes dier zeer tijdelijke geliefden,
die haar bezoeker bijna altijd een in hoofdzaak gelijkluidend verhaal
doen, waarin steeds dezelfde episoden voorkomen: 1o. zijn zij dochters
van boeren of arme werklieden en verleid en ongelukkig gemaakt door
een vrijer, die beloofd had haar te trouwen en aan wiens woorden zij
geloof hadden geslagen; 2o. hebben zij éens, toen zij figurante in
den een of anderen kleinen schouwburg waren, of ook, toen zij het
wilde leven reeds waren begonnen, eene schitterende relatie gehad
met een schatrijk of hoogst voornaam jongmensch, die haar gedurende
eenige maanden als eene prinses heeft doen leven, welke relatie voor
altijd eene glansrijke herinnering bij haar heeft achtergelaten;
3o. zijn zij daarna van het eene huis in het andere gekomen en hebben
nu hetzij de flauwe hoop dat een zéér jonge man nog eens de een of
andere dwaasheid om harentwil zal begaan door haar als maîtresse te
nemen, hetzij de ambitie met een flinken kellner of kappersbediende een
"net" huwelijk aan te gaan, hetzij de hoogere eerzucht zelf eens aan
't hoofd van een dergelijk etablissement te staan als waaraan zij nu
ondergeschikt zijn verbonden en op hare beurt te kommandeeren;--òf 't
moge zijn, dat Eugénie tot de niet zoo frequent voorkomende vrouwen
van dat slag behoorde, die gouvernante, kamenier of juffrouw van
gezelschap geweest zijn, dat hare konversatie dientengevolge iets
meer gesoigneerd was en zij een weinig betere manieren had, dat bij
haar sterker dan bij hare beroepsgenooten het verlangen sprak om
van het leven aldaar verlost te worden;--zéker is, dat Dekker zich
tot haar aangetrokken gevoelde door de verwantschap die hij tusschen
haar toestand en den zijnen bespeurde. De geheimzinnige sympathie,
die tusschen de rassen van paria's bestaat en door De Goncourt ter
sprake wordt gebracht, waar hij het intieme verkeer van soldaten en
dergelijke vrouwen behandelt in La fille Elisa,--die zelfde sympathie
was het, welke Dekker er toe dreef, zich in een ongewoon intiem kontakt
met Eugénie te begeven. Hij bevond zich daar tegenover eene vrouw van
oorspronkelijk goeden en fatsoenlijken aanleg, die, eigenlijk buiten
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Multatuli: Multatuli en Mr. J van Lennep; Multatuli en de Vrouwen - 09