Gevleugelde Daden: Avonturen der Eerste Hollandsche Luchtschippers - 6

Total number of words is 4165
Total number of unique words is 1687
32.4 of words are in the 2000 most common words
44.9 of words are in the 5000 most common words
50.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
"En datte de eiere koud worde"--, bracht ze 'r ont-zield, tegel-kil
uit.
"Dat zàl 'k! Dat zal 'k!"--, riep Kobus de zoldertrap opkieperend,
gevolgd door Tutu en Zo, die gezellig blaften en lustig de gang
bevuilden, omdat ze moeilijk door 't deurluikje uit gelaten konden
worden.
Chris bleef een oogenblik zoo loodrecht àls de muur.
Toen, gedragen door 'r koelbloedigheid, stapte ze de wijde diepten
der trap-treden af, ging de logeer-kamer binnen, sloot de deur, greep
'r _naaidoos_, liet zich zonder aarzeling uit het venster vallen.
Op handen en voeten kwam ze in de teelaarde van 't _aucuba_-perk
neer, schokte overeind en den horlogemaker voorbij-schietend, die de
klokken kwam reguleeren, holde ze op 'n draf naar 't politiebureau,
naast 't nieuwe Brandspuithuisje.
"Wèl?", vroeg de dienstdoende brigadier, die net 'n folio-blad zat
te linieeren, omdat-ie anders in hobbelende lijnen schreef: "wèl?"
"Asjeblief!" zei Chris, 'r naaidoos met de lootjes overreikend:
"asjeblief--da's om te beware!"
"Hei je dat gevonde?", vroeg-ie met wetsrimpels in z'n voorhoofd.
"Néé," hijgde Chris, 'm ineens met 'r _verweekende_ ver-steening
overdonderend: "nee--ze binne van mijn--de nommers hei 'k in me
beurs--Kobus wil me vermoorde--de bedde binne leeg!"
't Natgelikt potlood-stompje, nog maagdlijk van proces-verbaal des
dags, ontviel den omhaarden lippen.
Het was te veel ineens.
"Wat klèts je, meid?", vroeg-ie streng.
"Enkel de rokke hange over de stoel"--, gaf ze als knal-donder toe.
De brigadier keek van de naaidoos naar Chris' bevenden mond.
Hij had 'r wel gekker gezien van z'n leven, maar niet zoo gááf.
"Meid," zei-ie pootig: "jij ben niet goed in orde!"
"As je me niet gelooft!"--, snikte Chris 'r plots gierend op
los--zooveel electriciteit móést nat geven!--: "ga je dan overtuige! De
bedde binne leeg--enkel de rokke hange d'r--hìj heit 'r weet van--hij
wil me vermoorde as 'k 'r van vertel...."
Nòg zou het sensatie-geval in donkere windselen zijn gebleven,
daar de brigadier te gestreng en Chris nù te ontdooid was, als de
burgemeester niet binnen getreden ware.
De welEdelachtbare, uit z'n humeur omdat-ie zonder boter had
ontbeten--in de warmte was ze sterk geworden--de boer kwam maar
ééns in de week--, de welEdelachtbare onder de impressie van z'n
nacht-lectuur--in de late-avond-stilte had-ie juist den detective-roman
_Een geheimzinnige verdwijning_ verslonden, vèrslònden: ambtshalve,
om zich te goed te doen aan de spitsvondigheden van zulke héerlijke
_detectives_ als daar ginds--, de welEdelachtbare werd onmiddellijk
aandachtig, toen-ie Chris voor de derde maal hoorde snikken van leege
bedden en _moord_.
"Wat is 'r met de dienstbode van _Zwaluw_?"--, vroeg-ie.
"O--bùrgemeester--bùrgemeester!"--nok-griende de ouwe meid, zwaar
onder 'r bovenrok gebarend, om 'r zakdoek te grijpen: "O, de hééle
femilie is weg en Kobus--de stéker--wil me _molle!_"
De burgemeester keek somber. Na den brand in de logeerkamer was-ie
'n weinig achterdochtig gebleven.
Nu spookte 't weer.
"Laat de meid bij mij in de kamer"--, beval-ie: "dit geval wil ik
_persoonlijk_ onderzoeken...."
De groen-gevoerde deur van het _kabinet_ suisde toe.
De brigadier hernam z'n potlood voor de rechte lijnen, tot-ie
gescheld werd.

Nog geen half uur later keken de menschen uit de ramen.
De burgemeester met twee agenten èn ouwe Chris, stapte met
_ambtspassen_.
Ongetwijfeld had de familie Zwaluw eene dienstboden-quaestie.
De burgemeester groette nauwlijks, zòo zat-ie in de _schaduw_ zijner
gedachten.
Persoonlijk schelde hij aan--aan dè deur, net terwijl Kobus _van
't dak naar binnen kroop_.
Twee, driemaal moest hij den knop berukken.
"Wie daar?"--, vroeg Kobus door 't luikje--hij zag den burgemeester,
nièt de agenten.
"Ik wensch ménéer te spreken," zei de burgemeester kort van toon.
"Meneer is nog niet bij de hand," antwoordde de huisknecht allerkalmst.
"En mevrouw?"
"Mevrouw--mevrouw," hakkelde Kobus zéér vluchtig--hij zou er
op los liegen tot in 't oneindige!--"mevrouw is op de badkamer,
burgemeester...."
Doorgaans was zulk een antwoord tegenover een bezoeker van _Casa
Cara_ voldoende.
Vandaag ketste 't.
"Ik wil mevrouw positief spreken"--, zei de burgemeester gestreng:
_desnoods òp de badkamer_!"
"Wacht u dan 'n oogenblikkie," loog Kobus meesterlijk: "dan zal 'k
't vrage."
Kalm mepte hij 't luikje dicht en ging op de trap zitten
_transpireeren_.
As-ie praatte raakte-ie z'n baantje kwijt, onherroepelijk kwijt,
had meneer gezegd.
Wat drommel, dan most de burgemeester maar terug kommen!
's Morgens, ontbijt-tijd, visite en mevrouw willen zien as ze in
'r bad zat!
Het luikje opnieuw openend, zei-ie met de welopgevoede stugheid van
'n bediende-die-weet-hóé't-hoort:
"Meneer de burgemeester--'t spijt mevrouw wel, maar ze ken u niet
ontvange. Mevrouw is an 'r toilet bezig...."
"Zoo vrindje," snerpte de burgemeester, door de spleten van z'n
oogen het beslist _misdadigers-type_ van den huisknecht bespiedend:
"Zoo! En meneer?"
"Meneer sláápt nog," fantaseerde de knecht: 't is vannacht wat laat
geworde...."
"Dank je," listigde het hoofd der politie, partij trekkend van de
wenken des _detective_-romans: "dank je zéér. Dan moet 'k de dienstbode
Chris spreken...."
Kobus werd beschaafd, gepast nijdig.
As-ie Chris uit de keuken riep--van de vlucht had-ie op 't dak nièts
bespeurd--dan plapperde dat kuiken de heele familie op straat.
En te-deksel, 't liep de spuigaten uit dat 'n bezoeker--onverschillig
of 't de burgemeester was of 'n ander!--als-die niet ontvangen kòn
worden, belet in de keuken vroeg.
"Chris," zei hij deftig, gelijk in 'n deftigen dienst betaamde:
"Chris doet boodschappen ...."
Chris, op zij van den deurpost, werd lijkwit bij zooveel leugens.
"O"--begon ze, nader stappend.
"Stil!"-- gebood de burgemeester: "'t Is best man--heel best!"
Plots deed-ie 'n _coup-d'état_, maakte-die zich _meester_ van de
situatie.
'n Waarlijk _geladen_ revolver uit z'n binnenjas trekkend, 'n revolver
die nog nimmer gebruikt was en nattig voelde van petroleum, omdat-ie
het geweldenaars-ding net gister ontroest had--stak-ie den loop
door het luikje en met barsche stem van médeklinkers en accenten,
bulderde hij:
"De deur openen en nièt van je plaats, of 'k schiet!"
"Stik--wat hei 'k nou an de hand," schrikte Kobus.
"In naam der wet _de deur openen èn nièt van je plaats_!"--, herhaalde
de burgemeester, wiens pupillen in zenuw-spanning tot geweekte èrwten
vergrootten.
Kobus bleef roerloos.
"In naam der wet!"--, zei het politiehoofd nog eens, _met den haan
spelend_.
Hij was op dit moment 't voorbeeld van een _detective_.
In Amerika hadden ze 't 'm niet kunnen verbeteren.
"Dan mot je maar door 't luikie," sprak Kobus moedeloos op 'n traptree
nederzittend.
"Zoo," zei de burgemeester: "val je door de mand? Je verroert geen
vin, kerel, of 'k dood je op de plááts. Agenten, klim door 't raam
van de logeerkamer!"
Het was 'n gedecideerd bevel, doch niet zoo makkelijk na te komen.
De dikste agent kòn niet klauteren--de dunste had 'n elastieke kous
om z'n spataeren.
Chris, thans het meest bij de hand, ging 'n trapje bij de _Leurings_
leenen--wat ze wel meer dee.
Al dien ontzaglijken tijd hield de burgemeester Kobus in _bedwang_.
Misschien zou 't nooit meer zóó _meesterlijk_ in Holland geschieden.
"Ik heb 'r lak an," praatte de misdadiger cynisch: "as ze d'r voete
maar vege. Lekkere poote zalle dat zijn--met teelaarde en al!"
De dikke agent richtte 't laddertje--de dunne kroop over 't
kozijn--toen hield Chris 't trapje voor den dikke in evenwicht.
"Als je 'n gebáár maakt!", dreigde de burgemeester door 't luikje:
"_ben je een kind des doods._"
't Fijne zweet perrelde op z'n voorhoofd. Als de misdadiger gelegenheid
had de _sporen_ van z'n daad in derhaast te verbergen, was 'n boel
verloren.
Kobus lachte schaapachtig.
"'t Is goeie hoor," grinnekte-die gelaten: "as je maar niet door de
ruit van de tochtdeur schiet."
Met werd-ie door de agenten gegrepen.
"Boeit 'm," zei de burgemeester.
Z'n revolver bleef dreigen, tot Kobus achter de tochtdeur verdween.
Toen bestapte de _detective_ zelf 't laddertje en in de logeerkamer,
bewuster, nu de vogel geknipt was, begon-ie dadelijk z'n verhoor.
"Waar is meneer Zwaluw?"--, vroeg-ie.
"Weet 'k niet."
"En hij lei nog te bed?"
"Dan hei-'k me vergist...."
"En mevrouw?"
"Weet 'k niet."
"En ze was in de bàdkamer."
"Dat dacht 'k...."
"Wat dee jij op 't dàk?"
"De schoorsteen rookte."
"Dat liegt-ie," riep Chris, die op 't laddertje stond en 'r hoofd over
't kozijn stak: "de kachel is niet an!"
"Wat heb jij met je mevrouw, je meneer, je juffrouw uitgevoerd?"--,
sprak de burgemeester, als 'n scherprechter.
"Weet 'k niet," antwoordde Kobus voor de derde maal.
"Dat weet jij wèl," drong de ondervrager aan.
"Nou dan weet 'k 't wel," zei de knecht onbeschaamd: "'k Heb ze
opgevrete--nou hoor je 't!"
Chris plofte van de trapleer in de _aucuba's_-- de agenten knepen
sterker de boeien.
"Hou dien kerel vast tot ik _huisonderzoek_ heb gedaan," gebood
de burgemeester.
Met de revolver in de hand, manhaftig, inderdaad alléén, inspecteerde
hij 't geheele huis, de kasten, de buffetten.
Zelfs ónder de bedden zochten z'n loerende oogen.
In de badkamer was 't water nog aangenaam lauw--in de eetkamer sloeg
bruine damp uit den drooggestookten theepot.
Resoluut blies de burgemeester de spiritusvlam uit, betastte de nog
_warme_ eieren.
Een raadsel, een gruwelijk raadsel.
Er was géén achterdeur.
_Zwaluw_ had destijds.... gelogen.
En nu was-ie misschien dupe vàn die leugens geworden.
Besluiteloos keek de detective uit het zolderraam--er waren
_voetsporen_ in den groenen aanslag.
Dat was ièts,
Op 't dak waagde-die zich niet.
Wie wist wat 't dàk verborg....
Dat zou-ie laten onderzoeken.
Besogne voor agent Stips, die vroeger glazenwasscher geweest was.
Omlaag gaand, trok 'n _vochtige_ plek op het portaal z'n aandacht.
"Voor 't laatst," sprak-ie met hoog-roode kleur: "voor 't láátst
vraag ik je, kerel, wàt 'r met de familie is gebeurd!"
"Ze zitte in me zak," zei Kobus nuchter.
"Waarom heb je de meid met móórd bedreigd?"
"Da's mijn zaak...."
"Hoe komt 'r boven op 't portaal zoo'n vreemde vlek, man?"
"'k Heb de honde niet kenne uitlate.--En verder doe 'k geen bek
meer ope."
"In naam der wet--arresteer 'k je," zei de burgemeester: "breng dien
man naar den post, agenten!"
"Langs 't làddertje?"--, vroeg die van de spataeren.
"Natuurlijk," zei de chef: "de deur is op de grendels...."

Het werd een lugubere stoet.
't Heele dorp liep uit....


NEGENDE KAPITTEL.
ANGSTEN EN VREDE.

"_Come what come may_--_time and the hour run through the roughest
day_...."
(Longfellow).

"Het had heel wat moeite gekost...."
(Eenzamen, Willem Gerard van Nouhuys).

Geradbraakt ontwaakte de heer Pieter Zwaluw voor de twééde maal op
den toren.
Als een fletse streep kwijnde aan den horizon de zorgen-zwangere
dageraad.
Het verre landschap traagde in 'n nevel, die de landen besloop....
Pijnlijk-kreunend, z'n tintel-kloppend been dat aan het lichaam
gestorven leek, masseerend, keek-ie met de grimmigheid eens geboeiden
leeuws naar het gemelijk-onlekkere van 't bovenaardsch zitje.
Dan, op-strompelend, moeilijk van sleepas, kruiste hij de armen over
de verkleumde borst, stond eene wijle onbeweeglijk, als Napoléon op
de rotsen van St. Helena.
Een uil, reeds gewend aan de buurschap der nieuwe wezens, bepeinsde
hem studieus.
"Verdraaid--verdraaid!"--, sprak de heer Zwaluw tot zichzelven
en hernam zijne zwijgenis, daar een mensch in zulke gefolterde
omstandigheden zelfs den lust verliest met het eigen ik te confereeren.
Een leege maag pompt de láátste energie uit het hersenweefsel, een
leege maag maakt den blij-moedigste tot gallig pessimist.
Er was géén redding mogelijk. Vandaag niet.
Toen zij, zij de vrouw die met 'm _verhongerde_, gister van den beambte
der gasfabriek sprak, die elken tweeden _Zaterdag_ van de maand kwam,
had-ie noch haar, noch Amélie willen ontrusten met de mathemathische
berekening dat elke Zaterdag een _Zondag_ voor schaduw heeft--en op
Zondag werd geenszins, in geen _beschaafd_ land _begraven_.
Nu, de armen gekruist, 's morgens om drieën, dacht-ie met onvaste,
door maagweeïng doorvreten gedachten, dat straks de gemeenten _in de
kerk_ geen vermoeden zou hebben van de zwervers _op een toren_.
Hij hield 't niet uit.
De dood, dàdelijk, scheen verkieslijk.
Een sprong omlaag en hij lag op de plek, die 'm toch ééns moest
ontvangen.
Maar dan de vrouwen! Die zouden zelfs geen _fatsoenlijke_ begrafenis
hebben.
O, gruwel--misschien zou 't na wéken de aandacht trekken, dat zooveel
raven om de ruïne saamschoolden.
Huilerig-grommend keek de heer Zwaluw naar het huisgezin op de planken,
en ineens bukkend raapte hij 't miniatuur-ommeletje der uitgebrande
kaars, proefde er met de voortanden van--gelijk-ie als knaap had
gedaan van 'n tablet chocola.
Het wàs te eten.
Van honger krankzinnige zeelieden hadden _mekaar_ wel geslacht en
verslonden.
Bij dàt vergeleken was _stéarine_ eene delicatesse, een versnapering,
'n greep uit 'n _bon-bonnière_.
Gulzig kauwend op 't eindje kous, voorzichtig stappend om de vrouwen
niet te wekken--wie wist waarvan ze _droomden_?--herinnerde-die
zich niet van de Hoogere-Burgerschool 't nooit begrepen spreekwoord:
"_qui dort dine_...."?--, nam-ie de vliegmachines in z'n handen.
Als je ze aan mekaar hechtte, kregen de stangen 'n lengte van vier
meter zeker. Te kort voor den afgrond. Op een _doodensprong_ maakte
vier meter geen verschil.
Toch passend en wikkend--pruimend op 't pitje der kaars--bleef-ie
in berekening--tot-ie bijna van verrassing _gilde_. Z'n knutselende
vingers hadden den knop van Amélie's parachute aangeraakt. Nagenoeg
gaaf veerde de parachute uit de stang. 't Leek niet te gelooven.
Eergisteravond was-ie 'n kuiken geweest, 'n logisch-redeneerend
_kuiken_.
Want toen-ie na 't vlammen-onheil en na de bekoeling der
aluminium-latten de twee bóvenste parachutes onderzocht had en in
de stangen verkoold bevonden, had-ie de moeite gespaard ook Amélie's
onderste vliegmachine te aanschouwen, die in 't felste van 't brandje
geweest was.
Dit was een wonder.
En 'n domheid.
Had-ie tòen gekeken, dan was er een glim van redding geweest, 'n glim,
want héélemaal gaaf was de parachute niet.
Bij één balein was de zijde 'n tikje geschroeid. Dat tikje maakte een
nederdaling tot een gevaarlijke historie. Als de parachute scheurde
of kantelde, kwam je _ontzield neer_.
Pieter Zwaluw, verheugd dat-ie niet _voorbarig_ gegild had, hurkte
als een Indiaan bij het vredesvuur.
Er waren eenige kansen ter overweging:--verhongeren (wat géén kans
kon heeten)--vrouw en dochter wekken, voor haar angstig-jammerende
oogen mooglijk dood neerstorten--vrouw en kind niét wekken en de reis
naar de _Lethe_ op eigen gevaar, zonder getuigen ondernemen.
Met zware rimpels in 't voorhoofd en saamklittende wenkbrauwen,
stak hij z'n laatste sigaar op, deed 'n paar trekken.
Anders fleurde 'n sigaar 'm op--in dat bar-vroege ochtenduur miste ze
'r inspireerende werking.
Licht-duizelig lei-ie haar neer, toch reeds duizelig door de
voor-voeling van den val--de zuiging--'t houvast-verlorene.
Dieper boog z'n hoofd naar de doorweekte knieën, striemender groeven
de rimpels in 't voorhoofdsvel, ruiger sloten de wenkbrauwen aaneen.
Dan vàst-besloten, met 'n cynisme, waarvan de herinnering 'm nog
in later jaren pleizierig aandeed, gespte hij de riemen vast,
lei z'n notitieboek aan de voeten zijner ega en met een van 'r op
't plat zwemmende haarspelden, hechtte hij zich een naamkaartje in
't knoopsgat, waarin zoo dikwerf in genoeglijker situatie, bij diner
of wandeling, _'n bouton de rose_ had gegeurd.
Op 't punt òp de tinnen te stappen en den sprong te wagen, waarvoor
ze in 'n goed-georganiseerd circus goud zouden hebben betaald, nam-ie
z'n vulpenhouder en schreef in 't notitieboekje: "Houd moed--dood
of levend bezorg ik u redding"--, toen trok-ie het visitekaartje uit
z'n knoopsgat, noteerde daarop met kloeke letters:

[Illustratie: Visitekaartje van Pieter E. Zwaluw met tekst: "Mijn vrouw en dochter
zijn levend of dood!! op den toren."]

Blééf-ie liggen in de struiken beneden, dan zouden ze 'm bij de éérste
begrafenis vinden en 't spoor der andere verdwenenen speuren--dan
zouden ze alle drie _hereenigd_ worden in den familie-grafkelder,
waarin ook Zwaluw Senior en zijn _moeder_ lagen.
Even werden z'n oogen vochtig bij die deernis-zwáre ziening--dan,
zonder om te kijken, beëtiketteerde-die zich opnieuw met visitekaart en
haarspeld, stapte op de borstwering, verjoeg den wijsgeerigen uil, die
wat van 'm leek te moeten hebben, zóó als-ie 'm ankeek--en bestaarde
voor 't laatst het landschap, 't kleur-vattend groen, de boomtoppen,
de grafzerken.
De zon, nog ònder den horizon, belichtte de nevellijn achter de velden,
alsof een stofwolk door verre karossen gewenteld werd.
"Het is _zuur_," peinsde hij zeer kort: "het is in élk opzicht
zuur--de levensverzekering-maatschappij zal chicaneeren--de
ongevallen-maatschappij dito. Vooruit, Jan van Schaffelaar--een màn
aarzelt niet!"
Toch, ofschoon màn, aarzelde hij.
Zelfs mèt een leege maag heeft 't leven z'n aangename zijden.
Welk eene gaping tusschen eergister en heden.
Toen ingezetene met 'n charmant huis en alle geneugten--vandaag
'n desperaat mensch boven 'n afgrond.
Wreeder kon 't niet--acuter leerde 't nauwlijks de wereldhistorie.
't Geritsel van den uil _dreef_ hem in de diepte.
Als ze ontwaakten kreeg je 'n hartverscheurend afscheid.
Stevig de vingers klemmend om de gekwetste plek der parachute liet-ie
zich gaan, de oogen gesloten.
De wind zoog als 'n blaasbalg in z'n neusgaten, builde z'n jas open,
bolde z'n broekspijpen.
Het ging eerst met stooten en rukken, dan maag-van-streek-makend snel.
Niet zoo snel als z'n gedachten die de eeuwigheid doorstormden.
Met 'n smak bonsde-die neer en kreunde van pijn. Hij had z'n enkel
verzwikt, lei languit op den beganen grond van 't kerkhof.
"God zij gedankt," zei Pieter Zwaluw, aanzienlijk opgelucht: "'r liggen
'r hier in minder goede conditie," en met 'n opgeruimdheid die 'm de
pijn bijna deed vergeten, floot-ie omhoog om zijn vrouw en Amélie te
waarschuwen dat-ie _behouden_ gearriveerd was.
Ze hoorden 'm niet.
"Vrouw! Amélie!"--, schreeuwde hij, de handen als 'n roeper om den
mond. 't Bleef boven stil.
Nog 'n paar maal schreeuwde en riep de heer Zwaluw, dan pijnlijk
strompelend, klom-ie over 't puntdradige hek van 't kerkhof, dat
'm zóólang van 't leven en de vrijheid gescheiden had.
'n Kwartier lang, transpireerend, wee van honger en met 'n voet die hoe
langer hoe sterker zwol, kuchte hij den weg af, tot-ie geweldig bofte.
'n Boerensjees reed voorbij.
"Hallo!", riep de heer Zwaluw.
"Waablief?"--, schrikte de boer, wantrouwend het vreemde heer
taxeerend, dat in 'n fatsoenlijk, doch verregend en gescheurd pak en
met 'n gebroken fiets onder den arm, noodseinen wrikte.
"Mag 'k meerijjen--ik zal 't goed met je maken?"
"Om de weerlicht nie," betoogde de man in de sjees: "jij lijkt wel
erges uit-gebroke te zijn...."
"Dat bèn 'k ook," praatte Pieter Zwaluw; "uit 't kerkhof."
De boer trok de leidsels aan.
"Rij in Godesnaam niet door!", smeekte Pieter, ziek van pijn en
duizeligheid: "ik geef je vijf en twintig gulden as je me na 't
dorp brengt!"
't Bankje, uit z'n vestzak gegrabbeld, had uitwerking.
"Stijg dan maar op," zei de boer het papiertje grijpend en gelijk naar
z'n mes tastend voor 't geval dat de rare sinjeur streken zou uithalen.
De heer Zwaluw, zachtjes kermend, sjorde zich omhoog. En de sjees kreeg
'n zálige beweging dorpwaarts.
"Heb jij je poot bezeerd?", vroeg de boer.
"Ja," zei de heer Zwaluw op 't punt te ònmachtigen.
"Hoe komt dat dan zoo?", hield de boer aan, de leidsels in de eene
hand, 't mes bij de andere.
"Ik ben van den toren gesprongen," lei Pieter uit, lang-gerekt
geeuwend, zwaar-kakend geeuwend als 'n uitgeputte hongerlijder.
"Zoo," antwoordde de boer ongerust--straks had-ie 'n gek, 'n
losgebroken gek naast zich zitten: "Zoo ben jij van 'n tóren
gesprongen? Wel man--da's héél knap."
"Ja," geeuwde Pieter, met dikke geeuwtranen in de oogen: "en 'k heb 'n
razenden honger--'k heb"--even nam-ie rust voor n' nieuwe diep-deinende
geeuwing: "'k heb niks as 'n stukkie kaarsvet gegeten...."
"Wel--wel," grinnekte de boer doodelijk-angstig--nog liever
'n struikroover as 'n krankzinnige naast je!--"wel, wel! Nou
da's héél lekker. Dat eten we thuis ook." Je most ze niet
tegenspreken. "Hurt! Hurt!"
De opgejaagde zweep striemde 't paard, dat 'r vandoor vlóóg:
"En--en--die kapotte fiets--waar hei je die vandaan? ..."
"Nérgens," sprak de heer Zwaluw in 'n flauwte opzij-zakkend.
"Nou--da's 'n geval!", gromde de boer, zoo ver mogelijk af-schuivend,
maar ineens boog-ie dicht 't hoofd naar de borst van den vent, die met
lapjes van vijf en twintig sméét en met 'n verbluffing die 'm de haren
te bergen deed rijzen, las-ie de waanzinnige woorden aan de haarspeld:
"_Mijn vrouw en dochter zijn levend of dood op den toren. P. Z._"
"Christeneziele!", zei-ie 't paard voortzwiepend: "Hurt! Hurt, Kees!"
't Paard sloeg bijna op hol. De heer Zwaluw bleef in onmacht.
'n Leege maag met 'n eindje stearine-kaars en 'n gemeen-verzwikten
voet maken van den kordaatsten lucht-peddelaar 'n aangespoeld wrak.
De boer, ongezellig-warm, met 'n krijtwit gelaat, joeg de sjees over
de slapende keien van 't dorp.
En voor 't politiebureau hield-ie in met 'n dankbaren ruk. Het paard
beefde op de beenen.
In de stilte van 't straatje ploften twee stevige schoenen van den
bok--en de kloppende vuisten porden zoo stevig als mokerslagen.
"Ja?", vroeg de dienstdoende brigadier, die met 't neuswarmertje in z'n
hand, in de rust van 't accidenten-vrij dorp in slaap was geknikkeld.
"Christeneziele!", bulkte de boer: "wat me daar is overkomme! Ik breng
je 'n gek--een die met 'n kapotte fiets van 'n toren is gespronge,
met enkel 'n kaars in z'n maag en 'n brief op z'n borst!"
"Daar begrijp 'k geen snars van," zei de brigadier; "met gekke mot
je niet hièr weze!"
"Wel gedorie!", vloekte de boer: "as je 'm nie overneemt, zet 'k
'm op 't stoepie!"
"Dat zel jij wel late, man. Dan zou 'k jou leelijk bekeure!"
"As-die nou toch van z'n zelve leit," raasde de boer: "mot 'k 'n gek
houe die in me sjees klimt? Dan verzoek ik jou die vent uit me wagen
te zette. De wagen is mijn eigendom...."
De brigadier, eindelijk heelemaal wakker, voelde voor die argumenten,
klom op de tree van de sjees en keek onder de kap in 't blauw-bleek
gelaat van een der _geheimzinnig-verdwenenen_.
"Da's léelijk," zei-ie: "da's meneer Zwaluw--en die is dóód. Waar
hei-je 'm gevonden?"
"Hij is nie dood," zei de boer ongerust: "Help 'm maar na binnen
drage...."
In de wachtkamer, op 'n paar stoelen, leien ze 'm neer en daar
met de ontzaglijkste verschrikking las ook de brigadier de
geheimzinnig-gruwelijke woorden--in verband met de moorden van
Kobus-den-huisknecht: "_mijn vrouw en dochter zijn levend of dood op
den toren. P. Z._"
"Dadelijk de burgemeester hale!", gelastte de brigadier: "zoo iets
schrikkelijks is hier nog nooit voorgekome. Je zou die huisknecht
lévend verbrande...."
Op den toren van _Koepelsteyn_ geschiedde inmiddels eene andere
dièp-tragische gebeurtenis.
Amélie, eindelijk ontwaakt, na een heerlijken slaap--de jeugd slaapt
op rozen, zelfs wanneer de doornen der werkelijkheid in weligheid
groeien--welk een scheurkalendervondst! Amélie keek verrast om zich
henen, de plaats der ontwaking nauwlijks herkennend.
Ma sliep nog, 't hoofd op háár knie.
Nee, ze zou zich niet bewegen--ma had 't zoo noodig.
Doch plots draaiden haar oogen naar alle zijden.
En in angst-reflex gilde ze: "Ma! Mòéder!"
"Wat is 'r?"--, vroeg mevrouw dood-van-slaap.
"Pa is wèg!..."
"Wàt zeg je!"--, schreeuwde mevrouw wakker geknoet.
Onbeweeglijk, als in steen gehouwen, keken de twee vrouwen. Er was
geen vergissing mogelijk. 't Plateau wàs te overzien.
"O," zei mevrouw angstig.
"O--O!"--, huilde Amélie: "hij is van den toren gesprongen uit
wanhoop!"
Trillend aan al haar leden, stond mevrouw op, keek over de
borstwering. De struiken bewaarden het geheim van haar schaduwen
en groen.
"Genadige hemel--op zóó'n manier _weduwe_ te worden!"--, snikte
mevrouw.
Amélie had 't zakboekje opgenomen, las de woorden: "Houd moed--dood
of levend bezorg ik u redding!"
"O ma--má--pa heeft zich voor ons opgeofferd--die goeie, beste,
lieve pa--en nutteloos--nutteloos--nou ligt-ie dood in de struiken
benee--en wij kunnen hier óók sterven...."
Snikkend nam mevrouw het boekje uit Amélie's handen en las den
_laatsten wil_, dien Pieter gisteravond bij de acetyleenlamp
geschreven had.
Door 't waas voor 'r oogen, zag ze de lieve, brave, stevige letters
van den doode: "Ik vermaak al mijn hebben en houen aan mijn geliefde
_vrouw_ en mijn _innig-geliefde_ dochter en wensch met haar samen in
den familie-grafkelder _hier omlaag_ te worden bijgezet. Mochten wij
alle driè dood gevonden worden, dan schenk ik dit hebben en houen
aan de gemeente mijner inwoning, die er de vrije beschikking over
zal hebben, mits de naam _Pieter Zwaluw_ aan het fonds verblijve
en onder voorwaarde dat mijn huisknecht Kobus en mijne dienstboden
Chris en Jans een jaargeld van vijfhonderd gulden ieder ontvangen. De
gemeente verbinde zich hier tegenover alle torens in de toekomst
_geopend_ te laten, om onverantwoordelijke opsluitingen, als waarvan
wij het offer zijn, te voorkomen. Onze verbrande vleugels moeten
in het _gemeente-museum_ bewaard blijven, als aandenken aan hen,
die zoo hoog in de wolken een _marteldood_ zijn gestorven. _Pieter
Everhardus Zwaluw_."
"De èngel!", nokte mevrouw voor 't éérst van 'r leven na de
lang-geleden bruidsdagen in de _Charcuterie_.

Mevrouw jammer-kreunde met de gulzigheid eener weduwe, die te _laat_ de
schoone hoedanigheden eens echtgenoots ontdekt--Amélie schreide heftig.
Zoolang de Menschheid bestond, had geen toren-plateau zùlk desperaat
gerucht vernomen--geen toren van Barneveld--geen van Solness--geen
Notre Dame.
Noch Jan van Schaffelaar, noch Solness, noch Quasimodo benaderden dàt.
Een weduwe, een halve wees, uitgeput, hongerig, dorstig--gekerkerd
op een omweerde hoogvlakte, waarvan de man en vader veertig meter
omlaag is gesprongen--'t kon niet benarder, niet opperst-tragischer.
De handen wringend in de buurschap van den uil die _de daad_
had gezien, de beenen in _zijn_ broek--welke deerniswaardige
herinnering!--besnikte mevrouw het Verleden.
Pieter Everhardus Zwaluw--zoo zéér als haar maag ongebonden jeukte
en materie verlangde--gebaarde thans in hare verbeelding, met een
zoetelijk helden-aureool om de grijzende slapen en bakkebaarden.
Al zijn slechte, doch menschelijke hoedanigheden _verzwommen_.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Gevleugelde Daden: Avonturen der Eerste Hollandsche Luchtschippers - 7