Tobias en de dood - 04

Total number of words is 4805
Total number of unique words is 1476
43.2 of words are in the 2000 most common words
60.9 of words are in the 5000 most common words
69.6 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Toen bedreigingen niets uitwerkten, was de ander met een photographie op de proppen gekomen, hoogst compromiteerend inderdaad. Tobias had daarop zijn bezoeker behendig in den nek gegrepen, hem zonder eenige consideratie tegenover zijn vrouw naar de W.C. getransporteerd, daar opgesloten en de politie getelefoneerd.
In het proces, dat volgde, gaven de groote voeten van Tobias den doorslag, want daardoor bleek ten overvloede - het was een te lompe vervalsching - dat op de photo de persoon met zijn gezicht een ander moest geweest zijn. Het liefste had Tobias nog een eed afgelegd, want ten eerste had hij dat nooit voor een rechtbank gedaan en ten tweede zou een gelegenheid als deze, waarin hij een zoo volkomen onpartijdig standpunt innam, zich wel niet spoedig meer voordoen. Maar het werd overbodig geoordeeld. Hadden toch reeds een advocaat en een kunstschilder, die zich in handen van dezen parasiet bevonden, zich jammerlijk te kort gedaan.
[p. 49]
De heer Termaete had een goed werk voor de menschheid verricht, door mede te helpen deze schandvlek der samenleving voor langeren tijd onschadelijk te maken. En zoo was het geschied. Jules Wafel, ging, ongeacht zijn talenkennis en goede manieren, achter de tralies en de tegenspoed op de jaarmarkt werd met hem gewroken....
Irma kon er nu toch eigenlijk wel zijn. Hij moest de ‘Festspiel-ouverture’ maar alvast van stapel laten gaan. Terwijl Tobias opstond om de gramophoon in gereedheid te brengen, ondervond hij nog eenzelfde verheffend besef van weldoenerschap, als toen men hem na afloop van het proces van alle kanten de hand gedrukt had. En wanneer dergelijk menschlievend hulpbetoon van overheidswege niet stelselmatig genegeerd werd, zoo was hij bij deze gelegenheid van een eervolle onderscheiding ook niet al te ver weg geweest. Tja, tja.
Irma was de kamer binnengekomen. Door het opdraaien van het instrument had hij haar bellen niet gehoord. Beter kon het niet! Irma van haar kant had onmiddellijk gezien, dat Tobias in de beste stemming was. De juffrouw bracht cacao, wisselde een paar vriendelijke woorden met Irma - de verhouding dezer beiden was uitstekend - en na haar vertrek bleven Irma en Tobias een oogenblik arm in arm naar de muziek luisteren. Eigenlijk begroeten, met een handdruk, laat staan dan een zoen, deden zij elkander nooit.
Blijkbaar toch meer aangelokt door de cacao dan door de muziek, maakte Irma zich onopvallend los en ging met haar hoed op aan tafel zitten. ‘Nou Tobie,’ vroeg
[p. 50]
zij, voor beide chocolade inschenkend, ‘hoe gaat het met je effecten. En ben je weer nóu pas opgestaan?’ Zonder te antwoorden wees Tobias vermanend naar de gramophoon. Het ontstemde hem bijna, dat ‘zijn’ ouverture niet naar verdienste gewaardeerd werd, maar toen hij Irma daarbij aanzag, weerspiegelden zijn trekken enkel onbeholpen goedmoedigheid en zijn stem verkreeg een ongekend timbre, terwijl hij klaagde, dat het hem lang niet voor de wind ging. Met de olie ging het mis, en....
Irma, die in effecten niet het minste belang stelde, doch zich aangewend had Tobias af en toe met deze vraag te begroeten, daar hij soms dagen lang van niets anders sprak, had intusschen haar hoed afgezet en begon, voor de spiegel staande, haar volle licht-blonde haar, dat zij in twee lange vlechten om het hoofd gewonden had, nog wat samen te drukken. Zij droeg een witte uitgesneden blouse, een gladde donkere voetvrije rok en toen zij zich naar Tobias omkeerde, bleek deze, wat haar verschijning aangaat, in niets overdreven hebben. Inderdaad, een kostschoolmeisje kon het haar niet verbeteren.
Terwijl zij hem nog voor een verschrikkelijken luiaard uitschold, was zij op Tobias's schoot gaan zitten en gaf hem daarbij op beide wangen beurtelings doffe klapjes. ‘En hoe staan joúw effecten, hé,’ vroeg Tobias, haar plagend met zijn vervaarlijke armen geheel omvangend, en hield haar daarop wat van zich af. Zij liet zich, veilig als in een groot bed, achterover leunen en sloot de oogen half, omdat zij wist, dat Tobias soms haar blik niet kon verdragen. Een klein parel-
[p. 51]
snoer, dat Tobias haar opgedrongen had, reikte juist tot het kuiltje in haar hals. Zonder geblanket te zijn, donsden haar blozende meisjes-wangen poederig. Even opende zij de oogen en lachte naar hem op met haar geheimzinnigen angstig-vragenden oogenschijn. Tobias voelde hoe een vreemde ontroering hem naar de keel begon te kloppen.
Het is de hoogste tijd, dacht hij, dat zij niet meer binnen gelaten wordt. En toch, haar heb ik het hoofdzakelijk te danken, dat ik weer geheel de oude ben. Hij begreep niet meer, hoe hij na zijn terugkeer dagen lang onder den invloed van een vreemde macht had rond gedoold. Hij voelde dat thans nog enkel als de zwarte wiekslag van iets dreigends. In ieders leven komt een tijdstip, dat men moet afrekenen met den dood.
Hij nam Irma weer dichter bij zich, streek haar zachte wangen en ademde diep op, zoo volmaakt genezen, zoo onverzettelijk nuchter wist hij zich weer voor een lange, lange toekomst bestendigd. Veel eerder had hij uit de zaak moeten gaan. Maar zijn besluit om met Irma te breken stond thans vast. Bijna had hij haar gezoend.
‘Wat heb je toch, waar heb je aan zitten denken,’ vroeg Irma en zich bij ingeving wat van hem afdrukkend, keek zij daarbij Tobias ditmaal voor het eerst recht in de oogen. ‘Aan den dood,’ antwoordde deze, nog voor hem een uitvlucht te binnen schoot. ‘O, dood zijn moet heerlijk wezen,’ fluisterde Irma, als had zij geen ander antwoord verwacht en als bevestigde zij daarmede tevens Tobias' meening over deze ‘aangelegenheid’.
[p. 52]
Tobias zette groote oogen op. Irma, met haar handen in de schoot gevouwen, zat nog half op zijn knie en staarde stilgelaten voor zich uit. Haar lippen vertrokken zich tot een glimlach, om haar mondhoeken speelde een fijne spot.
Weer gerustgesteld liet Tobias Irma in haar overpeinzing verwijlen. Eerst had hij haar ruw van zich af willen doen, thans bleef hij haar bijna nieuwsgierig gadeslaan.
Want hij begreep bij ingeving, hoe het leven Irma tot een hel geworden moest zijn. Voor het eerst voelde Tobias, hoe het meisjesachtige harer verschijning, haar ‘onschuld’, die ook hem zoo aangetrokken had, het eigenlijke wezen van Irma was, dat door een toevallige samenloop van allerhand omstandigheden niet tot zijn recht had vermogen te komen. Hoe Irma onmogelijk de kracht kon opbieden om met een bestaan te breken, dat haar vroeg of laat noodlottig moest worden, ja, er zich door hare teringachtigheid misschien nog toe aangetrokken gevoelde. Even automatisch als zij piano speelde, even werktuigelijk nam Irma deel aan haar vernederenden levensgang.
Als Tobias zelf wist zij natuurlijk wel, dat het een poel en haar verderf was, maar juist daarom sloot zij de oogen voor de werkelijkheid, ging als een slaapwandelaarster door haar ellendig leven en vond een toevlucht in haar meisjesachtigheid, die haar, ondanks alles, bleef gegeven. Zoo kwam zij nog immer netjes en onschuldig voor den dag, zooals een dier, met vuil in aanraking gekomen, zich instinctmatig reinigt....
Hier kwam Irma uit haar verlorenheid overeind. Met
[p. 53]
de vlakke hand streek zij zich over het voorhoofd en beide oogen, als deed zij daarmede een vreemde ban, van zich af. Had zij werkelijk geslapen of gedroomd? Van droefgeestigheid echter was er in haar wezen geen spoor meer overgebleven. Zij scheen zich haar uitlating niet meer te herinneren. Toen zij Tobias verlegen en vergoelijkend toelachte, geraakte deze daarover toch weer in twijfel. Maar vragen wilde hij niets. Niet dat hij bang was voor den dood, maar er uit eigen beweging over beginnen, was toch weer iets anders.
Irma had zich intusschen op zijn breede borst gelegd, haar soepele armen weder om zijn hals geslagen en terwijl zij met de vrij gebleven hand zijn zorgvuldig opgestreken snorren in wanorde trachtte te brengen, hoorde Tobias haar vragen, of hij - zonder van te voren te weten, waar het om ging - haar een verzoek zou willen toestaan. ‘Vraag maar op’ gromde Tobias, die zijn snorren in veiligheid had gebracht en zich verheugde op die manier toch nog wat voor Irma te kunnen doen, zonder daarbij van deernis te behoeven blijk te geven. Waar zij bovendien voor de laatste keer samen waren, was hij bereid tot ieder bedrag bij te springen, al ging het dan ook alles naar het oude wijf.
Irma, die nu naast hem was komen te staan, drong er nog op aan, dat Tobias ook van te voren uitdrukkelijk ‘ja’ zou zeggen.
‘Vraag op,’ beval Tobias onwillig. Zonder onmiddellijk te antwoorden, keek Irma op haar beurt Tobias een wijle onderzoekend aan, bracht daarop met een nauw bedwongen lachen haar gelaat dicht aan het zijne en vroeg toen, afgemeten en half fluisterend, opnieuw als onder
[p. 54]
den invloed van een vreemde macht. ‘Belooft hij me dan, wanneer het zoo ver is, me te helpen er een eind aan te maken?’
Nog voor Tobias overeind kon stuiven, had Irma zich behendig uit het bereik van diens lange armen gebracht. ‘Zeg eens even!’ bulderde Tobias ‘zeg eens, wat is dat voor verdoemlijke nonsens!’ Met de handen in de zakken bleef hij dreigend voor Irma staan, die weder aan tafel had plaats genomen.
Of Tobias dan geen scherts meer kon verdragen? Neen, met zoo iets moest men bij hem niet aankomen en dan was het maar ook beter, dat zij elkander voorloopig niet meer zagen.
Tobias was zelf lichtelijk verrast zoo spoedig een geloofwaardige reden voor hun scheiding te berde te kunnen brengen en om de uitwerking zijner woorden eenigermate te verzachten, bleef hij bezorgd aandringen van Irma te vernemen, wat er dan eigenlijk voorgevallen was.
Zij haalde slechts geringschattend de schouders op, als wilde zij daarmede tevens te kennen geven reeds te weten, dat Tobias genoeg van haar had. Dit prikkelde hem tot nog grooter woede, maar ook met bedreigingen was er niets uit haar te krijgen. Irma lachte onbevangen tot hem op, met een klein ondeugende spot in haar lichtgrijs-blauwe oogen, alsof die zeggen wilden: ‘Ach Tobias, waarom nog te vragen naar wat je al zoo lang weet.’ Het eenige wat zij ten slotte toegaf, was dat haar getrouwde zuster haar de laatste dagen ook al om geldelijke ondersteuning was lastig gevallen. Maar wat deed het er verder toe?
[p. 55]
Tobias koelde zijn drift in een reeks verwenschingen aan het adres van Irma's liederlijke omgeving, liet zich al scheldende in zijn gemakkelijke stoel neder, nam daarna de courant weder ter hand en was, verdiept in de nieuwste beurs-notities, de aanwezigheid van Irma weldra vergeten. Met de handen in de schoot bleef deze roerloos aan tafel zitten.
Opnieuw ondervond zij den weldoenden invloed van hun zwijgend samenzijn in deze behagelijk-rustige omgeving. Voorzichtig schonk zij zich een kop cacao in. Tobias bewoog zich niet. Of hij haar niet hoorde, of verder geen aanstoot aan haar nam. En straks haar toch weer tot zich roepen en zeggen, dat het geen ernst met hun scheiding was. Het lag alles in zijn handen. Voor heden wist hìj tenminste waar de schoen wrong en zìj had de zekerheid met meer geholpen te zullen worden, dan er voor het oogenblik noodig was.
Als zoo dikwijls voelde Irma door de enkele aanwezigheid van Tobias nieuwe levenskracht in zich opkomen. Haar denken verstomde. Maar de benauwing van haar tot ongelooflijkheid vernederend bestaan was daarmede nog eenmaal ganschelijk van haar afgevallen. De tijd leek niet meer te vergaan.
V. Tobias komt langzaam weer op dreef en voelt zich zelfs in menig opzicht een bevoorrechte.
Tobias was bijzonder op dreef. Zijn zwager had blijkbaar gelijk gehad. Een zittend leven was voor hem uit den
[p. 56]
booze. Te reizen viel er de laatste jaren niet meer en dus had Tobias toch nog maar besloten zich uit de zaak terug te trekken. Maar dat was geheel vrijwillig en in der minne geschied. Trouwens met zijn zwager had Tobias zich reeds verzoend, terwijl zij zich dien avond in den speelclub met een knipoogje begroet hadden....
Zoo was deze onaangename kwestie ten slotte tot aller genoegen uit de wereld. Even nog was er sprake van een soort uitkoop-som geweest, doch Tobias wilde onder geen voorwaarde iets dergelijks aannemen. De gedachte met zoo'n nobel gebaar het veld geruimd te hebben, gaf Tobias in zijn eigen oogen een blijvend overwicht op zijne omgeving. Daarbij was hij in niets te kort geschoten. Hij bleef voor zijn aandeel in de winstgevende zaak betrokken en met de rest van zijn vermogen had hij meer dan handig gespeculeerd. Alles goed overlegd, had hij met het bureau-leven nooit moeten beginnen. Maar dat was nu eenmaal gebeurd. Hoofdzaak bleef, er nog tijdig mede gebroken te hebben.
Want zoolang Tobias nog aan een bepaalde dag-indeeling gebonden was geweest, had hem dat natuurlijk geprikkeld het met de boemelarij zoo laat mogelijk te maken. Dat was tot een soort sport geworden, maar waartegen zelfs een gestel als dat van Tobias het op den duur wel eens had kunnen afleggen. Ook daarin had zijn zwager het beslist bij het rechte einde gehad.
Weer zijn eigen heer en meester, voelde Tobias er hoe langer hoe minder voor bij daglicht thuis te komen en zoo had zijn leven zich van zelf in geregelder banen geleid. Wellicht dat anderen het nog een vrij onregelmatig be-
[p. 57]
staan zouden noemen. Dat was ten slotte een kwestie van opvatting.
Niets meer om handen hebbende, moest men wel trachten den tijd de loef af te steken. Dat ging nu eenmaal niet anders en Tobias was er, voor zijn deel, reeds bijzonder mede ingenomen zich afgewend te hebben den ganschen middag te verslapen, zooals hij dit de eerste weken na zijn terugkeer van verlof gedaan had. Toen zat hem het kantoor nog onder de leden. Dat was uit bravoer tegen vroegere gebondenheid geschied....
Thans stond hij als regel reeds tegen één uur 's middags op, ontbeet op zijn gemak met de courant, ging dan de straat op en nog voor hij het wist, was het al weer een heel eind in den avond. Vervelen deed Tobias zich geen oogenblik.
Om te beginnen had hij volop met zijn geldaangelegenheden te doen. Om vreemden geen overzicht te gunnen, had hij zijn effecten verdeeld ondergebracht en zoo voerde zijn weg hem dikwijls op één dag naar meerdere banken. Zijn koop- en verkoop-orders eenmaal achter den rug, volgde al het andere van zelf.
Zoo was het bijvoorbeeld een gewoonte geworden zich in de zaak, waar hij zijn gramophoon gekocht had, de nieuwste platen ter eventueele aanschaffing te laten voorspelen. Daar was een bijzonder aardige winkeljuffrouw, die bovendien in ieder opzicht de muzikale smaak van den heer Termaete deelde. Er kwam niet veel moois aan platen meer uit en zoo werd er van zelf ook niet veel meer gekocht, of het aangeschafte soms weer denzelfden dag geruild. Maar dat juist gaf bedrijvigheid. Met zijn halve hooge hoed naast zich op een stoel zat Tobias in gebogen
[p. 58]
luistering naar buiten te kijken. Want dan werd het al weer tijd voor wat lichaamsbeweging in de omstreken en moest hij er tevens op letten, of er soms een bekende voorbijkwam.
Nu moet gezegd worden, dat het Tobias de laatste weken tamelijk onverschillig was, of hij alleen dan wel in gezelschap zijn wandeling deed. Hij genoot van een bienêtre als nog zelden te voren en, tot zijn eigen verrassing, vond hij eenzelfde welbehagen ook aan de dingen in zijne omgeving. Bijzondere opmerkzaamheid had hij eigenlijk nimmer aan de natuur geschonken, laat staan erover nagedacht. Zijn veelbewogen leven had hem steeds zoo volop in beslag genomen, dat daartegen de buitenwereld, het plan, waarop men zich bewoog, een vanzelf sprekend gegeven was.
Thans kon het hem echter overkomen, dat de meest alledaagsche dingen plotseling op ongekende wijze zijn aandacht vastgrepen, zoodat hij onwillekeurig staan bleef om bijvoorbeeld een vigelante na te kijken. Geheel onwillekeurig, want gebeuren deed er natuurlijk niets bijzonders en voor Tobias bestond het eenig opvallende daarin, dat hij bij het immer kleiner worden van paard en wagen, bij het zien draaien van de wielen, tot zijn eigen bevreemding, een genoegen ondervond, als werd hem dit schouwspel voor het eerst in zijn leven geboden.
Maar ook op de grootere verhoudingen, de boomen onder de hemel, de wolken over het water, kreeg Tobias een geheel nieuwen blik. Minuten lang kon hij soms eenzaam op een bank blijven toeven, geheel in den ban van het landschap, om dan - weer uit die vreemde mijmering opgeschrikt - het als buiten zich om te hooren toegeven,
[p. 59]
dat dit alles toch hoogst bewonderenswaardig was. Die laat ontwaakte ontvankelijkheid voor indrukken uit de natuur, had weer als gevolg, dat Tobias alles wat leelijk of armoedig was, instinctmatig uit den weg ging. In de uitstalkasten der winkels voelde hij zich onweerstaanbaar door luxe-voorwerpen en ook door de weelde van kleureffecten aangetrokken. Kostbaar gedreven smeedwerk, flonkering van kristal tusschen goud en zilver, diep gloeien van zware zijde en bleef ook daar in een hem vreemde overzadiging, tijden verwijlen.
Door zijn speculaties daartoe in staat gesteld, had hij zijne kamers immer behagelijker ingericht. Op de fraaiste sopha-kussens waren echte vloerkleeden gevolgd. Aan het zijden behangsel prijkten weldra gravuren in mat-vergulden lijsten, waarvan de meesten scenes uit het galante leven voorstelden. Groote gemakkelijke leder-stoelen stonden in bijna iederen hoek en wanneer tegen het vallen van den avond de zware wijnroode overgordijnen waren dicht getrokken, verloor zich over hun donker borduursel van vogels en van bloemen het getemperde licht van hooge staande lampen. Ja, wel wist Tobias zich rijk en verstond ook zoo te leven.
Hij kleedde zich weder met de grootste zorg en hoogte-momenten in deze voldaanheid, zoowel met zich zelf als met zijn omgeving, vormden zijne bezoeken bij den barbier. Het was natuurlijk een voorname zaak en vooral wanneer hij, reeds met zijn lange ulster aan, terwijl in afwachting van de fooi, de bediende hem vol ontzag ter zijde bleef, wanneer hij zoo in de flonkerende spiegels zich zelf met de hoed in de hand, die hooge gestalte met het bleeke scherp-besneden gelaat, van meerdere kanten tege-
[p. 60]
lijk gewaar werd, dan vervulde Tobias een gevoel van genoegdoening en van trots. Dan wist hij zich met zijn goed zittende kleeding volmaakt op zijn plaats in deze weelderige omgeving, besefte hij het immer weer, hoe zijn leven voor goed in veilige banen was geleid en bleef het verleden zoo nog hoogstens een oefeningsterrein, waar dan ook allerhand gevaren te overwinnen waren geweest. Dat was nu echter voorbij en niet meer in dien zin, alsof er verder niets meer komen zou. Integendeel, juist met deze ziekelijke bespiegelingen had Tobias afgedaan en waar zijn gezondheid verder niets te wenschen overliet, voelde hij zich ook in dat opzicht een bevoorrechte.
Zeker, in het verleden bleef er nog een en ander, dat - ofschoon onder de knie gehouden en goed en wel overleefd - somwijlen Tobias toch de zware wenkbrauwen even deed fronsen. Maar dergelijke donkere, doode punten waren er tenslotte in ieders leven. Daar moest men - al ging het door slijk en bloed - aan voorbij. Neen, beslist niet, Tobias kon over zich zelf niet zooveel slechter dan over anderen denken. Ook op veel, wat eenmaal niet meer goed te maken leek, had hij thans een geheel anderen kijk en zoo kregen dan de portretten van zijn moeder en zijner overleden vrouw, die ergens in een donkere lade terecht gekomen waren, thans een eereplaats op zijn lessenaar.
Een te lage dunk van zich zelf was trouwens reeds menigeens ondergang geweest. Misschien, dat in de oogen der buitenwereld een leven, zooals Tobias dat thans leidde, nog immer niet door den beugel kon. Hoogstwaarschijnlijk zelfs. Maar daar ging het niet om. Het ging er om, te weten, wat er in die wereld achter de schermen te
[p. 61]
koop is en dan in zijn eigen oogen geen al te slecht figuur te slaan. Die anderen, die uit de menschen engelen wilden maken, dat waren gewoonlijk de grootste liefhebbers. Tobias kende zijn ‘customers’. En daarmede basta! Voor hem bleef de groote hoofdzaak, dat hij zich niet verveelde.
Wat dat laatste betreft, was hem een nieuwe kennismaking der laatste weken uitnemend te stade gekomen. Ook daarmede had Tobias geluk gehad. Want na dien ongelukkigen kaartavond was het met Roode Henk op niets meer uitgedraaid en had Tobias nog al eens met zijn ziel onder den arm geloopen. Toen was het gebeurd, dat hij - in een overvolle clandestiene nachtgelegenheid verzeild - het had moeten beleven, hoe het bleeke jongmensch met den ingevallen mond, die op dienzelfden kaartavond zoo uitdagend tegen Tobias partij gekozen had, zonder eenige plichtpleging bij hem aan tafel was komen zitten. Aanvankelijk had Tobias gedacht, dat de ander hem wellicht niet meer herkende of beschonken was. Door een verzuim van den kellner gedwongen eenige woorden met elkander te wisselen, bleek het laatste niet het geval en had het jongmensch Tobias tevens met zijn achternaam aangesproken.
Toen Tobias daarop van zijn kant - niet zonder zich opnieuw verongelijkt te doen gevoelen - blijk gaf zich hunne eerste ontmoeting nog te herinneren, volhardde de bleeke onomwonden bij zijn vroegere meening, zoodat Tobias zich geweld moest aandoen om niet op te stuiven. Toch was het waarschijnlijk nog tot hooggaande ongenoegen gekomen, wanneer niet bij Tobias 's beroep op Roode Henk, die, met alle regels van het spel vertrouwd,
[p. 62]
toch als eerste had dienen te protesteeren, diens autoriteit zonder meer werd van de hand gewezen. Roode Henk en diens meening hadden uitgediend, sinds hij zoo achterbaks in een huwelijk ver beneden zijn stand de wijk genomen had!
En als op dien bewusten avond stotterde het jongmensch met sidderende stem woorden van diepe verachting uit zijn zwarten ingevallen mond, maar met dit onderscheid slechts, dat thans zijn volle verontwaardiging tegen Roode Henk was gericht.
Sprakeloos van verbazing was Tobias in zijn stoel terug gesmakt. Hij voelde zich totaal ontwapend. En het klopte tot op een haar. Geen twijfel meer. Zij was het, met wie Henk het laatste half jaar telkens weer had probeeren te breken en die nu blijkbaar toch de hand op hem gelegd had. O! o! welk een formidabele grap! Tobias lachte tot hem de tranen over de wangen biggelden. Roode Henk door een hoeden-opmaakster gepraaid! Natuurlijk schaamde zich de snaak en daarom had Tobias geen kennisgeving gekregen.
Weer uit zijn stoel overeind, kon Tobias nog enkele bijzonderheden ten beste geven. Want hij had de eer gehad de dame in kwestie eenmaal te ontmoeten, terwijl de ander slechts haar achternaam wist.
Zonder twijfel, een goed gezinde vrouw en dat huwelijk was dan ook het ergste niet. Het ergste was de aanhang. Schoonouders, schoonbroers, schoonzusters, neven en nichten. O! o!, daartegen zou de Roode het beslist moeten afleggen.
‘Lééft dat dan allemaal nog?’ had het bleeke jongmensch, met de klemtoon op ‘leeft’ geringschattend en
[p. 63]
zoo langs zijn neus weg gevraagd. Lichtelijk verwonderd had Tobias even opgezien, maar nog voor hij iets kon antwoorden, waren beiden, met oogen vol verstandhouding, in een kort verachtelijk lachen uitgebroken. Want daarmede werd onwederlegbaar uitgesproken, dat zoodra heeren als Tobias en de bleeke op de vlakte verschenen, een zeker ander soort menschen bakzeil diende te halen en wanneer zij dat, als in het geval van Roode Henk, niet goedschiks deden, dat dan hun leven tot een pretentie werd, die zij zich geheel ten onrechte hadden aangematigd. Leven van anderen kon zoo even hinderlijk worden als noodeloos hard praten en onder zekere omstandigheden als hoogst onbehoorlijk worden ondervonden.
Ja, onbehoorlijk, dat was het juiste woord en dat had de andere met zijn verachtelijk ‘Lééft dat dan allemaal nog?’ volgens Tobias, zoo treffend tot uitdrukking gebracht. Dat was dan ook voor hem de groote aantrekkelijkheid van zijne nadere kennismaking met Jhr. Peet van Pettenburg gebleven. Dat deze door een los daarheen geworpen woord, door verder niets dan een enkele cynische stembuiging, uiting vermocht te geven aan de mensch-verachting, de levensontkenning, de onverschilligheid voor welzijn of dood van anderen, welke van Tobias' blind-egoistisch bestaan in diepste onbewustheid immer de voornaamste aandrift waren geweest.
Want met Tobias was het zoo gesteld, dat hij nimmer en voor wat dan ook ronduit bekend zou hebben, dat hem bijvoorbeeld het al of niet herstellen van een zieke volmaakt onverschillig liet, zooals hij het ook evenmin over zich kon verkrijgen geslachtelijke aangelegenheden,, hoewel die toch in zijn leven de beduidendste rol speelden,
[p. 64]
onverbloemd, laat staan dan op een liederlijke manier te bespreken. Daarin was Tobias uiterst kwetsbaar gebleven en zoo kon het nog gebeuren, dat hij plotseling uit een gezelschap opstond, waar een dier tallooze in omloop zijnde, van ieder schaamtegevoel ontbloote, grappen werden gedebiteerd. Door deze terughouding stond Tobias bij de vrouwelijke habitué's der twijfelachtige localen, waar hij placht te verkeeren, in hoog aanzien, te meer waar hij het in dat soort omgang nimmer tot ook maar een zweem van vasten band liet komen. Daarin week hij nu eenmaal geen duimbreed van zijn beginselen af. Zoo had hij het ook immer ver beneden zijn waardigheid geacht een samenzijn langer dan enkele uren te doen duren, laat staan dan er een heelen nacht van te maken. Daarmede verloor men beslist aan terrein en zich overdag met zoo'n vrouwspersoon vertoonen, dat bleef natuurlijk volledig buitengesloten.
Zoo kon Tobias zich wel voorstellen, dat zijn zwager en zelfs zijn schoonzuster, ieder op hun manier, een vaag vermoeden omtrent zijn eigenlijk leven hadden, maar dat bewoog zich van zelfsprekend binnen dien engen gezichtskring, welke deze op zulke dingen hadden en voor nog halve kinderen als Irma was daar natuurlijk geen plaats.
Daarmede had dan ook zijn zwager, laat staan zijn schoonzuster, niets te maken en tijdens de kaartavonden, die na de verzoening weer geregeld bij hen plaats vonden, kwam zijn jonggezellen-leven uit den aard der zaak nooit dan in zeer algemeene trekken ter sprake. Het ging al heel ver, wanneer op de schertsende vraag, waarom hij niet
[p. 65]
hertrouwde, een der aanwezigen zich verstoutte te spotten, dat zoolang het versche vleesch nog bij het pond te krijgen was, Tobias het zeker niet noodig vond een heele koe aan te schaffen. Daar werd dan bleekjes en pijnlijk om gelachen; zijn zwager echter fronste onwillig de wenkbrauwen en voor Tobias was het een verlossing, zoodra het kaarten weer zijn gewonen gang ging.
Zelfs zulke toespelingen, hoe nietszeggend dan ook, riepen een uiterst onaangename atmosfeer te voorschijn, en in dat opzicht had Tobias het met Jhr. Peet toch weer minder gelukkig getroffen. Die nam vooral geen blad voor den mond en zooals men Tobias in zekere kringen algemeen respecteerde, zoo berucht, ja gevreesd, was daar de bleeke om zijne erbarmlooze uitlatingen. Maar dat ging te ver en Tobias had dien omgang dan ook stellig weer opgegeven, indien hij niet, als gezegd, ondanks alles zich op zoo'n eigenaardige manier tot den ander aangetrokken gevoelde. Misschien, dat diens adelijk predicaat er het zijne toe bijdroeg om de vriendschap voorloopig nog aan te houden. Zoo weinig als Tobias zich dit overigens bekennen wilde en terwijl er een hiaat in het leven van zijn nieuwen kennis moest zijn. ...Ja, er was opspraak geweest, jaren geleden, maar het fijne van de zaak kreeg men thans van de achterwacht niet meer te weten. En waarom de ander juist zijn gezelschap zocht? Zoo bleef Tobias op zijn hoede, maar geregeld 's avonds aanspraak te hebben, bleef toch een heel voornaam ding.
[p. 66]
VI. Judith, alias Fransje. Tobias, als Holofernes gedoodverfd, wenscht de laatste helft van dien rol niet op zich te nemen.
Tobias hoorde de glazen deuren van het koffiehuis openzwaaien, hetzelfde groote koffiehuis, waar hij na zijn ruzie met de kaarters de wijk genomen had.
Uit zijn overpeinzing tot de werkelijkheid teruggekeerd, bleef hij roerloos voor zich uit kijken. Hij dacht aan niets bepaalds meer, terwijl uit de aangrenzende biljart-zaal het rein-aanklotsen der ivoren ballen tot hem doordrong en hij op de groote witte klok boven het buffet ontwaarde, dat het reeds tegen etenstijd ging. Bijna een uur had hij hier zitten soezen. Maar ook thans nog kon hij zich niet uit zijn bewegingloosheid los maken. Waarom ook? Hij glimlachte, zoo veilig voelde hij zich opnieuw in het leven bestendigd.
En toch, wanneer hem thans iemand de hand op de schouder gelegd en gezegd had: ‘Nou, Tobias, joù behoeft men wel niet te vragen, of het je voor den wind gaat’ dan zou hij den ander verwonderd hebben aangezien, zonder een antwoord te vinden. Want hij dacht aan hoegenaamd niets meer en juist dat slapend gevoel in de hersenen, verbonden met een lichamelijk welbehagen, gaf die onbeschrijfelijk aangename stemmingen. Misschien dat de stellige waarden, die nimmer geheel uit zijn onderbewustzijn verdwenen: zijn geldbezit, zijn sterk gestel, zijn onaantastbaarheid als man van stand ondanks al het liederlijke in zijn leven, wellicht dat deze en nog meer zulke uiterlijke steunpunten Tobias zoo zonder eenig voorbehoud van het oogenblik deden genieten. Hij wist
[p. 67]
het niet en vroeg er ook niet naar, evenmin als de stem van een geweten zich ooit verzet had tegen het menschonteerende, dat zijn bestaan verborgen hield.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Tobias en de dood - 05
  • Parts
  • Tobias en de dood - 01
    Total number of words is 4613
    Total number of unique words is 1040
    49.5 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    71.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 02
    Total number of words is 4621
    Total number of unique words is 1485
    40.5 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 03
    Total number of words is 4779
    Total number of unique words is 1541
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 04
    Total number of words is 4805
    Total number of unique words is 1476
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    60.9 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 05
    Total number of words is 4801
    Total number of unique words is 1352
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    68.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 06
    Total number of words is 4772
    Total number of unique words is 1360
    45.2 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 07
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1404
    42.7 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 08
    Total number of words is 4850
    Total number of unique words is 1385
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 09
    Total number of words is 4894
    Total number of unique words is 1416
    45.0 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    67.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 10
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1436
    41.4 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    67.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1398
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 12
    Total number of words is 4687
    Total number of unique words is 1389
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 13
    Total number of words is 4811
    Total number of unique words is 1459
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 14
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1374
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 15
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1393
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 16
    Total number of words is 4718
    Total number of unique words is 1587
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    56.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 17
    Total number of words is 2280
    Total number of unique words is 926
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    68.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.