Tobias en de dood - 13

Total number of words is 4811
Total number of unique words is 1459
43.2 of words are in the 2000 most common words
57.9 of words are in the 5000 most common words
66.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
men, maar de ander bleek eveneens de noodige voorzorgsmaatregelen te hebben getroffen. Want de ontmoeting had in bijzijn van een stomme getuige plaats, een roodharige pokdalige kerel in een blauwe trui, een vent met getatoueerde handen, bijna even groot en even breed geschouderd als Tobias zelf en die moeite had een loensche lach te bedwingen, telkens als de heer Termaete tegen de hem gestelde ongehoorde eischen in woedenden opstand dreigde te komen. Het voorgevallene zelf kwam met geen enkel woord ter sprake - blijkbaar wilde Wafel tegenover derden zijn troeven niet uit handen geven - maar des te uitvoeriger werden de geldelijke aangelegenheden behandeld. Daarbij werd letterlijk niets vergeten. Zoo moest Tobias meerdere formulieren onderteekenen, waarbij hij zijn toestemming gaf inlichtingen omtrent zijn te goed aan effecten te verstrekken, met de toevoeging bereid te zijn, deze toestemming desgewenscht telefonisch te bevestigen.
Zoodoende was het een heele schrijverij geworden, die Tobias genoopt had naar een stoel om te zien, die niemand hem had aangeboden en vooral tijdens het invullen van de verlangde chèques, waarvan de bedragen hem koude rillingen veroorzaakten, was het Tobias te moede, als een, die zich van het verloop eener kwaadaardige ziekte bewust een te gunstige voorstelling heeft gemaakt en onverhoeds voor de eerste meedogenlooze uitbarsting komt te staan. Maar meer dan deze geldelijke opofferingen, hadden de vernederende ontvangst, de grenzenloos onbeschaamde toon van Wafel, die hem van den aanvang af jij- en jouw-de, en vooral de slaafsche onderworpenheid waarmede hij dit alles zelf duldde, Tobias de vol-
[p. 212]
slagen ommekeer in zijn verhouding tot de buitenwereld doen beseffen. Hier kon hij zich de moeite besparen een informatie omtrent zich zelf in te winnen. Daar zorgden anderen reeds voor en dit soort bejegening begon al te bedenkelijk te gelijken op de geen tegenspraak duldende autoriteit in zekere besloten inrichtingen.
Maar toen de ander een zakelijke opmerking, die Tobias dan toch met het volste recht meende te mogen maken, bruusk onderbroken en hem toegesnauwd had: ‘Ja, als je nu eens even je ploerten-bek wilde houden’ was daarop het vanzelfsprekende antwoord een tasten naar de revolver in de achterzak geweest. Even van zelf sprekend stond toen de mottige met uitgestrekte revolver overeind. Wafel, geheel in den vorm weer, had de beide heeren echter met nadruk verzocht zich vooral niet noodeloos op te winden, of in deze afgelegen wijken burengerucht te maken en begon toen met de chèques en de andere paperassen de kamer te verlaten. ‘Wij spreken elkander nader, thans gaat het op leven en dood!’ had Tobias hem dreigend nageschreeuwd en eenmaal op straat, nog sidderend van drift, was hem deze nieuwe mogelijkheid door het brein geflitst. Een samenkomst onder vier oogen en den aterling voor goed den hatelijken mond gesloten!

Van toen af was voor Tobias die eigenaardige halfslachtige toestand begonnen, waarin hij van zijn vroegeren gemakkelijk nuchteren levensgang zoo goed als niets meer terugvond en die hem reeds bij vlagen aan zich zelf als een vreemde deed verschijnen. Wanneer hij zoo aan Kitty en zijn aanstaand huwelijk dacht, dan hulde zich
[p. 213]
deze toekomst in een grauwe mist en kon hij daar evenmin geloof aan schenken als aan de noodlottige verandering, die zijn leven in werkelijkheid ondergaan had Toch viel het niet te loochenen, dat een vijandige macht reeds de overhand op hem had. Dat was dus juist zoo uitgekomen als zijn sombere vermoedens voor eenige maanden het hadden aangeduid. Ja, hij was beslist zich zelf niet meer en daarbij aan een schichtige onrust blootgesteld, die hem zijn bestaan somwijlen als een onbewoond huis deed voorkomen, waarvan alle deuren en vensters wijd openstonden en waar een ieder naar believen in en uit ging. Dat was om gek te worden, om nog te zwijgen van de telefoon, die tot een ware plaag dreigde te ontaarden. Dat begon al 's morgens vroeg met navrage van de een of andere bank over de formulieren, die Tobias onderteekend had en van goed en wel uitslapen was geen sprake meer. Daarbij moest er om de afgeperste bedragen aan te vullen met onverminderde kracht verder worden gespeculeerd en al was dit tot nu toe met onverhoopt geluk geschied, het leven werd er daardoor niet minder opwindend om.
Kortom, Tobias geloofde, bij vroeger vergeleken, in een razend tempo te leven en droeg er dus zorg voor, dat de machine bij voortduring goed geolied bleef. Zelfs voor zijn doen dronk hij bijzonder veel en toch gelukte het hem nog maar zelden zich daardoor weder geheel de oude te voelen. Maar zonder hartversterking was het een draaimolen en een hel.
Terwijl Tobias zich nog eens inschonk, was de juffrouw binnen gekomen. Als gewoonlijk had hij haar discrete kloppen niet gehoord. Aha! Een brief van Kitty.
[p. 214]
Eindelijk. Wel, nu nog mooier. Waarom hij haar zonder eenig bericht gelaten had, terwijl zij toch zoo uitvoerig.. Och, kom, zou er werkelijk een brief van haar zijn weggeraakt? Ronduit gesproken, geloofde Tobias er geen woord van... Maar hij moest dan ook wel een woordje, straks na het telefoneeren... Goede hemel daar had hij zijn tijd leelijk zitten versoezen. Dat kon heel aardig worden; meer dan een kwartier te laat!
Tobias wierp den brief ter zijde en nam den hoorn ter hand. Maar omtrent dit uur was het bedienend personeel gewend thee te drinken, misschien ook dat het toestel niet geheel in orde was. Hoe dan ook, de eerste minuten was er niets anders te vernemen dan een vaag geruisch, nu eens zwakker, dan weer sterker, dat nog het meest op het suizen van den wind door hooge boomen leek.
Tobias fronste de wenkbrauwen en terwijl hij den brief weder opnam, begon in de kamer de klok te slaan, waardoor de zwakke geluiden in de telefoon geheel overstemd werden. Toen de klok tot zes geslagen had, hoorde Tobias even later in het toestel lachen, ergens ver, maar bijzonder duidelijk, spottend lachen, zoodat hij zich thans verplicht voelde zich te melden, waarop met een zwaren dreun een deur in het slot viel en alles verder stil bleef. Dit duurde een wijle, zoodat Tobias, die intusschen opgestaan was, de lezing van den brief reeds wilde voortzetten, toen vlak aan zijn oor een hysterisch kijven tusschen twee vrouwspersonen over een verkeerde aansluiting zijn hoogtepunt bereikte. Tobias begon er verwoed door heen te fluiten, maar aangezien dit protest aan de andere zijde blijkbaar niet gehoord werd, wierp hij den hoorn op het toestel terug en las den brief ten einde.
[p. 215]
Niet onmogelijk dat Kitty reeds een paar dagen vroeger terug kwam. Tja, tja, lief kind, maar dat convenieerde Tobias onder de gegeven omstandigheden al heel weinig. En wie schreef daar in den hoek nog een soort groet? Wel, kijk eens aan, de oude diplomaat, de vriend van Kitty's overleden vader. Dat deed Tobias oprecht plezier, want hij betwijfelde nu toch weer, of er achter die reis ook nog iets anders zat. In elk geval bevond zij zich daar in goed gezelschap.
Al lezende had Tobias den hoorn opnieuw ter hand genomen en vernam na eenigen tijd een sissen en pruttelen als van bradend vet, gevolgd door een gierend piepen, dat met een korten knak werd afgebroken, waarop hem toegesnauwd werd het door hem verlangde nummer eindelijk op te geven. Toen van dit laatste ten slotte een levensteeken kwam, meende Tobias verkeerd verbonden te zijn, want er meldde zich een rolluiken-fabriek, waar bovendien de naam Termaete volslagen onbekend bleek te zijn. Maar tot tweemaal toe kreeg hij de bevestiging met het door hem opgegeven nummer te spreken. Zijn herhaalde informeeren en vooral de twijfel, die hij omtrent het nummer der tegenpartij opperde, hadden bijna tot een woordenwisseling geleid, maar toen Tobias ten slotte op de vraag wat hij dan eigenlijk wilde, even gedachtenloos als waarheidsgetrouw, geantwoord had: ‘Niets’, werd met de afscheidsgroet ‘Idioot!’ de verbinding afgebroken.
Want Tobias had er zich reeds zoodanig mede vertrouwd gemaakt bij de enkele aangifte van zijn naam onmiddellijk bespot, uitgescholden of bedreigd te worden en daarbij een zuiver lijdelijke rol te spelen, dat juist de
[p. 216]
aanvankelijk-beleefde bejegening bij dit telefoon-gesprek hem geheel van streek had gebracht. Want dan kon het ook niet op zijn ‘aangelegenheid’ betrekking hebben en was hij dus blijkbaar het laatste hem uit het kamp der vijanden verstrekte nummer glad vergeten, hetgeen gelijk stond met zijnerzijds het telefonisch verband prijs te geven. En met al de in uitzicht gestelde gevolgen van dien. Daarom ook had hij dat stupiede antwoord gegeven en was ten slotte toch weer uitgescholden...
Geluk bij een ongeluk echter miste de hartversterking ditmaal hare uitwerking niet. Al drinkende kreeg Tobias voor het eerst na de noodlottige ontmoeting zijn vroegere onverstoorbaarheid volmaakt terug en na nog eenige varianten van het vermeende nummer te hebben opgebeld, waarop zich achtereenvolgens een hondenscheerder, een vischwinkel en een dansclub hadden gemeld, gaf hij het verder op. Wat deed het er ook nog toe? Vroeg of laat moest het toch zoo eindigen. En dan was het misschien beter vandaag dan morgen. Zijn trekken versomberden zich weer. Want te spotten viel er toch evenmin met wat daar tenslotte telkens om den hoek kwam... Tja, daartegen verschraalde zelfs de voldoening, het juist heden met een zeker papier boven ieders verwachting bij het rechte eind gehad te hebben. Zoo had hij in geen maanden zijn slag geslagen... En toch, te bedenken, wanneer de ander zijn bedreigingen waar maakte, vanavond bijvoorbeeld nog en het niet gelukte aan die geschiedenis een geweldadig einde te bereiden, dat dan een zeker iemand toch nog voor geruimen tijd achter de groote deuren... En al dat onverhoopte fortuin niets meer kon baten...
Tobias ledigde in één enkele teug zijn glas. Hij kwam
[p. 217]
met deze impulsieve beweging weder tot de slotsom, die de ‘abominabele geschiedenis’ onveranderlijk aan hem opgedrongen had en die, naar zijn meening, andere heeren van zijn stand zonder eenig voorbehoud zouden deelen. Want om nu maar eens, nog afgezien van zoo'n opsluiting, die natuurlijk een onmogelijkheid was, een bijzaak te releveeren. Was het niet volmaakt ondenkbaar, dat een man van goeden huize, een ontwikkeld persoon, die vloeiend zijn vreemde talen sprak, een man van de wereld dus en gewend zich in de beste kringen te bewegen, kortom, een heer!, dat zoo iemand ondergeschikt zou worden aan een... ha! ha!... aan een cipier, een vent van niks, nog minder dan een werkman. Ondergeschikt, jawel, en zoo een zou hèm hier desnoods iets kunnen gelasten.... Pphah!
Met een ruk kwam Tobias van zijn lessenaar overeind.
Men kon die zaak van voren en van achteren bekijken, het werd moord en doodslag, zoodra er met geld niets meer uit te richten viel. Maar dat ging nu eenmaal niet anders. Met het telefonisch verband was het, zij het door een toeval, ook reeds mis geloopen en wanneer de ander zich aan zijn woord hield, welnu, dan was men van avond reeds, uiterlijk morgen, vogelvrij. Zou hij het nog eens met een ander nummer probeeren of het allereerste, door Wafel in zijn briefje aangegevene, opbellen. De een zou het doen, de ander het misschien laten.
Tobias, de man van de wereld, behoorde blijkbaar tot de laatste categorie, want al had hij intusschen weder aan zijn lessenaar plaats genomen, hij roerde het telefoontoestel niet aan, maar opende een lade, nam er een revol-
[p. 218]
ver uit en liet het wapen behendig in zijn achterzak verdwijnen.
In dit oogenblik werd er met een hard voorwerp op de kamerdeur geslagen en, nog bezig de lade af te sluiten, was Tobias bijna met zijn gelaat op de lessenaar gevallen, zòò had hem het ongewoon-harde kloppen door merg en been verschrikt. Maar dat duurde nauwelijks een seconde en, weer midden in de kamer met het gezicht naar de deur, de rechterhand aan de achterzak, had hij zijn zelfbeheersching volkomen teruggevonden en zoo stond hij, glimlachend, bereid, welk bezoek dan ook, naar behooren in ontvangst te nemen.
XVIII. Tobias behartigt zoowel Irma's belangen als de zijne en gaat daarna onbekommerd soupeeren.
Voor ditmaal echter nog bleek een glimlach bij lange niet genoeg; dat moest met beide uitgestrekte handen worden verwelkomd. Hoe had hij kunnen vergeten, dat Irma haar bezoek had aangezegd. Met een nieuw-modische paraplu onder den arm, die zij natuurlijk wilde toonen en die Tobias zoo'n formidabele schrik had aangejaagd, kwam zij de kamer binnen, lachend na-ge-éénoogd door de juffrouw, die de deur reeds achter haar sloot.
Een kostschool-meisje was Irma wel niet meer, maar in haar eng-sluitende donkere tailor-made, een donker zijden pot-hoedje diep over de blonde lokken, kon een jong getrouwd vrouwtje het haar toch moeilijk verbeteren. De strenge winter was haar gezondheid bijzonder ten goede gekomen; haar vermagerde figuurtje had zich weder gevuld en haar rond kinder-gezicht bloosde bijna even
[p. 219]
onschuldig en zacht-donzig, als toen Tobias haar voor het eerst ontmoet had. Wel was er nog steeds die vreemde, half-gebroken uitdrukking van angst en vertwijfeling in haar mat-glanzende oogen, maar dat begreep Tobias thans toch niet meer.
Want voor haar doen had Irma ook met al het overige volop geluk gehad. Dezelfde getrouwde man, met wien zij op dien ongeluks-avond van den hooiwagen een rendez-vous gehad had en waarvan Tobias haar uit den aard der zaak niet had willen afhouden, was na veel heen en weer krabbelen toch nog een uitkomst voor haar geworden. Hij had voor Irma een eenvoudige boven-woning ingericht en ook wat geld op haar vastgezet, zoodat zij voorloopig voor alle zorgen gevrijwaard was. Te meer, waar de dronken moeder in een gesticht geëindigd was.
Het eerste, wat Tobias dan ook vroeg, was, hoe het met de goede Coenraad ging. Hij deed dit bij wijze van begroeting en tevens om te vermijden, dat Irma naar zijn effecten informeeren zou, hetgeen hem onder de gegeven omstandigheden en niettegenstaande zijn laatsten grooten slag, beslist onaangenaam zou zijn geweest.
‘Coen is niet aardig meer. Ik kan hem niet meer lijden’ begon Irma onwillig, terwijl beiden zich gearmd naar het gezellige hoekje bij de gramophoon begaven.
‘Maar kindje’ verhief hier Tobias vermanend zijn stem, ‘maar hoe kan je nu toch zoo hondsch ondankbaar wezen!’ En van Irma de nieuwe paraplu overnemend, die hij goedkeurend bleef bekijken: ‘En vergeet niet, hoe je het met alles eens was en wat voor onkosten, die arme Coenraad zich getroost heeft. Maar wat is er in 's hemelsnaam dan toch gebeurd?’
[p. 220]
‘O, niets’ antwoordde Irma, met een kort hoog lachje, bezig haar handschoenen uit te doen ‘niets anders, dan dat hij zich voor mij wil laten scheiden. Maar je begrijpt wel Tobie, dat ik dat niet wil’.
‘En waarom nièt’ meende Tobias, terwijl hij Irma's zijden pothoedje op den knop van haar paraplu in ontvangst nam ‘wanneer hij nu eenmaal zijn zinnen op jou gezet heeft? En vergeet niet, kindlief, dat Coenraad een stille binnevetter is, die desnoods wel drie, of vier huishoudens voor zijn rekening zou...’
Hier dwong hem de komst van de juffrouw met de theeboel, zijn betoog te onderbreken. Irma stond voor de spiegel haar blonde, om het hoofd gewonden, vlechten wat te ordenen en bedankte in het voorbijgaan de juffrouw, die de kamer weer begon te verlaten. Deze beantwoordde hare beleefdheid door, terwijl zij hoed en paraplu van Tobias overnam, als haar bescheiden meening te kennen te geven, dat juffrouw Irma er al buitengewoon goed uitzag, hetgeen door Tobias even welwillend als luidruchtig werd bevestigd.
Buitengewoon goed. Bijzonder. Inderdaad. Patent. Ha! ha! Meer dan kapitaal. Het bloeiende leven zelf! En toch... en toch... Toch was het nog niet wat het wezen kon... Hier moest Irma nog meer naar het licht gaan staan en hield Tobias haar, met de palmen zijner uitgestrekte vlakke handen aan haar smalle schouders, onderzoekend wat van zich af. Reeds met de deurknop in de hand bleef de juffrouw het tweetal nog een wijle met stil welgevallen gadeslaan. Irma was haar altijd welkom geweest en ook verheugde het haar oprecht, haar heer en meester weder zoo goed geluimd te zien, want diens som-
[p. 221]
bere stemmingen der laatste dagen dreigden tot een ware nachtmerrie te worden.
Tobias voelde zich inderdaad bijzonder opgeruimd. Hij had een havannah opgestoken en met een nieuwe hartversterking naast Irma op de causeuse plaats genomen. Hij luisterde nauwelijks meer naar hetgeen zij tegen een verder samenwonen met den hem van aanzien bekenden en reeds bejaarden architect te berde bracht. Dat zij niet meer van hem hield. Ppahh! Dat hij 's nachts niet geregeld van huis weg durfde te blijven en haar met jaloerschheid begon te kwellen. Er op aandrong dat zij een dienstmeisje zou nemen. Voor de contrôle natuurlijk. Tobias lachte verachtelijk. Bleef Coenraad tot 's morgens, dan was dat voor haar onuitstaanbaar. Een verliefde oude man. Geen eigenlijk lit-jumeau. Hier kon men Irma niet anders dan gelijk geven. Tja, tja, met al hun geld waren het daarom nog geen heeren. Die bleven zoo niet plakken. Maar kom, eenmaal getrouwd, kon zij dat alles toch naar haar eigen hand zetten.
Hoe nu? Zij wilde zich niet tusschen Coenraad en zijn vrouw en de kinderen dringen? Voor zoo iets deugde zij niet. Nah, nah. Dan was haar vroeger leven haar nog liever. Maar wat was dat allemaal voor gekheid? Met haar geweten niet overeen te brengen en weer de straat op!? Wel, nu nog mooier! Mocht hij nu ook soms even iets zeggen? Nu dan. Wanneer Coenraad er thuis genoeg van had... neen, luister eerst even...
Om zijn woorden meer kracht bij te zetten, had Tobias Irma voor een oogenblik in zijn armen genomen. Maar er was verder niets uit haar te krijgen en op zijn vraag, wat zij dan eigenlijk wilde, had zij hem met haar raadselach-
[p. 222]
tigen blik slechts vergoelijkend toegelachen en zich enkel wat dichter aan hem gevlijd.
Zoo zaten zij een wijle sprakeloos in de half donkere kamer en met een lichte bevreemding, voelde Tobias hoe er geen zweem van onrust of gejaagdheid meer in hem overbleef. Ja, zonder de revolver in zijn achterzak, die hem bij het drinken soms even hinderde, had hij kunnen gelooven, dat er sinds hun eerste kennismaking niets van belang gebeurd was. En zelfs al viel het gevaar, waarin hij zich bevond, niet meer te loochenen, het drong thans niet tot hem door.
Want zijn verhouding tot Irma was nog altijd dezelfde; in haar oogen bleef hij de almachtige beschermheer en door haar bijna slaafsche aanhankelijkheid kreeg hij, tegen beter weten in, zijn oude onverstoorbaarheid terug. Zijn zelfvertrouwen herleefde.
Voor het eerst sinds de noodlottige ontmoeting in de ‘Ermitage’, kwam Tobias er toe omtrent den heer Termaete een strict persoonlijke informatie bij zich zelf in te winnen en zijn trekken verhelderden. Iemand van goeden huize, in ieder opzicht een heer. Voor het oogenblik weliswaar, door een toevallige samenloop van allerhand omstandigheden, in een delicate affaire verwikkeld. Maar als man van de wereld was dat voor hem natuurlijk van voorbijgaanden aard en dan zouden de referenties niet anders dan prima kunnen luiden. Daarbij een rijk huwelijk in het vooruitzicht, zelf uiterst welgesteld... Aha! Daar had je het weer. Dat was het. Voor hèm kon het geen noodlottig einde nemen, daartoe stond hij veel te sterk. En dat besef van eigen kracht, had hem de aanwezigheid van Irma opnieuw verleend.
[p. 223]
Ook leek het thans weer, of zij hem van allen, die hij kende, het naaste was. Tobias wist niet, of hij van Irma hield. Toen het haar slecht ging, was hij haar ontloopen. Hij kon nu eenmaal geen ziekte of armoe verdragen. Maar dat hun omgang, zelfs in gedachten, van het ongeoorloofde steeds bevrijd gebleven was en hij in Irma nooit iets anders dan een hulpbehoevend klein diertje had gezien, dat men met sterke armen opheft en wat tegen zich aanneemt om er de zachte hartslag van te bespeuren... Ach, dat was toch wel iets heel en heel bijzonders. Dat was... Wanneer hij haar voor vanavond eens ten eten vroeg... Maar daarvoor was het straks ook nog tijd genoeg.
Irma, intusschen opgestaan, had de hooge lamp bij de gramophoon opgedraaid en begon Tobias namen van platen vragend toe te roepen. ‘De barbier? Albumblatt? Les patineurs...?’ Tobias, weer versomberd, bleef onwillig afwuiven. De gramophoon reeds te laten spelen, leek hem voorbarig, zoo niet overmoedig. ‘Ein fideles Gefängnis??...’
Hier kwam Tobias fluks overeind. Nu, goed, gespeeld zou er worden. Maar dan had hij nog een paar nieuwe platen liggen. En of Irma maar weder wou gaan zitten en zich onderwijl van de likeur bedienen? Het moest een genoeglijke zitting worden. Genoeglijk, maar niet te druk. Vooral niet te druk.
Zie zoo. Om te beginnen. En daar zat hij zelf ook al. En wat zij dààr nu wel van dacht... Ssst... ‘Kerkmuziek’ fluisterde Irma, zichtbaar verwonderd over deze verandering van repertoire.
Als eenig antwoord had Tobias, met een geringschattend lachje, het hoofd geschud en toen na het preludeum
[p. 224]
een mannestem, forsch en toch week, de eenvoudige melodie inzette om die met enkele ongekunstelde variaties te herhalen, wanneer de begeleiding, als een zwakke echo van lang verdragen leed, dreigde af te sterven, bleef hij Irma van terzijde nieuwsgierig gadeslaan.
‘Tja, tja, dat woue we alleen maar even weten’ zeide hij, reeds bezig de plaat van het toestel af te nemen, trotsch of het de uitwerking eener eigen compositie gold en toch zichtbaar verlegen, omdat Irma haar zakdoekje even aan de oogen had gebracht. ‘Ja, kindje, daar had je nou Caruso, zooals de meesten hem niet kennen. Pppah! Geen bravourstuk. Gewone oud-Italiaansche liederen’.
‘Nu, ja’ antwoordde Irma, zich weder herstellend, ‘dat komt natuurlijk, omdat je trouwen gaat. Het volgende is misschien wel een psalm’.
‘O, wacht even’ lachte Tobias, ‘daar kan ik je ook mee helpen’ en terwijl hij weer op de causeuse plaats nam, begonnen er in de kamer lang aangehouden sombere accoorden dreigend op te bonzen, begeleid en overstemd soms door een nog woester dreundende ondertoon.
‘Nu zijn we in de kerk, hoor’ fluisterde Tobias nog ‘al is het ook maar bij negers in hun kraal’. Maar deze soort muziek kon Irma geenszins bekoren, vooral waar haar slepend tempo door Tobias met even slepende bewegingen van zijn glas gevolgd werd, dat hij dan telkens in één teug meende te moeten ledigen, zoodra er onverhoeds en nog dreigender een korte pauze intrad. Daarbij lachte hij vervaarlijk en uitdagend, als tegen onzichtbare vijanden, deed soms een woeste uitval, maar bemerkend, dat het Irma te veel werd, had hij haar op zijn onweerstaanbare jongensachtige manier spoedig weder gerustgesteld.
[p. 225]
Nog bezig de plaat af te nemen, vroeg hij daarop, zonder eenig verband met hetgeen vooraf ging weliswaar, doch uiterlijk toch geheel gekalmeerd: ‘En wat nu, wanneer er hier straks op de deur geklopt werd, en men haar Tobias...?
Misschien, dat het Tobias in dat oogenblik ernst was geweest Irma tot zijn vertrouwde te maken. Want hoe gaarne had hij, zonder het zich te willen bekennen, in die laatste veel-bewogen dagen met iemand, wie dan ook, over zijn ‘aangelegenheid’ gesproken. Van den advocaat was niets meer te verwachten geweest en als bij ingeving had Tobias zich - wat dat betreft - als door een afgrond van zijn gewone omgeving gescheiden gevoeld. Irma echter kon hij in ieder opzicht vertrouwen, zij zou hem nooit verraden en bij de ervaring, die zij van het leven opgedaan had, behoefde hij haar oordeel al evenmin te vreezen.
Maar zelfs, wanneer Tobias ook reeds te veel gedronken mocht hebben, zoo vond hij toch de moed niet zijn woorden te beeindigen. Haastig de gramophoon opdraaiend, leek het hem bovendien, of zij hem niet recht verstaan had.
Neen, dat was beslist niet de manier er een genoeglijke zitting van te maken, nog afgezien daarvan, dat Irma, juist bij al haar levenswijsheid, van hèm zoo iets nooit zou kunnen of willen toegeven. Snel duwde Tobias een paar zijden lappen in de kast van de gramophoon om het geluid nog wat te dempen en trad toen, bij de opwekkende inleiding van een moderne wals, met uitgestrekte handen op Irma toe om haar ten dans te voeren.
Irma had zich reeds van de causeuse verheven, ging
[p. 226]
Tobias tegemoet en na een lichte buiging wederzijds begon het ongelijke paar voorzichtig-ingehouden passen uit te voeren. Voor en achteruit, of op de uitgestrekte schoenpunten een korte wending makend, al naar de muziek dat vorderde en zoo behendig iedere aanraking met de kamer-omgeving vermijdend, dat het soms den schijn verwekte, als gingen zij angstvallig het gedrang in een overvolle balzaal uit den weg. Deze indruk werd nog versterkt doordat zij onder het dansen met elkander fluisterden, hoewel er toch niemand in de kamer was, die hen zou kunnen beluisteren. Kortom, het was zoowel Irma als Tobias duidelijk aan te zien, hoe zij in verbeelding bezig waren voor een uitgelezen schaar van toeschouwers te dansen en zich daarbij, juist door het opvallend contrast in hunne verschijning, van het oordeel des te zekerder gevoelden.
De plaat werd voor een tweede maal opgedraaid en niet voordat Irma teekenen van vermoeidheid begon te geven, werd zij door Tobias met de meest hoffelijke bewegingen naar haar plaats terug geleid. Weer naast elkander op de causeuse bleek er toen, dat onder het dansen Tobias zijn dame toch nog voor dien avond ten eten had gevraagd, hetgeen zij ook dankbaar aangenomen had, doch thans weder van de hand trachtte te wijzen. Daar kon bij Tobias natuurlijk geen sprake van wezen. Eenmaal ja-gezegd bleef ja-gezegd, zooals wat eenmaal beloofd was, niet meer teruggenomen kon worden. Hij was trouwens in de allerbeste stemming; duldde zelfs, dat Irma tijdens het drinken als waarschuwing zijn arm even met haar vingertoppen beroerde. Wat deden zulke kleinigheden er toe? Eerst volgden er, afgewisseld door onge-
[p. 227]
dwongen gepraat, nog allerhand platen en toen kwam er op eenmaal tijd te kort. Want er moest naar alle kanten getelefoneerd worden en zoo bleef Irma een tijdje alleen op de causeuse. Maar al telefoneerende ontging het Tobias toch niet, hoe zeer zij zich over de uitnoodiging verheugde. Hoe kon het ook anders!
Eerst kwam de automobiel aan de beurt. Hallo! Ja, ja. Allright! Over uiterlijk een half uur voorrijden. Zie zoo, dat was een vlotte verbinding geweest. Ach, reeds met de auto er heen was voor Irma een feest. Daarna moest Jhr. Peet er aan gelooven. Tobias, voor zijn persoon, was het liefste met Irma alleen gaan eten. Maar, eigenaardig, daar wilde zij niet van weten. Hij was nu eenmaal verloofd en in zoo'n eerste gelegenheid moest dat opspraak geven. Nu goed dan. Of zou hij liever eerst het eten arrangeeren?
Tobias sprak reeds met den gerant. Alles leek dien avond even vlot te gaan. Neen, een hoekje. Voor drie, hoogstens vier personen. Of-side... Nu ja, de gerant begreep wel... Hij kon er hier niet nader op ingaan. Uitstekend. Hier kwam het eten zelf aan de beurt, waarbij Irma natuurlijk geraadpleegd diende te worden en zij naast Tobias kwam te staan. Het gesprek leek geen einde te nemen en het streelde zijn ijdelheid te bemerken, dat zijn kennis van zaken Irma's verwachtingen verre overtrof.
Jhr. Peet meldde zich niet met de voortvarendheid, als Tobias in bijzijn van Irma wel gewenscht achtte en zoo had hij de aansluiting zonder meer onderbroken en daarop het nummer van een bloemenwinkel verlangd. Want hij wilde wat orchideëen laten reserveeren om die dan met de auto zelf te komen afhalen.
[p. 228]
Irma, nog immer bij de telefoon, scheen Tobias niet dadelijk te begrijpen, toen deze haar, tijdens de eerste kort-af gewisselde woorden, een teeken gaf de kamer te verlaten. Want het scheen slechts om een minder beleefde behandeling in de bloemenzaak te gaan en - vergoelijkend lachend - gaf zij haar volle instemming te kennen, terwijl Tobias, spottend, maar met den meesten nadruk bleef herhalen, dat men het voorrecht had met mijnheer Termaete, zeer zeker, met mijnheer zelf, verbonden te zijn. Daarop hoorde zij in het toestel even onverholen als verachtelijk lachen, maar toen verzocht Tobias, steeds even correct, het gesprek voor een oogenblikje af te breken en had hij Irma, bijna vaderlijk en zonder op haar verwonderde uitlatingen acht te slaan, naar de corridor geleid, waar hij haar aan de goede zorgen der juffrouw toevertrouwen kon, die daar toevallig op haar discrete manier wat te doen had.
Het tweetal was verdwenen; Tobias keerde in de kamer terug, liet de deur behoedzaam op een kier, nam na een korte aarzeling den op zijn lessenaar neergeworpen hoorn weder ter hand en na zich hooghartig gemeld te hebben, begon er een gesprek, waarbij de heer Termaete meer dan eens impulsief naar de revolver in zijn achterzak tastte.
Want de onberekenbaarheid van het toeval had gewild, dat het door hem opgegeven nummer voor de bloemen verkeerd verstaan werd en daardoor de laatste verzuimde aansluiting in zijn ‘aangelegenheid’ toch nog tot stand gekomen was. Blijkbaar had thans de tegenpartij twee volle uren op hem gewacht; het leek geen ongunstig teeken en zoo liet Tobias de eerste scheldwoorden en
[p. 229]
bedreigingen geringschattend lachend geheel onbeantwoord aan zich voorbij gaan. Pas toen het onderhoud een meer zakelijk karakter aannam, beliefde hij er op in te gaan.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Tobias en de dood - 14
  • Parts
  • Tobias en de dood - 01
    Total number of words is 4613
    Total number of unique words is 1040
    49.5 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    71.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 02
    Total number of words is 4621
    Total number of unique words is 1485
    40.5 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 03
    Total number of words is 4779
    Total number of unique words is 1541
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 04
    Total number of words is 4805
    Total number of unique words is 1476
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    60.9 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 05
    Total number of words is 4801
    Total number of unique words is 1352
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    68.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 06
    Total number of words is 4772
    Total number of unique words is 1360
    45.2 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 07
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1404
    42.7 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 08
    Total number of words is 4850
    Total number of unique words is 1385
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 09
    Total number of words is 4894
    Total number of unique words is 1416
    45.0 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    67.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 10
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1436
    41.4 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    67.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1398
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 12
    Total number of words is 4687
    Total number of unique words is 1389
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 13
    Total number of words is 4811
    Total number of unique words is 1459
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 14
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1374
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 15
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1393
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 16
    Total number of words is 4718
    Total number of unique words is 1587
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    56.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 17
    Total number of words is 2280
    Total number of unique words is 926
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    68.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.