Gevleugelde Daden: Avonturen der Eerste Hollandsche Luchtschippers - 7

Total number of words is 3988
Total number of unique words is 1856
31.4 of words are in the 2000 most common words
45.4 of words are in the 5000 most common words
51.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Bleek-hongerig en door smart lam geslagen, onderging ze in die
vrééselijke oogenblikken het zonderling-aangrijpende der gansche
Menschheid, die zich bij een lévende ver-kneutert in spelde-prikken
en geniepige porren en een doode in het zonnetje van zijn _goedheid_
en _voortreffelijkheid_ zet (nadere scheurkalender-vondst).
Hoe dikwijls had ze Pièt (als een dolksteek) met een glimlach (als
een vernietiging) gezegd, hoe menigmaal hadden zij en hij àndere
dingen in mekaars oogen gelezen dan poëten bij maanlicht bezingen....
Hoe had zíj, uit de Jan-van-Loon-straat, hèm uit de Zwaanssteeg, op
't folterbankje der-ik-heb-'t-laatste-woord mishandeld.
Nu lag-ie afschuwelijk verminkt ergens in de struiken, zat zij als
eene legendarische, symbolische smartfiguur naast haar dochter,
de leege wijnflesch en het glimmend sardineblikje.
Antigone, Oedipus leken er kinderspel bij.

Het was een fraaie zomersche dag. De zon, fel-doorgebroken, joeg het
vocht van het plateau in sidderende dampen.
De vogels op 't kerkhof floten, schoten naar de nesten--'t
vol-weelderig groen slurpte het licht in verrukking.
Teer van stemming begon in de onzienlijke verte een klok voor de
vroegmis te luiden.
"Ma," sprak Amélie.
Mevrouw bleef in smartlijke versteening.
"Ma," zei Amélie nog eens: "àrme ma."
"Arm kind," antwoordde de weduwe.
"Misschien is 'r 'n wònder gebeurd, ma."
"Nee," knikte mevrouw.
"Laat u 't hoofd nog niet hangen. We zièn beneden toch niks."
"Als we wat zagen, zou 't nòg schriklijker zijn," snikte mevrouw.
"Heeft u erge honger?", vroeg Amélie na 'n poos om te tróósten.
"Niet meer," zei mevrouw over àlles heen.
"Dat zegt u maar," redeneerde Amélie: "toe, denk an nìks, ma!"
Ma antwoordde niet--Amélie begon _op 'r nagels te bijten_.
Van 'r vroegste jeugd had ze 't gedaan--vandaag dee ze 't hardnekkig in
'r pogingen om 'r moeder af te leiden.
'r Handen had ze laten kappen, om má aan eten te helpen.
'n Gevulde maag was beter tegen verdriet bestand dan zùlk 'n leege.
De zon scheen 'r warm in 't gelaat, stoofde 'r hoofd, kokend en
opgehitst. De benauwende broeiing maakte 'r ongevoelig.
Als 'n beest begon ze den uil te beloeren. 't Was 'n welgevulde
dikkert met vleezige pooten en 'n smaaklijken nek.
Zoo _gedegenereerd_ geraakte ze door de werking van 'r maag en 't
verlangen om 'r moeder 'n troostenden hap te geven, dat ze 'r vader
vergat en met lichtende katte-oogen de zachte bewegingen van den
uil bespiedde.
Ze kreeg 'r 'n kleur bij--'r handen kromden als klauwen--'r rug boog
in sprong.
Nooit in 'r later leven vergat ze die diersituatie, dat rooie,
bestiale gevoel om 'n rustig-slapenden, niets-vermoedenden uil,
terwijl 'n _beschaafd_ mensch naar vegetarisme neigde.
Als ze 'm te pakken had gekregen--zij, die drie dagen geleden nog geen
kanarie in 'r handen durfde te nemen--had ze 'm z'n nek omgedraaid--én
geplukt--èn met 'r nagelschaartje gehalveerd--èn rauw geslokt.
'n Door honger gefolterd mensch werd 'n _ijselijk_ dier.... Gelukkig
kwam het niet tot de euveldaad.
Ma keek op en ongerust over de loerende koortsachtige oogen van
'r dochter, vroeg ze:
"Amélie--wat doe je?"
"Niks ma."
"Wat kijk je dan?"
"Suscht, ma! Suscht! U praat 'm wàkker.'k Had 'm net haast te pakken!"
"Jakkus," zei mevrouw: "hoe kom je op de inval?"
En ze zwegen geslagen.
De kerkklokken rondom luidden nu alle.
Mevrouw vouwde de handen--Amélie keek van den uil naar den eenzamen
landweg.
De zon, hooger aan den hemel, braadde haar rug.
Warmte was ellendiger dan regen--om twaalf uur zou 't niet uit te
houden zijn.
In Godsnaam.
'n Zonnesteek onder de omstandigheden was 'n weldaad.
Uitkomst op Zondag was onmogelijk.
Al 'r idealen te begraven op 'n toren, al 'r droomen en
jeugdverlangens--welk 'n einde.
Toen, wakker geschokt, klaar van denken, botste ze op.
In de verte naderde 'n stoet, 'n stevige menschendrom.
"Ma!"--, gilde ze.
Mevrouw schrikte, keek over de borstwering.
"De hemel zij geprezen--'n begrafenis!"--sprak Amélie
koortsachtig-gejaagd: "o, o, wat 'n geluk--en net te laat om armen
pa ook te redden."
"Stil! Stil!", zeide mevrouw: "misschien gaan ze 'n anderen kant uit!"
Sprakeloos keken ze toe.
De stoet kwam nader, 'n geweldig-lange, stevige stoet. De zon bescheen
't koper van muziek-instrumenten, verguldde letters van vaandels. In
't midden een paar landouwers met heeren in 't zwart--daar achter
spartel-glinstrende brandweerhelmen en een bonte drom mannen en
vrouwen.
"Ma--droomen we?"--, zei Amélie bevend.
"Ik geloof 't," aarzelde mevrouw.
De realiteit van den uil, de leege flesch, 't blikje, 't smerig
plateau stelde haar gerust.
"'n _Wonder_," zei Amélie, zich vasthoudend om niet ineen te zakken.
Benee, in den stoet, begonnen ze met zakdoeken te wuiven--flauw
hoera-geroep zweefde aan.
"Ma--ma--pá zit in 't rijtuig!"--, gilde Amélie en dol van
uitgelatenheid begon ze op het plat te dansen, zoo wild te dansen,
dat de uil 'r beduusd van door ging.
Benee werd het plechtig. Bij de struiken van _Koepelsteyn_ zette de
muziek fanfares in.
Mevrouw, doodsbleek, hing over de tinnen, keek, keek, boog.
Dan 'r man herkennend, die 'n mand etenswaren, eieren, ham,
boterhammenworst en broodjes op z'n schoot hield, hernam ze haar
waardigheid van vóór de groote Ellende en snauwde haar dochter toe:
"Amélie! Amélie! Schei uit met je gedans. De burgemeester, de
wethouders zullen denken, dat je stapel ben!"
"Dat ben 'k ook ma! Eenig! Eenig!"
Voor het eerst sinds zwaar-zure uren hersprak ze dát woord.
"Amélie," zeide mama nog eens gestreng.
De trap benee steunde en kraakte.
Het luik schoof.
Het hoofd van den burgemeester werd zichtbaar.
"Mevrouw--dames," begon hij. Verlegen verdween-ie weer, omdat de
dames Zwaluw in zùlk kostuum een weinig landlooperig deden.
"Kom, burgemeester--wat doet u nou?"--, gromde de oudste wethouder
in het duister van het gat. Hij geraakte in de verdrukking, zóó als
ze opdrongen om van de plechtigheid getuige te zijn.
Toen zette het hoofd der gemeente, der politie en der brandweer door,
doch confuus en onhandig, _beglimlachte_ hij het plateau, om het
onvertogene te mijden.
"Kom u binnen, kom u binnen," sprak mevrouw de hoofden in de
luikopening toe.
Ze had weer haar ouwe tegenwoordigheid van geest, als gastvrouw van
_Casa Cara_.
Het werd een kort, levendig gedrang.
Al de dorpsnotabelen, de gemeenteraad, het bestuur der harmonie,
het bestuur der rederijkskamer, de notaris, de dokter, allen waren
present en _ontroerd_, toen de heer Zwaluw met een omzwachtelden voet
omhoog kwakkelde en z'n vrouw en dochter 'n broodje en 'n zoen gaf.
Benee speelde de harmonie de marschen en ouvertures, die ze kènde.
"Ophouen! Ophouen!"--riep de inspecteur van politie.
Er kwam stilte.
De burgemeester trad in het midden van den kring en eerst onvast, dan
zekerder--dit was z'n dèrde speech in het openbaar: den eersten keer
nà z'n benoeming had-ie de eerewacht toegesproken--den tweeden keer de
brandweer bij de overreiking der nieuwe spuit--zei hij, met verheffing
en aangedaanheid: "Dames en heeren--mevrouw Zwaluw--mejuffrouw
Zwaluw--mijnheer Zwaluw--als hoofd der gemeente neem ik met gretigheid
het woord om u geluk te wenschen met uw redding. Wij achten het een
eer voor onze gemeente, dat hièr het eerst de vliegmachine in practijk
is gebracht. De heer Zwaluw heeft mij, na zijn herstel, de geheele
toedracht verteld, uw avonturen, uw lijden beschreven. Gelooft mij,
dames, dat, wanneer we in de historie van ons geliefd vaderland met
eerbied den naam noemen van .... van .... van"--transpireerend in de
stékend-heete zon, bleef ook hij stéken.
"Van .... De Ruyter" ...., soufleerde de oudste wethouder op goed
geluk.
"Néé," beet de burgemeester af--en nog den naam niet te grazen nemend,
vervolgde hij "....van.... van de vrouw die bij Leiden's ontzet..."
"Kenau Hasselaar!--riepen een paar gemeenteraadsleden.
".... Juist mijne heeren--wat ìk zeggen wou--van Kenau Simons
Hasselaar--wanneer we met eerbied dien naam gedenken, dan zullen onze
nazaten met misschien even grooten eerbied van de dames Zwaluw spreken,
die met haar man en vader voor het eerst in ons land gevlogen hebben
en manmoedig dit avontuur doorstaan...."
Even zwaaide de arm van den politie-inspecteur over de borstwering,
even tetterden fanfares.
"Mag ik de aanwezigen uitnoodigen," vervolgde de burgemeester:
"driemaal aan te heffen: Lang leve de _vliegende familie Zwaluw_!"
Geestdriftig wèrd het geroepen, geestdriftig brulde de menigte benee,
die door de politie op een afstand werd gehouden.
Amélie at haar tweede broodje--ook mevrouw _kauwde_. De mensch deed
zich gelden.
Toen kwam de president der rederijkerskamer, die in verscheiden
gemeenten den roep had een uitnemend fuist- en feestdichter te
zijn, naar voren, las een làng gedicht, dat hij in het rijtuig had
geschreven. Het eindigde aldus:

Wij zullen aan het nakroost overbrengen
Hoe gij gevleugeld naar deez' toren kwaamt,
Hoe 't noodlot uwe wieken deed verzengen.
Faalt niet een mensch in wat hij soms beraamt?
O Zwaluwen, o Man, Vrouwe en Dochters [2]
Gij hebt het hóógste in dit land volbracht,
Wij noemen UEd. de hemelruime-tochters,
Dit hadden nimmer wij verwacht.
Slaat in de toekomst uit uw breede vlerken!
Vliegt jaren nog tot in 't zesd' geslacht!
Vliegt zonder grens en zonder perken!
Wij hebben eeuwen lang naar UEd. vleugelen gesmàcht!

Weer vielen fanfares in--toen na handdrukken zonder feestlijken
wijn--zóó hoog werd het moeilijk kurken te doen ploffen--begon de
daling naar den _beganen grond_.
O, de vreugde bij de eerste stappen, op 't grintpad, terwijl de politie
salueerde, de vaandels bogen, de muziek fanfaarde, de menschen met
hoeden en zakdoeken wuifden.
Voetstaps, in de landouwers, ging het dorpwaarts. Mevrouw zat naast
Pieter--over hen Amélie.
In het tweede rijtuig kranigde het Dagelijksch Bestuur.
Overal groetten de bewoners.
Het was een Droom--eene ongedachte héérlijkheid.
"Pa--hoe éénig dat u 'r zóó is afgekomen! Hoe heeft u 't dùrven wagen
met 'n kapotte parachute!", zei Amélie, toen ze alles gehoord hadden.
Mevrouw zat zwijgend.
Nu ze hem weer had, hèm dien ze 'n uur geleden als 'n lief,
_ónvleeschelijk_ wezen gezien--nu ze z'n verzakt boord, ongeschoren
kin, bevuilde kleeding, in rauwe werkelijkheid aanschouwde, nu ze zich
zelf ten spot voelde in _zijn_ pantalon, nu kregelde in haar de rijpe
verdrietigheid, dat 't per slot van rekening alles _zijn_ schuld was,
eene schuld niet te zoenen door 'n speech van den burgemeester.
"Piet," zei ze met aanzwellende kribbigheid, "hier heb je je zakboekje
met je laatsten wil."
"Dank je, kind."
"Pièt, 't is goed dat 'r niks van gekomen is."
"Dat is 't, kind."
"Nee, dàt bedoel 'k niet! Hoe kwam je zoo gek om alles an de _gemeente_
na te laten?"
"Ik kreeg zoo die inval, kind."
"En me zuster en 'r kinderen?"
"Die hebben 't niet noodig."
"Zoo," zei ze vinnig, tegelijk glimlachend-groetend: "zóó--je doet
die gekheden geen twééden keer!"
"Dat weet 'k nog niet," verweerde hij zich.
"Piet!"--, dreigde ze.
"Begin je weer kwesties te zóéken?"
"Dat was geen testament--dat was pure onzin--en ijdelheid--om je naam
in de kranten te krijgen ...."
"Daar spring ik voor van 'n toren," zeide hij geprikkeld.
Zoo tòch gezelligjes in den ouden lévenden toon kibbelend, reden ze
het dorpje in, beminnelijk naar alle zijden de kennissen en dorpenaren
toeknikkend.
Katterig hielden ze 's middags receptie bij port, sherry, advocaat.
Kobus liep grunnekend in de gangen en ouwe Chris, bewegend zonder
lichaamsweten, smoorde in den oven met _gehypnotiseerde gebaren_, een
malsch stuk lenden, dat de slager bij uitzondering op Zondag leverde.
Meneer zat met z'n verzwikten voet in ijscompressen.
Mevrouw wrokte over 'n man, die z'n hebben en houen aan z'n familie
_ontstal_.


TIENDE KAPITTEL.
HOLLAND IN DE WOLKEN EN ZEGEPRAAL [3].

"Sedert de heer D. Bolle eigenaar werd van _Ten Brink's
Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw_,
was het werk in prijs verminderd en spoedig uitverkocht."
(Taco H. de Beer.)

"Een lichtvlucht vlangt mijn schip met blijde mare
En helm-zwaan na, wiens zilver wiekgesprei
Mijn spoor vlingt langs 't azuur."
(J. K. Rensburg.)

In geen járen was _Casa Cara_ zulk een honnig, huiselijk _nestje_
geweest.
Na regen pleegt zonneschijn te komen (zij 't woord niet voor Holland
bestemd)--na storm windstilte--na wanhoop òp een toren: idylle in
'n binnenkamer.
Mevrouw en Amélie sliepen na 't gebeurde dikke vier-en-twintig uur,
meneer bleef nòg langer onder de wol, om z'n voet rust te gunnen.
Toen verkneuterden ze zich gezamenlijk in de welbehagelijkheid van
hun _thuis_.
Wat deed alles frisch en nieuw aan na de nachtmerrie bij de wolken!
Mevrouw liet zich door Amélie geklutste eitjes en geroosterde
boterhammetjes met ansjovis voeren.
Ver-zaligd in de mollige breedheid van den leunstoel voor 't raam,
de voeten op 'n bankje, Tutu en Zo op 'r schoot, beglansde ze
de voorbijgaande, nieuwsgierige menschen met zonnig-genoeglijke
groetjes--en las de feuilletons der krant, die ze op _Koepelsteyn_
niet had kunnen bijhouden.
Lieve huiskamer-teederheid omspon haar.
Ze zei wittebroodsweek-achtige dingen tot Pieter, die óver haar
aan 't andre venster, dronken door de meigeuren van zooveel plots
ontluikende huwelijks-bloesems, de gelukkige vette handen over 't
_ontknoopt_ vest gespannen hield en herhaaldelijk in _droom_-toestand,
met vredige kreuntjes-van-kokende-koffie snòrkte.
Jaren, lange jaren had zij hem den droom, den waarachtigen droom, die
zich in snorken verzinnelijkt, door vinnige interrupties gebrijzeld.
Immers, zoo als hij, zoo onbeschaafd, zoo ruw, zoo ex-slagerachtig
òngedistingeerd, gaf niet één man in Holland de brute echo van het
Ontastbare.
Vandaag, prettig-verzadigd, lichaams-evenwichtig als op dien
vèr-geleden Zondag toen ze bij likeurtjes en bemuis-te beschuitjes
kraamontvangdag hield, vandaag eerbiedig begroet door de dorpenaren die
de speech des burgemeesters in _extenso_ in het plaatselijk blad hadden
gelezen--vandaag dùldde ze zijn gesnork, 't robust getremoleer van
'n _robust geweten_--vandaag hoorde ze er geluiden in, die alleen de
_liefde_, de pure, rijpe liefde eener vrouw ook in dàt onaesthetische,
beluistert, verschoont, begrijpt.
Er was in diè uren op _Casa Cara_ het volmaakte, het harmonieuze,
het subtiele.
Af en toe ging de schel over, kuchte een visitekaartje in de bus,
nieuw aandoenlijk bewijs der publieke belangstelling.
De menschen schenen van alle zijden door eene kiesche veneratie
bezeten.
Wildvreemden namen de hoeden af.
Jans, die uit Friesland terug was, Chris, Kobus (plechtiglijk
ontkerkerd na meneer's bewust-wording) werden aangesproken,
befluisterd, _befooid_.
De melkboer gaf 'n scheutje toe, wijdscher dan z'n duim in de pint had
verschalkt--de jongen uit den comestibleswinkel--'n eerbiedsstaaltje
om nimmer te vergeten!--die dagelijks kwam hooren of 'r rookvleesch,
saucisse, blokworst, gelardeerde kalfslever noodig was, stopte Kobus
'n handteekeningen-album in de hand, met het bevend verzoek of meneer
en mevrouw zoo buitengewoon vriendelijk wilden zijn hun _namen_,
elk op 'n blanco bladzijde, te schrijven.
Het wakkere dorp was van eene superbe Amerikaansche onthutsing.
Ten bate der algemeene armen hield de "Vereeniging tot bevordering
van het vreemdelingen-verkeer", gedurende twee dagen, eene
tentoonstelling der beschadigde vliegmachines, der ledige flesch,
't ledig sardineblikje, de portretten der helden en van 't dramatisch,
alles zeggend visitekaartje met haarspeld: "_Mijn vrouw en dochter
zijn levend of dood!! op den toren. P. Z._"
Drie honderd zeven en twintig kwartjes werden ontvangen.
Dat geschiedde in het dorp.
Er buiten steeg de ontroering in gelijke of versnelde mate.
Verschillende bladen wijdden hoofdartikelen aan het nieuwe middel
van vervoer.
Men doorzocht de vaderlandsche historie, stelde vergelijkingen tusschen
de uitvinding der boekdrukkunst, het haringkaken en dàt.
De ruïne van _Koepelsteyn_ en alweer de heer en mevrouw Pieter Zwaluw
met _gezin_ vulden de geïllustreerde tijdschriften.
Het _land der trekschuit_ had het eerst in Europa gèvlógen.
Er waren er die het niet geloofden, die van een _canard_--vlóóg 'n
canard niet?--spraken, die zich wilden overtuigen. Ze zouden spoedig
in een hoekje gedrongen worden.
De eerste fietsers hadden bekijks, werden gesteenigd, gebeten (door
honden), de eerste luchtpeddelaars, die den Nacht boven den Dag
verkozen, zouden nà hun lijden volgers vinden, volgers bij honderd-
en duizendtallen.

Wanneer ge, vooruitstrevenden, in later jaren, als schrijver dezes
'n eerbiedwaardig grijsaard zal zijn--der Sport ontvallen--dit
Boek van avonturen doorbladert--moge de _tand des tijds_ en het
gruwzaam gebit der critiek het tot dien datum (1950) sparen!--welk
een phantastisch-heerlijke droom voor den uitgever en mijzelven
(eind der interruptie)--wanneer ge in negentienhonderd vijftig,
om man en paard te noemen, dit thans schijnbaar topzwaar _episch_
verhaal herleest, of er uw kleinkinderen mede rustig houdt, bedenkt
dan dat ònze voorvaderen geen vermoeden noch begrip hadden van doosjes
_Säkerhets Tandstickor_ (Zweedsche lucifers, _made in Holland_),
van naaimachines, van waterleiding of linnen zakdoeken, om te zwijgen
van zoo overdonderende zaken als eene electrische tram, telegraphie
zonder draad en W. C.'s in _treinen_. Bedenkt, vooruitstrevenden,
hoe onze kinderen thans, als eene vredige kalmte des tijds, auto's,
tuffen, X-stralen, hondsdolheid-serum, bestuurbare luchtballons,
gepasteuriseerde moedermelk _aanvaarden_--bedenkt dat de vliegmachine
der familie _Zwaluw_ geen Mop doch een voorhoofd-rimplende _Ernst_ is.

Nog vóór de verzwikte voet in _Casa Cara_ tot beleidvol gepeddel in
staat was, had de Amerikaansche firma uit Holland reuze-bestellingen
gekregen.
De eenvoudige machine, waarop de vleugel-lam-geslagen Menschheid zoo
innig gewacht had, werd de sensatie van den dag.
Binnen eene maand na de eerste levering was er reeds een fabriek
bij Amsterdam opgericht, die de toestellen namaakte en ze goedkooper
fabriceerde.
Ter eere der eerste vliegers heette het merk _De Zwaluw_.
Oudbakken zaken als dépôts, vliegscholen etc. terzijde latend, ook
de nuchtere verbazing in de straten bij het zien der luchtpeddelaars
in vol dàglicht, vermeldt de geschiedschrijver uitsluitend de meer
gedecideerde lijnen van opschudding en verkeers-verbouwereerdheid.
In de eerste maanden ontstond er inderdaad eenige Anarchie.
Wat de heer P. E. Zwaluw voorspeld had, toen hij het geval
_theoretisch_ bepeinsde, geschiedde in verrassend-juisten zin.
Daar niet alle vliegers begrip hadden van de regelen der samenleving,
elke vogel zingt zooals hij gebekt is, elke omwenteling andere manieren
en wetten noodig maakt, veroorzaakten de plotseling opduikende,
neerschietende, op de kozijnen rustende luchtpeddelaars stoornis in
zeden en gebruiken.
Vrijages bij zoldervensters vervingen het gekeuvel aan voor- en
achterdeuren.
Menigmaal, nadat op soliede wijze gesloten was, verlieten lichtzinnige
zoons de ouderlijke woning, om nièt-controleerbaar weder terug
te keeren.
Achtbare gezinnen op deftigste grachten hadden uren dat zij aan
vroeger verachte alkoven en raamlooze kamers de voorkeur gaven, daar
bijzonderlijk op feestdagen rumoerige, brooddronken Zondagsvliegers
de luchten en vensters onveilig maakten.
Vooral de tweede Pinkster-dag van dat jaar was berucht om het
onhebbelijk, weerzinwekkend _dauw-peddelen_.
Wel sloten 's avonds gordijnen allen inkijk af, maar in de wàrme
dagen werd het op die wijze eene marteling.
Noch voor noch achter had men een vrij zitje.
En dikwerf 's avonds, als men te rusten lag, rommelden dakpannen
omlaag onder de _onhandige_ vóéten van een zwerver.
De huizenbouw, al niet meer berekend op modern leven met moderne
eischen, de heele schoone architectuur van muren en raampjes kreeg
een nekslag.
Veiligheid, zedelijkheid, vrij en intiem familieleven eischten òf
het verbod van vliegen òf eene revolutie in revolutiebouw.
De architecten hielden buitengewone vergaderingen.
Men bepraatte de noodzakelijkheid van matglas met luiken.
Men bediscussieerde de mogelijkheid om op vijf-meter-afstand der
woningen rasterwerk te stellen.
Het stuitte af op oneindige bezwaren.
Met lapmiddelen bereikte men niets.
Toen schreef men een prijsvraag uit en bekroonde drie antwoorden.
Het eerste gaf een model-woning ònder den grond, ingericht als een
stoomboot met ventilatoren en licht-reflectors.
Het tweede een huis van enkel muren--en vensters op een overrasterde
_binnenplaats_.
Het derde had een vernuftige samenwerking van lenzen.
Vast stond, onherroepelijk vast, dat de bestaande bouworde om
practische en aesthetische redenen gedoemd was.
Een huis werd niet meer van uit de straat en van de overzij bekeken.
Het dak trok de meeste aandacht.
De rookende schoorsteenen moesten verdwijnen.
Zij belemmerden het verkeer en waren schadelijk voor de gezondheid,
tenzij rookend van tien tot elf 's morgens, op het uur dat kleeden
geklopt werden.
Platte daken, beplant en versierd, werden eene noodzakelijke mode.
De luxe richtte zich naar het dak vóór alles.
De pui, de hoofddeur werden bijzaak.
De lang verwaarloosde bol van het huis kwam onder kappershanden,
werd gefriseerd, gefatsoeneerd.
Men dronk er koffie, thee, ontving er.
De logica bracht vanzelf mede, dat de bovenste verdieping eener woning
voor ontvangzaal werd ingericht.
Bevriende lucht-peddelaars drie, vier verdiepingen te doen afdalen
naar de _suite_, bleek onmogelijk en ongastvrij.
De dienstbodenkamers zakten eerste-étage-waarts.
Benedenwoningen stonden in massa's te huur, bleven leeg of werden
betrokken door ouden van dagen, zieken en gebrekkigen.
Hijschbalken werden onnoodig.
Waartoe lijnen en kabels om meubilair omhoog te brengen, terwijl elk
vliegend kruier de meubelen aan zijn ballasthaak door de vensters
peddelde?
Kortom--een te lange opsomming van normale, alleen in den éérsten groei
vreemde feiten, zou den lezer vermoeien--het heele wezen van het Huis
met z'n inrichting, aspect, bedekking, schoorsteenen etc. onderging
eene wonderlijke verandering.
Waar het oog reikte zag men bebloemde keurig onderhouden dak-tuinen.
De rijke lieden plantten de kostbaarste zaken, de _degelijke_ burgerij
bloemkool, savooiekool, boerekool, boonen, erwten, rhabarber.
Hier en daar, op het dak van kleine burgers, graasde een geitje, liepen
kippen en konijnen, doch nagenoeg overal ontwaarde men waakhonden,
die grimmig de lucht-peddelaars nablaften.
_Garden-parties_ raakten uit de mode. _Flat-roof-parties_ werden
de _topic_.
De geheele maatschappij werd in enkle maanden opgejaagd.
Er waren dagen, dat treinen en stoomtrams ganschelijk ledig liepen.
Van Amsterdam naar Leeuwarden, van Den Haag naar Katwijk, van Den
Helder naar Arnhem, bleek thans de eeuwenoude mathematische stelling,
dat de kortste verbinding tusschen twee punten de rèchte lijn is,
inderdaad de kern-ware te zijn.
Riviertjes, noch kanalen, noch zeeën had men te mijden en tegen
accidenten verzekerde al dadelijk de "Eerste Nederlandsche
Vliegverzekering-Maatschappij", die alle ongevallen waarborgde,
behalve zelfmoord en het _moedwillig_ opvliegen tegen telephoon-,
telegraaf- en andere draden.
Een fietser zag men zelden.
Wie een fiets kon koopen, kon zich een _Zwaluw_ aanschaffen, ook
op afbetaling.
Ook de auto's raakten in discrediet.
De wegen, kort geleden onbegaanbaar, door woest gerij en
het afschuwelijk zomersche stof, werden door conservatieven en
reactionnairen bewandeld, evenwel niet zóó sterk of tusschen de keien
en tegels alom weligde gras.
Vele verhoudingen werden zonderling.
Zelden kostte een brand menschenlevens.
Elk huis had 'n uitgang in 't dak en de slangen der brandweer _vlogen_
omhoog eer 'n vuurtje lucht had gehapt.
De politie had het zwaarder te verantwoorden.
Bereden politie was nutteloos. Welke beteekenis had 'n paard? Vliegende
brigades, gestationneerd op de daken der bureau's en posthuizen,
hadden bij dag een wanhopend werk om de menigte links en rechts te
doen houden, daar links en rechts in de ruimte een klànk werd. Bij
avond en in den nacht fladderden de brigades machteloos....
De steden waren niet te overzien--de ruimten niet te belichten. De
vele sterren èn de ontelbare lantaarns der peddelaars stichtten een
onbeschrijflijke verwarring tusschen huishoudelijke en Groote-Beeren,
aberratie, planeten en meteoren. De Keplersche wetten schudden op
haar elliptische grondvesten. In één maand tijds kreeg Jupiter er op
het Lick-observatorium een dozijn foutieve satellieten bij ....
Er werd zeldzaam veel _gevloekt_ (in de hemellagen) in die eerste,
éérste bevleugelde tijden.
Gevloekt óók beneden in de rustige straten, waar eindjes sigaar,
verbruikte pruimen, kousenbanden, haarpennen en verbruikte zolen uit
de Mysterie nedertuimelden.
De vogels sliepen 's nachts in de boomen--boemelende nachtpitten
peddelden tot de ochtendschemering, helaas.
Want het gebeurde toen dikwijls, dat de Dageraad bewusteloozen en
dooden in de telephoonnetwerken aanschouwde.
Had de politie eene bezwaarlijke taak--bedenkt u eens hoe schromelijk
de aanwas van inbrekers, in-sluipers, in-vliegers werd!--de _generale
staf_ scheen een oogenblik met lamheid geslagen.
De verdediging des Vaderlands geraakte van haar stabiele basis.
De plek waar eens de wieg op stond, kon geen úúr langer aan
stompzinnig-_loopende_ soldaten blijven toevertrouwd.
De geheele schoone traditie van rotten-links en rotten-rechts,
stormloop, zwenken, defileeren, tirailleurslinie, sectie, compagnie
enz. lei in de _modder_.
De uitnemende hollandsche _Waterlinie_, met of zonder water (welk
een gelukkig toeval dat er geen vérdere kosten gemaakt waren om
voor heuschelijk wàter _in_ de linie te zorgen!) verschimde tot een
vogelverschrikkend onding.
Een ooievaar zou er vróeger niet voor teruggedeinsd zijn--een vliegend
eskader gierlachte er om.
En het vestingstelsel!
Waarlijk ook in dit opzicht bofte het Land.
De prijzenswaardige Voorzichtigheid om _langzaam_ te voltooien en het
geschut geleidelijk te verplaatsen naarmate de forten _verzakten_,
behoedde de burgerij voor nieuwe uitgaven.
Vestingen, pantserschepen, snelvuurgeschut waren plots zoo verouderd
als harnassen en maliënkolders.
Een 30 c.M. kanon _loodrecht_ te richten, het eischte meer van de
gevaarten dan de _platteland-dronken_ Kruppsche ingenieurs er mee
bedoeld hadden. En zeer terecht groeiden er _aesthetische_ bezwaren
tegen een slagveld, dat met z'n staande kanonnen in dubbelen zin op
een kerkhof met buitenissige zerken geleek.
De _Generale_ staf hijgde voor een berg hindernissen en gevaren. Had
men tot heden voor naburen, met wie direct gerekend moest worden,
twee of drie mogendheden geteld--heden, o nachtmerrie, begon een
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Gevleugelde Daden: Avonturen der Eerste Hollandsche Luchtschippers - 8