Tobias en de dood - 07

Total number of words is 4804
Total number of unique words is 1404
42.7 of words are in the 2000 most common words
60.4 of words are in the 5000 most common words
68.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Zoo bleef Tobias er die dagen maar de voorkeur aangeven zich, na afwikkeling zijner geldzaken, tot het vallen van den donker in zijn kamers terug te trekken. Dit ging natuurlijk niet zonder er iets, hoe weinig dan ook, te gebruiken en al bracht hij de rommel aanvankelijk ook zelf mede, de juffrouw moest het dan toch maar voor hem opdienen, soms zelfs eerst klaar maken. Waar hij dus een nieuwen dienst van hààr begeerde, ging het niet aan de reisbeweging langer vol te houden, waarvan hij trouwens zelf reeds meer dan zijn bekomst had...
Om kort te gaan, Tobias haalde bakzeil en al liet de juffrouw ook geen zweem van leedvermaak doorschemeren, zoo ontging het hem toch niet, dat de onbestemde verwachting van een verandering in zijn leven, op geheel iets anders uitgeloopen was, dan hij er zich - hoe vaag dan ook - van voorgesteld had. Belachelijk! Want juist als na dien mislukten kaartavond, had hij weer alleen de wijk genomen, maar met dit onderscheid dan toch, dat hij zich thans reeds in zijn kamers opgesloten hield, terwijl hem toen nog zijn volle bewegingsvrijheid overgebleven was. Inderdaad een hoogst eigenaardige gang van zaken.
Ja, Tobias was er niet meer ten volle van overtuigd, dat een informatie nopens hem ingewonnen, nog altijd zoo zonder meer in zijn voordeel uit zou vallen. Niet dat zijn eenmaal gevestigde roep als heer van goeden huize daardoor ook maar in het minste kon worden beinvloed, maar die voorzichtige en tevens handige speculant was
[p. 104]
Tobias toch lang niet meer. Neen, dat werd zoo voetstoots niet meer toegegeven.
Hier kwam de juffrouw binnen. Als zoo dikwijls had Tobias haar discreete kloppen niet gehoord. Onwillig bleef hij haar bijna dreigend aanzien en onder andere omstandigheden had zij het stellig niet gewaagd hem zoo met een verzoek lastig te vallen. Maar waar zij in die reisbeweging de meerdere gebleven was, bestond er ook geen aanleiding zich thans bijzonder onderdanig te betoonen. Trouwens met de nieuwe betrekking was het reeds zoo goed als in orde, er ontbrak alleen nog maar de wederzijdsche persoonlijke en bevredigende kennismaking aan. Daartoe echter moest zij twee dagen uit de stad.
De juffrouw gaf Tobias reeds bedrukt verslag, een telegram te voorschijn brengende: ‘overkomst zeer gewenscht’. Het moest met dat eenig overgebleven familielid op leven en dood gaan. Ja, kort na Tobias' vertrek was die Jobstijding gekomen. Was het soms vandaag de dertiende niet en bovendien een Vrijdag! In haar eerste verwarring had zij gemeend, dat het voor den heer Termaete zelf geweest was. Hoe hadden haar handen gebeefd, maar toen had zij, godlof, eindelijk ook haar eigen naam op het adres gelezen. Van verdere teekenen van droefenis had de juffrouw wijselijk afgezien. Maar of zij nu van Zaterdagmorgen tot Zondagavond weg mocht blijven. Voor een noodhulp kon worden gezorgd.
Tobias had driftig en uit de hoogte afgewuifd. Maar dat betrof slechts zijn weigering een vreemd gezicht om zich te krijgen. Overigens, hij hoopte van harte, dat de juffrouw in hare verwachtingen bedrogen mocht uitkomen. Het viel moeilijk te zeggen, of dit laatste uitsluitend
[p. 105]
het ziektegeval gold. En al was het dan wel wat al te gemakkelijk naar haar zin, de juffrouw kreeg de verlangde vergunning en behoefde niet voor den volgenden Maandagmorgen terug te wezen. Tobias zou het dien tijd wel zelf opknappen. En nogmaals. Het beste!

Zoo was het alleszins begrijpelijk, dat Tobias, om zich voor zijn kamer-arrest van overdag schadeloos te stellen, het 's avonds wat later had gemaakt. Ook zorgde hij wel, dat het hem tijdens zijne vrijwillige afzondering, waaraan hij voor zich zelf den schertsenden bijnaam ‘arrest’ gegeven had, vooral aan niets ontbrak.
Niet alleen, dat het veel goedkooper was de drinkerij in eigen beheer te hebben, maar bij al die tegenslag der laatste dagen geloofde Tobias zich een extra hart-versterking te mogen gunnen en had die meening ook rijkelijk in de daad omgezet. Misschien dat hij zich tijdens zijn eenzame zittingen wat al te goed gedaan had. Kon wezen. Maar Tobias behoorde nu eenmaal tot die krachtige naturen, die het voor de buitenwereld zelden of nooit tot werkelijke dronkenschap brengen, terwijl zij in hun eigen gevoel pas beginnen op te leven, zoodra een zekere dreigende leegte voor een nauw merkbaar roesje heeft plaats gemaakt. Of beter gezegd, naarmate de dag verloopt, begint zich ook immer meer de even ontnuchterende als neerdrukkende gewaarwording op te dringen, als zou er iets ontbreken of niet geheel in orde zijn. Soms wil zich zelfs de overtuiging hardnekkig vastzetten, in het leven volslagen te zijn mislukt, om zoo een andermaal weer tot de grootste minachting voor zich zelf te voeren.
In één woord, een naargeestige toestand, die beslist niet
[p. 106]
meer normaal is te noemen en daarom ook niet zorgvuldig genoeg uit den weg kon worden gegaan. Waar nu echter een jaren lange ondervinding heeft geleerd, dat er tegen deze gevaarlijke inzinking een middel bestaat, dat even snel als onfeilbaar al die neerhalende gedachten op de vlucht slaat, dan zou men toch meer dan tegen zich zelf moeten wezen om daar geen uiterst dankbaar gebruik van te maken.
Ja, en van een roes, - daar wenschte Tobias, wat hem betreft, hier nog eens den nadruk op te leggen -, mocht op die manier in het geheel geen sprake meer zijn. Want het gevoel van zekerheid, dat dan terugkeerde, kon toch met de beste wil niet als iets abnormaals worden aangezien. Integendeel, hetgeen zoodoende - Tobias hield met een zelf-bewust lachje zijn glas tegen het licht - de wijk had moeten nemen, dat ging niet door den beugel, dat was niet in den haak.
Zeer zeker, maat houden was ook in dat opzicht - waar trouwens niet - geboden, maar hier hing toch alles, meer dan in andere gevallen, van de persoonlijkheid af. Jonkheer Peet bijvoorbeeld, zoodra die wat te diep in het glaasje had gekeken, werd van vaal-bleek lijk-groen, alsof hij de cholera onder de leden had, moest zich dan tijden lang afzonderen en was ook daarna nog dikwijls dagen lang niet te spreken. Anderen weer begonnen de boel kort en klein te slaan of opperden zelfmoord-plannen.
Bij Tobias niets van dit alles. Wat dat betreft, genoot hij als student reeds een zekere reputatie en bleef ook thans nog tot het einde zich zelf onverstoorbaar gelijk. Ja, hij kon zich eerder voorstellen in die hoogst ontevreden, prikkelbare stemmingen, die hem tegen den avond overvielen,
[p. 107]
dat hij dan de een of andere dwaasheid zou begaan...
Maar waarom zich daarmede thans het hoofd te breken, waar hij dat gevoel van onzekerheid al weer goed en wel de baas gebleven was en, in de beste stemming bij de gramophoon gezeten, een van Fransje's geliefkoosde platen af liet draaien.
Want dien Zaterdagmorgen was er geen beurs geweest en in het weldoend besef, er dus niet voor zaken op uit te moeten, werd zijn plan om op te staan telkens weer een half uur uitgesteld. Toen Tobias er eindelijk toe kwam de juffrouw te bellen, was alles stil gebleven en schoot hem daardoor pas haar verlof te binnen.
Bij het opstaan had Tobias het gevoel van een schooljongen met vacantie gehad, zoo goed beviel het hem eens heelemaal alleen thuis te wezen. Wel was het niet al te vroeg meer, maar hem bleef voor het uitgaan toch nog ruimschoots tijd om op zijn gemak te ontbijten, dan eindelijk dien zoo hoog noodigen brief over de verhooging van zijn lijfrente op pooten te zetten en daarna nog bij een mooie plaat zijn eerste oorlam te nemen.
Eenmaal aangekleed, had Tobias in de zitkamer aan een der ramen zijn ontbijt bereid gevonden. Er moest alleen nog maar theewater worden gekookt en na het zich goed te hebben laten smaken - het was een buitengewoon substantieel ontbijt - had hij, zachtjes fluitend, het gebruikte servies naar de keuken gebracht. Daarna was de brief aan de beurt gekomen.
Brieven schrijven was voor Tobias altijd een heel karwei. Ditmaal bleek het reeds te donker om het, tegen het licht in, aan zijn lessenaar te doen en daarom was hij maar aan het kleine tafeltje bij het venster blijven zitten. Alvo-
[p. 108]
rens met schrijven te beginnen, had hij zijn jaquet uitgedaan, zoodat het er meer op leek, of er geroeid of gebiljart moest worden en aan het voor zijn postuur veel te kleine tafeltje kon hij ook niet op streek komen, zonder eerst nog allerhand bonkige bewegingen ten beste te hebben gegeven, die hem zoo verbluffend op een groot dier in menschen-kleeren deden gelijken.
Zoo schoof hij tusschen zijn groote handen het lichte tafeltje een paar malen heen en terug, tot hij er eindelijk evenwichtig achter kwam te zitten, hield daarna de penhouder op armslengte boven zich in het licht om de pen aandachtig te kunnen controleeren, leunde, daaromtrent gerustgesteld, met beide handen en zijn volle gewicht op het tafeltje, als vreesde hij, hoe dat ten slotte zijn schrijven toch niet zou kunnen uithouden, om dan toch eindelijk aan te vangen. De zware wenkbrauwen dreigend gefronst, soms weer werkeloos achterover leunend, de penhouder op armslengte van zich af gestrekt.
Maar de brief was ditmaal boven alle verwachting geslaagd en daar zat Tobias nu, ten zeerste met zich zelf ingenomen, dat hij zijn eersten vrijen dag tot het aanbreken van den avond geheel volgens programma ingedeeld had. Het vertrek der juffrouw werkte nog enkel als een opluchting. Van dat telegram dacht hij natuurlijk reeds het zijne; daarvoor moest men bij Tobias liever niet wezen, maar daarvan thans afgezien, was hare afwezigheid hem dààrom vooral zoo welkom, daar hij nu weer eens de platen kon laten draaien, die Fransje tot in den treure was komen hooren.
Hoe vreemd het ook moge lijken, maar een zekere schroom had Tobias er van weerhouden, sinds Judith zoo
[p. 109]
zonder eenig levensteeken weg gebleven was, die groote opera's opnieuw te doen weerklinken, waarnaar zij zoo dikwijls samen sprakeloos geluisterd hadden, ofschoon de juffrouw die muziek wel niet meer herkend zou hebben. Hoogst waarschijnlijk zelfs, maar zijnerzijds bestond er nu eenmaal een zekere fijngevoeligheid in zulk soort dingen en zoo had hij - ook al uit pieëteit - de aller-eerste plaat van hun eerste samenkomst tot het laatste bewaard.
De meesleepende liefdes-aria uit ‘Madam Butterfly’ liep ten einde. Tobias voelde zich wonderlijk getroffen en opgestaan om de naald van de plaat te nemen, dronk hij nog eerst bedachtzaam en met kleine teugjes zijn glas leeg. Ach, hij had er genoeg van. Hij sloot de gramophoon.
Met den rug naar het instrument gezeten, stak hij een sigaar op en bleef luiweg in de reeds schemere kamer staren. Soms glimlachte hij fijntjes of streek zijn lange snorren beurtelings liefkoozend op. Zoo alleen in het halfdonker voelde Tobias zich ook niet in het minst vereenzaamd. Ook verwijlden zijn gedachten niet langer bij het verleden. Waartoe ook? De afwezigheid der juffrouw en de loome stilte van het nog bijna slapende huis, hadden zijn verbeelding als van zelf weer in die andere sfeer geleid. En waarom zou zich een vrouw, ook zonder wachtwoord, in deze behagelijke omgeving niet blijvend op haar gemak gevoelen?
Van plan zich zelf gezondheid toe te drinken, kwam Tobias een afspraak voor dien avond te binnen. Niet dat hij de afspraak zelf vergeten was, maar wel de noodzakelijkheid zich eerst nog te verkleeden. Hij, Tobias, was de gast van Jhr. Peet. Wat er eigenlijk te doen was, wist hij niet, maar smoking was het minste, had Peet gezegd.
[p. 110]
Goede hemel, maar dan diende er onverwijld toilet te worden gemaakt. Wel jammer, dat hij daaraan 's morgens niet gedacht had, dan had de juffrouw nog voor haar vertrek alles kunnen klaar leggen. In godesnaam, dan maar weer opgestaan en zich ditmaal zonder hulp aangekleed. Waar alles op andermans kosten beloofde plaats te vinden, moest men wel beginnen met er zelf iets voor over te hebben...
In de zitkamer was de schemering reeds tot volslagen duisternis overgegaan, toen op de schrijftafel naast aan de telefoon-bel schrilde. Het duurde een gansche wijle voordat op de lessenaar het electrisch licht werd opgedraaid en de hoorn van het toestel genomen, maar het had toch niet zoo lang kunnen duren, of aan de overkant der telefoon werd er blijkbaar nog gewacht.
‘Maar natuurlijk had hij aan de afspraak gedacht. Hoe zou hij een dergelijke uitnoodiging... Ha! ha! Toilet maken? Wel, hij dacht er niet aan en kwam zooals hij hier stond. Wat nu? Met het oog op de dames!? Maar dat had men van te voren moeten zeggen; men kende Tobias toch, dan had hij beslist bedankt! Nu ja, maar dan wilde hij eens wat zeggen. Dan kwam hij zooals hij hier stond, of dan moesten die dames het maar zonder hem... Nu, goed dan. All right! Maar iets later kon het intusschen wel worden...’
De hoorn werd op het toestel geworpen, het electrisch licht op de schrijftafel uitgedraaid en na een oogenblik van volkomen duisternis, sloeg in de zitkamer het getemperde zolderlicht op. Mat vloeide het over de donkerwijnroode zijden overgordijnen, waarin de vogels en de bloemen vaag opdoemden, werd langzaam door de zacht-
[p. 111]
gekleurde tapijten opgeslurpt, glansde kil op het gladde leder van de groote stoelen, versplinterde in het kristal van een vaas op tafel, verstrooide zich doelloos aan de half-donkere zoldering, om dan weer kracht en rust te vinden in de tegenstelling van het helderste wit en even onuitdoofbaar mat-zwart.
Het was Tobias, die zijn raglan reeds over den arm, midden in de zitkamer kwam te staan. Met zijn spiegelende lakschoenen, zijn glinsterende ringen, de fonkeling van zijn diamanten overhemds-knoopjes, zijn witte handen en wasbleek gelaat, die door zijn zwarte kleedij nog witter en bleeker deden, leek hij meer licht terug te kaatsen, dan de getemperde zolderlamp te geven vermocht.
Zoo enkel in wit en zwart, met zijn, door de angstvallig in plooi gehouden dracht, kort afgemeten bewegingen, kreeg zijn verschijning iets doodsch en opvallends automatisch. Maar ontegenzeggelijk was het een heer, die met een lichte buiging en een hoofsche lach zich zelf in den spiegel tegemoet kwam.

X. Na langen tijd komt Tobias weder in beter gezelschap. Bedenkelijke gevolgen daarvan.
Tobias lag in bed. Op het nacht-tafeltje ernaast brandde het electrisch licht nog. Hij rookte zijn havannah ten einde... Zoo rustig liggende kon hij het nauwelijks gelooven weder alleen thuis te zijn. Niet begrijpen, dat deze zoo in alle opzichten geslaagde avond reeds weder tot het verleden behoorde. Onherroepelijk voorbij was!
Maar zoo ging het immer. Zoodra het leven eens bij hooge uitzondering ten volle de moeite waard bleek, men
[p. 112]
er maar niet genoeg van krijgen kon en het zoo voor goed zou willen vast houden, dan kwam de tijd om het te verzengen. Dan gaat alles veel te snel in zijn werk en eenmaal voorbij, maakt het een eenzelfden verblindend-fellen en toch onwezenlijken indruk, als ware het leven bij magnesium-licht opgenomen.
Dat het iets bijzonders beloofde te worden had Tobias trouwens reeds dadelijk na het verlaten van zijn kamers bemerkt. Het was mistig, maar voor het late jaargetijde opvallend mak-warm weer, zoodat hij een open rijtuig naar het hotel van afspraak had kunnen nemen. Het liefste was hij er te voet heen gegaan, want toen reeds had zich die zeldzame gewaarwording aan hem opgedrongen, dat hetgeen hij ging beleven, zich veel te vlug zou afspelen en dat hij het dus moest trachten tegen te houden, in plaats van er aan vooruit te snellen. Maar door die aankleederij was het nu eenmaal voor een wandeling te laat geworden en bleef er niets anders over dan een fiacre aan te roepen.
Tobias gelastte den koetsier zijn weg door de hoofdstraten te nemen en van uit het open rijtuig op de voetgangers neerblikkend, voelde hij zich immer beter geluimd. Er was iets in den mistig-rookenden avond, met zijn gedempte geluiden en omsluierde lichten, dat hem aan zijn studenten-tijd herinnerde, wanneer hij nog laat en alleen op avontuur was uitgetrokken. Tobias voelde hoe eenzelfde hoog-gespannen verwachting, een even onbestemde levensvreugd als in die lang-vervlogen jaren, zijn blik verhelderde en zijn adem sneller deed gaan.
Toen was het rijtuig voor het hotel aangekomen en ontwaarde hij de drukke lichte straten nog slechts ver-
[p. 113]
kleind en geluidloos van uit de verte. Maar dat verruimde gevoel zich in betere lucht, in hoogere streken te bevinden, had hem dien ganschen avond niet meer verlaten en leek ook door het gezelschap, dat hij reeds in de hall van het hotel verzameld vond, in alle opzichten gerechtvaardigd.
Alleen de ontvangst - het moet gezegd worden - had Tobias niet in overeenstemming toegeschenen met de meer dan deftige omgeving en hij moest zelfs aannemen er tegenover het geschoolde personeel iets aan prestige door te hebben ingeschoten. Aanvankelijk, wel te verstaan.
Want Jhr. Peet had blijkbaar reeds meer gedronken dan goed voor hem was en na de heeren aan elkander voorgesteld te hebben, begon hij Tobias met diens smoking voor de gek te houden. Nu was van het gezelschap inderdaad niemand in avonddracht en van dames bleek er gelukkig heelemaal geen sprake. Tobias verheugde zich oprecht, dat er niets bijzonders aan de hand was, zijn stemming werd er zoo mogelijk nog beter door en zoo gunde hij den ander gaarne de voldoening, hem te hebben beetgenomen. Vooral ook waar hij de gast van Jhr. Peet was, of liever van diens broer, die het diner ten beste gaf en er veel beter voor zat. Dat begreep Tobias allemaal wel. Dat Jhr. Peet deze gelegenheid aangegrepen had om zich, zonder er zelf een cent voor uit te geven, te revancheeren voor alles wat hij in den loop van hun omgang genoten had. Maar daarom behoefde die grappemakerij nog niet zoolang te duren en wat minder luidruchtigheid ware hier stellig op zijn plaats geweest. Trouwens Tobias kende dat uit zijn studenten-jaren.
‘Tobias met de witte borst! Of hij lang had moeten
[p. 114]
wachten bij de verhuurster en veel pand betalen? Of het een wezenlijk hemd, of enkel maar een groot los front was?’ Jawel, ga je gang maar.
Het gezelschap begon zich intusschen uit de hall naar de bar van het hotel te begeven. Tobias onderhield zich met den broeder van Jhr. Peet, een geheel andere verschijning, kort en tamelijk dik. Deze ging voor meerdere maanden naar Amerika en nam met dit diner van zijn broeder en de andere heeren afscheid. Bijzonder veel genoegen deed het hem zoodoende ook nog met den heer Termaete, den vriend van zijn broeder, kennis te kunnen maken.
Tobias had gevleid een lichte buiging gemaakt. Hij kende overigens den eigenlijken samenhang. Jhr. Peet lag met de vrouw van zijn broeder overhoop en kwam daar sinds lang niet meer aan huis. Daarom dit afscheid in een hotel.
Terwijl allen reeds in de bar hadden plaats genomen, herinnerde zich Tobias, geheel onverwacht, wat er met zijn vriend was gaande geweest. Want de broeder had diens vroegere carriere bij de marine ter sprake gebracht, en jawel. Daar had je het! Een paar klinkende oorvegen in een overspel-aangelegenheid. Duel geweigerd. Den dienst uit gemoeten. Aha! Hoogst eigenaardig, dat hem dit hier zoo plotseling te binnen schoot.
Tobias begon zich immer meer op zijn gemak te gevoelen. Hij had gemerkt er dien avond met drinken niet onder te krijgen te zijn en nam zich voor kalm doch rijkelijk op zijn kosten te komen. Het gesprek was algemeen geworden. Het ging over de kans van slagen van een nieuwe groote onderneming en luiweg in een groote leder-
[p. 115]
stoel geleund, monsterde Tobias aandachtig het gezelschap, waarin hij onverwacht opgenomen was.
Jhr. Peet, ondanks zijn predicaat, moest het tegen deze zaken-menschen beslist afleggen. Vooral zoo half dronken maakte hij reeds een danig verloopen indruk. De namen der anderen had Tobias - behalve een enkele zeer bekende - onmiddellijk weder vergeten, maar men behoefde slechts op den snit der kleeding en de gezichten van dat vijftal te letten, om dadelijk te weten, wat men voor zich had. Wel vertoonden zij een verbluffende overeenkomst met elkander, zooals ook hun zekerheid van optreden uitsluitend door het besef van goed bij kas te zijn leek ingegeven, maar iets dergelijks kon men bij Amerikanen ook opmerken en in ieder geval was het een beter slag menschen. Beslist! Heel iets anders dan het gehalte der bezoekers van het groote koffiehuis.
Bedachtzaam drinkende, zonder zelf nog deel aan het gesprek te nemen, maakte Tobias onwillekeurig een vergelijking tusschen de modern ingerichte keurige hotel-bar en de biljart-zaal, waar hij de laatste weken zijn middagen gesleten had. Het viel niet meer te ontkennen, dat ook hij in de keuze van zijn kennissen en omgeving aan lager wal begon te raken. Om zoo meer bevredigde het hem thans zich eindelijk weder eens in presentabel gezelschap te bevinden. Want naar hij gehoord had, zaten er niet minder dan twee hoofd-ingenieurs een bank-directeur, die soms ook met consul aangesproken werd, een administrateur met verlof... Ach ja, dat was het wel, wat hem ontbroken had, zoo'n beetje relief, waardoor men van zelf mede naar boven komt. En al bleef het hier natuurlijk bij dien éénen avond, Tobias voelde zich reeds
[p. 116]
in een hoogere sfeer verplaatst en wilde voor het oogenblik aan niets anders denken.
Toen er opgestaan werd om zich naar tafel te begeven, had Tobias het nauwelijks kunnen gelooven, dat het reeds zoo laat geworden was en de witte lichte eetzaal binnenkomend, waar de avondmuziek reeds speelde en, behalve hun besproken plaats, geen tafel meer onbezet was, durfde hij er niet aan te denken, dat over enkele uren dit samenzijn weer tot het verleden zou behooren. Evenals in het begin van den avond voelde hij een blinde wrevel in zich opkomen niet in staat te wezen deze deftige ongenaakbaarheid reeds voor goed te bestendigen en zoo was hij onwillekeurig wat achter gebleven, terwijl de anderen reeds begonnen plaats te nemen.
In een der hooge wandspiegels had hij toen zich zelf ontwaard, laatdunkend van uiterlijk, onberispelijk gekleed en tevens bemerkt, hoe het binnenkomen dezer voorname verschijning niet onbemerkt gebleven was.
Ja, eenmaal aan tafel gezeten, had Tobias een gevoel van geringschatting voor zijn disch-genooten niet geheel kunnen onderdrukken. Want - eerlijk gezegd - al stonden zij in ontwikkeling wellicht verre boven hem, zich te gedragen in een omgeving als deze, wisten zij nog bij lange niet. En voor de rest kon men het verder verloop van den avond thans ook gerust aan hem overlaten.
Want dat was nu juist iets voor den heer Termaete! Een uitgelezen diner met nog uitstekender wijnen op andermans kosten te consumeeren en daarbij in de wandspiegels toe te zien, hoe zijn even onberispelijke kleeding als manieren immer meer de aandacht begonnen te trekken. Wel zeker, gaat Uw gang maar. Hier was het een
[p. 117]
face-à-main, die door een vervaarlijke matrone... Maar het kwam dan toch maar van de diplomaten-tafel! Een andermaal draaide Tobias zijn gezelschap eenvoudig den rug toe en begon een jongere dame te fixeeren, die hem van uit den hoek der ‘haute finance’ reeds meer dan eens uitdagend had aangezien.
Maar toen werd het dessert reeds rondgediend en waren de meeste tafeltjes al verlaten. Geheel ontstemd weer had Tobias zich een havannah laten geven. Hij dacht er nog over met een kleine toespraak voor de genoten gastvrijheid te bedanken, maar voelde zich daartoe thans veel te onvrij.
Zoo bleef men bij de leege flesschenboel op de afrekening wachten, toen een kelner kwam berichten, dat het met een der heeren niet geheel in orde moest wezen. Inderdaad, niemand had meer aan Jhr. Peet gedacht, die nu onverklaarbaar lang verdwenen bleek en reeds wilde Tobias opstaan om zijn vriend te gaan zoeken, toen zich nog een nieuwe gast bij het gezelschap kwam voegen. Een jongmensch, een neef van den administrateur, die in avonddracht uit de comedie kwam en in het hotel logeerde.
Nog voor de kennismaking hadden Tobias en de ander reeds een blik van verstandhouding gewisseld. Dat werd - niettegenstaande verschil van leeftijd - nu eenmaal op het eerste gezicht beslist, of men uit eenzelfde soort hout gesneden was en zoo hield Tobias tien tegen één, dat de avond voor hen beiden tenminste nog niet afgeloopen kon wezen...
Hij liet het gezelschap voor een oogenblik alleen om Jhr. Peet op te halen, die hij op een der privaten vast
[p. 118]
ingeslapen vond. Het had erger kunnen uitvallen en weer in de eetzaal terug, verliep daar alles overeenkomstig verwachting. Met dat onderscheid alleen, dat het gesprek thans over effecten ging en Tobias, tot zijn niet geringe voldoening mocht vernemen, dat de papieren, die hij, naar zijn eigen meening veel te lang had vast gehouden, volgens de overtuiging dezer zakenmenschen, een groote toekomst tegemoet gingen.
Op dit buitenkansje had Tobias nog, in plaats van zijn voorgenomen redevoering, champagne ten beste willen geven. Maar de anderen waren reeds ver over hun tijd; in de eetzaal begon een kelner rumoerig stoelen op elkander te zetten en het gansche gezelschap had zich naar de garde-robe begeven. Hier had het jongmensch geproponeerd het aanbod van Tobias dan tenminste op zijn kamer in daden om te zetten en waar de zaken-menschen voet bij stuk hielden - daarvoor waren het nu eenmaal menschen van zaken - leek niets natuurlijker dan dat Tobias zelf nog even mede naar boven gekomen was. Met zijn hoed op en zijn raglan reeds aan.
Maar de avond was nog eenmaal en thans zonder zoo spoedig weer dood te zullen loopen, op gang gekomen. De ander was van meer dan goeden huize, al speelde hij in de familie zoo'n beetje de rol van het zwarte schaap. Maar zijn zuster, om maar iets te noemen, was met een kamerheer van dienst getrouwd, haar ‘jours’ werden door het beste van het allerbeste gefrequenteerd en daar zou de heer Termaete beslist iets van zijn gading kunnen vinden
Tobias kon zich niet met zekerheid herinneren reeds van zijn vage plannen ‘in dat opzicht’ te hebben doen
[p. 119]
blijken. Hoe dan ook, van het eene woord was het andere gekomen en uitgemaakt werd, dat Tobias nog een zeer begeerenswaardige partij genoemd mocht worden. En aanspraak op een even noemenswaardige huwelijksgift kon maken.
Het deed Tobias onverdeeld genoegen eindelijk eens door een ander openlijk te hooren uitspreken, wat hem de laatste weken zoo vormloos en als het ware van uit de verte bezig had gehouden. Maar ook voor de rest was het een bijzonder loonende kennismaking geworden.
Natuurlijk ging het van de ongezellige hotelkamer nog wat de stad in. Aanvankelijk had Tobias de leiding, maar zelfs de beste localen bleken den ander nog niet duur genoeg. Daarbij geen kwestie, dat Tobias zijn geld kwijt kon raken, al dronk hij ook zonder ophouden flesch op flesch en toen er ten laatste een hem onbekende gelegenheid op het programma kwam, een schilderijen-tentoonstelling in een afgelegen buurt, had hij voor alle zekerheid ook nog maar een stukje gegeten.
De tentoonstelling was er een van levende beelden, die Tobias niet in het minst geinteresseerd zou hebben, wanneer hij er Irma niet onder aangetroffen had. Erg afgetakeld en met een scherp afgeteekend verraderlijk hoog kleurtje. De leiding berustte in handen eener Creoolsche, nog grooter dan Tobias, met amandelvormige oogen, het begin van een snor en zulke roofdierachtige groote blanke tanden, dat daarbij haar aangekleed-zijn een al te doorzichtig voorwendsel was. Een groot beest in menschenkleeren, dacht Tobias nog, maar toen werd er een gezelschapsspelletje voorgeslagen, waarmede hij toch liever niets te doen wou hebben.
[p. 120]
Trouwens, hij begon toch te merken een en ander gedronken te hebben. Voor den schijn liet hij zich door de Creoolsche, die voorgaf enkel wat gebroken Engelsch te verstaan en het al dadelijk zeer opvallend op hem voorzien had, haar slaapkamer toonen. Bijna had hij zich toch nog tot een dwaasheid laten verleiden, tot hem ergens op een hoektafeltje het portret van Wafel opgevallen was.
‘Een keurig nette meneer, die je daar heb staan’ veroorloofde Tobias zich met een knipoogje op te merken. ‘Zeg het toch ronduit van de politie te zijn’ antwoordde de Creoolsche uitdagend. Tobias knipoogde nog eens en liet deze kans zich onbelemmerd uit de voeten te maken niet ongebruikt voorbij gaan.
Ze hadden de kamer intusschen verlaten en zonder eenige tegenwerping der directrice kreeg Tobias zijn kleeren uit de garderobe. Hij trof er Irma reeds in een zeer bedenkelijk pakje aan. Zij vroeg om geld. Hij gaf het haar. Morgen, Zondag, was zij vrij. Tobias bedacht zich even. Er was nog allerhand in de keuken te beredderen en zoo noodigde hij Irma uit hem den volgenden middag maar weer eens gezelschap te houden. Zichtbaar verrast had zij beloofd te zullen komen.

De havannah was uitgebrand. Tobias draaide het licht uit en maakte aanstalten om in te slapen. Maar uit het bijna ondoordringbaar duister doemde de witte eetzaal voor hem op. Ze zaten aan tafel en duidelijker dan voorheen in werkelijkheid ontwaarde hij thans de hem omringende gezichten en herinnerde zich ook het gesprokene tot in bijzonderheden.
De avond scheen nog eens opnieuw te willen beginnen.
[p. 121]
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Tobias en de dood - 08
  • Parts
  • Tobias en de dood - 01
    Total number of words is 4613
    Total number of unique words is 1040
    49.5 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    71.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 02
    Total number of words is 4621
    Total number of unique words is 1485
    40.5 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 03
    Total number of words is 4779
    Total number of unique words is 1541
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 04
    Total number of words is 4805
    Total number of unique words is 1476
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    60.9 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 05
    Total number of words is 4801
    Total number of unique words is 1352
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    68.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 06
    Total number of words is 4772
    Total number of unique words is 1360
    45.2 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 07
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1404
    42.7 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    68.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 08
    Total number of words is 4850
    Total number of unique words is 1385
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 09
    Total number of words is 4894
    Total number of unique words is 1416
    45.0 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    67.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 10
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1436
    41.4 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    67.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1398
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 12
    Total number of words is 4687
    Total number of unique words is 1389
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 13
    Total number of words is 4811
    Total number of unique words is 1459
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 14
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1374
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 15
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1393
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 16
    Total number of words is 4718
    Total number of unique words is 1587
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    56.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Tobias en de dood - 17
    Total number of words is 2280
    Total number of unique words is 926
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    68.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.