Gevleugelde Daden: Avonturen der Eerste Hollandsche Luchtschippers - 5

Total number of words is 4173
Total number of unique words is 1698
32.8 of words are in the 2000 most common words
44.2 of words are in the 5000 most common words
50.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
verslikkend zei ze: "eenige troost is 'r, dat Kobus zal zóéken"....
"Dat zal-ie niet," viel pa 'r in de rede: "hij zal z'n mond houen"....
"En als 't te lang duurt, pa?"....
"Dan zal-ie nòg z'n mond houen."
"Dan is 't weer géén troost," zei Amélie geduldig 'r kippekluif
hernemend, dien ze op 't servet in den steek had gelaten.
"Wat doe je?"--, vroeg Pieter streng.
"Kluiven, pa"....
"Geen gekluif, nou!"--, beval hij onrustig: "je hèb geen honger! Over
'n paar dagen bid je 'r om--op 't oogenblik heb je geen behoefte"....
"Da's waar," zei Amélie tam: "dan zal 'k den kluif dien ma strakkies
weggesmeten heeft bij den _voorraad_ leggen"....
"Dank je voor je _lekkers_!"--, schimpte ma: "wat op die smérige
planken bij 't vuil van vleermuizen gelegen heeft, raak 'k niet
an. 'k Wil na me bèd, Piet--versta je, Piet?--'k Kan niet meer op me
beenen staan"....
"Leg den kluif bij de rest," gebood meneer, ma's laatste klacht
verwaarloozend: "we smijten daar met kluif! In Leiden, met de
Spanjaarden, hebben ze 't met minder gedaan. Misschien snàk je de
volgende week naar 'n levende vleermuis"....
"Eenig"--, fluisterde Amélie, die zoo'n romantisch geval met honger
en dood op 'n torentje allerheerlijkst vond. Licht dat 'r in den
naren, realistischen, materialistischen tijd nog wat echte Romantiek
geboren werd.
"Eet jij levende vleermuizen, idioot"--schold mevrouw: "daar heb ik
goddank geen opvoeding voor gehad"....
"Misschien heeft je vader erger dingen in de worst gedraaid,"
vroolijkte Pieter, probeerend z'n goed humeur te bewaren.
"Mijn vader heeft zijn vrouw tenminste niet op torens geplakt"--,
zei mevrouw _hautain_.
"Nàcht," antwoordde hij, languit neder liggend: "ik zal 'r van nemen
wat 'r van te halen valt."
"Dus ik moet wakker blijven?"--vroeg ze stroef.
"'r Is ruimte genoeg," lachte hij.
"Pa," zei Amélie nederhurkend: "we zitten als in 'n belegerde
vesting"....
"Precies," geeuwde hij: "zoo heeft ook eens Jan van Schaffelaar
gelegen--belegerd door _Perrol met de rooie hand_.--Da's 't pràchtigste
boek dat 'k ken. As 'k weer thuis ben, zal 'k 't je moeder laten
lezen"....
Denkend aan _De Schaapherder_ begon-ie te snurken.
Mevrouw in 'n hoek, den zakdoek om 'r hoofd voor de griezelige
beesten--jammer dat ze geen rok had!--probeerde te slapen, schrikte
telkens wakker, als 'n _vleermuis_ neerstreek.
Amélie, languit, de oogen geopend, keek naar de sterren, had moeite
niet te neuriën. Pa's gesnurk verstoorde de idylle.
"Slaap u, ma-lief?"--vroeg ze ongerust over ma's lastige houding.
"Natuurlijk niet," snauwde ma.
"Ga u dan toch liggen."
"Nee, 'k ben vies van die planken."
"En als 't nou héúsch langer duurt--dat hou u toch niet vol!"
Wrokkend kwam mama naast 'r liggen en opnieuw zachtjes snikkend zei
ze 'r hope en vreeze: "As de hemel maar geeft, dat 'r morgen iemand
begráven wordt!"
"D'r is niemand ziek, ma."
"Dat weet je niet. Laten we 'r om _bidden_," nokte mevrouw Zwaluw.
Toen werd 't langzaam algeheel stil op het torenplat.
De maansikkel, hooger stevenend, bescheen drie menschelijke vormen, 'n
aangebroken flesch wijn, 'n kroes, 'n open bus sardines, wat broodjes,
'n eind leverworst en bekloven kluiven.
Het was geen _schoon_ stilleven.
De ontruste, beroofde uilen en vleermuizen kringden angstig om
't gebeuren.


ZEVENDE KAPITTEL.
EEN TRAGISCHE DAG.

"Wee, wee, wee wie het weet!
Melodieën van leed
Omruischen me als regenvlagen:
En roepen: Vergeet! Vergeet!"...
(Albert Verwey.)

"Ik weet niet waar ik sterven zal."
(Multatuli.)

"Wellicht zullen de dames het wel het aangenaamst blijven achten,
om alleen huishoudelijken arbeid te doen"....
(Bijdragen tot den strijd over God, Eigendom en Familie,
Mr. S. van Houten).

Nog nimmer had de uchtendstond zóó vroeg goud in den mond gehad.
Om vier uur, klaar-lichte dag, keek de heer Zwaluw, geel-gróen en
verwezen, op z'n horloge.
't Ongeluk zette niet dadelijk in--althans mevrouw _sliep_, 't hoofd
op den ballastzak van 'r verhavende machine.
Met 't pessimisme der on-uitgeslapenheid, keek-ie 't plateau af,
dat er inderdaad onsmakelijk uit zag.
De planken, groenig beslagen, in de voegen verweerd, hadden bergen
en dalen van wat 'r vróéger, gister nog _gehuisd_ had.
Hier en daar was 'n deel vermolmd, maar 't luik, pas vernieuwd en
geteerd, lei zoo solide als de deur van 'n brandkast.
Zachjes loopend, keek-ie omlaag.
De kleinste diepte was zeker dertig, veertig meter.
Je kon je geen gemeener gevangenis fantaseeren.
De dood, honger óf 'n verlossende begrafenis--anders was 'r geen
uitweg.
In elk geval, hij zou 't mogelijke doen.
Snel z'n jas uittrekkend, schoot-ie z'n overhemd over 't hoofd,
bond een der mouwen aan de stang der vliegmachine. 'n Noodvlag die
ze zouen begrijpen, als, àls, àls de een of ander, 'n bedelaar of
landlooper voorbijkwam.
Er woei 'n zuidwesten-windje--de hemel leek druilig.
Het hemd flapperde, klepperde, wekte mevrouw en Amélie.
"Goeien morgen, pa--plezierig geslapen?"--, vroeg Amélie,
goed-gehumeurd als altijd.
"Hoe komt dat hèmd daar?"--, vroeg mevrouw knorrig.
"'n Noodsein," lei meneer uit.
"Wil je ons nóg belachelijker maken dan we al zijn," kibbelde ma:
"'n hemd zònder knoopies, 'n hemd vol olie van de sardines!"....
"Jij komt lekker an 't ontbijt," verweet hij, de omstandigheden
vergetend.
"'t Ontbijt," schamperde mevrouw: "'k wou dat je me eerst waschwater
bezorgde èn 'n tandborstel èn me _pasta_, 'n Vrouw die met jóú getrouwd
is, wordt 'n _straatslijpster_"....
"Kind," sprak hij lief: "laten we 't leed opgewekt dragen. We zìjn
nou eenmaal _gepiept_"....
'r Oogen keken 'm vernietigend aan. Geen kopje thee op 'r bèd, geen
behoorlijk ontbijt, geen bad--thuis 'n schandaal zonder eind en
'n man die 'r pret in had van pièpen te blijven spreken.
"Ma wees u nou _gezellig_," suste Amélie: "u zal zien 'r wòrdt
begraven. Als 'k 'n stoet zie ankomen, gil 'k 't uit!"
Gezellig zijn! Hoe kòn men 't woord over de lippen krijgen. Smeriger,
afstootender uithoek was niet te bedenken. En op diè griezelige,
kleverige _guano-belt_ had ze _geslápen_!....

[Illustratie: Aan de ééne zijde gaven het vijfde en zesde kapittel
mij niet de _ontroering_, die men voor àlle kunst en zeer zeker voor
die van _verluchting_ noodig heeft, aan de àndere zijde--dat sloeg
den doorslag--verzocht mij de uitgever, eerst vriendelijk, daarna met
besliste verbolgenheid, om een weinig te bedenken dat Holland geen
land is voor een boek met véél clichés. In de nog vriendelijke bui,
zeide hij: "Amice, op 'n vèl meer of minder, kijk 'k niet, omdat
'k bij de aanbiedingsreis toch 'n bepaald kwantum genoemd heb, maar
zùlk 'n stortvloed van teekeningen is mij geen _vriendschappelijke
daad_." In de verbolgen stemming werd hij echter gròf, en sprak:
"Falkland, schei in 's hemelsnaam uit met dat _geknoei_, dat mij per
vierkanten centimeter cènten kost!" Alles tezamen genomen--ook bij de
dièpste ontroering in dezen materiëelen tijd, moet men z'n connecties
ter wille zijn--achtte ik het beter de vorige kapittels zònder
schoone teekeningen te laten. Bij het hemd op den toren, het hemd
zoo zwaar van tragiek als Oedipus' uitgestoken oogen, _moest_ 'k m'n
emotie in m'n pen _storten_. Zelden, in mijn veelomvattende kennis der
wereldliteratuur, sprak een manshemd van grooter noodlot, zelden heeft
mijn teekenstift zwaarmoediger getrild dan in dit keeltoenijpend geval,
zelden werd het floers voor m'n oogen troebeler, intenser dan bij dèze
krabbel. De lezeres gelieve zich overigens de duizelingwekkende hoogte
van 40 meter, welke de techniek van géén boek verdragen kan, nader
_uit te meten._ Om den held van dit verhaal niet te blameeren, hecht
ik er aan te verklaren, dat eerst toen 't cliché gereed was, mij de
pijnlijke fout opviel van het _P. Z. 12._ Een zoo gedistingeerd heer,
met 'n villa, 'n auto, electrisch licht enz., heeft méér dan twaalf
overhemden. 'k Kan deze fout in de teekening alleen verontschuldigen,
door de bewogenheid van 'n gemoed bij het _inleven_ in de stemming....
S. F.]

"Pièt," dolk-stak mevrouw--in paroxysme van ijskoud-gehouden
verontwaardiging, staken waarlijk 'r _Piet_-en als dòlken--"Piet,
je maakt dat 'k van jóúw smerigen toren kom--en onmiddellijk--anders
besterf 'k 't--kan je me als _lijk_ na benejen brengen."
"In godesnaam," zei-ie geduldig.
't Geval bracht vanzelf mee, dat je 'n boel moest slikken en kroppen.
Thuis, als ze ongenietbaar was, maakte je korte metten, vluchtte je
naar de knutselkamer of naar de soos--de soos--de sóós--sentimenteele
droom in de wolken!--de soos met 'r vleeschcroquetjes en zoute
krakelingen--de soos met 'r hompjes kaas bij sherry en port--de op
dién afstand tot n' _ideaal_ aan-fleurend beeld....
Thuis zou-ie 'r allang van door zijn gegaan--thuis aarzelde-die
zelden als 'r gezicht de speciale wrange trekken kreeg, die elk man
van z'n vrouw, elke vrouw van 'r man kent, de speciale èn wrange
èn positief-waarschuwende, waarvan 'n vreemde geen weet heeft,
waarvan nièmand het innerlijk wezen ontleedt--, de speciale èn
wrange innig-aan-'t-dierbaar-gelaat verbondene, die tot het tééderst
huwelijks-spel behooren, omdat je alleen aan zéérgeliefden 't _profond
négligé_ van je materie en je ochtend-humeur toe-vertrouwt.
Thuis zou Pieter Zwaluw snel hebben af ontbeten, wéter der
beteekenissen van groeven, schaduwen, vermagerinkjes in en om twee
_bekende_ oogen--, hier, op de ruïne van _Koepelsteyn_, stond je
_weerloos_.
Man en vrouw waren beslist nièt geschapen voor 'n _nest_, voor 'n
besloten nest, voor 'n nest dat enkel nèst was.
Misschien in de éérste weken der zoete verteedering die
_wittebrood_ heet, de dagen dat je _glimlacht_ als 'n geliefd
hakje je eksteroog betreedt--gezocht beeld, daar teederen in diè
uren àlles soigneeren--misschien dàn zou 'n wolken-nest 'n idylle
zijn--hier, bij 'n vrouw met dè speciale èn zure trekken, 'n vrouw
met nachtuilenzwam an 'r kleeren en 'n bróék aan, hier voelde je
'n leegte in de gloeiende-aaneen-smeding-van-twee-zielen.
Vondel kon dàt niet bereeknen--'t lief en leed nà verbrande
vleuglen--op 'n torenstomp.
"Piét," hernam mevrouw na eene _vonkende_ stilte: "'t heeft lang
genoeg geduurd."
"Dat ben 'k met je eens," zei hij weder gedwee: "verbéél je nou
dat je thùis zit--laten we ontbijten, 'n Leege maag is de dood voor
alle energie"....
Mevrouw keek somber over de tinnen naar 't uitgezocht landschap
voor-zenuwlijders.
Je kon je adem hóóren.
"Ma, vin u 't niet éénig dat we met z'n drieën gevangen zitten?"--,
vroeg Amélie om 'r moeder op te vroolijken: "ma wil u 'n stukje worst?"
"Géén worst," gebood papa: "de worst blijft 't langste goed--eerst
de kippekluif"....
"Kippekluif--op me nùchtere maag!"--, viel mevrouw uit, zich kittig
omkeerend.
"Kind, bedwing je humeur," suste Pieter zéér voorzichtig: "ik heb
honger"....
In geen twaalf uur had-ie behoorlijk gegeten. Z'n maag rommelde
onkiesch.
't Viel niet mee. Zóo als-ie z'n hand naar 'n vlerk uitstrekte zòng
de kip. 'n Zwarte zwerm vliegen, die _gesmuld_ had, stoof omhoog.
"Nou dat nog!"--, zuchtte de heer Zwaluw, 'n vies gezicht trekkend. De
kip was innig veradellijkt, òn-welriekte.
"Da's jammer," praatte Amélie: "dan hebben we niet veel meer, pa."
Het was droevig en verontrustend.
Van 'n halve flesch wijn, drie aangebroken kadetjes, 'n restant
sardine, 'n mep worst en geurende kluifjes, zouen ze 't met d'r drieën
bezwaarlijk dàgen uithouden.
"Geef mij één sardine en 'n half broodje," sprak pa maag-rommelend
ernstig: "en bewaar de worst tot 't diner-tijd is."
Twaalfuur gaf-ie cadeau.
"Hier ma--heb u ook één sardine en 'n half broodje--dan houen
we voor zes uur één kadetje met z'n drieën en 'n schijf worst
over. Eenig! Eenig!"
"Als je nog één keer dat hátelijk woord zegt," driftigde ma,
onuitsprekelijk ongelukkig.
"Maar ma-lief"....
"Hou je mond"....
"Maar ma"....
"Ga de kamer uit!"--, dreigde ma, zooals ze thuis dee.
Dat bezorgde meneer 'n stuip-lach. 't Was onbetaalbaar.
Mevrouw keek sip over de tinnen.
"Ma-lief, eet u nou--'t is pas vijf uur--eerst over twaalf uur
dineeren we"....
"Ik kan niks door me keel krijgen," zei ma nerveus.
"Dat helpt," zei meneer.
"Schuif u dan _gezellig_ bij, ma," vriendelijkte Amélie.
Ma antwoordde niet.
"Mag ik de sardine-bus uitsoppen, pa?"--, vroeg Amélie, na 'n stilte
van kleine-hapjes-gekauw.
"Néé," zei Pieter: "niet alles in-eens opschròkken"....
Gemoedelijk stak-ie 'n sigaar op, nam 'n slok wijn uit den kroes met
de initialen A. Z.
De omstandigheden in aanmerking genomen, zou-ie zich vrij behaaglijk
gevoeld hebben, hadde mevrouw niet één opmerking gemaakt, die 'm de
gemeen-zwarte zij van 't geval als 'n duizeling dee ondergaan.
"Bij half zes," sprak ze over de tinnen, naar de eenzame verte van
boomen en boomen: "bij half zes--nou staat Chris op--zéven uur komt
de bakker--de bàkker"....
De bàkker.
Als 'n bliksemflits zigzagde dat kalm-gewone woord _Casa Cara's_
beeld voor Pieter's oogen.
Hij had de huisdeur op 't nachtslot gedaan--de sleutelprop zat in
z'n zak.
De bàkker.
Door 't luikje zou Chris 't hard-gebakken Duitsch, 't roggetje en de
pain-de-luxe-jes aannemen.
De bàkker.
Dan zou ze de trap opstommelen, aan de kamerdeur kloppen, tot ze já
hoorde roepen.
Als ze géén ja hoorde, zou ze nog eens kloppen, net zoolang tot hij,
die 'r niet was já zei, of zij die 'r niet was, já knorde.
De bakker.
Groote genade--de bàkker!
Dan zou Chris, die wel is niét wàchtte tot 'r geantwoord werd, omdat
als ze te drùk porde, hij èn zij uit d'r humeur an 't ontbijt kwamen,
naar de badkamer sjokken en 't bad vol laten loopen.
De bakker.
't Bad.
Dan dekte ze, haalde Kobus de kranten en brieven uit de bus, die-ie
naast zíjn bord lei.
En als ze dan benejen kwamen--terwijl ze d'r nièt waren--dampte de
thee genoeglijk, geelde de kaas in de stolp, molligden de gekookte
eieren in de dopjes....
De bakker. 't Bad. 't Ontbijt. De thee. De halfzachte eitjes....
Even schemerde alles voor Pieter's rustig-burgerlijke oogen--flauw
praatte-die na:
...."Ja, om zeven komt de bakker, de bakker"....
"En om half acht de melkboer," zei mevrouw in tonigen cadans, alsof ze
'n vers reciteerde.
"O, jee--om acht de kruijenier," schrikte Amélie.
"En om negen de sláger," hernam mevrouw: "goeie hemel--de slager. 'k
Heb 'm gister voor vandaag 'n _lamsbout_ opgegeven"....
"Die zal door 't luikje moeten--de deur is op 't nachtslot," sprak
meneer somber.
"En de klokkenmaker--me nááister," zei mevrouw zoo tragisch dat 't
op de planken _gedaan_ zou hebben: "me naaister die om acht uur voor
de deur staat.... Kan de nááister door 't luikje?
"Nee, diè kan 'r niet door," haperde hij: "die kan 'r _vermoedelijk_
niet door. Misschien...."

[Illustratie: Men moet wel in staat van òngewone kwade trouw zijn, als
men de massief-heid der in plan gebrachte deur miskent. _Rechts_
bevindt zich de villa _Casa Cara_, met de _garage_ voor automobielen,
de benzine-bergplaats, de broeikassen enz. Daar van mij uitsluitend
eene massieve _deur_, met een _luikje_ en een _naamplaatje_ gevergd
werd, achtte ik het onnoodig de rechts liggende architectonische
schoonheden der villa met haar gerieflijkheden en modern comfort te
_ontwikkelen_. Ik kàn het. Het ligt in het bereik mijner veelzijdige
gaven. Parole d'honneur! Links, dadelijk naast het trappenhuis,
heb 'k gepoogd, struikwerk, bloeiende heesters, aucuba's, hulsten,
rhododendrons etc, in weligen bloei, te verluchten. Evenwel--en
'k zeg dit in volste openhartigheid, daar 'n liegend _kunstenaar_
't allerbelabberdst wezen van God's schepping is--het was mij niet
geoorloofd en vergund deze lieve natuur-dingen naar de Natuur te
_neelmeijeren_, om de eenvoudige reden, dat 'k deze voortreffelijke
schets in de maand December 1904 op de Stadhouderskade 64 te Amsterdam
voleindigde en 'k voor éénige natuur keien en opgebroken wegen (voor
de rioleering) aantrof. Meerderen zullen dit kunnen bevestigen. Welnu,
het is alleen den illustratoren-bij-de-gratie-des-Heeren gegeven, om
heerlijke voorjaars-of zomerbloesems _des winters_ te belijnen. _La
nature vue à travers d'un tempérament_ ... Mijn temperament zag
kniezige wegen, onzindelijk, bloesemloos. Derhalve dreef 'k op
m'n fantasie, ver-wormstoken door kerstboom-souvenirs. Het groen
_bladdert_ niet voldoende, doch de wulpsche vrijmoedigheid der Lente
is er in. Ten overvloede verlokte mij de beeldkeuze van den auteur,
die nederschreef: "Hij kalde in schrik, voor z'n geestesoog het luikje
(_a_), 't naamplaatje, de massieve deur ziend".... Dat _kallen in
schrik_ schijnt mij voorbeeldig in het struikwerk bereikt. De sensatie
althans. Het onwezenlijke.
S. F.
P. S. Ofschoon 't zeer hinderlijk is, bij een noot 'n _P. S._
te voegen, moet 'k alsnog observeeren, dat de zwarte moppen,
rechts van de teekening, _zoogenaamd_ abusievelijk in cliché zijn
gebracht. Vermoedelijk zijn dezelve mij in de December-dagen van
1904 uit de pen gewiegeld bij de lezing van eenige onaangename
pers-beoordeelingen over ànder werk. _Mon Dieu_, men is
mènsch. Schokloos gaat 'n critiek aan niemand voorbij. Zal de Pers
dan nooit leeren?]

Hij kalde in schrik, voor z'n geestes-oog het luikje (_a_), 't
naamplaatje, de massieve deur ziend.
"En de beambte van de gasfabriek," ijlde mevrouw: "die elken tweeden
Zaterdag van de maand komt"....
"Die kan 'r ook niet door," knikte meneer, de sigaar, die uit was
gegaan, bestarend.
"En we krijgen vanmiddag visite van de Leurings, pa--ze komen
zeker"....
"Wat 'n schandaal! Wat 'n opschudding," praatte mevrouw over de
_tinnen_--"en daar éét hij bij--daar kan hij bij éten!"
Het laatst gram genoegens was heen. De heer Zwaluw zat bezorgd op de
groene planken van den toren.
De duiten, die hij in 't zakje te doen had, hield-ie verstandig
voor zich.
Hij had 'n timmerman besteld om tien uur en 'n loodgieter om half elf,
voor geknutsel in z'n studeerkamer.
't Zou 'n opstoot worden van belang.
Meneer, mevrouw, de dochter uit 't huis verdwenen--de deur op slot--en
Kobus die orders had z'n mond te houden....
"Nou, Pièt," dolk-stak mevrouw: "wat zeg je daar van?"
"Ik zeg niks," zei hij geslagen: "'t wordt 'n miserabele
historie. Misschien _beleven_ we de oplossing niet."
"O, o," snikte mevrouw, haar tranenloop van den nacht hervattend:
"zoo troost-ie je--zoo troost-ie je"....
Meneer antwoordde niet. Grimmig stond-ie op, sloeg de smullende
vliegen van de worst en z'n zakmes openend, begon-ie de vermolmdste
planken te bewerken.
"Pa wil ik u hèlpen?"--, vroeg Amélie, thans ook _down_: "'k heb
'n nagelschaartje"....
"Nee," weigerde pa stug, 't mes bekijkend dat al dadelijk 'n punt
verloor. IJverig peuterend, krabde hij, 't hoopje vezels te zaam
vegend, tot die op gezond hout stiet--en 't mes bij 't heft knapte.
"Wel vervloekt!"--, zei-ie driftig.
"Als we wéer vliegen, nemen we postduiven mee, pa--vin u niet,
pa?--dan kan dat ons niet overkomen--hè, pa? dan, dan...."
Pa zat in _versteend_ zwijgen.

Tegen elf uur scheen de verlossing te naderen, 'n Man stapte aan door
de struiken.
"Goddank!"--, riep mevrouw, omlaag hé-hé-end.
De man keek niet op, strompelde moeilijk.
Als bezeten schreeuwde pa, 't hemd met forsche rukken zwaaiend. De
man keek nièt.
"Ach, ach," zuchtte Amélie, "nou begin 'k 'n béétje te begrijpen wat
schipbreukelingen voelen, als ze in 'n bootje dobberen en 'n _groote
schuit voorbij stoomt_! Man! Hé! Meneer! Hé!"
De man keek nièt, stapte 't kerkhof langs in de richting van 't
dorp. Z'n gelaat konden ze herkennen. Ze hadden in elk opzicht _pech_:
't was de bijziende, doove bedelaar, die eens in de veertien dagen
de villa's afliep.
"Hònderd keer heb 'k 'm centen gegeven--de ezel!"--, klaagde ma.
"Hé!"--, brulde meneer nog eens en nog eens. De man verdween.
't Begon stevig te regenen.
"Half twaalf," zeide mevrouw triestig: "op 'n begrafenis hebben we
vandaag géén kans meer."
"Nee," heimweede Amélie. Nooit, nooit werd 't later dan elf, om vóór
koffie binnen te zijn.
Verkleumd door den wind en door-regend, hurkten ze bij mekaar, om
beurten over de tinnen kijkend. Nou waren de bakker, de melkboer,
de slager, de kruienier, de klokkenmaker, de naaister, de man van de
gasfabriek, de timmerman, de loodgieter, voor 't luikje met Chris'
ontdaan gezicht gewéést.
"'k Nam net zoo lief met z'n allen _morfine_ in," zei Pieter moedeloos
nederliggend.
Hij was dood-op van 't loopen, 't knielen, 't hurken, voelde zich ziek
van de ééne sardine, 't halve broodje, den slok wijn, de natte kleeren.
Mevrouw, angstig-bleek, at wòrst. Ze kon 't niet langer uithouden. Vel
en al slikte ze gretig--tot an 't _streepje_ dat Pieter getrokken had.
Amélie hield de wacht, bibberend, kijkend naar de boomtoppen, 't gras,
de struiken, de zerken van 't kerkhof.
Zeurig tekkerde de regen, de bladeren benee beritslend, 't toren-plat
smijdig verslijkend.
De uren kropen.
't Was 'n dag, zoo oneindig, zoo noest-lang, dat ze vermoeid insliepen,
meneer languit ronkend, mevrouw zittend tegen de borstwering, Amélie
hangend over de tinnen.
Toen ze ontwaakten, was 't nòg dag, bijna scheemring.
Sprakeloos aten ze de laatste millimeters worst, de laatste kruimels
brood.
De regen stroomde sterker.
Uitgeput leien mevrouw en Amélie in de nattige bulten, pogend te
slapen.
Meneer, die de acetyleen had opgestoken--nog 'n uur kon die
brànden--bestaarde de duisternis.
Dan, bij 't licht der lamp, nam-ie z'n notitieboek, begon te schrijven.
"Pa--wat doet u?"--, fluister-vroeg Amélie.
"'k Stel orde op me zaken," zei-ie bot; "'k _maak me testament_"....
"Pa, hoe àkelig!"
"Heb jij ook nog 'n wil, kind?"--, vroeg-ie vaderlijk-zacht.
"Nee, pa--'k ben willoos"....
"Keer je dan om," zei-ie, 't schriftuur opbergend.
"Wat gaat u doen, pa?" sprak ze angstig om z'n wanhopige gebaren.
"Me overhemd antrekken, kind--als ze ons over 'n paar maanden
_waarnemen_, wil 'k fatsoenlijk in m'n klééren gevonden worden. Keer
je om"....
Het natte hemd glibberde over z'n tricotschouders en op de fatale
vliegmachines hurkend, begon-ie blazend te snurken.


ACHTSTE KAPITTEL.
KOBUS WORDT GEARRESTEERD.

"De wolken worden zwaarder, en de maan
Gaat achter hunne breede ruggen schuil,
En luider schreeuwt de wind met barsch gehuil.
Plots stroomt de regen neer, de helle vaan
Des bliksems trilt op hoogen wolkendam....
Dàn siddert alles, vreesbevangen, stom."
(Edward B. Koster).

"De wind was door het Noorden geloopen en was toen gaan liggen...."
(Frans Netscher).

Chris hád geklopt, hád 't bad gevuld, hád gedekt--Kobus hád de bus
opgehaald.
De huishouding was normaal verloopen. 't Ontbijt wachtte, de thee
pruttelde--'t bleef stil.
"Wat slape ze," zei Chris.
"_Ik_ zal nog is gaan wekke," zei Kobus.
Hard beklopte-die de slaapkamer--toen, angstig, opende-die de
deur. Weerlichs! Nòg niet thuis! As ze maar geen ongeluk gekrege
hadde. Vlug klauterde-die op 't dak, keek het hemelruim af. Geen
vogel. Geen stip.
Benee, voor 't huis, passeerde 'n agent, die vreemd naar boven keek.
"Zoek je wat?",--vroeg-ie.
"Nee," zei Kobus: "de schoorsteen rookt."
"Mot je daarvoor in de goot klimme?"
"'t Mot voor meneer," riep Kobus òm wat te zeggen.
De agent, rustig-pruimend, taxeerde den rookloozen schoorsteen.
"Val d'r maar niet af," maande-die.
"Welnee, man," lachte Kobus gedwongen.
Op dat moment schreeuwde Chris aan de trap.
"Kobùùùs! Kobùùùùs!"
"Ja?"--, vroeg-ie in huis terugstappend.
"Kobùùùùùs!"
"Ja?"
"De bedde binne leeg, Kobùùùs! O, Kobùùùs, kom is gauw na
beneje! Kobùùùùùs! Kobùùùùs!"....
De ouwe meid was 'm na-gesjokt, had voor de twééde maal de ònbeslapen
bedden, in keurigste orde, gezien.
"Gil zoo niet," zei Kobus verwoed.
"De bedde binne leeg--de bedde binne leeg!"
"Zet niet zoo'n smòèl op!"--, raasde hij, de schippertjes, die mee
begonnen te keffen, 'n trap gevend: "wat doet 't 'r toe of ze leeg
binne!"
Het was geen _correcte_ uiteenzetting.
Het bad wachtte.
De thee _kookte_.
De eieren _versteven_.
In eene behoorlijke familie pleegt men _zichtbaar_ op te staan.
Chris, nog niet te dreef na de vroegere ellende, de vele schrikken,
de koortsvisioenen, keek in de leege, gesoigneerde slaapkamer.
De zijden sprei lei zonder 'n rimpel--er waren geen kleeren--geen
bottines.
Alleen op 'n stoel, luguber-verlaten, snel te hoop geworpen, _puilden_
de rokken, de _rokken_ van mevrouw en juffrouw Amélie, de rokken die
ze den vorigen avond hadden gedragen, toen ze naar bèd gingen.
"O, Kobus"--, hakkelde Chris, náár lang de driè klinkers rekkend:
"Ze binne d'r niet! En de rokke, de rokke...."
"Zou je ophoue met je gebler!"--, zei hij, grimmig: "doe de deur toe!"
"O, o"--, klaagde ze, geelbleek van ontdaanheid: "ik blijf geen menuut
langer hier!"
"Zie dat je de deur uit komt, kuiken!"--, schimpte hij: "jij maakt
larie om niks. Ze binne wèl thuis!"
"Wel thuis?"--vroeg ze: "waar dan?"
"Dat gaat je niet an!"
Toen werd ze bàng voor 'm.
"Dan weet jij méér"--, zei ze, achteruit strompelend.
"Dat doe 'k ook!"--, snauwde hij: "en as je één van de buren wat
durft zegge--as je tong te lang is--dan--dan _vermóórd_ 'k je!"
'n Bandiet had 't woord _vermoord_ niet bloederiger kunnen lanceeren.
't Schokte hem òver-rauw uit z'n keel, bevreesd as-ie was voor Chris'
geweldige zotte streken.
Zij, zich ver-plankend tegen den wit-kalkten muur, stram van stuipenden
schrik, werd één laaiend oogenblik bleeker van witheid dan de kalk
die nog pas in 't voorjaar 'n lekkere beurt had gehad.
Bij intuïtie zochten 'r lichaam en 'r gelaat den steun der omgeving.
'n Beest in angst _assimileert_ zich met 't coloriet der naaste
natuur--'n haas heeft zandkleur--'n rups 't groen der blaren--'n
ouwe, eerbare dienstmaagd, beklauwd door 't meest duvelsch woord uit
mansmond--_versteent_ in gebaar en _verpleistert_ als witkalk.
Chris, zelfs niet oog-knipperend, staarde bewustloos van Kobus naar
den stoel met mevrouw's katoentje en Amélie's zomersche jurk.
Ze voelde dat ze voor 'r behoud èn voor 't behoud van 'r _naaidoos_
met de amsterdamsche lootjes, tegenover den verdachten huisknecht
_koelbloedig_ moest zijn.
Anders stróómde 'r bloed.
"Ik zal niemand wat zegge," sprak ze, nog steeds _in_ den muur, _in_
de witkalk: "as jij maar zeker weet datte ze thuis binne."
"Dat wéét 'k ...."
"Zeg ze dan"--, praatte ze met versteende tong en wit-doode woorden:
"dat 't bad vol geloope is."
"Dat zàl 'k ze zegge," beet hij haar nijdig toe.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Gevleugelde Daden: Avonturen der Eerste Hollandsche Luchtschippers - 6