Lucifer: Treurspel - 6

Total number of words is 4335
Total number of unique words is 1587
34.7 of words are in the 2000 most common words
50.6 of words are in the 5000 most common words
58.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Lichtvaardig weifelen en wanklen in uw trouw?
Dat hoop ik nimmermeer. Helaas! ik zwijm van rouw
En blijve om uwen hals beklemd, bestorven hangen.
LUCIFER:
Oprechte Rafaël!
RAFAEL:
Mijn blijschap, mijn verlangen
Ik bidde u, hoor me.
LUCIFER:
Spreek, zoo lang het u behaag'.
RAFAEL:
Genade, o Lucifer[19]! Verschoon u zelven; draag
Geen harnas tegens mij, die treurig smilte en kwijne
Van druk, om uwentwil. Ik koom, met medicijne
En balsem van genâ, gestegen uit den schoot
Der Godheid, die, gelijk ze in haren Raad besloot,
U, boven duizenden gekroonde Heerschappijen,
Gezalfd heeft op den stoel van haar stadhouderijen.
Wat dolheid is het, die uw zinnen dus verrukt?
Zij had haar zegel en gelijkenis gedrukt[20]
Op uw geheiligd hoofd en voorhoofd, overgoten
Met schoonheid, wijsheid, gunst, en wat er komt gevloten
En stroomen, zonder maat, uit aller schatten bron.
Gij blonkt in 't Paradijs, voor 't aanschijn van de zon
Der Godheid, uit een wolk van dauw en versche rozen.
Uw feestgewaad stond stijf van perlen en turkozen,
Smaragden, diamant, robijn, en louter goud.
De zwaarste schepter werd uw rechte hand betrouwd,
Zoodra gij steegt in 't licht, en op bazuin en bommen[21]
Door 't blakende gesternte en steenen kwaamt te brommen[22]:
En zoudt gij reukeloos u storten uit dien troon[23]?
Verreukeloozen al dat heerelijk en schoon?
Zoudt gij uw glansen, die de Hemelen versieren,
Ons licht verduisteren, in eenen knoop van dieren[24],
En mengsel van gedierte en ondier ondereen,
Griffoensklauw, drakenhoofd en andre gruwzaamheên
Misscheppen[25] onbedacht? En zouden 's Hemels oogen,
De starren, u zoo laag[26] beroofd zien van vermogen,
En eere, en majesteit, door 't schenden van uw trouw?
Dat keer' de goede God, wiens aanschijn ik aanschouw
In 't zalig licht, daar wij, geheiligd alle zeven[27],
Hem dienen voor zijn troon, en sidderen, en beven
Voor zulk een Majesteit, die op ons voorhoofd straalt
Verkwikt en leven geeft wat leeft en ademhaalt.
Heer Stedehouder, mag mijn bede uw hart bewegen:
Gij kent mijn zuiver wit en hart, met u verlegen[28].
Ruk af dien trotschen kam, schud uit dit harrenas,
Smijt neder uit dees' hand de heirbijl, de rondas
Uit d'andre! Hooger niet[29]; leg neder, och, leg neder,
Leg neder, strijk vanzelf den standerd, en de veder
Van uwe vleugelen, voor God en zijnen glans;
Eer hij u uit den troon, den allerhoogsten trans
Van eere, nederklinke aan gruis en stof te mortel,
Ja zulks dat van den stam der Geesten tak noch wortel,
Noch geen gedachtenis, noch leven overschiet;
't En ware een leven van ellende, van verdriet,
De Dood, de Wanhoop, en een worm, een eeuwig knagen
En knersetanden mocht den naam van leven dragen[30].
Verneêr u, staak dien tocht[31]; ik offere u genâ
Met dien olijftak; grijp, of echter[32] 't is te spâ.
LUCIFER:
Heer Rafaël, ik verdien noch dreigement noch tooren.
Mijn helden hebben God en Lucifer gezworen,
En, onder 's Hemels eed[33], dien standerd opgerecht.
Men strooie wat men wil den Hemel door: ik vecht
En oorloge onder God, tot voorstand van zijn koren,
De handvest, en het Recht, hun wettig aangeboren,
Eer Adam zijne zon zag opgaan, eer de dag
Zijn Paradijs bescheen. Geen menschelijk gezag,
Geen juk van menschen zal den nek der Geesten plagen;
Geen Engelsdom den troon van Adam onderschragen,
Met zijnen vrijen hals, gelijk een dienstbaar slaaf,
't En zij de Hemel ons in eenen poel begraaf',
Met zooveel scepteren en kronen, glans en vonken,
Als ons de Godheid uit haar boezem heeft geschonken,
Voor eeuwig en altijd. Laat bersten al wat berst;
Ik handhaaf 't heilig Recht, door hoogen nood geperst,
En, na veel wederstands, mij endlijk overdrongen[34],
Op 't klagen en gekerm van duizenden van tongen.
Ga hene, boodschap dit den Vader, onder wien
Ik dus, voor 't Vaderland, den standerd voere en dien'.
RAFAEL:
Och, Stedehouder, wat verbloemt gij uw gepeinzen
Voor 't alziende oog? Gij kunt uw oogmerk niet ontveinzen.
De straal van zijn gezicht verraadt de duisternis,
De staatzucht, daar uw geest zoo grof van zwanger is,
En reede in arbeid gaat, om dit gedrocht te baren.
Waar berg ik mij van schrik! hoe rijzen al mijn haren!
Verdwaalde Morgenstar, verschoon uzelven toch.
Gij kunt d'Alwetendheid niet paaien[35] met bedrog.
LUCIFER:
Wat staatzucht? heeft mijn plicht in eenig deel ontbroken?
RAFAEL:
Wat hebt gij in uw harte al heimelijk gesproken?
Ik wil in 's Hemels top, door alle wolken heen,
En boven Gods gestarnte opstijgen van beneên,
God zelf gelijk, geen macht bestralen met genade,
't Zij ze aan mijnen stoel het leen verheergewade[36].
Geen majesteit braveer' met schepter nochte kroon,
Tenzij ik haar beleene uit mijnen hoogen troon.
Bedekt uw aangezicht; valt neder; strijk uw pennen,
En wacht u, boven ons, een hooger macht te kennen.
LUCIFER:
Hoe nu toe? ben ik dan Gods Stedehouder niet?
RAFAEL:
Dat zijt gij, en ontvingt van 't onbepaald Gebied
Bepaalde mogendheid, en heerscht uit Zijnen name.
LUCIFER:
Helaas, hoe lang? Totdat Vorst Adam ons beschame,
En, boven de natuur der Engelen, zijn lot
Uit 's Hemels schoot ontvange, en aanzitt' neffens God?
RAFAEL:
Wil d'opperste Monarch zijn macht met mindren deelen,
Ja d'eerste kroon den mensch opzetten, en bevelen,
Hem wijden tot een hoofd der Geesten, boven al
Wat kroon en schepter voert, of namaals voeren zal,
Zoo leer ootmoedig u Gods raadslot onderwerpen.
LUCIFER:
Dat is de wetsteen om dees' heirbijl op te scherpen[37].
RAFAEL:
Gij scherpt ze reukeloos voor uwen eigen nek.
Bedenk eens waar wij staan. De Hemel kan geen vlek
Van afgunst, haat en nijd, noch hoogvaardij verdragen.
De wraak des Hemels dreigt dees' schandvlek uit te vagen.
Hier helpt geen veinzen. Och, of voor d'alziende Zon,
Het aldoordringende oog, ik deze lastren kon
Bedekken. Lucifer, waar is uw glans gebleven?
LUCIFER:
Mijn glans is Adam en zijne afkomst lang gegeven.
Men noem' mij langer niet den eerstgewijden zoon,
Den oudsten erfgenaam.
RAFAEL:
Vorst Lucifer, verschoon
Uzelven; onderworp u 't opperste behagen.
Gewaardig ons, dat wij die blijde tijding dragen
Naar boven; ieder ziet mijn weerkomst tegemoet.
Ik valle ootmoedig dus uw heerlijkheid te voet.
Om Gods wil, wacht u toch weêrspannigen te stijven,
Die op uw wil en wenk, als op hun aspunt[38], drijven.
Zoudt gij, in wederwil van 't Hemelsche paleis,
Dees' lucht, vol heiligheid, vol vrede, d'eerste reis,
Met duizend duizenden in 't harrenas, beroeren?
Op trommel en trompet den oorlogsstanderd voeren,
En kanten tegens God, den sterksten worstelaar?
LUCIFER:
Men kant zich tegen ons. Was Adams afkomst maar
Een zelven staat en stoel, als d'Engelen, geschonken;
Dat scheen verdragelijk; nu vliegen vast de vonken
Van dezen hemeltwist door alle daken heen.
Zwijg Engelsdom! verhef eerbiediglijk het leen
Van al wat gij bezit aan Adam en zijn neven[39].
Den mensch weêrstreven, is de Godheid wederstreven.
Hoe mag het God van 't hart, dat hij zoo laag, zoo diep
Vernedert, dien hij tot den grootsten schepter schiep?
Een edelmoedigheid, geheiligd tot regeeren,
Voor eenen minder zoo zwaarlijk kan verneêren,
Van heerlijkheid ontkleên, en opstaan uit haar staat
En stoel, dat zij vervloekt den glans en dageraad
Van haren opgangk, ja veel liever had gebleven
Een schaduw, zonder verf, een niet, en zonder leven:
Want niet-zijn overtreft verkleening duizendwerf.
RAFAEL:
Geleende heerschappij staat los, en is geen erf[40].
LUCIFER:
'k Misdank me dan[41] dit leen, als 't immers leen moet heeten.
RAFAEL:
Bewaar uw ambt: of is zijn oogmerk u vergeten?
Het Stedehouderschap uw wijsheid werd betrouwd,
Opdat gij 't al in ruste en orden houden zoudt;
En hebt ge tegens God het pantser aangeschoten,
Als een meineedig hoofd van blinde bondgenooten?
LUCIFER:
Wij schoten slechts, uit nood en noodweer, 't pantser aan;
Zoo luttel wouden wij de Godheid wederstaan.
De reden spreekt, al waar 't dat schild en wapen zwege.
Wij vrijen onzen Staat: benijdt men ons dien zege?
RAFAEL:
Geen zege is heerelijk, daar, in een zelve Rijk,
Slagordens van een Staat bestrijden haars gelijk;
En deerlijk is het, zoo gebroeders van eene Orden
Door hun gebroeders zelfs in 't end verwonnen worden.
Om onzentwil, om God, en Zijn gedreigde straf,
Och, Stedehouder, voer uw regementen af;
Voer af, en laat u toch vermorwen door gebeden.
Ik hoor, 't is schrikkelijk, alreed ketens smeden,
Om, na de neêrlaag, u geketend door de lucht
Te voeren in triomf. Ik hoor alreê gerucht,
En zie allengs het heir van Michaël genaken.
Het is hoog tijd, hoog tijd, dien dollen tocht te staken.
LUCIFER:
Wat baat het, schoon men zich op 't uiterste berâ?
Hier is geen hoop op peis.
RAFAEL:
'k Verzeker u genâ,
En stel me, als middelaar, omhoog voor u te pande[42].
LUCIFER:
Mijn Star te dompelen in duisternisse en schande!
Mijn vijanden te zien braveeren op den stoel!
RAFAEL:
Och, Lucifer, waak op. Ik zie den zwavelpoel,
Met opgespalkte keel, afgrijslijk naar u gapen.
Zult gij, het schoonst van al wat God ooit heeft geschapen,
Een aas verstrekken voor het vratige ingewand
Des afgronds, nimmer zat, en nimmer uitgebrand?
Dat hoede God! Och, och! bewillig onze bede:
Ontvang dien tak van pais: wij offren u Gods vrede.
LUCIFER:
Of ergens schepsel zoo rampzalig zwerft als ik[43]?
Aan d'een zij flauwe hoop, aan d'andre grooter schrik:
De zege is hachelijk; de neêrlaag zwaar te mijden.
Op 't onwis tegens God en Gods banier te strijden?
Den eersten standerd op te heffen tegens God,
Zijn hemelsche bazuin, en openbaar gebod?
Zich op te worpen als een hoofd van Gods rebellen,
En tegen 's Hemels wet een wederwet te stellen?
Te vallen in den vloek der snoodste ondankbaarheid?
Te kwetsen de genade en liefde en majesteit
Des rijken Vaders, bron van alle zegeningen,
Die nog t'ontvangen staan, en wat wij reede ontvingen?
Hoe zijn we nu zoo wijd verzeild uit onzen plicht!
Ik zwoer mijn Schepper af. Hoe kan ik voor dat licht
Mijn lasterstukken, mijn verwatenheid, vermommen?--
Hier baat geen deinzen, neen, wij zijn te hoog geklommen.
Wat raad? wat best geraamd in dees' vertwijfeldheên?
De tijd geen uitstel lijdt. Een oogenblik is geen
Genoegzaamheid van tijd; indien men tijd mag noemen
Dees' kortheid, tusschen heil en endeloos verdoemen.
Maar 't is te spâ, en hier geen boete voor ons' smet.
De hoop is uit. Wat raad? Daar hoor ik Gods trompet!

APOLLION. LUCIFER. RAFAEL.

APOLLION:
Heer Stedehouder, op! het is geen tijd te marren[44];
De Veldheer Michaël, in aantocht met zijn starren
En regementen, daagt u uit in 't vlakke veld.
De tijd gebiedt, dat gij u in slagorden stelt.
Trek op, trek op met ons: wij zien den strijd gewonnen.
LUCIFER:
Gewonnen? dat 's te vroeg: de strijd is niet begonnen.
Men weeg' dien zwaren slag en oorlog niet te licht.
APOLLION:
Ik zag alreê den schrik in Michaëls gezicht,
En al zijn benden doodsch schier omzien naar de hielen.
Wij willen, twijfel niet, haar sloopen en vernielen.
Hier komen d'Oversten met onzen standerd aan.
LUCIFER:
Een ieder in 't gelid: een ieder kenn' zijn vaan;
Nu rustig de bazuin en krijgstrompet gesteken!
APOLLION:
Wij wachten op uw woord.
LUCIFER:
Zoo volgt ons op dit teeken.
RAFAEL:
Helaas! hij stond alreede in twijfel en beraad;
Nu voert hem Wanhoop aan. Helaas! in welk een staat
Van jammernissen stort d'Aartsengel al de zijnen!
Nu mag hij nimmermeer in vreugd omhoog verschijnen,
't En zij de Godheid dit meêdoogende belett'[45].
Gij hemelreien, komt, en geeft u in 't gebed:
Misschien of nog dees' slag te schutten waar' met smeeken.
Het bidden kan een hart van diamantsteen breken.

REI VAN ENGELEN. RAFAEL.

REI VAN ENGELEN[46]:
O Vader, die geen wierookvat,
Noch goud, noch lofzang waarder schat
Dan Godgelatenheid en stilte
Van 't schepsel, dat uit needrigheid
Behagen schept aan uw beleid,
En in uw wil zichzelf versmilte;
Gij ziet, o aller telgen stam,
Hoe 't hoofd der Geesten zijnen kam
Durf kanten tegens uw behagen;
Hoe hij trompet en trommel roert,
En blind, van Staatzucht aangevoerd,
U tergt op zijnen oorlogswagen.
Ontferm u over 't lasterstuk,
En keer, och keer het ongeluk
Van duizend duizend lotgenooten,
Die, al te jammerlijk misleid,
Met zulk een wederspannigheid
Het harnas hebben aangeschoten.
RAFAEL:
Verschoon genadig, och! verschoon
Den Stedehouder, die de kroon
Der kronen op zijn hoofd wil zetten,
Om neffens u en boven al
Te triomfeeren. Och! wie zal
Hem zuiveren van zulke smetten?
REI VAN ENGELEN:
Gedoog niet, dat de schoonste ziel,
Waarop uw oog genadig viel,
Gedoog niet, dat d'Aartsengel sneve.
Hij boete deze ondankbre daad,
En blijv' gehandhaafd bij zijn staat;
Dat uw genâ zijn schuld vergeve.

Noten:
[1] _'k Verdaag u_: roep u òp.
[2] _in arbeid_: in barensnood. Hier meer in den gewonen zin: aan 't
werk.
[3] _op uw heilige eeden ... te passen_: uw eeden nà te komen.
[4] _Hoe bitter wil: wil_, als in 't Engelsch, voor _zal_.
[5] _in d'oogen van 't licht_: het licht, God. Zooals in 't Hebreeuwsch
God wordt aangeduid door: de Naam.
[6] _Genade en Gods gerechtigheid_, eigenschappen van God, hier
allegorisch-symbolisch aangeduid als pleitende krachten.
[7] _Wierookstank_. Immers de afgodische, ter eere van Lucifer gebrand.
[8] _drommels_: Voor _drommen_.
[9] _aangeschapen_. Aangeboren (Jammer dat we de termen ingeschapen ...
aangeschapen; ingeboren ... aangeboren, als tegenstellingen, bijna
verloren hebben. Ze teekenden zoo gevoelig!)
[10] _Hou mijn woord omhoog_: Spreek mij vóór bij God.
[11] Deze regel van Gabriel doet meer denken aan den goedmoedigen toon
van vader Willebrord, uit den _Gijsbrecht_, dan aan dien van een
Aartsengel.
[12] Het tooneel is nu weer in de lagere hemelen. Vol wordt gehouden dat
men zich wapent tegen Michaël, niet tegen God, hoewel de hoofd-grief:
Adams toekomstige heerlijkheid, Michaël allerminst raakt.
[13] _verschiet zijn groente. Groente_: groenigheid; wat groen is. Bij
Cats vinden we o.a. _in de groente zitten_, voor: in het groen zitten.
_Zijn groente en verf verschieten_ zal dus wel hier zijn op te vatten
als: verschiet zijn blijde, frissche kleur.
[14] _beneden deze trappen_: Lucifer, als aanvoerder, staat hooger.
[15] _en met een aardschen stoet omsingeld_. Adams afkomst zou, ten
hemelschen troon verheven, ook aardlingen met zich brengen. 't Zich
omringen van eigen landgenooten was een onzer grieven geweest tegen
Philips II; 't zou, later in de eeuw van Vondel, er een worden van de
Engelschen tegen onzen Willem III.
[16] : als ge mij aanvaardt als hoofd van uw vrijheidsstrijd.
[17] _verbaasd_: als te voren: ontzet.
[18] Dit optreden van Rafaël is een der gevoeligste vonden van onzen
dichter. Hij leent dezen Engel der Liefde inderdaad de zoet-innigste
klanken.
[19] _Genade, o Lucifer!_ Hier is weer _genade_ in den zin van het
fransche: _de grace_.
[20] : de Godheid had u tot haar gelijke gestempeld.
[21] _bommen_, rinkelbommen, waarmee de Godheid geëerd werd. Vgl. Ifis
in _Jeftha_: "Treên we in, op bommen en schalmeîen".
[22] _kwaamt te brommen_. Hier in den zin van: "zich met luiden galm
verheffen".
[23] _Uit dien troon_. Troon, met troonhemel, gedacht als een omheinde
plek, van waaruit de beweging gaat. Daarom niet: _van_ dien troon.
[24] _in eenen knoop van dieren_: mengeling van dieren. Zie later,
Lucifers gestalte-verandering.
[25] _misscheppen_, doen wanvormen.
[26] _zoo laag_: immers in de hel.
[27] _alle zeven_: de zeven Aartsengelen.
[28] _met u verlegen_: om u begaan.
[29] _Hooger niet_: ga niet voort in uw verzet.
[30] "Tenzij een leven van ellende ... leven mocht heeten".
[31] _tocht_: dit optrekken (ten verzet).
[32] _of echter_, of daarna.
[33] _onder 's hemelseed_, d.w.z. trouw zwerend aan den hemel.
[34] _overdrongen_: overdringen, hier: met aandrang doen aannemen (Wdbk)
Thans: opgedrongen.
[35] _paaien_, hier: in slaap wiegen.
[36] _Het leen verheergewaden_: "Tenzij ze aan mijn gezag het hunne
ontleenen." huldigen als leenheer.
[37] "Juist dàt is de prikkel tot ons verzet." Heel teekenachtig
uitgedrukt.
[38] : "wier bewegingsmiddelpunt ge zijt".
[39] _Verhef het leen van wat gij bezit aan Adam en zijn neven!_ "Erken
dat Adam en zijn nakomelingen uw leenheeren zijn." _Neven_ staat hier in
den ruimeren zin, dien het oorspronkelijk had, van "nakomelingen",
"verwanten."
[40] "Wat geleend is, is geen bezit." God kan het u geleende terugnemen;
als de leenheer 't goed van den leenman.
[41] _'k Misdank me dan_. Ik dank er voor. De term "zich bedanken" leeft
nog in de Amsterdamsche volkstaal.
[42] _stel me te pande_: stel mezelf tot borg.
[43] LUCIFERS wankeling is wel echt; ook al spreekt er meer vrees voor
de hachelijke uitkomst dan oprecht berouw uit. 't Is weer een heel mooi
moment in het treurspel.
[44] : _tijd te marren_, tijd tot toeven, aarzelen.
[45] "tenzij God, uit medelijden, belet dat hij nooit meer deel hebbe
aan de hemelsche vreugd." Door de dubbele negatief wat onduidelijk.
Versta dus: tenzij God uit meedoogen belette dat hij balling blijft van
den hemel.
[46] vlgg. Dit gebed is van een waarlijk ontroerende innigheid,
meedoogen en overgaaf; een der zuiverst mooie van Vondels vele mooie
reizangen.

* * * * *

HET VIJFDE BEDRIJF

RAFAEL. URIEL.

RAFAEL:
De gansche Hemel, van den grond tot op de kruin
Der Aartspaleizen[1], juicht op Michaëls bazuin
En zwaaiende banier. De veldslag is gewonnen.
Ons' schilden schitteren, en scheppen nieuwe zonnen[2].
Uit elke schildzon straalt een triomfante dag.
Daar komt Uriël zelf, de Schildknaap, uit den slag,
En zwaait het vlammend zwaard, dat, scherp van wederzijden
Gewet van 's Hemels wrake en gramschap, onder 't strijden,
Door schild en harrenas, en helm van diamant,
Gevaagd heeft, slinks en rechts, al wat de horens kant[3]
En opsteekt tegen Gods doordringende Alvermogen.
Gestrenge Schildknaap, die het scherprecht uit den hoogen
Bekleedt, en 't ongelijk, dat tegens 't eeuwig Recht
Zich opworpt, met één slag rechtvaardiglijk beslecht;
Gezegend is 't geweer, gezegend zijn uwe armen,
Die d'eer van Englestad handhaven en beschermen.
Wat legt ge al prijzen in[4] bij d'Oppermajesteit!
Verhaal ons toch den strijd: ontvouw ons al 't beleid,
En 's Hemels eersten tocht[5]: wij luistren met verlangen.
URIEL[6]:
Uw lust ontvonkt mijn geest, om rustig aan te vangen.
Dien vreeselijken storm t'ontvouwen op een rij[7].
Gelukkig vecht het heir, dat God heeft op zijn zij.
De Veldheer Michaël (verwittigd uit den hoogen,
Door 's Hemels afgezant, die neder kwam gevlogen,
Nog sneller dan een star, die door de lucht verschiet,
Hoe Lucifer zoo trotsch zich tegens 't hoog gebied[8]
Had opentlijk gekant, gereed hen aan te voeren,
Die hem bewierookten, zijn starre en standerd zwoeren)
Schoot voort, op 't aanstaan[9] van den trouwen Gabriël,
Het schubbig pantser aan, en gaf terstond bevel
Aan al zijn Oversten en hoofden en kornellen,
De heiren, in Gods naam[10], in hun geleên te stellen,
Om met gemeene macht en kracht, op 't luchtig ruim
Van 't zuivre hemelsblauw, al dit meineedig schuim
Te vagen[11], al dit spook[12] in duisternis te dompelen,
Eer zij op 't ongezienste ons mochten overrompelen.
Op dezen last vergaârt Gods heirkracht inderijl
Slagordenswijs, zoo snel, gelijk een vlugge pijl,
Gedreven van de pees. Men zag ontelbre drommen,
In een driekantig heir, aan alle kanten brommen[13],
Gelijk een driehoek steekt en straalt op ons gezicht.
Men zag een enkelheid in een driepuntig licht,
Zoo spiegelglad, gelijk een diamant, geslepen;
Een heirspits, eer van God dan eenig Geest begrepen.
De Veldheer, met den gloed des bliksems in de hand,
Hield, recht voor Gods baniere, in 't hart van 't leger stand.
Wie moed wil houden, en triomf en zege baren,
Die moet vooral het hart verzeekren en bewaren.
RAFAEL:
Waar bleef 't verwaten heir, dat ons bestormen woû?
URIEL:
Het kwam vol moeds ter bane, en had zijn eerste trouw
Gehoorzaamheid en eer en eed en al vergeten,
Te heilloos en verwaand op God en ons gebeten.
Het groeide snel, en wies gelijk een halve maan.
Het wet zijn punten, zet twee horens op ons aan,
Gelijk 't gestarrent van den Stier de hemeldieren
En andre monsters, die rondom hem henezwieren,
Met gouden hoornen dreigt. De rechte horen wordt
Vorst Belzebub, opdat hij ons de vleugels kort',
En zijne wacht betrouwd; Vorst Belial de slinken.
Men ziet hen beide om strijd in hunne rusting blinken.
De Stedehouder, nu Veldmaarschalk tegens God,
Verzekerde den buik des legers, om het slot,
Der regementen knoop, in 't midden te bewaren.
De trotsche standerd, daar de dag scheen op te klaren
Uit zijne morgenstar, werd van Apollion
Gehandhaafd, achter hem, zoo moedig als hij kon,
In zijnen vollen krits, omhoog ten toon gezeten[15].
RAFAEL:
Helaas! wat durf, wat durf d'Aartsengel zich vermeten!
Och, of ik hem bijtijds tot afstand had gebrocht!
Beschrijf me niettemin het aanzicht van dien tocht,
En in wat schijn de Vorst de benden kwam geleien.
URIEL:
Omringd van zijn staffiers en groene livereien[16],
Hij, wreevlig aangevoerd van onverzoenbren wrok[17],
In 't gouden pantser, dat, op zijnen wapenrok
Van gloeiend purper blonk en uitscheen, steeg te wagen
Met gouden wielen, van robijnen dicht beslagen.
De Leeuw en felle Draak, ter vlucht gereed en vlug[18],
Met starren overal bezaaid op hunnen rug,
In 't parelen gareel, gespannen voor de wielen.
Verlangden naar den strijd, en vlamden op 't vernielen,
De heirbijl in de vuist; de scheemrende rondas[19],
Waarin de morgenstar met kunst gedreven was,
Hing aan den slinken arm, gereed de kans te wagen.
RAFAEL:
O Lucifer! gij zult dien hoogmoed u beklagen.
Gij fenix[20] onder al wat God daarboven looft!
Hoe steekt gij, onder 't heir, zoo fier met hals en hoofd,
En helm, en schoudren uit! Hoe heerlijk past u 't wapen,
Als waar 't naturelijk uw wezen aangeschapen[21]!
O, hoofd der Engelen, niet hooger: keer weêrom[22]!
URIEL:
Zoo stonden zij gekant en slagreê, drom bij drom,
Een ieder op zijn lucht en hoefslag[23], en bij rijen
Gesnoerd aan hun gezag[24], om 't schoonst van wederzijen;
Wanneer de dolle trom[25] en klinkende trompet
Zich mengen; het geluid geweer en handen wet[26],
En steigert in den trans van 't heilig licht der lichten;
Een klank, waarop terstond een zwangre wolk van schichten[27]
Geborsten, slag op slag, een gloênden hagel baart,
Een' storm en onweêr, dat de Hemelen vervaart,
De hofpilaren schudt; de kreitsen en de starren,
Verbijsterd in hunne ronde en ommeloop[28], verwarren
Of zwijmen op de wacht, en weten niet waarheen
Te drijven, Oost of West, of boven of beneên.
Al weêrlicht wat men ziet, al wat men hoort is donder.
Wat blijft er in zijn stand? Het bovenste raakt onder.
De heiren, na 't gedreun van 't eerste schutgevaart'[29],
Geraken handgemeen met knots en hellebaard,
En sabel, speer en dolk. Het gaat er op een kerven
En steken. Al wat kan, wat toeleît op bederven,
Op schenden, rept zich nu, bederft, en treft, en schendt.
De broederschap heeft uit, en niemand ziet noch kent
Zijn medeburger meer. Men ziet er parlen huiven,
Gekrolde vlechten hairs, en pluim en pennen stuiven,
En schitteren, in 't vier der bliksemen gezengd.
Men ziet turkoosblauw, goud en diamant gemengd,
En perlesnoer, en wat de hairlok kon versieren;
De vleugels, half geknot, gebroken pijlen zwieren
En zweven door de lucht. Een gruwzaam veldgeschrei
Verheft zich uit den stoet der groene liverei;
Daar lijdt het krijgsheir last, geperst uit nood te deinzen.
De dolle Lucifer hervat den strijd drie reizen,
En stut de flauwte van zijn regement zoo trotsch,
Gelijk het zeegedruisch al schuimende op een rots[30]
Gestuit wordt, reis op reis, en meer niet uit kan rechten.
RAFAEL:
Gewis, het heeft wat in, de Wanhoop af te vechten[31].
URIEL:
De dappre Michaël laat blazen: Eer zij God!
De regementen, op die leus en zijn gebod
Gemoedigd, te gelijk aan 't steigeren en stijgen
Naar boven, om de loef[32] van 's vijands heir te krijgen[33];
Dat stijgt meteen omhoog, maar met een trager vaart,
En raakt in 't ende in lij; alsof men hemelwaart
Een valk zag, van omlaag, op zijne wakkre pennen
Zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen;
Die sidderen van schrik, in 't bosch, bij eenen beemd
Zoodra het hooge nest dien vijand daar verneemt.
De reiger schreeuwt en stijgt, en, bang voor 's vijands pooten,
Verwacht hem op den bek, om door de borst te stooten
Van onder, als hij ploft van boven op den buit.
RAFAEL:
O Lucifer! wat raad? Het ziet er schriklijk uit.
Gij zweeft hier op een vlakte, en zonder poort en wallen.
Een gruwelijke orkaan wil plotsling u bevallen,
En zinken[34] in een poel en afgrond, zonder grond.
URIEL:
Wat gaf 't een schoon verschiet, omlaag een hallef rond
Of halve maan; omhoog een driekant spits t'aanschouwen;
De regementen, die zich sluiten en ontvouwen,
Op 't wenken van hun hoofd, een ieder in zijn vaan,
Te zien zoo pal, gelijk metalen muren staan,
Als op een wederwicht van lucht en eigen zwaarte,
Met al hun slingertuig, geschut, en stormgevaarte[35].
Zij hangen evenals men zich een wolk verbeeldt,
Een wolk, waarin de zon met heure stralen speelt,
En schildert en schakeert door luchte regenbogen.
De hemelsche adelaar, zoo steil in top gevlogen[36],
Bespiedt Gods vijand vast, de haviksvlucht, beneên.
Hij klapt van moedigheid zijn pennen tegens een,
Misgunt ze 't weiden niet, en vruchteloos braveeren,
Terwijl hij vlamt om hem te zitten in de veeren,
Te plonderen eerlang van zijne gladde pluim;
Zoo ras de kromme bek en klauw, op 't luchtig ruim,
Het aas bevalle, of drijf voor wind af, uit zijn oogen.
Dus komen ze afgestort, en stroomen uit den hoogen,
Gelijk een binnenzee of noordschen waterval[37],
Die van de rotsen bruist, en ruischt, met een geschal,
Dat dier en ondier schrikt, in diepgezonken dalen;
Daar steenen van de steilte en dikke waterstralen,
En masten zonder tal, verpletten en vertreên
Wat tegens woest geweld van stroom en hout en steen
Niet opgewassen is. De heirspits treft den navel
Der halve mane fel met roode en blauwe zwavel
En vlammen[38], slag op slag, en donderkloot op kloot.
Dat baart een luchtgeschrei. Het hart van 't heir in nood,
Begint van langer hand den wrevelen t'ontzakken[39].
De boog der halve mane, aan 't kraken en aan 't knakken,
Zoo stijf gespannen staat (want d'einden krommen vast),
Dat hij in 't midden moet bezwijken voor dien last,
En springen, wordt hem fluks geen ademtocht gegeven.
De trotsche Lucifer, dan hier dan daar gedreven,
Schiet toe op dit geschrei, en geeft zich rustig[40] bloot,
Om zijn groothartigheid, in 't nijpen van den nood,
Te toonen voor de vuist[41], op zijnen oorlogswagen.
Dat geeft den flauwen moed. Hij schudt de wreedste slagen[42]
En scheuten op 't gebit van zijn verwoed gespan.
De Leeuw en blauwe Draak aan 't woeden, vliegen van
Zijn hand op elken wenk, met vreeselijke driften.
D'een brult en bijt en scheurt, en d'ander schiet vergiften
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Lucifer: Treurspel - 7
  • Parts
  • Lucifer: Treurspel - 1
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1593
    35.8 of words are in the 2000 most common words
    49.3 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 2
    Total number of words is 4181
    Total number of unique words is 1687
    36.2 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 3
    Total number of words is 4304
    Total number of unique words is 1502
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    54.8 of words are in the 5000 most common words
    62.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 4
    Total number of words is 4152
    Total number of unique words is 1468
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    54.6 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 5
    Total number of words is 4107
    Total number of unique words is 1411
    36.9 of words are in the 2000 most common words
    53.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 6
    Total number of words is 4335
    Total number of unique words is 1587
    34.7 of words are in the 2000 most common words
    50.6 of words are in the 5000 most common words
    58.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 7
    Total number of words is 3942
    Total number of unique words is 1588
    35.1 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    59.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.