Tobias en de dood - 12

Total number of words is 4687
Total number of unique words is 1389
43.7 of words are in the 2000 most common words
58.1 of words are in the 5000 most common words
67.6 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Geheel werktuigelijk was Tobias weder aan zijn schrijftafel gaan zitten en even werktuigelijk beantwoordde thans zijn denken de vragen, die het aan zich zelf stelde, terwijl het in de kamer al donkerder begon te worden.
Toegegeven. Hij betaalde natuurlijk slechts, omdat het drietal hem achter gesloten deuren brengen kon. De wijk nemen wilde hij niet en liegen evenmin. Dat was alles uitgemaakt. Daarom ook werd er voorloopig betaald, al was hij weer de laatste om niet te weten, hoe dat het begin van het einde beteekende. Zoodoende echter werd uitstel gewonnen. Uitstel was noodig. Niet omdat als laatste de gevangenis dreigde, maar juist omdat dit laatste een onmogelijkheid was. Want zoodra die opsluiting werkelijkheid dreigde te worden, zou men Tobias Termaete niet meer levend in handen krijgen. Dit en niets anders was het einde, wat hier te voorschijn kwam. Daarom was er reeds betaald. En om zoo iets te vermijden zouden er nog wel wat meer spaarpenningen opgeofferd dienen te worden...
[p. 194]
Het was voor het eerst sinds de velerlei onaangename wederwaardigheden, die de toevallige ontmoeting in het danshuis hem reeds bezorgd had, dat de wending, die dit alles voor hem nemen kon, Tobias in zulk een afgesloten vorm voor den geest kwam. Op die manier had hij hetgeen er met hem voorvoel nog niet onder de oogen gezien, en, ronduit gesproken, stond hem dit nieuwe aspect slechts matig aan. Meer dan er van te schrikken echter, werd hij getroffen door de omstandigheid, dat deze allerlaatste gevolgtrekking hem ook nu weder geheel van buiten af werd opgedrongen. Want dat was reeds eenige keeren zoo in zijn leven geschied; ook thans had hij er zich toe bepaald als een onpartijdig toehoorder op den gang van zijn gedachten te letten en evenals vroeger was daarbij ten slotte de dood te voorschijn gekomen.
Dat was, om er niet meer van te zeggen, toch wel hoogst eigenaardig. Maar dan moest hij ook ditmaal met alle kracht daartegen in verzet komen, dan handelde het zich hier opnieuw om een ziekelijke bevlieging en zou hem desnoods, ook wanneer hij Wafel niet ontmoet had, een andere toevallige samenloop van omstandigheden op dezelfde naargeestige gedachten hebben gebracht. Te bedenken, hoe hij er weer toegekomen was met de noodzaak rekenschap te houden zich binnenkort van het leven te berooven, terwijl men voor enkele dagen nog, onbekommerd en met een gansche toekomst voor zich, in vroolijk gezelschap bij een uitstekend dineetje zat...
Tegenover deze beide uitersten, waarvan de een reeds buiten zijn bereik lag, terwijl hij de ander niet meer wilde aanvaarden en die elkander ook voor de rest zoo straf
[p. 195]
weerspraken, kostte het Tobias opnieuw de grootste moeite aan de werkelijkheid van het oogenblik te gelooven. Hij stond voor het onverklaarbare, hij tastte in het duister en instinctmatig begon hij naar een veiliger uitweg dan zelfmoord te zoeken. Want al vreesde hij ook den dood niet meer, omdat daarmede aan alles tegelijk een einde kwam, zoo was in dit geval zich te kort doen toch niet veel anders dan het hazenpad kiezen.
Onwillig had Tobias zich met den rug naar de telefoon gewend. Waarom zat hij hier in het halfdonker als een slaaf te wachten? Was het alweer geen kwartier over den afgesproken tijd? Werd hij soms tot die slachtoffers gerekend, waarover men steeds naar willekeur kon beschikken, omdat zij reeds aan handen en voeten gebonden waren?
Met een vloek kwam Tobias overeind. Zou hij den raad van zijn advocaat nog opvolgen? Onmiddellijk zijn boeltje pakken. Al het verdere in de steek laten. Dat huwelijk, een deel van zijn vermogen, de kostbare inrichting van zijn garçon-woning. Van dien eenig practischen uitweg gebruik maken, terwijl hij in werkelijkheid nog openstond?
Maar dat ging evenmin. Alles in de steek laten. Van avond nog met het hoogst noodige in een paar koffers gepropt alleen op weg naar een dier rare landen, waar men voor uitlevering veilig is en dan daar in het verre Oosten opnieuw beginnen. Dat was natuurlijk waanzin zonder meer. En dan. Had de advocaat het geval wellicht met opzet zoo schromelijk overdreven, om het onbeschaamde honorarium voor dien even eenvoudigen als onuitvoerbaren raad meer gemotiveerd te doen schijnen?
[p. 196]
Tobias had hem van den aanvang af niet vertrouwd. Of was een dergelijke aderlating van zelf sprekend, zoodra men tegen afdreigers bescherming zocht en had de ander het voor de rest bij het goede einde?
Want natuurlijk had Tobias tot iemand van naam in zulke delicate aangelegenheden zijn toevlucht genomen en uit den aard der zaak op buitengewone kosten gerekend. Dit laatste was dan ook de reden geweest, dat hij na ontvangst van dien eersten en eenigen brief van Wafel, de zaak nog op zijn beloop gelaten had, vooral waar hem reeds tijdens de lezing der enkele regels, geenerlei twijfel meer overgebleven was aan wat hem vroeg of laat te wachten stond. Dat kon men gerust aan Wafel toevertrouwen, die bovendien in dit bijzonder geval alle aanleiding had zich een meester in zijn vak te toonen. Bovendien sloot alles als een bus, een rekensommetje kon niet eenvoudiger wezen en daar kon ook de duurste advocaat geen speld meer tusschen krijgen. Tenzij dan dat de verdorvenheid van het kind niettegenstaande haar jeugd... Maar dan was het ook reeds een proces. Wel vervloekt!
Wat Wafel schreef was dus bijzaak, maar dàt hij geschreven had, en zoo blijk gaf van het geval af te weten, terwijl de ploerten-vader natuurlijk bereid was alles te bezweren, dat gaf den doorslag, dat... Hier schrilde de telefoon-bel op de lessenaar, maar alvorens naar het toestel te gaan, opende Tobias voorzichtig de deur op een kier, nam daarna, met zijn gezicht naar de kamer, weder plaats en begon zich - geheel tegen zijn gewoonte - met gedempte stem te melden.
‘Ja, hier Termaete. Pardon? Jawel. Maar, mijnhéér Termaete, wel te verstaan. Watblief? Nu, dan wou hij
[p. 197]
van zijn kant maar zeggen, voor de laatste maal hier een half uur van zijn kostbaren tijd... Wat? Wat was dat? Maar zeer stellig, hij had haast. Welk nummer? Goed dan, ditmaal nog... Pardon...? Maar dacht men soms, dat hij stapelgek geworden was... Nog een kwartier, terwijl hij hier reeds meer dan een half uur.... Hallo! Hal-lo!...’
Maar hoe luid Tobias thans ook riep, er volgde geenerlei antwoord meer, de verbinding bleef verbroken en wanneer hij er prijs op stelde verder nog iets te vernemen, moest hij het hem opgegeven nummer opbellen, waarmede echter opnieuw een deel van zijn vrijen tijd gemoeid zou wezen.
Daar zat Tobias nu, na bijna een half uur bij de telefoon gewacht te hebben, zonder eenig resultaat hoegenaamd, behalve dan, wanneer hij er opnieuw een kwartier wachtens voor over had, de aansluiting met het hem verstrekte volgend nummer, waarvan al evenmin te zeggen was, of deze gunstiger zou verloopen.
Zoo was het van den aanvang af gegaan en tegen die telefoongesprekken met hun eindeloos wachten, met hun dikwijls onverholen beleedigingen, telkens door weer andere stemmen gevoerd, die hem soms kortweg bij zijn achternaam aansnauwden en allen zonder onderscheid van het gebeurde op de hoogte waren, tegen zulk een helsche plagerij was zelfs het sterke gestel van den heer Termaete niet meer opgewassen.
Daar moest en zou een einde aan komen. Wanneer hij ditmaal eens alles op één kaart zette? Niet meer opbellen en zoodoende het telefonisch verband prijs geven, hetgeen, volgens Wafel, nog denzelfden dag met een arrestatie zou
[p. 198]
worden beantwoord. Wat deed het er verder toe? Maar weg van hier. Afgeschud dien onduldbaren dwang, al zou het dan, gesteld dat alles zoo in zijn werk ging, desnoods van avond nog ergens in de stad kunnen wezen...
Maar hier voelde Tobias opnieuw, hoe het drastische eener dergelijke mogelijkheid zijn bevattingsvermogen verre overschreed. Zooiets was nu eenmaal ondenkbaar. Niemand, geen sterveling ter wereld, zou hem ooit de hand op de schouder leggen, met verzoek om, zonder opzien te baren, even mede te komen. Zelfs bij de lezing van het enkel door blinden haat ingegeven briefje van den onverlaat, had Tobias die laatste consequentie niet kunnen aanvaarden. Nooit zou hij een gevangen man zijn, hoewel de ander zich juist daaraan onverholen als aan een heerlijk braadvuurtje leek te koesteren. Ook voor de rest een hoogst typeerend epistel, deze razende uittarting...
Als zoo dikwijls reeds tijdens zijn eenzame zittingen bij de telefoon, die de gramophoon geheel op den achtergrond had gedrongen, liet Tobias opnieuw het kort verloop der gebeurtenissen, sinds die eerste vernietigende tijding uit het kamp der vijanden, aan zijn geest voorbijgaan.
Tegenover de juffrouw was het briefje al dadelijk een blamage geweest, maar die had desnoods nog aan een beleedigd wachtwoord kunnen denken. Tobias van zijn kant echter had onmiddellijk begrepen, waar het om ging. Reeds den middag na het vertrek van Kitty, had hij het schunnige briefje tusschen de kranten bij zijn ontbijt gevonden en, op het ergste voorbereid, zijn eetlust niet door een al te haastige kennismaking met den inhoud laten beinvloeden. Het adres kon reeds moeilijk compromit-
[p. 199]
teerender. Termaete zonder meer. Op een vunzig-grauwe enveloppe. Daaronder straat en huisnummer.
Tobias had in alle gemoedsrust ontbeten, maar van die kalmte was toch weinig meer over, toen het briefje, na tweemaal aandachtig te zijn doorgelezen, naast de resten van een bos radijs lag. Niet dat hij op een dier in hoffelijken vorm verhulde afpersingen had gerekend, waarin een zeker weledelgeboren heer verzocht wordt in een aangelegenheid, ten nauwste met zijn eigen belang verband houdend... Daarvoor was er tusschen hen beiden nu eenmaal te veel gebeurd. Maar een dergelijke zinlooze uitbarsting van vreugde en haat, had Tobias evenmin kunnen verwachten. Zoo iets zonder kop of staart en daarbij toch van een even fel uitdrukkingsvermogen, alsof de vijand ten voete uit midden in de kamer stond en hem zijn verguizingen toebrulde... Ook thans, het briefje nog eenmaal te voorschijn brengend, miste de lezing der enkele onsamenhangende zinnen, die Tobias woordelijk uit het hoofd kende en toch telkens weder als nieuw onder de oogen kreeg, hare eigenaardige uitwerking niet.
Bijna midden in een stuk blauw geligneerd papier, dat driftig uit een notitie-boek gerukt leek, stond in groot open handschrift het enkele woord ‘Eindelijk!’. Dat was het begin van het briefje, waarin bovenaan noch plaats, noch datum waren vermeld en op Tobias had deze impulsieve aanhef een bijna verlammenden indruk gemaakt. Want met geen ander woord kon er meer uitgesproken worden en alles, wat hem bij de plotselinge verschijning van den vader in de tegenover liggende loge met de snelheid van een bliksemstraal door het brein geflitst was, werd door dezen uitroep opnieuw en even verplet-
[p. 200]
terend bevestigd. ‘Eindelijk!’. Daartegen verbleekten de heftigste scheldwoorden en meer dan door alle bedreigingen, die nog volgden, werd het Tobias in dezen korten aanhef toegeschreeuwd, dat zijn vonnis onherroepelijk bezegeld en er met geld niets meer te redden was.
‘Eindelijk!’. Dat beteekende de wedervergelding voor zijn gevangenistijd, waarop de ander in steeds dieper vretende haat jaren lang tevergeefs gewacht had en die hem thans door een blind toeval plotseling mogelijk werd gemaakt. Daarom ook was dit woord het eerste, wat meer uitgeschreeuwd dan neergeschreven werd en bleef het ook enkele regels lang alleen staan, als had de ander zich aan den aanblik ervan niet genoeg kunnen verzadigen.
Maar dan moest zijn woeste haat weder losgebroken zijn en volgde er een reeks verguizingen, van schandvlek over onmensch tot kreng, waarvan Tobias zich natuurlijk niets aantrok, maar die toch een onbeholpen lachje om zijn bloedelooze lippen te voorschijn riepen. Ja, het was den heer Termaete ongeveer te moede geweest, als op dien regenachtigen namiddag, toen die afgezant van Judith hem al scheldende met zijn achterhoofd tegen de ruit van het groote koffiehuis gebonkt had. In een vreemde verdooving bleef hem ook thans nog die hartstochtelijke uitroep ‘Eindelijk!’ in de ooren klinken en leek de verdere inhoud van het korte briefje, hoe verontrustend op zich zelf dan ook, koel-zakelijk en van zelf sprekend.
Het sprak van zelf, dat er uit een dergelijke combinatie voor Tobias niets dan onheil voortkomen kon. Het echtpaar was bereid op alles te zweren en wat het overige betreft nam Wafel de leiding. Geld had deze in overvloed
[p. 201]
en er zou dus onmiddellijk tot vervolging kunnen worden overgegaan, ware het niet... Door te betalen was dus misschien nog een kort uitstel mogelijk en daartoe werd een telefoon-nummer opgegeven. Uiterlijk dan en dan diende daar opgebeld te worden... Maar bij het vooruitzicht van dit onderhoud, kon de schrijver zijn leedvermaak en de bandelooze vreugde, dat hij zijn vijand in de klem had, niet langer beheerschen en eindigde hij zijn briefje, na weder enkele regels onbeschreven te hebben gelaten, met den uitroep ‘O! O! wat een Feest!’, waarop nog een paar regels openbleven alvorens in hartstochtelijk-vinnig schrift nog de veelbelovende afscheidsgroet volgde: ‘Eerst wordt het gevild en gaat dan zelf achter tralies!’. Daarbij hadden die leege regels den schijn verwekt, als was er tusschen het schrijven door van matelooze voldoening door de kamer gedanst.
Na deze uiterst onderhoudende lectuur was Tobias' eerste ingeving geweest het liederlijke briefje te vernielen. Maar daarmede zou niets goed worden gemaakt, het ‘eindelijk’ werd er niet door gelogenstraft en zoo had Tobias - om te beginnen - zich een ferme hartversterking gegund.
Zijn gedachten hadden zich toen weder spoedig geordend, maar bij de velerlei zich aan hem opdringende mogelijkheden, waarop hij zijn noodlot wellicht nog had kunnen ontgaan, bleef Tobias toch niet al te lang vertoeven. Daartoe stond hij veel te vast in de werkelijkheid en zoo begon hij er zelfs niet mede, te overleggen, of het met hem reeds zoo ver gekomen zou zijn, indien zij op dien ongeluksavond niet naar de ‘Ermitage’, maar naar een andere gelegenheid waren getrokken. Met zulke spe-
[p. 202]
culatie's moest men bij Tobias liever niet komen! Want dat draaide er op uit, te willen weten, wat er gebeurd zou zijn, indien er van te voren iets anders was gebeurd dan zich in werkelijkheid toegedragen had en zoo iets liet Tobias gaarne aan anderen over. Want al kon hij wel begrijpen, dat in hun eerste schrik de meeste menschen van de waarheid nog niets willen weten en zich aan louter dergelijke veronderstellingen verdooven, hij hield zich kort en bondig aan de nuchtere feiten.
Geheel anders was het natuurlijk gesteld met de mogelijkheden, die door het schunnige briefje zelf werden geopend. Daarmede moest men zich wel degelijk bezig houden. Het kon bittere ernst worden; de bedreigingen echter konden even goed op bluf berusten... Tobias was, om begrijpelijke redenen, het meest geneigd om het laatste aan te nemen en zoo had hij besloten voorloopig alles op zijn beloop te laten. Van opbellen en om uitstel vragen kon in geen geval sprake zijn.
Toch was het Tobias bij al die onverschilligheid niet ontgaan, hoe hij aller-onverwachtst en op een hoogtepunt in zijn leven, opnieuw voor verwikkelingen werd gesteld, waarvan de afloop hoogst onzeker genoemd moest worden. Daaraan kon ook de stevigste hart-versterking niets meer veranderen, maar bij alle twijfel, die hem mocht vervullen, was Tobias tenminste van één ding vast overtuigd geweest. Hij bespeurde geenerlei lust meer om, tijdens de afwezigheid van Kitty, Wafel op de vingers te zien!
Ach, hij had ruimschoots genoeg gehad aan dat eene briefje en prees zich gelukkig juist onder zulke omstandigheden over een maand-auto te beschikken, waardoor
[p. 203]
hij zijn geldzaken en andere besognes kon blijven afdoen, zonder zich op straat aan al te onbescheiden blikken bloot te stellen. Ook kon de vrijheid, die hij nog slechts zoo korten tijd mocht genieten - in verband met zijn aanstaand huwelijk, wel te verstaan - hem er geenszins toe verleiden in dure gelegenheden afscheid van zijn jonggezellenleven te nemen. Integendeel, hij was voor de middaguren weer in de biljart-zaal teruggekeerd en de avonden en een goed deel van den nacht bracht hij in allerhand minderwaardige localen door. Trouwens, was het niet immer zijn gewoonte geweest danshuizen als de ‘Ermitage’ te vermijden. Dit alles kon echter niet beletten, dat de onaangename wederwaardigheden elkander automatisch waren opgevolgd.
XVII. Tobias wordt niet langer zoo behandeld als dit een heer van zijn stand heeft te verlangen.
Reeds den middag na de ontvangst van den dreigbrief, werd Tobias in zijn gezonden droomloozen slaap gestoord door een hoogst opdringerig bellen, dat maar geen einde wilde nemen. Nu was dit in den huize Termaete op zich zelf reeds een buitengewoon ongepast verschijnsel, daar ieder soort luidruchtigheid omtrent dit uur ten strengste verboden was, maar Tobias maakte er tevens uit op, dat de juffrouw zich met haar toilet onbehoorlijk verlaat moest hebben. Ten zeerste ontstemd van plan zelf op te staan, hoorde hij het bellen eindelijk verstommen en werd er even later aan de slaapkamerdeur geklopt. Er was door een gerechtsdienaar in uniform een schrijven van de politie gebracht, waarvan het ontvangbewijs door Tobias eigenhandig moest worden onderteekend.
[p. 204]
De juffrouw bleek geheel van stuur en waarschijnlijk minder omdat zij zich verslapen had, dan wel door het verband, dat zij begon te brengen tusschen zekere verandering, die zij bij haar heer en meester reeds meende gadegeslagen te hebben en den grooten brief, met de haar hoogst antipathieke blauwe zegels, waarmede zij hem uit zijn beste rust moest wekken.
Tobias deed natuurlijk, alsof hij daarvan hoegenaamd niets bemerkte, maar het had hem toch de grootste moeite gekost zijn onverschilligheid te bewaren en na het vertrek van de juffrouw, had hij met bevende hand de zegels verbroken.
Om kort te gaan, de aangifte was gedaan, de aanklacht ingediend! Jawel, en of hij maar zwart op wit en naar waarheid wilde verklaren, wanneer hij een zekere jaarmarkt had bezocht en waar hij daar zijn intrek had genomen... Gaat zitten!
Wanneer een ijzeren greep Tobias in den nek gevat, hem uit bed gesleurd en weer op de been gezet had, zou hij niet ruwer tot de werkelijkheid teruggekeerd kunnen zijn dan na de lezing dezer enkele regels, terwijl hij, woest de kamer ingesprongen, zich overhaast en binnensmonds pratend begon aan te kleeden. Want in zijn diepen droomloozen slaap had hij het gevaar, waarin hij nog zoo kort verkeerde geheel vergeten en vond, nu uit de zwarte hinderlaag van de nacht het monster hem te lijf gegaan was, geen middel van verweer.
Want in zijn verbeelding was het proces reeds in volle gang. Hij stond er van aangezicht tot aangezicht met zijn aanklagers en met enkele vragen en antwoorden werd er door het gerecht over zijn lot beslist. Want zoo en niet
[p. 205]
anders had het zich toegedragen en liegen kon en wilde hij niet. De veroordeelde kon weder naar zijn cel geleid worden... Maar dit heette natuurlijk waanzin en zou nooit wezen en waar hij zich zelf niet meer tegen dit uitvaagsel van het laagste te beschermen wist, moesten zijn medemenschen hem redden.
Zonder zijn ontbijt aan te roeren had Tobias het huis verlaten om den advocaat te bezoeken. Op de hoek van een zijstraat had hij de auto verlaten en order gegeven daar zijn terugkomst af te wachten. Want bij al zijn beslommeringen had hij de kleinigheden nog niet vergeten en daarom vermeden op den toch reeds als zeer kostbaar bekenden raadsman geheel onnoodig een te welgestelden indruk te maken.
Eenmaal in de deftige wachtkamer had Tobias ook voor de rest zijn zelfbeheersching teruggevonden en naarmate dit het geval was, vervulde hem de reden van zijn komst en het eerste openlijk onderhoud, dat daarover gevoerd diende te worden, met steeds grooter weerzin. Het ging hem daarbij niet veel anders dan een zieke, die uit angst voor de behandeling, geen pijn meer meent te bespeuren en hij had er reeds over gedacht om maar weer heimelijk te verdwijnen, toen een klerk zijn beurt afriep om binnen te komen.
De advocaat beantwoordde in geen enkel opzicht aan de voorstelling, die Tobias zich van zulk een persoonlijkheid van naam gemaakt had en het was vooral diens jeugd, waaraan hij aanstoot meende te mogen nemen. Ook had het hem bijzonder onaangenaam getroffen, dat, zoodra hij, zij het dan hooghartig en onwillig, de aanleiding van zijn bezoek met een enkel woord had kenbaar ge-
[p. 206]
maakt, de ander was opgestaan en de dubbele deur der spreekkamer behoedzaam had gesloten. Dat begon inderdaad op een operatie te lijken!
Veel meer was er niet noodig geweest om Tobias tot verzet te prikkelen en toen hij bemerkte, hoe tijdens zijn verder relaas nopens het gebeurde, de advocaat hem met eenzelfde mengeling van nieuwsgierigheid en lichte spot begon gade te slaan als indertijd de dokter bij zijn verhaal van den hooiwagen, had hij zijn argument van de verdorvenheid der bedreigde onschuld te berde gebracht.
Toen daarop beweerd werd, dat in gevallen als het onderhavige deze omstandigheid onveranderlijk als verontschuldiging dienst moest doen en de ander dus blijkbaar reeds aan de waarheid zijner uitlatingen twijfelde, was Tobias voor een oogenblik geheel vergeten gekomen te zijn om hulp en bijstand in te roepen en had hij, in plaats daarvan, den advocaat zijn eigen meening omtrent het geval uiteengezet.
Neen, mocht hij eens even in dit verband wat vermelden? Voor korten tijd in een der eerste hotels een heerendiner medegemaakt. Namen wilde hij hier niet noemen. Het hotel zelf zeide trouwens reeds meer dan genoeg omtrent het maatschappelijk niveau van dat heeren-gezelschap. Welnu, daar had onder anderen mede aangezeten de directeur eener groote bank, die vroeger ergens Consul was geweest en die op een dienstreis in die kwaliteit in het een of ander Oostersch land... Om kort te gaan, die had in zijn slaapkamer, bij wijze van attentie van zijn gastheer, iets van hoogstens negen jaar aangetroffen. Zooals dat daar dan pleegt te gaan... Maar de Consul had er geen schik in gehad, de bediening laten komen en iets,
[p. 207]
meer passends, voor zijn leeftijd gevraagd. Maar nu vraag ik U! Uit dat laatste viel dan toch allerhand op te maken. En dat werd door een Consul in zulk heeren-gezelschap letterlijk zoo gezegd, zonder dat iemand er aanstoot aan nam. Integendeel, het was lachend door den beugel gegaan en nu zou men hier voor een liederlijke slet...!
Het had den advocaat eenige moeite gekost Tobias tot kalmte en zijn gedachten weder in een nuchter-zakelijk verband te brengen. We waren hier nu eenmaal niet in Abessynië en hoe men voor de rest over dergelijke liefhebberijen ook mocht denken, waar zoo iets strafbaar was gesteld, diende er voor gezorgd te worden, dat het niet aan het licht kwam. Maar dat was blijkbaar door zijn geachten cliënt verzuimd. Wie of er dan van afwist en daarvan misbruik trachtte te maken?
Bij het hooren van den naam had zich het gelaat van den vrager reeds versomberd, maar na de lezing van het briefje, dat Tobias hem - voor het eerst lichtelijk beschaamd - zwijgend overhandigd had, bleef er in zijn trekken ook niets meer over, dat hoop op een eenigermate gunstige oplossing had kunnen geven. Dat kon niet alleen comediespel zijn om het honorarium op te schroeven. Die verslagenheid leek echt.
Tobias kreeg er zijn goede luim door terug. Bijna met leedvermaak had hij nog verteld wat er indertijd tusschen den afperser en hem was voorgevallen en, als apotheose, zijn raadsman het schrijven der politie overhandigd.
Maar nu kwam toch de beurt aan Tobias om groote oogen op te zetten. Hoe nu? Die brief zou niets dan bluf wezen? Niets anders. In gevallen als het zijne ging aan de arrestatie geenerlei waarschuwing vooraf. Wat blief?
[p. 208]
Betreurenswaardig genoeg echter was er blijkbaar met geld bij de ondergeschikte elementen der justitie nog altijd wat te bereiken. Aha! Of de heer Termaete zich maar zelf even overtuigen wilde? Een gedrukt formulier, waarin omtrent den aard der aanklacht verder met geen enkel woord gerept werd. Niets anders dan een brutale bangmakerij. Voorloopig wel te verstaan!
Tobias had zijn ooren nauwelijks durven te vertrouwen. Het was nog geen politie-zaak en de brief, die hem zoo in draf gebracht had, louter humbug! O! o! wat een boeven-pak al was het ontegenzeggelijk ook een formidabele grap.
Zoo maakte het niet den minsten indruk meer op Tobias, dat de ander bij zijn sombere opvatting van het verloop der afpersing bleef volharden en slechts met klem zijn raad kon herhalen zich van iedere betaling te onthouden en zoo spoedig mogelijk, liever van avond nog dan morgen, de aftocht te blazen. Een pretje was het niet. De Staten, waar men voor uitlevering veilig was, lagen niet naast de deur. Maar waar zijn cliënt van de constructie van een alibi of iets dergelijks niets wilde weten... In geen geval? Ja, dan bleef er niet veel anders over.
Inderdaad, het eenige wat hier den heer Termaete nog te doen stond, was, met het oog op zijn overhaaste afreis, het honorarium zonder verwijl te betalen. Het overtrof bij verre de kosten van het verlovings-dineetje en van het gevoel van bevrijding, dat hij voor een oogenblik ondervonden had omdat de politie nog niet in zijn aangelegenheid betrokken bleek te zijn, bleef bijster weinig meer over.
Want aan goede of kwade handen toevertrouwd, werd
[p. 209]
er in beide gevallen uit zijn ‘geheim’ bare munt geslagen en dat was geen prettige ervaring.
Alleszins verklaarbaar dus, dat, na het bezoek bij den advocaat, Tobias geprobeerd had deze zoo delicate zaak alleen in orde te brengen. Trouwens, wat viel er verder nog te bespreken? Van deskundige zijde was hem bevestigd, wat hij van den aanvang af geweten had. Het drietal had hem in hun macht en wanneer hij niet op den loop ging, diende er voorloopig betaald te worden.
Tobias had nog geaarzeld het door Wafel aangegeven nummer op te bellen, want hij wist natuurlijk even goed als de advocaat, zoodoende zijn eigen graf te graven. Ja, nadat hij het nummer reeds verlangd had en op de aansluiting zat te wachten, had hij den hoorn weder op het toestel geworpen en nog in volle ernst overwogen den raad van den advocaat op te volgen. Want het land verlaten was natuurlijk de eenig afdoende uitkomst, al het andere slechts va-banque-spel, dat bij zijn opbruisend karakter des te gevaarlijker leek. Misschien, wanneer er deze verloving niet tusschen zat...?
Maar neen, zelfs dan nog niet. Het hazenpad voor den ander kiezen, deed en deed hij niet! Zoo iets bestond eenvoudig niet! Maar dan moest men het verder verloop ook onpartijdig onder de oogen durven zien. Want aan te nemen, dat de aanrander ten slotte nog van zijn wraakplannen afstand zou doen, dat was natuurlijk kinderachtige dwaasheid. En toch, dat was het cardinale punt en daar wilde Tobias meer van weten.
Zoo zou hij bijvoorbeeld wel eens willen weten, welke van die twee: geld of haat, ten slotte het sterkste mocht blijken. Geld bleef de groote factor en waar zelfs liefde
[p. 210]
het gewoonlijk tegen contanten niet houden kon, was er geen enkele reden het spel reeds verloren te geven. Trouwens, waarom anders werd er met de arrestatie nog gedraald... Geld, goudstukken, chèque's tegen haat, dat was voor Tobias de nieuwe leuze geworden en daaraan had hij ook het geduld ontleend de vernederende kwelling van het telefoneeren te verduren. Want, hoe vreemd het ook moge schijnen, Tobias hunkerde er thans bijna naar de eerste betaling te doen en hoopte, geheel tegen beter weten in, daarna voor langen tijd met rust gelaten te worden. Ook omtrent Wafel zelf gaf Tobias zich aan door niets gemotiveerde illuzies over. Die zou de slechtste wel niet wezen. Daar moest toch ten slotte een verstandig woord mede te spreken zijn. Die wraakneming behoefde toch niet op leven en dood te gaan. Met een klap op de schouder en een ‘Kom Wafel’, moest die zaak reeds dadelijk een ander aanzien krijgen. Dat kon men gerust aan Tobias overlaten.
Ook leek de afdreiger hem nog de eenige, met wien hij zich over het gebeurde gewoon weg zou kunnen onderhouden, zonder zich daardoor als bij den advocaat reeds een soort blauwbaard te voelen, en zoo had Tobias zich met schier onuitputtelijke lankmoedigheid gedurende enkele dagen aan de telefoon laten voor de gekhouden, opschrikken, uitlachen en beleedigen, tot het hem eindelijk gelukt was die eerste zoo zeer begeerde persoonlijke ontmoeting tot stand te brengen. Maar daarmede werd dan ook aan zijn luchthartige verwachtingen voor goed een einde gemaakt.
Voor alle zekerheid had Tobias dien avond, behalve zijn cheque-boek, ook een geladen revolver mede geno-
[p. 211]
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Tobias en de dood - 13
  • Parts
  • Tobias en de dood - 01
    Total number of words is 4613
    Total number of unique words is 1040
    49.5 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    71.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 02
    Total number of words is 4621
    Total number of unique words is 1485
    40.5 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 03
    Total number of words is 4779
    Total number of unique words is 1541
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 04
    Total number of words is 4805
    Total number of unique words is 1476
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    60.9 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 05
    Total number of words is 4801
    Total number of unique words is 1352
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    68.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 06
    Total number of words is 4772
    Total number of unique words is 1360
    45.2 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 07
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1404
    42.7 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 08
    Total number of words is 4850
    Total number of unique words is 1385
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 09
    Total number of words is 4894
    Total number of unique words is 1416
    45.0 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    67.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 10
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1436
    41.4 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    67.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1398
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 12
    Total number of words is 4687
    Total number of unique words is 1389
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 13
    Total number of words is 4811
    Total number of unique words is 1459
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 14
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1374
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 15
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1393
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 16
    Total number of words is 4718
    Total number of unique words is 1587
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    56.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 17
    Total number of words is 2280
    Total number of unique words is 926
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    68.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.