Lucifer: Treurspel - 1

Total number of words is 4075
Total number of unique words is 1593
35.8 of words are in the 2000 most common words
49.3 of words are in the 5000 most common words
55.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
LUCIFER
Treurspel
door
JOOST VAN DEN VONDEL

Met inleiding en aanteekeningen van L. SIMONS

* * * * *

PRAECIPITEMQUE IMMANI TURBINE ADEGIT
[HIJ DEED HEM NEDERTUIMELEN IN EEN ONTZAGLIJKEN DWARRELWIND"--
VERGILIUS: AENEIS VI, 599]


'k Zag er ook Salmoneus, Aeols zoon,
Vervaarlijk pijnigen, die, als een allersnoodste,
Gods weerlicht, donderkloot en bliksemstraal nabootste.
Dees liet in Griekenland, en midden door de stad
Van Elis, daar hij trotsch op zijnen wagen zat,
Zich met vier paarden door den drang der Grieken roeren
En, zwaaiende eene toorts, braveeren met rumoeren
De Goden in de lucht en stak ze naar hun kroon.
Dees zinnelooze durft de koopren brug uit hoon
Oprennen met zijn paard en weet met razen, ruischen
En storm den bliksem en den donder na te kuischen
Dat niemand ooit vermocht. Maar Gods almogendheid,
Om fakkel, rookrig licht noch zulk een onbescheid
Verlegen, schoot met kracht en uit de dikke wolken,
_Dreef met een dwarrelwind_, ten spiegel aller volken,
_Hem neder dat hij plofte_.
Uit VONDELS vertaling van _Vergilius: Aeneis_, VIe Zang

* * * * *

VOORWOORD

Vondel en zijn werk te verstaan is daarom voor ons, in dezen tijd, zoo
moeilijk omdat de dichter zoo veelzijdig gerijpt was in een wereld van
weten, denken en gevoelen, die ons niet alleen vreemd is in menigerlei
opzicht, maar die we nauwelijks meer kennen. Schrijvers las hij en
kerkschrijvers kende hij, en autoriteiten eerbiedigde hij, en
gebeurtenissen beleefde hij, wier bestaan ons al te licht ontgaat als
wij zoeken zijn arbeid te verklaren. Een wonderbaarlijke mengeling
leefde in hem van middeleeuwsche opvattingen, klassieke leerstellingen
en histories, en bijbelsch-kerkelijke legenden en dogma's, en dit alles,
naar den weinig kritischen geest van zijn tijd en naar den tot eerbied
gestemden eigen zin, die zoo sterk in hem leefde, aanvaard als niet of
nauwelijks te betwijfelen waarheden. En daarbij hij levend in een eeuw
van geweldige worstelingen: tusschen overgeleverd gezag en
vrijheidsdrang; tusschen vorsten en volkeren; tusschen allerlei
verscheidenheden van Christendom, en tusschen Christendom en
Mohammedanisme.
Vondels _Lucifer_ is dan ook geen louter "bijbelsch" en "Christelijk"
werk. Zonder dat hem "de grijze fabelen van den Reuzenstrijd" of het
verhaal van Salmoneus[1] of de fabel van Faeton door het hoofd gespeeld
hadden, als symbolisch ware worstelingen tegen de oppermacht der wereld,
had hij van de eenvoudige kerklegenden omtrent Lucifers verzet, afval en
val geen aldus gefigureerd treurspel kunnen opbouwen, waarin een strijd
tusschen de oproerige en de standvastige Engelen geteekend wordt, met
wapens, zwaarden en in krijgsorde geschaarde legers. In de voorstelling
van een wereld van Goden en halfgoden, waarin de almacht zelfs van den
Oppermachtige beperkt was door de wereldorde, en die elkaar benijdden en
bestreden, was een worsteling denkbaar als tusschen Zeus en Prometheus,
tusschen Thor en Loki. In een hemel met een werkelijk almachtig God is
de strijd vooruit beslist; een pogen om zich op Zijn plaats te zetten
ondenkbaar, en een worstelen met wapengeweld iets wezenlijk onzinnigs.
Maar geen treurspel, geen drama had kunnen ontstaan, indien Vondel zich
aanstonds en geheel aan deze beschouwing had overgegeven. En ten andere
was Vondel, hoezeer ook ingeleefd in de oude mythologieën en klassieke
overleveringen, te zeer een Christen, om van de worsteling tusschen
hoovaardij en Almacht een zoo sterk, zoo doorleefd, zoo gewijd en
hooggehouden spel, als zijn _Lucifer_ geworden is, te maken, wanneer
hij niet die worsteling geteekend had als begonnen tegenover zijn
eigen, innigst vereerde Godheid en in verband met wat hèm het opperst
wereldgegeven was: de menschwording Gods in Christus. Zijn _Salmoneus_
en zijn _Faeton_ zijn vergelijkenderwijs blasse en bloedlooze werken
gebleven, zonder aanwarming van zijn dieper devotioneel leven als in
zijn _Lucifer_ uiting vond.
* * * * *
Is Vondel, behalve door de klassieke wereld en haar overleveringen,
naast de Christelijke, ook nog beheerscht door de historische
gebeurtenissen en door politieke bedoelingen?
Men weet dat èn Jonckbloet èn Van Lennep het betoog geleverd hebben, dat
_Lucifer_ zelfs heel en al niets was, of tenminste voornamelijk, dan een
politieke allegorie op onzen opstand tegen Spanje.
Ik heb aan deze betoogen nooit veel waarde gehecht, al was het
allereerst omdat Jonckbloet--en Van Lennep, ondanks zijn groote
Vondelvereering, toch eigenlijk ook--beiden veel te rationalistisch
waren om Vondel te begrijpen. Jonckbloet, (ik heb als zijn leerling veel
met hem omgegaan) was een eerlijk, humoristisch-satyriek, nuchter-
scherpzichtig, kritisch mensch, maar de fijnere zieleplooibaarheid om
in een andersdenker en -voeler, als Vondel geweest was, zich in te leven,
ontbrak hem geheel; en zijn Vondelbeoordeeling is, zoo goed als die van
Huet en Jorissen, niets dan een groote vergissing geweest. Rationalisten
altemaal! voor wie het katholiek mysticisme iets griezeligs was, en die in
zulk een complexen geest als die van Vondel ganschelijk niet konden komen.
Er trouwens nooit eenige moeite voor deden, Vondel uit Vondel en zijn eigen
bronnen te verklaren, maar hem maten met dogmatische kunstmaat van 18e-19e-
eeuwsche "kunstphilosophie".
Niet dat Vondel buiten staat zou geweest zijn, zich te bedienen van den
allegorischen vorm; hij zelf erkent in zijn _Berecht_, dat hij de
Hoovaardij en Nijdigheid allegorisch doet optreden in het gespan van den
Leeuw en den Draak, vóór Lucifers wagen gespannen. Hij stond trouwens
nog dicht genoeg bij de middeleeuwen ervoor; en had niet Hooft in zijn
vroeg-17e-eeuwsche treurspelen nog zeer sterk geallegoriseerd? Maar
Vondel, hoewel allerminst een psychologisch-analyseerend of
persoonlijk-verbizonderend dichter, heeft toch wel altijd zijn tot typen
gegeneraliseerde figuren zuiver-menschelijk en levend willen houden. Dat
hij, al dichtende het eeuwige spel van den eerzuchtigen opstandeling,
daarbij alles zou hebben uitgesloten aan reflexen van aardsche
bizonderheden, hem uit historie en beleving bekend, is intusschen
geenszins aan te nemen. Hij stond zoo midden in zijn tijd; geen
wereldgebeurtenis of hij bezong ze; hij was partijganger; en zuiver
objectiveeren was allerminst een 17e-eeuwsche eisch. Zoo zal wel
Wallensteins verzet hem door het hoofd gespeeld hebben (_Cramer_),
en ook aan onzen opstand tegen Spanje zal hij gedacht hebben, (zeker vrs
1264 en 1266) en door deze en dergelijke reflexen van het leven zijn
anders licht te ver van de menschen verwijderd "tooneel des hemels" hun
wat dichter hebben willen bijbrengen. 't Is juist het veelkleurige, dat
zijn werk vaak zijn waarde geeft en het is dit menschelijke, waardoor
zijn _Lucifer_ in het bijzonder ons boeien blijft als hèt treurspel van
het verzet der Naijverigheid. Maar dit is alles wat anders dan zij
bedoelen, die hem een politieke allegorie tegen Oranje hebben willen
doen schrijven in een periode, toen hij zelf juist na den dood van Prins
Willem II (dien hij als _would-be_ overweldiger van zijn Amsterdam niet
kon dulden) ook weer met den Oranjestam, verbonden aan de afstammelingen
van den hem sympathieken Jacobus I, in sympathie kwam.
* * * * *
Een inleiding tot de _Lucifer_ kan niet ontberen een inwijding van den
lezer in den Hemelbouw en -verhoudingen, gelijk Vondel zich die dacht.
Zijn voorstelling van het Heelal is nog geheel die van Ptolomaeus en
Dante (zie h.o. "De Ploeg" 2e Jaarg.: J. Brandt, _Wereldstelsels_ en
Prof. Hauvette's in onze W.B. verschenen werk over Dante). De aarde
vormt het midden van het wereldruim; er omheen zeven schalen of bogen,
waarlangs de Maan, Mercurius, Venus, de Zon, Mars, Jupiter en Saturnus
in eenparige beweging hun wenteling volbrengen. Als achtste schaal of
boog komt die der vaste sterren; als negende de _kristallen hemel_.
En nog weer daaromheen: het _Empyreum_, of de Hemel van het Volmaakte
Licht: der Hemelen Hemel, waar de zaligen, de Engelen en het Opperwezen
zelf toeven. De Engelenwereld was intusschen, in middeleeuwsch-
katholieke opvatting, verdeeld in drie hiërarchieën (rijen) en elk
dezer weer in drie koren (orden):
1. Serafijnen, Cherubijnen, Tronen;
2. Heerschappijen, Krachten, Machten;
3. Vorstenheden, Aartsengelen, Engelen.
Een verdeeling, die Vondel door Gabriël, ten bate van zijn toehoorders
en lezers, nadrukkelijk laat aangeven:

"Gij weet hoe 't Engelschdom moet onderscheiden worden
In drieërhanden rij en negenvoudige orden:
De hoogste in Serafijn, en Cherubijn en Troon,
Die zitten in Gods Raad en sterken zijn geboôn.
De middelrij bestaat uit Heerschappijen, Krachten
En Machten, die op 't woord van Gods geheimraad wachten,
Tot 's menschen nut, en heil en hulp in 't algemeen.
De derde en laagste rij, gewijd uit Vorstenheên
En groote Aartsengelen en Engelen, moet duiken
Voor 't woord der middenrij"--

Deze schikking, in verband met het feit dat _Lucifer_ herhaalde malen
(vs 1672, 1704, 1775; zoo ook in Opdracht, het Berecht en den Inhoud)
als _Aartsengel_ wordt aangeduid, zou doen vermoeden dat de hoofdfiguur
van het treurspel tot op een na de laagste orde behoort. Doch Gabriël
(vs 504) spreekt ervan dat God Lucifer ten top van _alle_ hierarchijen
geplaatst heeft, terwijl Rafaël hem er op wijst, hoe hij, Lucifer,
_boven_ duizenden gekroonde Heerschappijen (1e orde der middelrij)
gezalfd is tot Gods Stedehouder. En in vers 834-836 vinden we als L.'s
volgelingen in het verzet genoemd Tronen (3e orde der eerste Rij),
Heerschappijen en Machten. Volgt daaruit niet dat we minder aan het
woord "Aartsengel" te hechten hebben, en ons Lucifer inderdaad moeten
denken als een Engel van de hoogste orde der eerste Rij, den
uitverkoorne Gods onder de Serafijnen?--gelijk de Inhoud hem dan ook
noemt: "opperste en doorluchtigste boven alle Engelen". Aan een mindere
zouden alle Engelen-groepen zich niet, als hun leider, betrouwd hebben;
een mindere zou niet zóó fel en hevig zich teruggezet hebben gevoeld op
het vernemen van Gods bedoeling, den "Zoon des Menschen" naast zich ten
troon te verheffen, d.i. bòven Lucifer; en dus tusschen dezen en God
zelf een nieuwe macht stellend. En van een mindere zou het verzet niet
zóó vreeselijk, de val niet zoo diep geweest zijn. Men stelle zich dus
niet Lucifer voor als een gewonen Aartsengel, maar als inderdaad den
Opperste van _alle_ Hierarchijen. Ook de plaats van Gabriël, Michaël en
Raphaël kan niet gedacht worden onder de 8e orde, die der Aartsengelen.
Zij zijn toegelaten tot Gods Raad, en behooren dus tot een der eerste
drie Orden (van de eerste Rij), Serafijnen en Cherubijnen, waaronder
gèen afvalligen voorkomen. Belzebub, aangesproken als "Raad van Lucifer"
en "Prins", zal tot de 7e orde (of eerste der derde Rei: "Vorstenheden")
te rekenen zijn; Belial en Apollion tot de gewone Engelen, evenals de
Hemelteekenen, die deelnemen aan den strijd: de Leeuw en de Draak als
trekkers van Lucifers wagen; de Reus Orion (vs 1929), Noorsche
Beeren(1932), Hydra (1934), in de beschrijving van Uriël als meêkampende
monsters vermeld.
En heel deze verzetsworsteling om de laatste scheppingsdaad, die de
geruste Engelen naijverig maakt op de van God naar zijn beeld geschapen
menschheid, welke de lagere Engelen verplicht worden te dienen, en wier
toekomstbestemming, als gezegd, den staat der Opperste Engelen bedreigt!
Naijver dus en zucht tot handhaving van bevoorrechte positie, die onder
de fraaie nationalistische leus: "de Hemel voor de Engelen" zich te weer
stellen, en hun doel voorbijschieten;--een geschiedenis uit den hoogsten
Hemel die waarlijk niet mist van de Aarde te wezen, en ons daardoor als
menschelijk, indien al "oppermenschelijk," te boeien. Vooral door de
kracht van Vondels verbeelding; de vastgehouden stoutheid van zijn
verzenvlucht; de levendigheid van de schildering der worsteling; de
pracht van zijn taal en de devotie van zijn Gods-eerbied, tegenover de
felheid van verzetstuw.[2]
* * * * *
Voor de aanteekeningen bij den volgenden tekst heb ik natuurlijk ook
gebruik gemaakt van de vonden mijner voorgangers, zonder dat blindelings
te doen. En, evenals voor de andere stukken, niet met het doel
taalgeleerdheid te toonen, maar louter om den hedendaagschen lezer te
helpen zich in Vondels dichtwerk in te leven.
Bij het herdrukken van deze uitgaaf voor onze complete editie zijn
eenige drukfouten hersteld, en eenige nieuwe aanteekeningen opgenomen.

Febr. 1913. L. S.

Noten:
[1] Zie aanhaling, achter titel, uit zijn eigen vertaling van de Aeneis.
[2] Voor het overige zie men mijn uitvoerige beschouwing over Vondels
dramatiek in het algemeen en de "Lucifer" in het bizonder, in mijn
Inleiding: _Vondels dramatiek_ (1e stuk, 2e deel der complete
uitgaaf van Vondels Spelen, Nederl. Bibliotheek).

* * * * *

OPDRACHT[1]

DEN ONVERWINNELIJKSTEN VORST EN HEERE
DEN HEERE FERDINANDUS DEN DERDEN,
GEKOREN ROOMSCHEN KEIZER, ALTIJD VERMEERDER DES RIJKS

Gelijk de Goddelijke Majesteit in een ongenaakbaar licht gezeten is, zoo
zit ook de Wereldsche Mogendheid, die haar licht uit God schept en de
Godheid afbeeldt, in haren glans verheerlijkt; maar gelijk de Godheid,
of liever de opperste Goedheid, den allerminsten en ootmoedigen, met den
toegang tot haren troon, begenadigt, zoo gewaardigt de tijdelijke
Mogendheid ook den allerkleensten, dat hij zich eerbiedig voor haar
voeten vernedere. Op deze hope verstout zich mijne Zanggodin, van verre,
aan uwe Keizerlijke Majesteit op te offeren dit treurspel van Lucifer,
wiens stijl[2] wel rijkelijk de deftigheid en statigheid vereischt,
waarvan de Poëet spreekt:

_Omne genus scripti gravitate Tragoedia nincit_:
Hoe hoog men drave in stijl en toon,
Het treurspel spant alleen de kroon.

Doch wat aan de hoogdravendheid[3] des stijls ontbreekt, dat zal de
tooneelstof, titel en naam en doorluchtigheid des persoons vergoeden,
die hier, ten spiegel van alle ondankbare staatzuchtigen[4], zijn
treurtooneel, den hemel, bekleedt; waaruit hij, die zich vermat[5]
aan Gods zijde te zitten, en Gode gelijk te worden, verstooten, en
rechtvaardiglijk ter eeuwige duisternisse verdoemd werd. Op dit
rampzalige voorbeeld van Lucifer, den Aarts-engel, en eerst heerlijksten
boven alle Engelen, volgden sedert, bijkans alle eeuwen door, de
wederspannige geweldenaars, waarvan oude en jonge historiën getuigen, en
toonen hoe geweld, doortraptheid, en listige aanslagen der ongerechtigen,
met glimp en schijn van wettigheid vermomd, ijdel en krachteloos zijn,
zoo lang Gods Voorzienigheid de geheiligde Machten en Stammen[6]
handhaaft, tot rust en veiligheid van allerhande Staten, die, zonder een
wettig Opperhoofd, in geene burgerlijke gemeenschap kunnen bestaan:
waarom Gods Orakel[7] zelf, den menschelijken geslachte ten beste, deze
Mogendheid, als zijn eigen, in eenen adem, bevestigt, gebiedende Gode en
den Keizer elk hun recht te geven. Christenrijk doorgaands, gelijk een
schip in de wilde zee, aan alle kanten, en tegenwoordig van Turk en
Tarter, bestormd, en in nood van schipbreuke, vereischt ten hoogste deze
eendrachtige eerbiedigheid tot het Keizerdom, om den algemeenen erfvijand
des Christen naams te stuiten, en den Rijksbodem en zijne grenzen,
tegens den inbreuk der woeste volken, te veiligen en te sterken; waarom
God te danken is, dat het hem beliefde, 't Gezag en de Kroon des H.
Roomschen Rijks, vóór 's Vaders overlijden, op den jongsten Rijksdag, in
den Zone, _Ferdinandus den Vierde_[8], te verzekeren; een zegen, waarop
zoo vele volken moed dragen, en de tooneeltrompet van onze Nederduitsche
Zanggodinne te moediger, voor den troon van Hoog-duitschland, den
overwonnen Lucifer, in Michaëls triomf-staatsie, ommevoert.

UWE KEIZERLIJKE MAJESTEITS

_allerootmoedigste Dienaar_,
J. VAN VONDEL.
anno 1653.

Noten:
[1] Dat deze opdracht van Vondel zich richtte tot den Roomschen keizer
vindt begrijpelijke verklaring in het verband, straks door hemzelf
aangegeven, tusschen de stof van zijn _Lucifer_ en diens verzet tegen de
gestelde macht, en den aanslag der Turken op de macht der Christenheid,
voor hem, in het wereldsche, in den Roomschen keizer gesymboliseerd. Dr.
Cramer heeft ook nog gewezen op de betrekking tusschen keizer Ferdinand
III en den oproerigen Wallenstein, aan wiens zelfverheffing Vondel bij
het schrijven van zijn Lucifer gedacht zou hebben.
[2] _Wiens stijl_, voor "welks stijl".
[3] _hoogdravendheid_ heeft bij V. niet de beteekenis van
"gezwollenheid"; maar van "hooggestemdheid"; "verhevenheid".
[4] _Staatzuchtigen_: politiek-eerzuchtigen--_Het treurtooneel
bekleeden_: Vondels geliefkoosde uitdrukking voor: een voorname rol in
het treurspel spelen.
[5] _die zich vermat_: feitelijk kwam het niet tot die daden; dus meer
op te vatten als: "die het waagde te willen".
[6] _Machten en Stammen_: De Koninklijke stam is de dynastie.
[7] _Gods Orakel_: Jezus: "Geef den keizer wat des keizers is".
[8] _Ferdinand IV_, 's keizers zoon, was in 1653 tot Roomsch-koning,
's vaders opvolger, gekozen.

* * * * *

OP DE AFBEELDINGE VAN ZIJNE KEIZERLIJKE MAJESTEIT
FERDINANDUS DEN DERDE;

toen Joachimus Sandrart[1] van Stokou mij, uit Weenen in Oostenrijk,
zijn Majesteits afbeeldinge, met haar loofwerk en sieraden[2], vereerde.

_Deus nobis haec otia fecit._

De Zon van Oostenrijk verheft haar schoone stralen,
Uit schaduwen van kunst, veel schooner in elks oog,
Dewijl ze, in haren troon gestegen hemelhoog,
Zich niet ontziet zoo laag op ons gezicht te dalen.
De derde _Ferdinand_, geschapen tot regeeren,
Gelijk een tweede August, en Vader van de peis,
Zijn zoon de heirbaan wijst naar 't Hemelsche paleis,
En leert met wapenen van Vrede triomfeeren.
Gezegend is het Rijk, gezegend zijn de volken,
Daar zijn voorzienigheid genadig 't oog op houdt,
En hem de Weegschaal wordt van 't heilig Recht betrouwd.
Een arend brocht zijn zwaard en schepter uit de wolken,
Een kroon versiert het hoofd, ter heerschappij gewijd:
Dit hoofd versiert de kroon, en schept een gulden tijd.

Noten:
[1] _Sandrart_: een zeer in trek staand schilder van Duitsche herkomst,
die V. zelf meer dan eens schilderde en in zijn werk herhaaldelijk
genoemd wordt. Men kent de beroemde regels van V. op Vossius:

"Sandrart, bekrans hem vrij met bloemen en met blâren
Al wat in boeken steekt is in zijn hoofd gevaren."

[2] _loofwerk en sieraden_: Het loofwerk zal waarschijnlijk slaan op de
lijst, in dien tijd vaak aldus versierd. De sieraden Z.M.'s
ordeteekenen.--_Deus nobis haec otia fecit_. (_Virgilius_): een god
heeft ons deze rust verschaft.

* * * * *

BERECHT

AAN ALLE KUNSTGENOOTEN, en BEGUNSTIGERS DER TOONEELSPELEN.

Hier wordt u, om uwen kunstijver weder t'ontsteken en uwen geest teffens
te stichten en te verkwikken, het heilig treurtooneel[1], dat den Hemel
afbeeldt, opgeschoven. De groote Aartsengelen, Lucifer en Michaël, elk
met hunne aanhangelingen van wederzijde gesterkt, komen de stellagië
stoffeeren[2] en hunne rollen spelen. Het tooneel en de personagiën
zijn zeker zoodanig, en zoo heerlijk, dat ze eenen heerlijker stijl
vereischen en hooger laarzen[3], dan ik haar weet aan te trekken.
Niemand, die de spraak van d'onfeilbare orakelen des goddelijken Geests
verstaat, zal oordeelen, dat wij een gedichtsel van Salmoneus[4]
bijbrengen, die midden in Elis, op zijnen wagen en metalen brug, Jupijn
braveerende, en met een brandende fakkel den bliksem en donder
nabootsende, van den donder geslagen werd; nochte wij vernieuwen hier
geen grijze fabel van den Reuzenstrijd[5], onder wiens schorse de Poëzy
hare toehoorders reukelooze[6] verwaandheid en godlooze kerkschenderijen
zocht te verleeren, en natuurkennis in te boezemen; namelijk, dat lucht
en winden, in den hollen buik en het zwavelachtige ingewand der aarde
besloten, bijwijlen ademtocht zoekende, met geweld van geborsten
steenrotsen, smook en rook en vlammen, en aardbevingen, en schrikkelijk
geluid, uitbersten, en, hemelhoog opgestegen, in het neerstorten den
grond van land en zee met assche en steenen bestulpen, en ophoopen.
Onder de Profeten verzekeren ons van den afval des Aartsengels en zijnen
aanhang, Isaïas en Ezechiël[7]; bij den Evangelist, Christus, het
allerwaarachtigste orakel, ons met eene stem uit den Hemel bevolen te
hooren; en endelijk Judas Thaddeus, zijn getrouwe Apostel; welker
spreuken waardig zijn in eeuwig diamant, en waardiger, in onze harten
geprint te worden. Isaïas roept: "_O Lucifer, die vroeg opgingt, hoe
zijt ge ter aarde geploft! die de volken kwetste, in uw harte spraakt:
Ik wil in den Hemel stijgen, mijnen stoel boven Gods gestarnte
verheffen, op den berg des verbonds aan de Noordzijde zitten. Ik wil
boven de hooge wolken steigeren, den Allerhoogsten gelijk worden; maar
gij zult ter Helle toe, in den poel des afgronds, vernederd worden_."
God spreekt door Ezechiël aldus: "_Gij zijt een uitgedrukte gelijkenis,
vol wijsheid en volkomen schoon. Gij waart, in de weelde van Gods
Paradijs, bekleed met allerhande kostelijke steenen, sardis, en topazen,
en jaspis, en chrizoliten, en onix, en beril, safier, en karbonkel, en
smaragden; goud was uw sieraad. Op den dag uwer scheppinge waren uwe
schalmeien vaardig. Gij breidde u uit, gelijk een beschaduwende
Cherubijn, en ik zette u op Gods berg. Gij wandelde midden onder de
blakende steenen. Gij waart volschapen in uwen tred, van den dage uwer
scheppinge aan, totdat men u op boosheid betrapte." Beide deze spreuken
zijn, naar den letterlijken zin, d'een van den Koning van Babylon,
d'andere van den Koning van Tyrus te verstaan, die, bij Lucifer, in
hunne heerlijkheid 55 en hoogmoed, geleken, bestraft, en gedreigd
worden. Jezus Christus ziet mede op den val van den weerspannigen
Lucifer, daar hij zegt: "Ik zag den Satan, gelijk een bliksem, uit den
Hemel vallen"; en Thaddeus ontvouwt den afval der Engelen, en hun
misdaad, en de straf daarop gevolgd, zonder eenige bewimpelinge, beknopt
op deze wijze: "_Doch hij heeft de Engelen, die hunne hoogheid niet
bewaarden, maar hun behuizinge verlieten, met eeuwige banden van
duisternisse, tegens het oordeel des grooten Gods bewaard._" Wij stuiten
dan met deze gouden spreuken, en inzonderheid met Judas Thaddeus,
leerling en afgezant des hemelschen Leeraars, en Konings aller Koningen,
gelijk op eenen diamanten schild, alle de pijlen der ongeloovigen, die
de zekerheid van der Geesten afval zouden durven in twijfel trekken.
Behalve dit onderstut ons ten overvloed doorgaans d'eendrachtige en
eerwaardigste aloudheid der godvruchtige oud-vaderen, die in den grond
dezer geschiedenisse overeenstemmen; doch om de kunstgenooten niet op te
houden, zullen we ons met drie plaatsen genoegen; d'eerste getrokken uit
den heiligen Cypriaan, Bisschop en Martelaar te Carthago, daar hij
schrijft: "_Hij, die te voren door een Engelsche[8] Majesteit
ondersteund, Gode aangenaam en waard was, borst, toen hij den mensch
naar Gods beeld geschapen zag, door eenen boosaardigen naijver uit, hem
door ingeven van dien naijver niet eer ten val brengende, voordat hij
zelf door dien naijver ter neer gestort lag, gevangen eer hij ving,
bedorven was eer hij hem bedorf; terwijl hij, van Nijdigheid
aangeprikkeld, den mensche van de genade der onsterfelijkheid, hem
geschonken, beroofde, en zelf ook verloor hetgene hij te voren hadde._"
De groote Gregorius[9] bestelt ons de tweede spreuk: "_Dees afvallige
Engel, geschapen om boven d'andere regementen der Engelen uit te
blinken, is door zijn hoovaardij zulks ter neder gestort, dat hij nu de
heerschappij der standvastige Engelen onderworpen blijft._" Het derde en
leste bewijs scheppen wij uit de predikatiën van den honigvloeienden
Bernardus[10]: "_Schuwt de hoovaardij; ik bidde u, schuwt ze toch!
d'Oorsprong van alle overtredinge is hoovaardij, die Lucifer zelf,
klaarder dan alle starren uitblinkende, met een eeuwige duisternisse
heeft verdonkerd. Zij heeft niet alleen eenen Engel, maar den oppersten
van alle Engelen in eenen Duivel veranderd._" De Hoovaardij en
Nijdigheid, twee oorzaken of aanstokers van dezen afgrijselijken brand
van tweedracht en oorloge, hebben wij uitgedrukt onder het gespan van
twee bestarnde dieren[11], den Leeuw en den Draak die, voor Lucifers
oorlogswagen gespannen, hem tegens God en Michaël aanvoeren; aangezien
deze dieren twee zinnebeelden van deze hoofdgebreken verstrekken; want
de Leeuw, der dieren Koning, gemoedigd door zijne krachten, acht uit
verwaandheid niemand boven zichzelven; en de Nijdigheid kwetst met hare
tong den benijden van verre, gelijk de Draak, met het schieten van zijn
vergift zijnen vijand van verre kwetst. Sint-Augustijn[12], deze twee
hoofdgebreken Lucifer toeëigenende, maalt ons den aard derzelve levendig
af, en zeit, dat Hoovaardij is een liefde tot zijn eigen grootschheid,
maar de Nijdigheid een haatster van eens anders geluk; waaruit klaar
genoeg blijkt wat hieruit geboren wordt: want een iegelijk, zeit hij,
die zijn eigen grootschheid[14] bemint, benijdt zijns gelijken, naardien
ze met hem gelijk staan; of benijdt zijnen minder, opdat die hem niet
gelijk werde; of die grooter zijn dan hij, omdat ze boven hem staan.
Nu dewijl de dieren[14] zelf van verdoemde Geesten misbruikt en bezeten
worden, gelijk in den aanvange de Paradijsslang, en in de heileeuwe de
zwijnskudden, die met een groot gedruisch in zee stortten; en dewijl de
gestarnten, aan den Hemel zelfs bij dieren afgeteekend[15], ook bij de
Profeten gedacht worden; gelijk de Pleiades of Zevenster, en Arcturus,
Orion, en Lucifer, zoo gelieve het u de weligheid en leerzaamheid der
tooneelpoëzye te vergeven, dat de rampzalige geesten zich op ons tooneel
hiermede wapenen en verweren; want den Helschen gedrochten niets eigener
is dan slimme treken, en het misbruik der schepselen en elementen, tot
afbreuk van d'eere en naam des Allerhoogsten, zooverre hij dit gehengt.
Sint-Jan, in zijne Openbaringe, beeldt de Hemelsche geheimenissen, en
den strijd in den Hemel, door een Draak uit, wiens staart nasleepte het
derde deel der sterren, bij de Godgeleerden op d'afvallige Engelen
geduid; waarom men in Poëzye de gebloemde wijze van spreken[16] niet al
te neuswijs behoort te ziften, nochte naar de scherpzinnigheid der
schoollessen te regelen. Ook moeten wij onderscheiden de tweederhande
personagiën, die dit tooneel betreden, namelijk kwaadwillige en goede
Engelen, die een ieder hun eigen rol spelen; gelijk Cicero en de
voegelijkheid zelf ons elk personagië, naar heuren staat en aard, leeren
uitbeelden. Ondertusschen ontkennen wij geenszins, dat heilige stof den
tooneeldichter nauwer verbindt en intoomt, dan wereldsche historiën of
Heidensche verziersels[17]; onaangezien d'oude en befaamde handvest der
poëzy, bij Horatius Flaccus, in zijne Dichtkunste, met deze verzen
uitgedrukt:

De Schilder en Poëeet ontvingen beide een macht
Van alles te bestaan, wat elk zich dienstig acht.

Doch hier dient inzonderheid aangeteekend, hoe wij, om den naijver der
hoogmoedige en nijdige Geesten te heftiger t'ontsteken, den Engelen de
geheimenis van het toekomende menschworden des Woords, door den
Aartsengel Gabriël, Gezant en Geheimenistolk der Godheid, eenigszins
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Lucifer: Treurspel - 2
  • Parts
  • Lucifer: Treurspel - 1
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1593
    35.8 of words are in the 2000 most common words
    49.3 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 2
    Total number of words is 4181
    Total number of unique words is 1687
    36.2 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 3
    Total number of words is 4304
    Total number of unique words is 1502
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    54.8 of words are in the 5000 most common words
    62.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 4
    Total number of words is 4152
    Total number of unique words is 1468
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    54.6 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 5
    Total number of words is 4107
    Total number of unique words is 1411
    36.9 of words are in the 2000 most common words
    53.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 6
    Total number of words is 4335
    Total number of unique words is 1587
    34.7 of words are in the 2000 most common words
    50.6 of words are in the 5000 most common words
    58.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 7
    Total number of words is 3942
    Total number of unique words is 1588
    35.1 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    59.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.