Tobias en de dood - 03

Total number of words is 4779
Total number of unique words is 1541
41.3 of words are in the 2000 most common words
57.9 of words are in the 5000 most common words
66.0 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
de baas te blijven. Tobias was geen lafaard. Hij behoefde het ook niet te zijn, want hij beschikte nog immer over meer dan gewone kracht. Maar hij had zich klein en bangelijk gevoeld tegenover die vreemde donkere macht, die hem op stille zijpaden trachtte te lokken, waar hij zich zelf niet meer kende en daarom was hij zoo sterktrotsch geweest als overwinnaar uit den strijd te zijn getreden. Het leek als besefte hij ook daardoor eerst de ernst van het gevaar, waaraan hij blootgesteld was geweest. Het werd, uit nacht-zwarte streken, een wederovergave aan het veilig-koesterende leven en zijn oude vriendschap met roode Henk was onverwacht warm en weldoend in hem opgetinteld. Dat was nog de eenige mensch, die hem niet ganschelijk onverschillig was. Opnieuw was hij in twijfel geraakt, of hij hem nog zou vertellen een voorgevoel van zijn aanwezigheid gehad te hebben. En toen was het gebeurd.
Want geheel verzonken in deze overdenking, had hij op de hem na zijn onverhoopt geluk ten derde male toegeworpen kaarten nauwelijks acht geslagen en blijkbaar een veel te gering bedrag gezet. Het bleeke jongmensch met den ingevallen mond, die intusschen de bank had overgenomen, smakte de kaarten woedend op tafel en deed met een sidderende stem een beroep op Henk. Het ging om Tobias. Men wilde niet verder met hem spelen, omdat hij onvoorwaardelijk de pot had moeten zetten. Henk nam niet zoo volop de partij van Tobias, als deze dat van hem had mogen verwachten en toen zelfs zijn zwager zich tegen hem keerde, had hij tergend zijn winst opgestreken en was kalm heengegaan.
[p. 31]
III. Tobias zoekt steun in het verleden.
Daar zat Tobias nu alleen en het viel niet meer te loochenen, dat het toch nog met een nederlaag geeindigd was. Maar het was dan ook een zeldzaam sluwe opzet geweest. Eerst die groote winst op die slechte kaarten en dan juist daardoor de ruzie om een te geringe inzet op de goede kans. Zeer zeker, fatsoenshalve had hij daarop wat meer kunnen wagen, maar zijn gedachten waren werkelijk niet meer bij het spel geweest. Achteraf bezien, had men zelfs van zijn vriendschap voor roode Henk nog in zijn nadeel gebruik weten te maken! Er was Tobias een val gesteld en hij was er blindelings in geloopen.
In verbeelding bevond hij zich nog in gezelschap van de anderen en praatte binnensmonds. Toen schrok hij weer in zijn onvrijwillige afzondering terug. Had hij soms een vigelante genomen om hier alleen te mogen zitten. Vervloekt, de avond was op eenmaal leeggeloopen als een half-volle beker, die hij bij ongeluk omgestooten had. Ja, zoo was het gebeurd, onverwacht en onherstelbaar.
Ongedurig schoof Tobias op zijn stoel heen en weer. Wanneer ik eenvoudig gebleven was, overlegde hij nog, terwijl hij bij den sarcastisch alles vermoedenden Ernst een heete grog en de courant bestelde, was er hoogstens een woordenwisseling gevolgd. In het ergste geval had ik mijn inzet nog wat verhoogd, maar dan was ook alles verder zijn gewonen gang gegaan. Hoe onbegrijpelijk stom om zoo zonder meer het hazenpad te kiezen! Wat had dit alles te beteekenen?
[p. 32]
De courant verveelde hem reeds nog voor hij haar geheel had opengevouwen en met een vluchtigen blik op de groote porceleinen klok boven het fonkelend buffet, knipte hij ongeloovig zijn gouden horloge open. Het was inderdaad eerst kort na tienen. Geheel ontstemd nu nam hij een voorzichtig slokje van de dampende grog en meende, dat aller blikken daarbij op hem gevestigd waren. Tobias voelde zich onbehagelijk. Zijn overgroote ledematen kwamen hem telkens in den weg en het was als gaf hij in zitten en drinken bonkig-aangeleerde kunststukjes ten beste. Daardoor raakte hij in zijn eigen verlegenheid als in een spinneweb immer meer verward en toen Ernst hem kwasi-onnoozel begon uit te hooren over hetgeen er achter dan eigenlijk aan de hand was, snauwde hij hem kort en bondig af. Het berouwde hem nog in hetzelfde oogenblik, want hij voelde hoe een kletspraatje met den kelner hem welkome verstrooiing zou hebben geboden.
Het groote koffiehuis strekte zich thans kil-vreemd en leeg-gehoorig voor hem uit. Het prikkelde tot een kleine teleurstelling, telkens wanneer hij op de glanzende parketvloer een peuk sigaar of een half-afgebrande lucifer ontdekte. Het hinderde hem geweldig, dat de tapper en de juffrouw achter het buffet geringschattend smoesden, als ware in hun oogen het bezoek reeds ver beneden peil gezonken.
Verachtelijk wendde hij zich af en kreeg toen, schuin achter de koud-spiegelende glas--deuren, een smalle strook van het nat-zwart-glanzende buiten met de waaiende lantaarn-schijnsels te zien. Waarom trokken deze donkere gedaanten zoo haastig aan het lokkende koffie-
[p. 33]
huis voorbij? Wat verwachtte hij zelf hier nog? Weer drong zich de eigenaardige gewaarwording aan hem op, dat er iets met hem gebeurde, tegen zijn wil. Ja, het begon er onafwijsbaar op te lijken, of men Tobias met geweld tot afzondering en inkeer wilde brengen.
Hoe dan ook, met die bende daarachter had hij voor goed gebroken. Maar toch kon hij daarbij het gevoel niet van zich afzetten, dat zijn leven, tot nu toe warm en veilig als een mollegang, op eenmaal naar alle kanten open stond. Hij herinnerde zich den zwart-ingevallen van het bleeke jongmensch, dat hem zooeven had bedreigd en werd onder deze verachting in zijn eigen oogen tot een vreemde. Instinctmatig zocht hij daarop zijn toevlucht in het verleden en naarmate hij er zich twijfelloozer in terugvond, ontspande zich zijn gelaat, zoodat hij, ten slotte toch weer stil-vergenoegd, zijn lange snorren begon te streelen....
Bij zijn kinderjaren bleef Tobias slechts voor een oogenblik onwillig vertoeven. De eenige herinnering, die zij thans nog achterlieten, was zijn verlangen om niet langer als onwetend kind te worden aangezien en behandeld. Door zijn vroeg opgeschoten wasdom had hij zich immer tot veel oudere jongens aangetrokken gevoeld, die hem echter om zijn vragende onschuld valsch wantrouwden en wreed bejegenden. Zijn kindsheid was nooit anders dan de plagende spanning van een vraag gebleven, waarop de ontbreideling zijner sterke zinnelijkheid het donker vermoede antwoord had gegeven. Pas toen hij zich vleesschelijk wist, had zijn leven vaste vorm en inhoud aangenomen. Het geestelijke, dat hij bij ingeving gehaat had en vermeden, kwam daardoor, van uit
[p. 34]
een donker-warme schuilhoek onverschillig waargenomen, voor goed in geluidlooze verten te liggen.
Tobias herinnerde zich zijn omgang met zijn bejaarde moeder in het deftige huis aan een stille gracht. Een gescheiden, leven. Met een zweem van genegenheid, gemakkelijk. Want hij ging reeds vroeg zijn eenzaamdonkere wegen, maar evenmin als de bij zijne maîtresse aan een beroerte gestorven vader, had Tobias daardoor verandering in den geregelden gang van het kleine huishouden gebracht.
Hij werd student en meerdere jaren had zijn geschoolde ervaring hem veilig door bordeelen geleid. Want na zijn eerste en laatste amourette met de dochter van een waschvrouw - bijna een kind nog met haar guitige oogen en appelroode wangen - die hem op de meest natuurlijke wijze van zijn onwetendheid genas, en er al haar frischheid bij dreigde in te schieten toen Tobias haar verder geen blik meer waardig keurde, had hij zich voortaan uitsluitend nog met galante avonturen tegen van te voren bedongen voorwaarden ingelaten. Vooral geen sentimentaliteit of banden, die knelden!
Tobias leerde de wereld kennen en terwijl hij met vacantie in Italië vertoefde, was zijn moeder plotseling ziek geworden en kort daarop gestorven. Gescheiden als tijdens het leven had hij haar doode handen samengevouwen, maar meer dan haar stil-gelaten wezen had hem de erfenis beschaamd. Wat baatte het, of men al mompelde van een oude liefde voor haar huwelijk, weder aangeknoopt ten koste van groote geldelijke opofferingen? Van student blijven was geen sprake.
Het huis kwam onder de hamer en in zijn eerste
[p. 35]
verwarring was Tobias met zijn erfdeel in de binnenzak op de vlucht geslagen. Meerdere maanden hield hij zich in Londen schuil, scharrelende in agenturen. Maar het eenige wat deze periode van zijn leven opgebracht had, was een mondvol Engelsch en de gewoonte een halve hooge hoed te dragen. Bijna zonder middelen, had hem zijn weg van Londen naar Parijs gevoerd.
In Frankrijk had hij, na een korten tijd van harde ontbering, jaren lang des te meer geluk gehad. Door een toeval aanvankelijk agent voor een kleine wijnzaak en de provincie bereizend, bleek het winstgevender zijn verbindingen met Engeland productief te maken. Hij sloot op eigen gelegenheid contracten af en, na een tournee voor enkele dagen in Parijs teruggekeerd, vond hij er al even toevallig een compagnon. Het bleef alles voor den wind gaan en het nieuwe wijnhuis genoot ten slotte zoo'n goeden naam, dat een consumptie ter plaatse - de drinkerij met eetgelegenheid verbonden - gouden eieren beloofde, al werd er begonnen met goed geld bij kwaad geld te smijten. Tobias liet den ander volkomen de vrije hand en werd ook bereid gevonden de rest zijner vrij wel ingeteerde spaarpenningen in de onderneming te steken. Want hij had zich aangewend ver boven zijn inkomen te leven en waar dit niet uitsluitend op eigen kosten ging, was hij al blij zelf niet met contrôle te worden lastig gevallen. Overbodig te zeggen, dat het op een manoeuvre was uitgedraaid. Een plat en bijzonder brutaal manoeuvre met een advertentie in de courant. Een laatst vaarwel aan vrienden en bekenden bij zijn vertrek naar Andalusie. Of Tobias daar ook mede bedoeld werd? Het belette niet, dat hij
[p. 36]
voor de tweede maal geweldig uit zijn rust werd opgeschrikt. De zaak bleek door schulden ondermijnd. Weer kwam de boel onder de hamer en, uiterlijk nog een heer, doch geldelijk een hoogst problematische figuur, zocht hij een goed heenkomen naar Italië, dat hem, na de wijnbeweging en de paar vacantie's, die hij er had doorgebracht, nog de beste kansen voor een nieuwe existentie leek te bieden.
Hoe was het mogelijk, dat hij in die dagen nimmer een zweem van angst of zelfs van twijfel had gekend? Het leek toen alles zoo van zelf-sprekend te komen, hoe gevaarlijk het er overigens soms uitzag. Tobias begreep dat thans niet meer. Want hij bevond zich in dien tijd toch aan den rand van den afgrond. Waar alles onder hem dreigde te verzinken was hij sterk geweest en eenmaal, voor het gansche leven, veilig geborgen, zag hij geen uitkomst. Kwam het wellicht daardoor, dat toen zijn zinnelijkheid hem zoo volop in beslag genomen had? Want hij was voor geen vernedering teruggedeinsd en hoe dieper hem zijn verworpenheid had neergesmakt, hoe veerkrachtiger Tobias zich telkens weder oprichtte. Ook uit de ontmoeting, onder de tot berstens toe uitbottende boompjes van een misdadige wereld-kade, met de vrouw, die haar stem verborg en later bij het opslaan van haar voile een blauw-zwarte moet aan kin en wangen had, was hij vrij en onbekommerd te voorschijn getreden.
In Napels had hij door een toeval roode Henk leeren kennen en kort daarop was zijn huwelijk gevolgd. Dat was zoo snel in zijn werk gegaan, zoo van buiten af en was zoo rasch weder tot een niets vervluchtigd, dat
[p. 37]
het Tobias ook thans nog als een droom voorkwam...
Opnieuw ademde hij de van zuur-zoet zee-wier en bedwelmende bloesems doortrokken lentenacht op de terrassen bij Dalbini, met uitzicht op de mat nog lichtende golf. Het was hem gelukt bij Henk een leening af te sluiten en, in de beste stemming bij een uitgelezen souper, hadden zij wederzijds het huwelijk verachtelijk af-geklonken. Wel was het een gezellige tijd geworden. Tobias leefde op andermans kosten, reed 's middags paard in de omgeving of dronk een coktail in de bar van het hotel. Het ging alles van zelf. Het viel nauwelijks op, toen zich een touriste, een gescheiden vrouw en oude bekende van Henk, bij de rijpartijtjes aangesloten had. Men bezocht zelfs nachtelijke dansgelegenheden, maar zonder dat Tobias in hunne groote blonde gezellin ooit iets anders dan een kameraad van Henk gezien had. Fatsoenlijke vrouwen boezemden hem geen belang in. Deze hier had een trek om den mond, die hem niet beviel en eigenlijk dacht hij, dat er tusschen haar en Henk iets gaande was.
Pas toen deze laatste bezwaar maakte langer voor te schieten, was de mogelijkheid van dit huwelijk uit de lucht komen vallen. Men had zich na een rijtoer buiten laten fotografeeren en Tobias had daarbij voor het eerst een uitdagende blik van de slanke amazone ondervangen en beantwoord. Een paar avonden later had hij haar gevraagd. Henk, bezorgd om zijn geld, had het verdere met de familie in orde gebracht. Tobias zou worden opgenomen in den houthandel van zijn toekomstigen zwager en ging voorloopig, op kosten van die zaak, voor
[p. 38]
langeren tijd naar Wiesbaden om het vak te leeren kennen.
Het was alles zoo onverwacht over hem gekomen en het huwelijk lag nog in zoo'n vaag verschiet, dat de gladde verlovingsring Tobias allerminst beletten kon zijn oude gewoonten tot op den laatsten dag trouw te blijven. De eenige onaangename herinnering uit die dagen was de dwang om geregeld brieven te moeten schrijven. Dat was in lijnrechte strijd met zijn natuur. En dan nog wel liefdes-betuigingen, zwart op wit! Ja, het gansche avontuur was uitgedraaid op een verkapte poging om zijn blind-onverzettelijke instincten in geregelde banen te voeren en het werd dan ook een felongelukkig huwelijk. Met een doffe wrevel herinnerde Tobias zich hun eerste hoog-uitlaaiende ruzie. Ook thans begreep hij deze hartstochtelijke verachting niet. Dat hij een grove egoist was, zonder een grein van belangstelling voor boeken of muziek. Vooral, dat hij een vrouw ‘van stand’ behandelde als een deerne. Goede hemel, met hetzelfde recht kon men een boom verwijten, dat hij houterig is en plaats in neemt...
Bij een der volgende woordenwisselingen had Tobias zich veroorloofd haarfijn een paar bijzonderheden te berde te brengen, die hem van haar eerste huwelijk waren ter oore gekomen en aldra was voor hem in hun stille huis hetzelfde gemakkelijk-gescheiden leven als vroeger met zijn bejaarde moeder begonnen. Alles ging weder zijn geregelden gang. Tot hij twee leege dagen op haar terugkomst wachtte en men Tobias 's nachts van het spel ontboden had ter schouwing van een lijk, dat door
[p. 39]
de schroef van een stoomboot schier tot onherkenbaarheid verminkt was.
Een abominabele geschiedenis! Daarbij was de gansche familie tegen hem geweest en er deden onzinnige praatjes de ronde als zou hij, Tobias, schuld van het voorgevallene zijn. Nu moet gezegd worden, dat zijn zwager hem in die moeilijke dagen als een man ter zijde stond. Hem had hij het dan ook grootendeels te danken, dat hij in de zaken opgenomen bleef. Er brak een bloeitijd voor den houthandel aan. Het vele reizen bood een welkome afleiding en toen hij tegen den winter een paar geschikte leege kamers had gevonden, waar hij een deel van zijn inboedel overbrengen kon en zijn tegenwoordige juffrouw haar intrek bij hem had genomen, begon Tobias eigenlijk pas de goede zijde van een huwelijk te waardeeren.
Want al was zijn geweten ook niet door het geringste bezwaard, in het stille huis nog langer alleen te blijven stond Tobias toch evenmin aan. Een paar apartementen waren spoedig genoeg gevonden, maar de grootste moeilijkheid bleef het, op een betrouwbare huisjuffrouw de hand te leggen. Want bij Tobias kwam er, zoowel in letterlijken als figuurlijken zin, van allerhand kijken en onverstoorbare geslotenheid, de gave om er te zijn en er toch ook weer niet te zijn, en zich daarbij nimmer over iets te verwonderen, dat waren allemaal eigenschappen, die voor zoo'n betrekking in den huize Termaete verlangd werden. Op een advertentie had zich toen zijn tegenwoordige juffrouw gemeld.
Bij haar komst zat Tobias nog bij het ontbijt en pas na de inleidende besprekingen en nog wel op haar uit-
[p. 40]
drukkelijke vraag, had hij in de gegadigde de onderdirectrice van een verkeerd huis herkend, waar hij voor lange jaren veel placht te verkeeren. In plaats van een zwarte lap over het linker oog, dat zij bij een meeningsverschil met een der pensionnaires verloren had en waardoor zij algemeen onder den bijnaam ‘blank om een’ bekend stond, droeg de juffrouw thans een kunstoog en zag zij er ook voor de rest heel ordentelijk uit. De getuigschriften uit haar laatsten werkkring, huishoudster bij een eenig heer, die was gaan trouwen, luidden meer dan gunstig en Tobias had zich zelf in stilte reeds geluk gewenscht, al waren de voorwaarden van haar in dienst treden lang niet malsch.
Tijdens de onderhandelingen waren zij beiden tegelijkertijd in lachen uitgebroken. Het contract werd bij een glas sherry afgesloten en daarna had Tobias de gramophoon nog laten spelen, die hij als een soort tegemoetkoming aan de verwijten van de overledene over zijn gemis aan kunstzin, aangeschaft had.
Er was een woest-ongebonden tijd gevolgd en de juffrouw bleek in alle opzichten voor haar nieuwe taak berekend.
Ja, wel was het met haar een bijzonder gelukkige tref geweest en zonder geluk komt men nu eenmaal niet ver in het leven....
IV. Irma en nog wat. Tobias wijst met verontwaardiging een hysterisch verzoek af.
De gramophoon speelde. Tobias begon steeds meer schik in deze liefhebberij te krijgen. Hij bleek muzikaler
[p. 41]
te zijn dan hij gedacht had en kende reeds enkele melodieën bijna geheel uit het hoofd. Thans liet hij een paar nieuwe platen draaien om ze ‘in te studeeren’. Een ‘Festspiel-ouverture’ beviel hem nog het beste. Wanneer Irma kwam kon hij er haar mede verwelkomen.
Tobias zat met de courant en de overblijfselen van een bos radijs aan een klein tafeltje bij de gramophoon. Het was tegen drie uur 's middags en hij had juist zijn ontbijt genuttigd, de eenige maaltijd, die de juffrouw voor hem behoefde klaar te maken. Hij droeg een wijnrood huisjasje met zwarte tressen, dat - zonder de radijsboel - zijn verschijning iets krijgshaftigs verleend moest hebben.
Hij stond op om de juffrouw te bellen. Er kon opgeruimd worden. En dan. Het was niet onmogelijk, dat hij bezoek kreeg.
Juffrouw Irma. De juffrouw knikte goedkeurend. Of er voor alle zekerheid nog wat cacao klaar gemaakt kon worden. Trouwens hij zelf had ook nog wel trek in een kop cacao. En juffrouw Irma kon dus binnengelaten worden. Uitstekend!
Ja, die Irma. Tobias ging in een gemakkelijke stoel zitten en stak zijn eerste sigaar op. Tja! Haar moeder beweerde, dat zij teringachtig was. Kon wezen. Maar haar uiterlijk vertoonde er dan toch maar in geen enkel opzicht sporen van. Integendeel. Zij had gevulde blozende wangen, donzig als een perzik. Een kleine, maar volstrekt niet magere figuur. Alleen haar oogen. Misschien. Ja, die oogen. Wonderlijk lichte grauw-blauwe pupillen, zoo licht, dat zij soms nauwelijks van het oogwit te onderscheiden waren, dat - vreemd genoeg - een licht-blauwen ondergrond had. En de oogen als
[p. 42]
geheel, die schier lichtlooze en toch warm-matte oogopslag vol ingehouden angst.... Ach! Tobias behoefde zijn eigen oogen slechts even te sluiten om dien fascineerenden blik op zich te voelen rusten en er, als bij hunne eerste ontmoeting, weder tot in zijn diepste innerlijk van te sidderen. Want - om het ronduit te zeggen - daar waarde reeds iets in om van de halfgebrokenheid van een ziel-togende.
Ook voor de rest een hoogst eigenaardig slag, deze Irma. Tobias had haar in een gelegenheid met kelnerinnen-bediening ontdekt, waar zij in de voor het gewone publiek niet toegankelijke achterkamer piano speelde. Met haar hoed op en haar mantel aan, want zij was er slechts op bezoek. Hem had onmiddellijk de slaafsonderworpen houding tijdens haar spel getroffen. Zij speelde als in een droom, zuiver automatisch en toen zij hem van onder haar breeden hoedrand voor de eerste maal had aangezien, was het voor Tobias reeds een uitgemaakte zaak, dat zij nader met elkander in kennis zouden geraken. Dat ging bij Tobias, wanneer hij eenmaal vlam gevat had, immer zeer snel in zijn werk en liet ook ditmaal niet al te lang op zich wachten, hoewel de vreemde dien middag ongenaakbaar bleek. Maar een der kelnerinnen had haar adres en de omstandigheden hadden Tobias bezwaarlijker gunstiger kunnen zijn.
Irma, nog geen zeventien, was de dochter van een kapelmeester van naam, die door longtering en dronkenschap een vroegtijdig einde gevonden en zijn vrouw en dochter geheel onverzorgd achtergelaten had. De weduwe, een weerzinwekkende matrone, zoo afzichtelijk,
[p. 43]
dat het niet te gelooven was, dat de kleine sierlijke roodwangige Irma haar eigen kind zou wezen, had op haar beurt troost in de flesch gezocht en met geld was hier natuurlijk van allerhand te bereiken. Te bederven overigens viel er niet veel meer. Tobias had een vlot oog voor zulke zaken. De aanwezigheid van een commensaal, wiens portret op de schoorsteenmantel stond en die natuurlijk slechts terwille van het kind met een dergelijke smerige omgeving genoegen nam, zeide hem reeds genoeg. Van Irma zelf hoorde hij later, hoe het oude wijf haar lang voor den wettelijken leeftijd verkoppeld en versjaggerd had.
Irma schaamde zich over dit alles niet het minst, zooals zij trouwens ook omtrent de rest van haar bezwaarlijk leventje voor Tobias geen geheimen had. Wel was het tusschen hen beiden een eigenaardige verhouding geworden. Want evenmin als zij zelf iets verborg, onthield zij Tobias hare ware meening over hem. Zoo kreeg hij bijna tot vervelens toe te hooren, afgeleefd en opgesjouwd te zijn en in de verste verte niet meer mede te kunnen. Ieder ander had Tobias zoo iets liever niet moeten zeggen, maar uit den mond van Irma klonk het bijna als een soort compliment en met hun tweeën alleen konden zij er zelfs als kinderen om lachen.
Want - om haar uitlating te vergoelijken - had zij zich dan aan zijn breede borst geworpen, haar soepele blanke armen om zijn stieren-nek. En dan - de hemel wete waarom - zoo met haar warm-angstigen blik vlak aan zijn gelaat, kon het gebeuren, dat haar lachen onverwachts in een kort geluidloos huilen overging. Of beter gezegd, terwijl zij hem nog toelachte, drongen er
[p. 44]
zich enkel maar een paar tranen aan haar toch reeds vochtig glanzenden oogenschijn. Haar gansche tengere lijfje schokte op zijn reuzenlichaam en wanneer zij zoo weer tot zich zelve kwam en nog immer met hare armen om zijn hals en van schaamte zich nog dichter aan hem vleiend, half gebroken mokte: ‘Ach Tobie, ik houd zoo ontzettend van je, omdat je zoo goed voor ons bent.’ Wel, dan overtrof dit alles, wat Tobias zich van hunne kennismaking voorgesteld had. Daarvoor liet hij het grove werk gaarne aan anderen over en werd zoo, achteraf bezien, de zaak ook minder bindend. Maar dat zijn postuur en kracht Irma zóó imponeerde, dat zijn in hare misère en verkwijning, als een gejaagd diertje, bij hem telkens weer een toevlucht zoeken kwam en ook werkelijk nieuwe levenskracht voor haar vernederend bestek uit zijn overvloed putte, zoodat zij in zijn gezelschap nimmer sentimenteel of ook maar ter neer geslagen was, hoewel hij door haar oogenschijn heen de wanhoop van haar innerlijk bespeurde, dat was.... Tobias knipte met de vingers. Hij vond er eenvoudig geen woorden meer voor. En wanneer zij zoo zeide, dat hij goed voor haar was, wel, dan was dat niets anders dan de waarheid. Want daarin had Tobias nu eenmaal zijn vaste beginselen. De vrouwen, die bij hem werden toegelaten, hadden, zoolang hij ze om zich duldde, het even goed als hij zelf. Met Irma was het tot nog toe ver beneden peil gebleven, omdat zij slechts het hoog noodige wilde aannemen. Ook daarin was zij hem een raadsel gebleven. Baar geld ging tot de laatste cent naar het oude wijf. Hoogstens, dat zij een kleinigheid voor haar kleeren besteedde. Maar ook daarvoor had zij
[p. 45]
belachelijk weinig noodig. En juist door haar eenvoud viel er niets hoegenaamd van haar werkelijk bestaan te vermoeden. Daarbij haar onschuldig blozend kindergezichtje. Een kostschool-meisje kon het haar niet verbeteren.
Ja, zonder zijn onderzoek ter plaatse, had zelfs een oude rot als Tobias nog best in den val kunnen loopen. Toch maar goed, dat hij er zelf heen gegaan was. Niet alleen, dat daardoor al dadelijk klare wijn geschonken was en hij zoodoende geen onnutten tijd verspild had, maar er was ook gelegenheid geweest zich te overtuigen, dat er van de familie geen onraad dreigde. Want met zulke jonge dingen te beginnen, had dikwijls ook zijn gevaarlijke keerzijde. Daar kon chantage uit voortkomen en daar had Tobias de buik van vol.
Met onmiskenbare wrevel bleef Tobias de rook van zijn sigaar naturen. Dat was tijdens een jaarmarkt gebeurd, waar hij, terwijl het in zijn huwelijk al heelemaal mis was, meerdere dagen voor de zaak te doen had. Meer dan vier jaar geleden. Een abominabele geschiedenis, die hij reeds meende vergeten te hebben en waaraan hij thans hoogst ongaarne opnieuw het oor leende.
Door de jaarmarkt alle hotels bezet. Intrek genomen bij een calligraaf, beunhaas en gelegenheidsdichter; een echtpaar met een dochtertje van.... De leeftijd deed er niet toe. Een vreemd opdringerig kind. Lichamelijk haar jaren ver vooruit. Kort en goed. Voor de ouders twee kaarten voor een tingeltangel medegebracht. Het overige laat zich zonder meer raden. En toch ook weer niet.
De heer Termaete fronste dreigend zijn zware wenk-
[p. 46]
brauwen. Want, verdoemd, nadat hem zijn toeleg geheel volgens berekening was gelukt - behalve dan, dat er tot zijn niet geringe verwondering van vermoorde onnoozelheid geen sprake had kunnen zijn - waren, om de maat vol te maken, de ouders ook nog veel te vroeg teruggekeerd. Alles doorgestoken kaart! Van het begin tot het einde. Want voor de dochter was het een kleinigheid geweest met haar bulletjes nog onbemerkt haar slaapgelegenheid te bereiken. Ze dacht er niet aan, ze bleef met opzet talmen en daarbij tergend lachen. Tobias had haar kunnen wurgen, maar moest ten slotte wel op het aanhoudend kloppen van de schooiers de kamer ontsluiten. Goede hemel, was hij er daar stom ingeloopen! Hij had ook geducht moeten bloeden en was er toch betrekkelijk goed afgekomen, waar de ander zijn naam en volledig adres had. Een duimschroef voor het leven was er uit te maken geweest, want hoe verdorven de blaag ook reeds geweest mocht zijn, het betrof een geval onder de jaren. Bij een weigering om te betalen, ging het één tegen drie en zou Tobias gelegenheid worden geboden de zaak een paar jaar geheel ongestoord van alle kanten te bekijken.... En toch, wanneer dat keurig nette echtpaar, zoo geraffineerd als ook hun optreden leek, voor het overige niet zoo'n bekrompen indruk had gemaakt, hij had het er op aan laten komen en geen cent gegeven.
Want bij afdreigingen, correct doorgevoerd, is de eerste betaling immer het begin van het einde. De slachtoffers worden, in hun angst voor de gevangenis, als citroenen tot de laatste druppel uitgeknepen en wanneer zij dan nog geen vrijwillig einde aan de marteling heb-
[p. 47]
ben gemaakt, geheel ontredderd aan hun lot overgelaten. En al was Tobias dan ook eenmaal tegen de lamp geloopen, met des te meer voldoening herinnerde hij zich tevens hoe het hem gegeven was geweest een zoodanig individu voor meerdere maanden onschadelijk te maken. Zijn norsche trekken namen een uitdrukking van erbarmlooze wreedheid aan en zonder het roode jasje met de tressen, had Tobias thans met zijn van fel leedvermaak fonkelende zwarte oogen, voor een lid der Spaansche inquisitie kunnen doorgaan.
In dit verband is het noodig nog te vermelden, dat Tobias soms aan stemmingen onderhevig was, waarin het gezelschap van vrouwen voor hem beslist ondragelijk was. Bij vlagen overkwam hem dat ook thans nog. Zonder veel op zijn keuze te letten zocht hij dan omgang met mannen. Ook bij zijn terugkeer van de jaarmarkt had hij, niet geheel onverklaarbaar, dagen lang een dergelijke onoverwinnelijke afkeer voor vrouwelijk gezelschap ondervonden, zoo zelfs, dat hij een paar nachten van huis weggebleven was.
Door kroegen zwervend was hij ergens met een jongmensch in gesprek geraakt en had na sluitingsuur diens uitnoodiging opgevolgd om, bij een grog, op zijn kamers nog wat te praten. Hij had dit aanbod zelfs dankbaar aangenomen. Want sedert het tuchthuis hem zoo gevaarlijk dicht op het lijf gerukt was, leed Tobias aan slapeloosheid gevolgd door angsttoestanden. En dan, de ander had een aller-gunstigsten indruk gemaakt. Eenmaal bij hem thuis, kreeg Tobias door allerhand kleinigheden toch een andere kijk op de zaak, zonder echter aan deze verdenking te willen toegeven. Alleen, hij zorgde ervoor
[p. 48]
niet beschonken te worden en hun samenzijn had pas tegen morgengrauwen een einde genomen. Toen Tobias echter, den volgenden middag laat ontwaakt, bij het aankleeden een portret vermiste, dat hij uit een gril op de jaarmarkt had laten maken en zijn nieuwen bekende getoond, vermoedde hij niet veel goeds.
Dienzelfden avond nog was de ander uit zijn hoek gekomen. Om kort te gaan, een individu, zooals er gevaarlijker en ignobeler moeilijk een tweede was te vinden. En dat, bij zoo'n vrijen oogopslag en een hoogst innemend uiterlijk. Onwillekeurig moest Tobias hier weer aan Irma denken en de tegenstelling van haar kindergezichtje met haar eigenlijk leven.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Tobias en de dood - 04
  • Parts
  • Tobias en de dood - 01
    Total number of words is 4613
    Total number of unique words is 1040
    49.5 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    71.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 02
    Total number of words is 4621
    Total number of unique words is 1485
    40.5 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 03
    Total number of words is 4779
    Total number of unique words is 1541
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 04
    Total number of words is 4805
    Total number of unique words is 1476
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    60.9 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 05
    Total number of words is 4801
    Total number of unique words is 1352
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    68.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 06
    Total number of words is 4772
    Total number of unique words is 1360
    45.2 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 07
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1404
    42.7 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 08
    Total number of words is 4850
    Total number of unique words is 1385
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 09
    Total number of words is 4894
    Total number of unique words is 1416
    45.0 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    67.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 10
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1436
    41.4 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    67.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1398
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 12
    Total number of words is 4687
    Total number of unique words is 1389
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 13
    Total number of words is 4811
    Total number of unique words is 1459
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 14
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1374
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 15
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1393
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 16
    Total number of words is 4718
    Total number of unique words is 1587
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    56.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 17
    Total number of words is 2280
    Total number of unique words is 926
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    68.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.