Lucifer: Treurspel - 2

Total number of words is 4181
Total number of unique words is 1687
36.2 of words are in the 2000 most common words
53.4 of words are in the 5000 most common words
61.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
ontdekken; hierin (onder verbeteringe) volgende, niet het gevoelen der
meesten, maar sommiger Godgeleerden, naardien dit ons treurtafereel
rijker stof en luister bijzet[18]; zonder dat wij evenwel in dit punt,
noch in andere omstandigheden van oorzaken, tijd, plaatse, en wijze
(waarvan wij ons dienden, om dit treurspel krachtiger, heerlijker,
gevoeglijker en leerzamer uit te voeren) de rechtzinnige waarheid
opzettelijk willen in het licht staan, of iet, naar ons eigen vonden, en
goeddunken, vaststellen. Sint-Pauwels, Gods geheimenisschrijver aan de
Hebreën, verheft zelf, benijdenswaardig genoeg, tot afbreuk van het Rijk
der logenen en verleidende Geesten, de heerlijkheid, macht, en Godheid
van het menschgeworden Woord, door zijn uitstekendheid boven alle
Engelen, in naam, in zoonschap en erfgenaamschap, in het aanbidden der
Engelen, in zijn zalvinge, in zijne verheffinge aan Gods rechtehand, in
de eeuwigheid zijner heerschappij, als een Koning over de toekomende
wereld, en de oorzaak en het einde aller dingen, en een gekroond Hoofd
der menschen en Engelen, zijne aanbidders, Gods boden en Geesten,
gezonden ten dienst der menschen, erfgenamen der zaligheid, welker
natuur Gods Zoon, de Engelen voorbijgaande, in het bloed van Abraham
aanneemt. Bij gelegenheid van deze onschuld[19] achte ik niet ongerijmd
hier ter loop iet aan te roeren tot onschuld van tooneel en
tooneeldichteren, die Bijbelstof voorstellen, naardien ze bijwijlen
opspraak onderworpen zijn[20]; gelijk trouwens 's menschen
zinnelijkheid[21] verscheiden is, en d'ongelijke getemperdheid der
hersenen veroorzaakt, dat d'een trek tot een zelve zaak heeft, die den
anderen tegens het hart steekt. Alle eerlijke kunsten en oefeningen
hebben hare beijveraars en tegenwrijters, ook haar recht gebruik en
misbruik. De heilige treurspeldichters[22] hebben, onder de oude
Hebreën, tot hun voorbeeld den Poëet Ezechiël[23], die den uittocht
der twaalf Stammen uit Egypte in Grieksch nagelaten heeft; onder
d'eerwaardige Oudvaders hebben zij het groote licht uit den Oosten,
Gregorius Nazianzener[24], die zelf den gekruisten Verlosser in
Grieksche tooneelverzen uitbeeldde; gelijk wij nog van wijlen den
Koninklijken Gezant, Hugo de Groot[25], dat groote licht der geleerdheid
en vromigheid onzer eeuwe, Sint-Gregorius' spoor nastrevende, voor zijn
treurspel van den Gekruiste, in Latijn beschreven, en dien onverganklijken
en stichtigen arbeid, eer en dankbaarheid schuldig blijven. Onder
d'Engelsche Onroomschen heeft de geleerde pen van Richard Baker[26],
Lucifer en al den handel der oproerige Geesten ook vrij breed in 't
rijmeloos uitgestreken. Wel is waar, dat de Vaders der oude Kerke de
gekristende tooneelspeelders buiten de gemeenschap der Kerke keerden, en
het tooneelspel van dien tijd heftig bestreden; maar let men er wel op,
de tijd en de reden van dien was heel anders gelegen. De wereld lag toen
nog diep, op vele plaatsen, in Heidensche afgoderij verzonken. De grond
des Christendoms was nog onbestorven, en de tooneelspelen werden Cybele,
der gedroomde Goden moeder, een groote afgodinne, ter eere gespeeld, en
gehouden voor een verdienstig middel om hierdoor landplagen van den hals
des volks af te keeren. Sint-Augustijn getuigt, hoe de Heidensche
Aartspriester, een bedienaar van Numa's instellingen en afgodendienst,
te Rome, ter oorzake van een zware peste, de tooneelspelen eerst
instelde, en door zijn gezag bekrachtigde. Scaliger zelf bekent, dat ze,
om de gezondheid des volks te verwerven, door ingeven van de Sibille
ingesteld waren; in voegen, dat dit spelen eigenlijk strekte tot een
krachtig voedsel van de blinde afgoderij des Heidendoms, en verheffinge
der afgoden; een ingekankerde gruwel, wiens uitroeien den eersten
kruishelden, en de gedurig worstelende Kerke op zooveel zweet en bloed
stond, maar nu lang uitgestorven, geene voetstappen in Europa laat. Dat
de H. Oudvaders die tooneelen hierom, en tegelijk om het bederf der
zeden, en andere openbare en schaamtelooze misbruiken van naakte
jongelingen, vrouwen, en maagden, en andere vuiligheden, bestraften, was
noodig en loflijk, gelijk het in dien gevalle nog zoude zijn. Dit nu
overgeslagen, laat ons het nut en den oorbaar van stichtelijke en
vermakelijke spelen niet te licht wegworpen. Heilige en eerlijke
voorbeelden dienen ten spiegel, om deugd en Godvruchtigheid t'omhelzen;
gebreken, en d'elenden, daaraan gehecht, te schuwen. Het wit en oogmerk
der wettige Treurspelen[27] is de menschen te vermorwen door schrik en
meêdoogen[28]. Scholieren, en opluikende jonkheid worden door spelen,
in talen, welsprekendheid, wijsheid, tucht, en goede zeden en manieren,
geoefend, en dit zet, in de teere gemoeden en zinnen, een plooi van
voegelijkheid en geschiktheid, die hun, tot in den ouderdom toe,
bijblijven en aanhangen[29]; ja, het gebeurt bijwijlen, dat
overvliegende vernuften, bij geene gemeene middelen te buigen noch te
verzetten, door spitsvondigheden[30] en hoogdravenden tooneelstijl
geraakt, en, buiten hun eigen vermoeden, getrokken worden; gelijk een
edele luitsnaar geluid geeft en antwoordt, zoodra heur weêrgade, van
dezelve nature en aard, op eenen gelijken toon en andere luit gespannen,
getokkeld wordt van een geestige hand, die, al spelende, den
tuimelgeest[31] uit eenen bezeten en verstokten Saul drijven kan. De
historiën der eerste Kerke bezegelen dit met de gedenkwaardige
voorbeelden van Genesius en Ardaleo, beide tooneelspeelders, in den
Schouwburg, door den H. Geest verlicht en bekeerd; terwijl ze, onder het
spelen, den Christenschen Godsdienst willende beschimpen, overtuigd
wierden van de waarheid, die ze geleerd hadden uit hun deftige
speelrollen, doorgaands beter gestoffeerd met pit van wijsheid dan laffe
redenen, uren lang in den wind gestrooid, en eer verdrietig dan
leerzaam. Men worpt ons, ten opzichte van Bijbelstoffe, voor, dat men
geen spel met heilige zaken behoorde te spelen; en zeker, dit zou wat
schijns hebben in onze tale, die juist het woord van Spel mede brengt;
maar wie slechts een woord of anderhalf Grieksch kan uitstamelen, weet
wel, dat dit woord bij Grieken en Latijnen geen gebruik heeft in dien
zin; want _Tragoedia_ is een koppelwoord, en beteekent eigenlijk
Bokkezang, naar der herderen wedgezangen, ingesteld om met zingen eenen
bok te winnen, uit welke gewoonte de treurzangen, en sedert de
tooneelspelen, hunnen oorsprong namen; en wil men ons immers dus
ongenadig knuffelen om het woord Spel[32], waar blijven we dan met
orgelspel, Davids harp- en zangspel, en het spel van tien snaren, en
ander fluit- en snarespel, bij verscheidenheid van Onroomschen in hunne
vergaderingen ingevoerd? Wie dan dit onderscheid vat, zal wel, het
misbruik der tooneelkunste bestraffende, het rechtmatig gebruik niet
ongenadig vallen, en dezen heerlijken, ja, Goddelijken vond, een
eerlijke uitspanninge en honigzoete verkwikkinge van 's levens
moeielijkheden[33], de jeugd, en kunstbeminnende burgerije niet
misgunnen; opdat wij, hierdoor gemoedigd, Lucifer met meer ijvers ten
Treurtooneele voeren, daar hij endelijk, van Gods bliksem getroffen, ter
Helle stort, ten klaren spiegel van alle ondankbare staatzuchtigen, die
zich stoutelijk tegens de geheiligde Machten en Majesteiten, en wettige
Overheden durven verheffen.

Noten:
[1] _Het heilig treurtooneel_: tooneel waarop gewijd spel gespeeld
wordt.
[2] _de stellagië stoffeeren_: Uitdrukking verwant aan een andere, bij
V. zeer geliefd: "het tooneel bekleeden": bezetten, vullen. Men sprak
ook van een schilderij stoffeeren, met figuren.
[3] _hooger laarzen_. De Grieksche en Romeinsche tooneelspelers, die op
grooten afstand van de in halven cirkel gezeten toeschouwers optraden,
moesten, om niet te klein te lijken, hun gestalte vergrooten. Zij liepen
dus op _Kothurnen_, door V. vertaald als "tooneellaarzen", ook wel
"brozen". Hoe verhevener het spel, des te hooger, meent hij, ook deze
laarzen.
[4] _Salmoneus_. Zie achter het titelblad. Ook Voorwoord, en Inleiding
van De K., blz. XVII.
[5] _Reuzenstrijd_. Zie ook hierover mijn Voorwoord en de Inleiding van
De K.
[6] _reukeloos_: roekeloos.
[7] Isaias; Jesaja (Statenbijbel).
[8] Engelsche. Bij Vondel vaak gebruikt in verband met _Engel_, niet met
_Engeland_. _Engelsche Majesteit_: Engelen majesteit.
[9] _De groote Gregorius_: Paus Gregorius Magnus, 6e Eeuw--_bestelt
ons_: bezorgt ons.
[10] _Bernardus_ (van Clairvaux), 12e E. bijgenaamd _mellifluus_ =
honingvloeiende, om zijn welsprekenskunst.
[11] _bestarnde dieren_: dieren die als sterrebeelden voorkomen.
[12] _Augustijn_, bisschop Augustinus van Hippo, 4e E.
[13] _grootschheid_: grandezza, heerlijkheid.
[14] _Nu dewijl de dieren_. Het verband tusschen de dieren en deze stof
uitvoerig uitgewerkt in Bilderdijk's _De Dieren_. Zie ook Beets,
_Verscheidenheden_, N.B. II.
[15] _Zelfs bij dieren afgeteekend_: door dieren.
[16] _Waarom men in poezy de gebloemde wijze van spreken_: Dichters,
profeten, bijbelschrijvers gunne men de beeldspraak.
[17] _verzieren_ is: bedenken, verdichten; versieren: opschiken.
Verziersel dus: verdichtsel, verzinsel.
[18] _rijker stof bijzet_. Meer afwisseling geeft.
[19] _onschuld_: verontschuldigingen.
[20] _Naardien ze bijwijlen opspraak onderworpen zijn_. V. had hier een
profetisch oogenblik. Inderdaad heeft zijn ten tooneele brengen van deze
stof de verontwaardiging der predikanten opgewekt, die na de tweede
voorstelling den Amsterdamschen magistraat een verbod van verdere
vertooning wisten te ontlokken.
[21] _zinnelijkheid_, dat waar de zinnen zich op zetten: smaak. "De
smaken zijn verschillend."
[22] _heilige treurspeldichters_. "Heilig" behoort bij treurspel, niet
bij dichters: dichters van gewijde stoffen.
[23] _Poëet Ezechiël_. Niet _profeet_ (2e E. na Chr.).
[24] _Gregorius Nazianzener_. Gregorius van Nazianze (4e Eeuw).
[25] Vondels eerbied voor Huig de Groot, ook als dichter, was
onverwelkbaar. Hier huldigt hij zijn _Christus Pattens_; voor zijn _Adam
in Ballingschap_ inspireerde hem De Groots _Adamus Exul_; diens derde
Latijnsche treurspel: _Solompaneas_ vertaalde hij. Zie mijn Inleiding
pag. 71.
[26] _Sir Richard Baker_ (1568-1643) een Engelsch landedelman, die in
schulden kwam voor familieleden en in de gevangenis _Bespiegelingen_ en
_Overwegingen_ schreef over Bijbelsche onderwerpen (_Chambers_).
[27] _wettige treurspelen_: staat tegenover de onheilige, w.o. V. zoo
juist gesproken heeft. Dus die gewettigd zijn door hun hoog karakter.
Of: die geschreven zijn overeenkomstig de Tooneelwetten?
[28] _de menschen te vermurwen door schrik en mededoogen_. Voor de
beteekenis van deze woorden in de leer van het tragische zie mijn
Inleiding over V.'s dramatiek, pag. 32-45.
[29] _Zooals Vondel ook uitvoerig in zijn Berecht tot zijn (5 jaar
latere) _Jeptha_ den "matigenden" en "manierenden" invloed der
treurspelen zou uiteenzetten; voornamelijk gegrond op den gewekten
schrik.
[30] _spitsvondig_. Niet zoo scherp, en zeker niet ongunstig, op te
vatten als tegenwoordig: Vernuftige vonden, spreuken.
[31] _tuimelgeest_: oproerigen geest; de geest, die de hersenen doet
tuimelen, dazen.
[32] _gestoffeerd_: schoon gevuld met.
[33] Zie over V. en het Treurspel mijn Inleiding, "Vondel's Dramatiek",
pag. 24/25 en 31.

* * * * *

INHOUD

Lucifer, d'Aartsengel, opperste en doorluchtigste boven alle Engelen,
hoovaardig en staatzuchtig, uit blinde liefde tot zijn eigen, benijdde
Gods onbepaalde grootheid, ook den mensch, naar Gods beeld geschapen, en
in het welig Paradijs met de heerschappije des aardbodems begiftigd. Hij
benijdde God en den mensch te meer, toen Gabriël, Gods Heraut, alle
Engelen voor dienstbare geesten verklaarde, en de geheimenissen van Gods
toekomende menschworden hun ontdekte; waardoor het Engelsdom
voorbijgegaan, de waarachtige menschelijke natuur, met de Godheid
vereenigd, een gelijke Macht en Majesteit te verwachten stond; waarom de
hoovaardige en nijdige Geest, pogende zichzelven Gode gelijk te stellen,
en den mensch buiten den Hemel te houden, door zijne medestanders[1],
ontelbare Engelen oprokkende, wapende, en tegens Michaël, 's Hemels
Veldheer, en zijne heirkrachten, onaangezien Rafaëls waarschuwinge,
aanvoerde; en afgestreden, na de neêrlaag, uit wrake den eersten mensch,
en in hem alle zijne nakomelingen, ten val brocht, en hij zelf met zijne
weêrspannelingen ter Helle gestort, en eeuwig verdoemd werd.

_Het Tooneel is in den Hemel_.

Noot:
[1] _door zijne medestanders_: d.w.z. met behulp van zijn medestanders.

* * * * *

PERSONAGIEN

BELZEBUB..)
BELIAL....) _Wederspannige Oversten_.
APOLLION..)
GABRIEL, _Gods Geheimenistolk_.
REI VAN ENGELEN.
LUCIFER, _Stedehouder_.
LUCIFERISTEN, _Oproerige Geesten_.
MICHAEL, _Veldheer_.RAFAEL, _Beschermengel_.
URIEL, _Michaëls Schildknaap_.

(_Voor het eerst gespeeld te Amsterdam, op 2 Februari_ 1654.)

* * * * *

HET EERSTE BEDRIJF

BELZEBUB, BELIAL, APOLLION[1].

BELZEBUB:
Mijn Belial ging hene op lucht en vleugels drijven,
Om uit te zien waar onze Apollion mag blijven.
Vorst Lucifer zond hem, tot dezen tocht bekwaam,
Naar 't aardrijk, opdat hij eens nader kennis naam'
Van Adams heil en staat, waarin d'Almogendheden
Hem stelden. Het wordt tijd, om weder van beneden
Te keeren hier ter stede; ik gis, hij is niet veer.
Een wakker dienaar vliegt op 't wenken van zijn heer
En stut zijn meesters troon getrouw met hals en schouder.
BELIAL:
Heer Belzebub! gij Raad van 's Hemels Stedehouder,
Hij steigert steil, van kreits in kreits[2], op ons gezicht.
Hij streeft den wind voorbij, en laat een spoor van licht
En glanzen achter zich, waar zijn gezwinde wieken
De wolken breken. Hij begint ons' lucht te rieken,
In eenen andren dag en schooner zonneschijn,
Daar 't licht zich spiegelt in het blauwe kristallijn.
De hemelklooten[3] zien met hun gezicht, van onder,
Terwijl hij rijst, hem na, een ieder in 't bijzonder
Verwonderd om dien vaart en goddelijken zwier,
Die hun geen Engel schijnt, maar eer een vliegend vier.
Geen star verschiet zoo snel. Hier komt hij aangestegen,
Met eenen gouden tak, en heeft de steile wegen
Voorspoedig afgeleid.
BELZEBUB:
Wat brengt Apollion?
APOLLION:
Heer Belzebub! ik heb, zoo vlijtig als ik kon,
Het laag gewest bespied, en offere u de vruchten
Zoo diep beneden ons, in andre zon en luchten,
Gesproten; oordeel, uit de vruchten[4], van het land
En van den hof, door God gezegend en beplant,
Tot wellust van den mensch[5].
BELZEBUB:
Ik zie de gouden bladen,
Met perlen van de lucht, den zilvren dauw, geladen.
Hoe lieflijk riekt dit loof, dat zijne verf[6] behoudt!
Hoe gloeit dit vroolijk[7] ooft van karmozijn en goud!
't Waar jammer zoo men dit ontwijdde met de handen.
't Gezicht bekoort den mond. Wie zou niet watertanden
Naar aardsche lekkernij? Hij walgt van onzen dag,
En hemelsch mann'[8], die 't ooft der aarde plukken mag.
Men zou ons Paradijs om Adams hof verwenschen;
't Geluk der Engelen moet wijken voor de menschen.
APOLLION:
Nietwaar, heer Belzebub? Al schijnt de hemel hoog,
Wij liggen veel te laag. Hetgeen ik met mijn oog
Gezien heb, mist me niet[9]. 't Vermaak van 's werelds hoven,
Een eenig Eden gaat ons Paradijs te boven.
BELZEBUB:
Laat hooren wat ge zaagt; wij luistren t'zamen toe.
APOLLION:
'k Verzwijg mijn henevaart, om niet te reppen hoe
Gezwind ik nedersteeg, en zonk door negen bogen[10],
Die, sneller dan een pijl, rondom hun midpunt vlogen.
Het rad der zinnen kan zoo snel niet ommeslaan,
In ons' gedachten, als ik, lager dan de maan[11]
En wolken, afgegleên, bleef hangen op mijn pennen[12].
Om 't Oostersche gewest en landschap t' onderkennen[13],
Op 't aanzicht van den kloot, daar d'Oceaan om spoelt,
Waarin zoo menig slag van zeegedrochten woelt.
Van verre zag men hier een hoogen berg verschieten[14],
Waaruit een waterval, de wortel van vier vlieten,
Ten dale nederbruist. Wij streken steil en schuin
Voorover met ons hoofd, en rustten op de kruin
Des bergs, van waar men vlak de zalige landouwen
Der onderwereld[15] en haar weelde kon aanschouwen.
BELZEBUB:
Nu schilder ons den hof en zijn gestaltenis.
APOLLION:
De hof valt rond[16], gelijk de kloot der wereld is.
In 't midden rijst de berg, waaruit de hoofdbron klatert,
Die zich in vieren deelt en al het land bewatert,
Geboomte en beemden laaft, en levert beken uit,
Zoo klaar gelijk kristal, daar geen gezicht op stuit[17].
De stroomen geven slib, en koesteren de gronden.
Hier worden Onixsteen en Bdellion[18] gevonden.
Hoe klaar de hemel ook van sterren blinkt en barnt,
Hier zaaide Vrouw Natuur in steenen een gestarnt,
Dat onze starren dooft. Hier blinkt het goud in d'aderen.
Hier woû Natuur haar schat in éénen schoot vergaderen.
BELZEBUB:
Wat zweeft er voor een lucht, waarbij dat schepsel leeft?
APOLLION:
Geen Engel, onder ons, zoo zoet een adem heeft,
Gelijk de frissche geest, die hier den mensch bejegent,
Het aangezicht verkwikt en alles streelt en zegent:
Dan[19] zwelt de boezem der landouw van kruid en kleur,
En knop en telg[20] en bloem, en allerhanden geur.
De dauw ververscht ze 's nachts. Het rijzen en het dalen
Der zonne weet zijn maat, en matigt zoo haar stralen
Naar eisch van elke plant, dat allerhande groen
En vrucht gevonden wordt in eenerlei seizoen.
BELZEBUB:
Nu maal me de gedaante en 't wezen van de menschen.
APOLLION:
Wie zou ons Engelsdom voor 't menschdom willen wenschen[21],
Wanneer men schepsels ziet, die 't al te boven gaan,
En onder wiens[22] gezag alle andre dieren staan.
Ik zag den ommegang[23] van honderdduizend dieren,
Die op het aardrijk treên, of in de wolken zwieren,
Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewend,
En leven schept in zijn bijzonder element.
Wie zou een ieders aard en eigenschappen ramen
Als Adam? want hij gaf ze op eene rij haar namen.
De bergleeuw kwispelde hem aan met zijnen staart,
En loech den meester toe. De tiger lei zijn aard
Voor 's Konings voeten af. De landstier[24] boog zijn horen,
En d'olifant zijn snuit. De beer vergat zijn tooren;
Griffoen en adelaar kwam luistren naar dien man,
Ook draak, en Behemoth, en zelfs Leviatan[25].
Nog zwijg ik welk een lof den mensch wordt toegezongen
En toegekwinkeleerd van 't lustpriëel, vol tongen;
Terwijl de wind in 't loof, de beek langs d'oevers speelt,
En ruischt op een muziek, dat nimmer 't hart verveelt.
Had zich Apollion in zijnen last gekweten,
Hij had ons Hemelrijk in Adams Rijk vergeten[26].
BELZEBUB:
Wat dunkt u van het paar, dat gij beneden zaagt?
APOLLION:
Geen schepsel heeft omhoog mijn oogen zoo behaagd
Als deze twee omlaag. Wie kon zoo geestig[27] strengelen
Het lichaam en de ziel, en scheppen dubbele Engelen[28]
Uit kleiaarde en uit been! Het lichaam, schoon van leest,
Getuigt des Scheppers kunst, die blinkt in 't aanschijn meest,
Den spiegel van 't gemoed. Wat lid mij kon verbazen,
Ik zag het beeld der ziele in 't aangezicht geblazen.
Bezit het lijf iet schoons, dat vindt men hier bijeen.
Een Godheid geeft haar glans door 's menschen oogen heen.
De redelijke ziel komt uit zijn tronie zwieren.
Hij heft, terwijl de stomme en redelooze dieren
Naar hunne voeten zien, alleen en trotsch het hoofd
Ten hemel op naar God, zijn Schepper, hoog geloofd.
BELZEBUB:
Hij looft hem niet vergeefs voor zooveel rijke gaven.
APOLLION:
Hij heerscht, gelijk een God, om wien het al moet slaven.
D'onzichtbre ziel bestaat uit geest, en niet uit stof.
Z' is heel in ieder lid. Het brein verstrekt haar Hof.
Zij leeft in eeuwigheid, en vreest noch roest noch schennis.
Z' is onbegrijpelijk. Voorzichtigheid, en kennis,
En deugd, en vrijen wil bezit ze in eigendom.
Voor hare majesteit staan alle Geesten stom.
De wijde wereld zal eerlang van menschen krielen;
Zij wacht, uit luttel zaads, een rijken oogst van zielen.
En hierom huwde God den man aan zijn mannin.
BELZEBUB:
Wat dunkt u van zijn ribbe[29], en lieve gemalin?
APOLLION:
Ik dekte mijn gezicht en oogen met mijn vleugelen,
Om mijn gedachten en genegendheên te teugelen,
Zoodra zij mij gemoette, als Adam met der hand
Haar leidde door het groen. Bijwijlen hield hij stand,
Beschouwde ze overzij, en, onder dat belonken,
Begon een heilig vier zijn zuivre borst t'ontvonken:
Dan kuste hij zijn bruid, en zij den bruidegom,
Dan ging de bruiloft in, met eenen wellekom
En brand van liefde, niet te melden, maar te gissen;
Een hooger zaligheid, die d'Engelen nog missen.
Hoe arm is eenigheid! Wij kennen geen gespan[30]
Van tweederhande kunne, een jonkvrouw en een man.
Helaas! wij zijn misdeeld; wij weten van geen trouwen,
Van gade of gading, in een Hemel zonder vrouwen!
BELZEBUB:
Zoo wordt er met der tijd een wereld aangeteeld?
APOLLION:
Door een genot van 't schoon, in 's menschen brein gebeeld,
En ingedrukt met kracht van d'opgespannen zinnen.
Dat houdt dit paar verknocht. Hun leven is beminnen
En wederminnen met een onderlingen lust,
Onendelijk gelescht, en nimmer uitgebluscht.
BELZEBUB:
Nu pas me deze bruid naar 't leven af te malen.
APOLLION:
Dit eischt Natuurs penseel[31]: geen verf, maar zonnestralen.
De man en vrouw zijn beî volschapen, even schoon,
Van top tot teen. Met recht spant Adam wel de kroon,
Door kloekheid van gedaante en majesteit van 't wezen,
Als een ter heerschappij des aardrijks uitgelezen;
Maar al wat Eva heeft vernoegt haar bruigoms eisch:
Der leden teederheid, een zachter vel en vleisch,
Een vriendelijker verf, aanminnigheid der oogen,
Een minnelijke mond, een uitspraak, wiens[32] vermogen
Bestaat in eedler klank; twee bronnen van ivoor,
En wat men best verzwijge, eer dit een Geest bekoor';--
Bejegent Engelen, hoe schoon ze uw oog behaagden,
Het zijn wanschapenheên bij 't morgenlicht der maagden.
BELZEBUB:
Het schijnt, gij blaakt van minne om 't vrouwelijke dier[33].
APOLLION:
Ik heb mijn slagveêr in dat aangename vier
Gezengd. Het viel me zwaar van onder op te stijgen,
Te roeien, om den top van Engleburg te krijgen.
Ik scheidde, doch met pijn, en zag wel driewerf om.
Nu blinkt geen Serafijn, in 't Hemelsch Heiligdom,
Als deze, in 't hangend haar, een gouden nis van stralen[34],
Die, schoon gewaterd, van den hoofde nederdalen,
En vloeien om den rug. Zoo komt ze, als uit een licht,
Te voorschijn, en verheugt den dag met haar gezicht.
Laat perle en perlemoer u zuiverheid beloven;
Haar blankheid gaat de perle en perlemoer te boven.
BELZEBUB:
Wat baat al 's menschen roem, indien zijn schoonheid smelt
En endelijk verwelkt, gelijk een bloem op 't veld?
APOLLION:
Zoo lang die hof beneên niet ophoude ooft te geven,
Zal dit gezaligd paar bij zulk een appel leven,
Die daar in 't midden groeit, bevochtigd van den stroom,
Waarbij de wortel leeft. Dees' wonderbare boom
Wordt 's levens boom genoemd. Zijn aard is onbederflijk.
Hierdoor geniet de mensch het eeuwig en onsterflijk,
En wordt den Engelen, zijn broederen, gelijk,
Ja, overtreft ze in 't eind, en zal zijn macht en rijk
Verbreiden overal. Wie kan zijn vleugels korten?
Geen Engel heeft de macht zijn wezen uit te storten
In duizendduizenden, in een oneindig tal.
Nu overreken eens, wat hieruit worden zal.
BELZEBUB:
De mensch is machtig dus ons over 't hoofd te wassen?
APOLLION[35]:
Zijn wasdom zal ons haast verschrikken en verrassen,
Al duikt zijn heerschappij nu lager dan de maan;
Al is die macht bepaald, hij zal al hooger gaan,
Om zijnen stoel in top der Hemelen te zetten.
Zoo God dit niet belet, hoe konnen wij 't beletten?
Want God bezint den mensch, en schiep het al om hem.
BELZEBUB:
Wat hoor ik? een bazuin? gewis, hier wil een stem
Op volgen; zie eens uit, terwijl we hier verbeien.
APOLLION:
d'Aartsengel Gabriël, gevolgd van 's Hemels reien,
Genaakt in 's Hoogsten naam, om uit den hoogen troon
T'ontvouwen, als Heraut, hetgeen hem wierd geboôn.
BELZEBUB:
Ons lust te hooren, wat d'Aartsengel zal gebieden.

GABRIËL. REI VAN ENGELEN.

GABRIËL:
Hoort toe, gij Engelen! hoort toe, gij Hemellieden!
De hoogste Goedheid, uit wiens boezem alles vloeit,
Wat goed, wat heilig is; die nimmer wordt vermoeid
Door weldoen, noch verarmd van haar genadeschatten,
Tot nog met geen begrijp der schepselen te vatten;
Dees' Goedheid schiep den mensch haar eigen beeld gelijk,
Ook d'Eng'len, opdat zij te zamen 't eeuwig Rijk,
En nooit begrepen goed, na 't vierig onderhouden
Der opgeleide wet, met God bezitten zouden.
Zij bouwde 't wonderlijk en zienelijk Heelal
Der wereld, Gode en ook den mensche te geval,
Opdat hij in dit hof zou heerschen en vermeeren,
Met al zijne afkomst hem bekennen, dienen, eeren,
En stijgen, langs de trap der wereld, in den trans
Van 't ongeschapen licht, den zaligenden glans.
Al schijnt het Geestendom alle andre t'overtreffen;
God sloot van eeuwigheid het Menschdom te verheffen,
Ook boven 't Engelsdom, en op[36] te voeren tot
Een klaarheid en een licht, dat niet verschilt van God.
Gij zult het eeuwig Woord, bekleed met been en âren,
Gezalfd tot Heer en hoofd en rechter, al de scharen
Der Geesten, Engelen, en menschen te gelijk,
Zien rechten, uit zijn troon en onbeschaduwd Rijk.
Daar staat de stoel alreê geheiligd in het midden.
Dat alle d'Engelen Hem passen aan te bidden.
Zoo ras hij innerij, wien 't menschelijk gestalt,
Ook boven ons' natuur verheerelijkt, gevalt.
Dan schijnt de heldre vlam der Serafijnen duister,
Bij 's menschen licht en glans en goddelijken luister.
Genade dooft natuur en al haar glansen uit[37].
Dit 's noodlot, en een onherroepelijk besluit[38].
REI VAN ENGELEN:
Al wat de Hemel stemt[39], zal 't Hemelsch heir behagen.
GABRIEL:
Zoo past[40] u trouw in Gods en 's menschen dienst te dragen,
Naardien de Godheid zelf de menschen zoo bemint.
Wie Adam eert, het hart van Adams vader wint.
De mensch en Engel, beide uit éénen stam gesproten,
Zijn medebroeders, uitgekoren lotgenooten[41],
Des Allerhoogsten zoons en erven, zonder smet.
Een ongedeelde wil en liefde zij uw wet!
Gij weet hoe 't Engelsdom moet onderscheiden worden[42]
In driederhande rij, en negenvoudige orden:
De hoogste in Serafijn en Cherubijn en Troon,
Die zitten in Gods Raad, en sterken zijn geboôn.
De middelrij bestaat uit Heerschappijen, Krachten
En Machten, die op 't woord van Gods Geheimraad wachten
Tot 's menschen nut en heil en hulp in 't algemeen.
De derde en laagste rij, gewijd uit Vorstenheên,
En groote Aartsengelen en Engelen, moet duiken[43]
Voor 't woord der middelrije, en laten zich gebruiken
Beneden het gewelf van zuiver kristallijn,
In hun bijzondren last, zoo wijd 't gestarrent schijn'.
Wanneer de wereld koom' zich verder uit te spreiden,
Wordt elk van deze rij in zijn gewest bescheiden,
Of weet zijn eigen stad en huis, en wat persoon
Zijn zorg bevolen blijft, ter eere van Gods kroon[44].
Getrouwen, gaat dan hene; onsterfelijke Goden,
Gehoorzaamt Lucifer[45], verknocht aan Gods geboden.
Bevordert 's Hemels eer in 't menschelijk geslacht,
Een ieder in zijn wijk, een ieder op zijn wacht.
Laat sommigen voor God de schaal vol wierook branden,
En brengen voor Gods troon der menschen offeranden
En wenschen en gebeên, en zingen 's Godheids lof,
Dat zich de galm verspreie in 't eeuwigjuichend hof.
Een ander draai gestarnte[46] en ronde hemelklooten,
Of zett' den Hemel op, of hou de lucht gesloten
Met wolken, om den berg te zegenen omlaag,
Met eenen zonneschijn, of versche regenvlaag
Van manne en honigdauw, daar God wordt aangebeden
Door d'eerste onnoozelheid[47], de burgerij van Eden.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Lucifer: Treurspel - 3
  • Parts
  • Lucifer: Treurspel - 1
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1593
    35.8 of words are in the 2000 most common words
    49.3 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 2
    Total number of words is 4181
    Total number of unique words is 1687
    36.2 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 3
    Total number of words is 4304
    Total number of unique words is 1502
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    54.8 of words are in the 5000 most common words
    62.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 4
    Total number of words is 4152
    Total number of unique words is 1468
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    54.6 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 5
    Total number of words is 4107
    Total number of unique words is 1411
    36.9 of words are in the 2000 most common words
    53.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 6
    Total number of words is 4335
    Total number of unique words is 1587
    34.7 of words are in the 2000 most common words
    50.6 of words are in the 5000 most common words
    58.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 7
    Total number of words is 3942
    Total number of unique words is 1588
    35.1 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    59.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.