Lucifer: Treurspel - 4

Total number of words is 4152
Total number of unique words is 1468
37.3 of words are in the 2000 most common words
54.6 of words are in the 5000 most common words
62.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Heer Overste, bewaak de hofpoort met uw troepen.

BELIAL. APOLLION.

BELIAL:
Gods Stedehouder dient zich van ons beide omhoog.
APOLLION:
Wij vliegen te gelijk, als pijlen van zijn boog.
BELIAL:
En doelen op een wit, doch hachelijk te raken.
APOLLION:
Sta vast, de Hemel wil van dezen aanslag kraken.
BELIAL:
Laat kraken al wat wil; het moet er nu op staan.
APOLLION:
Hoe grijpen wij dit stuk[45] met kans en voordeel aan?
BELIAL:
De wapens dienen ons; men moet van 't heir beginnen.
APOLLION:
De hoofden eerst, meteen de stoutsten zien te winnen.
BELIAL:
Door ietwat glimpelijks[46], en met een schijn verbloemd.
APOLLION:
Zoo geef het dan een naam; laat hooren, hoe gij 't noemt.
BELIAL:
Men handhaaf' 't Engelsdom, zijn handvest, eer, en staten,
En kieze een hoofd, waarop zich ieder mag verlaten.
APOLLION:
Dat heb ge recht gevat; ik wensch geen schooner stof,
Noch zaad tot muiterij, om burgerij en hof
Te schennen tegens een[47], en scharen tegens scharen;
Want ieder is gezind zijn staat en eer te waren[48],
En wettigheid, waartoe d'Almogendheid hem riep,
Eer zij de menschen vormde, en zooveel spader schiep.
Het Hemelsche paleis is ons tot erf gegeven.
Den Geesten, die dus hoog op hunne vleugels zweven,
En, vrij van lichamen, niet zakken naar omlaag,
Past beter dit gewest dan 't aardsch geslacht, te traag
Om tegens zijn natuur te kiezen deze bogen.
Hier valt de dag te sterk, te krachtig, en hun oogen
Verdragen geenszins 't licht, ons vroeger aangewend.
De mensch beware[49] dan zijn eigen element,
Als andre dieren; hij genoeg' zich met de palen[50]
Van zijnen rijken hof. Het rijzen en het dalen
Van zon en maan verdeel' de maanden en het jaar.
Hij neem' den ronden loop der heldre starren waar.
Hij nuttige zijn ooft, en al den geur der kruiden,
En keer' zich Oost en West, ten Noorden en ten Zuiden[51].
Dat zij zijn tijdverdrijf, en wat behoeft hij meer?
Wij kennen nimmer hier een aardschen opperheer.
Zoo sluit ik. Kunt ge, help dien zin beknopter uiten.
BELIAL:
Den mensch in eeuwigheid ten Hemel uit te sluiten[52].
APOLLION:
Dat klinkt alle Engelen te wonder wel in 't oor.
Dat vliegt, gelijk een vier, van 't een in 't ander koor,
Door negen Ordens hene, en alle Hierarchijen.
BELIAL:
Zoo zal men allerbest versufte traagheid mijen.
Ons heil en uitkomst hangt aan snelheid en aan spoed.
APOLLION:
Niet min aan kloek beleid, en dapperheid, en moed.
BELIAL:
Die zal, door toeval van ontelbre vanen[53], groeien.
APOLLION:
Zij morren vast; men moet hier heimlijk onder roeien,
Zich mengen in dien hoop, en voeden hun beklag.
BELIAL:
Dan diende Belzebub, een Vorst van groot gezag,
Zijn wapen aan hun klacht en wettigheid te hangen[54].
APOLLION:
Niet plotsling, maar allengs, en als door zijdegangen.
BELIAL:
De Stedehouder met zijn tegenwoordigheid,
Biê zelf de sterke hand aan zulk een trotsch beleid[55].
APOLLION:
Wij zullen in den Raad zijn zin en voorstel hooren:
Hij veinze voor een poos, en geve in 't end de sporen
Aan 't opgeruide heir, verlegen om een hoofd.
BELIAL:
Aan 't hoofd hangt al de zaak. Hoe veel gij hun belooft,
Zij zullen zonder hoofd dien optocht niet beginnen.
APOLLION:
Wat reê gewonnen is, behoeft men niet te winnen.
Wie meest gekwetst wordt in zijn heerlijkheid en staat,
Dien geldt het eerst; die stapp' vooraan, en sla de maat
In zooveel duizenden!
BELIAL:
De billijkheid en reden
Vereeren hem dees' kroon; doch eer we dieper treden,
Zoo laat ons al 't gevaar eerst wegen, niets bestaan,
Of al de Hofraad steek' hier zelf zijn zegel aan.
REI VAN ENGELEN:
ZANG.
Hoe zien de hoffelijke gevels[56]
Zoo rood? hoe straalt het heilig licht
Zoo rood op ons gezicht,
Door wolken en bedroefde nevels?
Wat damp, wat mist betrekt
Dat zuiver, nooit bevlekt,
En loutere saffier?
Die vlam, dien glans, dat vier
Van 't heldere Alvermogen?
Hoe schijnt ons nu de diepe gloed
Der Godheid toe, zoo zwart als bloed?
Die flus zoo klaar alle oogen
Verheugde? Wie begrijpt, wie kent
Deze oorzaak, onder d' Engelsdommen,
Die, boven Adams element,
Nog flus op galm van kelen zwommen;
Op lucht van Geesten, in den glans,
Die galerij, en tin, en trans,
Gewelf van koor en hof verguldde,
En met een ziel van vreugd vervulde
Al wat hier boven leeft, en zweeft?
Wie is er, die ons reden geeft?
TEGENZANG.
Toen wij, op Gabriëls bazuinen,
Ontvonkten, en een nieuwe wijs
Aanhieven, God ten prijs;
De rozengaarden, en de tuinen
Van 't Hemelsch Paradijs,
Door zulk een dauw en spijs
Van lof en zang verblijd,
Ontloken;--scheen de Nijd[57]
Van onder in te sluipen.
Een groot getal der Geesten, stom
En bleek en doodsch, ging, drom bij drom
Misnoegend henendruipen.
De winkbrauw hing verslenst op 't oog.
Het gladde voorhoofd zette een rimpel.
De Hemelduiven, hier omhoog,
Onnoozel[58] eerst, oprecht, en simpel,
Aan 't zuchten sloegen, zoo het scheen;
Alsof de Hemel viel te kleen
Voor haar, toen Adam wierd verkoren,
En zulk een kroon den mensch beschoren,
Dees' smet ontstelt het oog van 't Licht.
Z' ontsteekt die vlam[59] in Gods gezicht.
Wij willen ons uit liefde in 't midden van hun mengen,
En deze oploopendheid weer tot bedaren brengen.

Noten:
[1] _Gij snelle geesten--trek onzen wagen_: Lucifer is de eenige engel,
van wien we hooren dat hij in een wagen gevoerd wordt; als de geest van
het Licht, (denk aan den "Zonnewagen"!) en hoogste der Engelenscharen?
[2] _deze dubbele star_: Adam en Eva.
[3] _'t Is nacht met Engelen_: 't Wordt duister voor d'Engelen.
[4] _op d'allerhoogste tronen_: tot d'allerhoogste tronen; immers naast
God.
[5] _onze erfenis_: ons erfdeel.
[6] _strijkt de kroon_: gaat met de kroon strijken.
[7] _de groote staf waarvoor alle eerstgeboornen beven_: de staf Gods
zelf: de Engelen zijn voor den mensch geschapen.
[8] _die 't eeuwig feest:_ de blijschap eeuwigdurendlijk.
[9] _met nederslachtigheid_: ootmoedig.
[10] vlgg De ronden der eindelooze eeuwigheid, die in God hun middelpunt
hebben en om wien zij rusteloos draaien, zullen in hun duur en
ruimtegrenzen nog overtroffen worden door den naast God gezeten mensch.
[11] _anders_: althans (Wdbk).
[12] _dien hoek te boven komen_: bij Vondel geliefkoosde zeemansterm;
ook in _Adam in Ballingschap_ aan te treffen.
[13] _een wulpsch vermogen_. Een wulp is een jong dier, in het algemeen,
en V. gebruikt het woord "wulpsch" voor: jong, dartel, ongestadig.
[14] _zakkende element_. Zie vs. 690: "de Engelen" zakken niet; zij zweven,
in tegenstelling tot den mensch.
[15] _Wou haar wil bezegelen_: met zegelen sluiten, bedekt houden. Zie
hiervoor, _op bondig_.
[16] _een tafel erfgeslachten_: een ganschen stamboom.
[17] _Een ingeboren zwichten_. Hier kàn V. gedacht hebben aan de oude
grief der Nederlanders tegen de ingevoerde Spaansche ambtenaren. Maar is
het niet trouwens nog een algemeen gevoeld nationalisme dat de ingeborene
boven den vreemdeling gaat?
[18] _vereent, vereeniqt_: één maakt en innig één doet worden.
[19] _God_: de zon; de smook: de menschheid.
[20] _Wanorden orden en geschiktheid overrompelen_. "Geschiktheid" staat
hier voor: "'t geen wèl geschikt is," dus in denzelfden zin als orde.
[21] _tegenstappen_: tegemoetgaan, bejegenen.
[22] _plakkaat_: ordonnantie; voorschrift.
[23] Belzebub spoort Lucifer's verzet aan door hem vóór te leggen hoe de
menschverheffing geen ander doel heeft dan zijn achteruitzetting.
[24] vlgg. Hier openbaart Lucifer dus feitelijk een bedoeling om zich
zelf naast, indien al niet boven, God te stellen. Zie ook V.'s _Berecht_.
[25] _verstrekken_: zijn tot.
[26] _bogen, ronden; kreitsen_. Zie _Voorwoord_.
[27] Zal het geschonden Aardrijk hier dit heelal zien terugvallen tot
den ouden staat van woestheid. _Mengelklomp_ is Chaos.
[28] _Het wit is_: het doel is.
[29] _bestaan_: uitkomen. Vgl: "zijn beslag krijgen".
[30] _geleende macht_: als van een leenman, die zijn macht ontleent aan
den Leenheer, God.
[31] _haar gewicht weegt over_: voor "overweegt" "is zwaarder".
[32] d.w.z.: Wij strijden tegen Michaël, niet tegen God.
[33] _den sleutel van het Wapenhuis_: een wat te nuchter-realistisch
trekje, in deze hemelsfeer.
[34] _Hij houdt op alle Hoven_: _Hof_ werd in de 16e en 17e E. gebruikt
voor Paradijs (immers de opperste tuin!) en Hemel. Hier dus blijkbaar:
de verschillende Hemelen, de Hemelkringen (Zie Wdbk).
[35] _dar_: durft. Zie in het _Voorwoord_: de Engelen geleiden de
Hemellichamen op hun baan. Zie ook: _een ander draaigestarnte_.
[36] _Men vangt haast aan_: het aanvangen gaat vlug genoeg.
[37] _braveeren_: als _bravade_: pronken, uittartend glansen, als teeken
van overwinning.
[38] _Gods wonderlijken naam_: Wonderbaarlijken.
[39] _tittelen_: titels, gezag, vertoon.
[40] _treken_: listen.
[41] _in te luien_: in slaap te wiegen.
[42] _troonen_: meetronen.
[43] Hier heeft de figuurlijke beteekenis van _voorbij vliegen_:
overtreffen, wel geheel de letterlijke verduisterd. Aan
"voorbijvliegende tronies" heeft V. natuurlijk niet gedacht.
[44] _leg het over_: overleg.
[45] _dit stuk_: aanslag.
[46] _ietwat glimpelijks_: iets dat er een goeden glimp aan geeft.
[47] _te schennen tegens een_: tegen elkaar op te zetten.
[48] _waren_: verdedigen. Verweren. Zie _Gysbrecht_: "ik kom dit
slot bewaren."
[49] _beware_: blijve dan in.
[50] _palen_: grenzen.
[51] De mensch wende zich naar de vier windstreken; doch ga niet van de
aarde.
[52] "De leus zij: de Hemel voor de Engelen." 't Hyper-nationalisme.
[53] _door toeval van ontelbre vanen_: ontelbre regimenten (_vanen_)
zullen ons toevallen; zich bij ons aansluiten.
[54] _Zijn wapen hangen_. Het kenteeken van den Edelman was geborduurd
op zijn wapenrok (d.i. de rok die over zijn harnas hing). Vandaar dat
wapen de dubbele beteekenis kreeg van verdedigingswerktuig en adellijk
insigne, dat ook in het zegel was afgedrukt (Vgl. ook Engelsen: _arms_).
_Zijn wapen hangen_ = zijn zegel hechten.
[55] _trotsch beleid_: trotseerend beleid.
[56] _Hoffelijke gevels_: hemelsche. Fraaie uitbeelding van een
bloedrooden zonsondergang, die als een teeken van naderenden jammer
gold.
[57] _De Nijd_ treedt later nogeens zinnebeeldig op, in den Draak, die
Lucifers wagen trekt; met den Leeuw, de Hovaardigheid.
[58] _Onnoozel_: van kwaad onbewust.
[59] _die vlam_ (van toorn) waardoor "de hoffelijke gevels zoo rood
zien".

* * * * *

HET DERDE BEDRIJF

LUCIFERISTEN. REI.

LUCIFERISTEN[1].
Hoe kan men in zijn waan zoo vroeg bedrogen worden!
Hoe is 't alreê verkeerd! wij schatten niemands Orden
Gelukkiger dan d'onze, in dit opgaande Rijk,
Ja, achtten onzen Staat den Oppersten gelijk,
En onveranderlijk, en boven 't aardsch gezegend;
Wanneer[2] ons Gabriël met Gods bazuin bejegent,
En uit de gouden poort verbaast[3] met dit gebod,
Hetwelk al 't Engelsdom versteekt van 't hoogste lot,
Hem uit den vollen schoot der Godheid eerst geschonken.
Daar leggen wij te laag, en zien de schoone vonken
En stralen van onze eere en heerlijkheid gebluscht,
De gansche Hierarchy des hemels ongerust,
Den mensch, in top van staat en macht, zoo trots verheven,
Dat wij, als slaven, voor zijn heerschappije beven.
O onverwachte slag en staatverwisseling!
Och! treurgenooten, zet u hier in eenen ring
In 't ronde! zet u hier te zamen; helpt ons treuren
En zuchten: het is tijd ons feestgewaad te scheuren,
Te klagen; niemand kan ten minste ons dit verbiên.
De blijschap smilt, en zal nu d'eerste droefheid zien.
Helaas, helaas, helaas! gebroeders, hemelreien,
Legt af uw hoofdsieraad; verandert uw livreien[4],
En vroolijkheid in rouw; slaat neer uw aangezicht,
Zoekt schaduwen als wij. De droefheid schuwt het licht.
Een ieder volge ons' stem en bange jammerklachten.
Verdrinkt in jammer: zinkt in droevige gedachten!
Het klagen helpt, en zet de droefheid ook van 't hart.
Nu schept in kermen lust: het kermen heelt de smart.
Nu roept uit eenen mond, en vollegt ons misbaren:
Helaas, helaas, helaas! waar is ons heil gevaren!
REI[5].
Wat weeklacht hoort men hier? onaangename toon!
De hemel ijst hier af. Dees' lucht is niet gewoon
Te hooren een muziek van druk[6] op noten galmen
Door 't juichende gewelf. Triomfen, kransen, palmen,
En harpen passen ons en snaren. Wat wil dit?
Wie of hier hangends hoofds ineengekrompen zit,
Verlaten en bedrukt, en zonder nood beladen?
Wie geeft hun treurens stof? wie kan dees' oorzaak raden?
Mijn Reigenooten, volgt: 't is noodig dat men vraag'
Naar d'oorzaak van hun leed en deze donkre vlaag
Van droefheid, die den glans van onze pracht ontluistert,
Het licht van 't eeuwig feest benevelt en verduistert.
De Hemel is een hof van weelde en vreugd en vreê.
Hier nestelt aan dit dak noch rouw, noch hartewee.
Mijn Reigenooten, volgt, en troost ze in hun bezwaren!
LUCIFERISTEN (_koor_):
Helaas, helaas, helaas! waar is ons heil gevaren!
REI:
Genooten van ons heil en blijschap, broeders, hoe?
O zoons van 't vroolijk licht! hoe dus bedroefd te moê?
Wie geeft u stof aldus te jammeren, te treuren?
Gij hadt begonnen 't hoofd ten hemel op te beuren,
Te bloeien in den dag, die neerstraalt van Gods glans.
De Hemel brocht u voort, om vlug, van trans in trans,
Van 't een in 't ander hof, te steigeren, te zweven,
In 't onbeschaduwd licht, vernoegd, verzaad te leven,
Op een gedurig feest, te smaken 't hemelsch mann'
Van Gods onsterflijkheid, in een gerust gespan
Van feestgenooten. Hoe? dit voegt geen burgerijen
Van Englestad, o neen; dit voegt geen Heerschappijen[7],
Geen Machten, Tronen, nog geen heerschend Hemelsdom.
Gij kropt uw droefheid in, en zit versuft en stom.
Laat hooren wat u deert; ontdekt het uw gespelen.
Ontdekt uw hartkwetsuur, dat wij die mogen heelen.
LUCIFERISTEN:
Och, broeders, vraagt ge nog met errenst wat ons let?
Gij hoort, zoowel al wij, wat Gabriël trompet:
Hoe wij, door 't nieuw bevel, van onzen staat vervielen
In eene slavernij der aarde, en zooveel zielen,
Als uit een luttel bloeds en zaads te spruiten staan.
Wat is bij ons[8] alreê mishandeld of misdaan,
Dat God een waterbel, vol wind en lucht geblazen,
Verheft om d'Engelen, zijn zonen, te verbazen?
Een basterdij verheft, gevormd uit klei en stof?
Wij waren pas gewijd tot pijlers van zijn hof,
Bekleedden onzen plicht[9] als trouwe rijksgenooten,
En worden op een sprong gebannen, en gestooten
Uit deze waardigheid, verdrukt te streng en straf;
De handvest en het Recht, dat ons de Godheid gaf,
Wordt ingetrokken, en, in stede van regeeren
Met God en onder God, zal Adam triomfeeren[10],
En heerschen, in zijn bloed en afkomst, onbepaald.
De zon der Geesten is te plotseling gedaald.
Och, lotgenooten, volgt ons' droefheid en misbaren.
Helaas, helaas, helaas! waar is ons heil gevaren!
REI:
Ontstelt ge u om den last van God en Gabriël?
Dit schijnt een razernij. Wie durf het hoog bevel
Berispen? Wie verwaand de Godheid wederstreven?
Wij zijn gehouden, God zijn Recht en eer te geven,
Te rusten[11] in zijn wet. Wie treedt hier in geschil
Met Gods Almogendheid? Zijn wenk en woord en wil
Verstrekke ons eene wet en maat en vaste regel.
Wie tegenspreekt, die breekt des Allerhoogsten zegel.
Gehoorzaamheid behaagt den Heerscher in dit Rijk
Veel meer dan wierookgeur en goddelijk muzijk.
Gij zijt (och, weest zoo trotsch en hoog niet in uw wapen!)
Tot onderdanigheid, tot heerschen min[12], geschapen.
Och, medebroeders, staakt dit kermen en geklag,
En buigt u onder 't juk van 't eenig hoofdgezag.
LUCIFERISTEN:
Zegt liever: onder 't juk van grimmelende mieren.
REI:
Wanneer het Hem behaag', moet gij u laten stieren.
LUCIFERISTEN:
Wat hebben wij verbeurd? Geeft reden en bescheid.
REI:
Verbeurd? Gij kwetst Gods kroon door ongeduldigheid.
LUCIFERISTEN:
Wij klagen van verdriet en enkel ongenoegen.
REI:
In steê van uwen wil gerust naar God te voegen.
LUCIFERISTEN:
Wij steunen op het recht, ons wettig toegestaan.
REI:
Uw recht en handvest blijv' de Godheid onderdaan.
LUCIFERISTEN:
Hoe kan de meerder voor een minder zich verneêren?
REI:
Die zich gelaten stelt[13]. God dienen is regeeren.
LUCIFERISTEN:
Gewillig, zoo de mensch regeere daar beneên.
REI:
De mensch leeft met zijn lot vernoegd, al is het kleen.
LUCIFERISTEN:
Den mensch is boven dat een hooger lot beschoren.
REI:
Na menige eeuwen wordt zijn opgang eerst geboren.
LUCIFERISTEN:
Een eeuw beneden is omhoog een oogenblik.
REI:
Het ga, zoo 't wil, zoo 't moet, zoo d'Oppermacht dit schikk'.
LUCIFERISTEN:
Men had ons nutter dees' geheimenis gezwegen.
REI:
De Godheid openbaart haar hart, tot u genegen.
LUCIFERISTEN:
Nog milder tot den mensch: Zij zet hem boven aan.
REI:
Verknocht met Gods natuur; een wonderlijk bestaan!
LUCIFERISTEN:
Och, Engelsdom! woû God zich paren met uw wezen!
REI:
Wat God behaagt en schikt, dat wordt met recht geprezen.
LUCIFERISTEN:
Hoe heeft Hij 's menschen peil alreê zoo hoog gemerkt!
REI:
Het is al wel, al goed, wat God bepaalt en werkt.
LUCIFERISTEN:
Hoe wil de mensch de kroon der Engelen verdooven[14]!
REI:
Alle Englen zullen God in 't lichaam zien en loven.
LUCIFERISTEN:
Zij zullen slijk en stof aanbidden in het stof?
REI:
Bewierooken Gods naam, met geur, en prijs, en lof.
LUCIFERISTEN:
Den mensch bewierooken, van hooger hand gedwongen?

APOLLION. BELIAL. REI.

APOLLION:
Zij mompelen alreê; gij hoort een strijd van tongen[15].
BELIAL:
Wat scharen treuren hier, gedompeld in den rouw,
De sluiers om de borst en lenden; niemand zou
Begrijpen, dat men dus, in 't midden van de Geesten,
Op 't eeuwige banket en d'endelooze feesten,
Kon treuren, zaag' men niet dit jammerlijk getal
Verslensen van verdriet. Wat ramp, wat ongeval
Ontstelt ze? Broeders, hoe? wat 's d'oorzaak van dit kermen?
Beleedigt iemand u? men zal uw Recht beschermen.
Wat deert de Broeders? spreekt: laat hooren, wat u deert.
REI:
Zij klagen, dat de staat der menschen triomfeert
Door Gabriëls bazuin, en opstijgt boven d'Engelen;
Dat God zijn wezen wil met Adams wezen strengelen:
De Geesten onderworpt het menschelijk gebied.
Daar hoort gij, kort en klaar den grond van hun verdriet.
APOLLION:
Zoo groot een ongelijk valt lastig te gedoogen.
BELIAL:
Het overtreft bijkans ons' krachten en vermogen.
REI:
Wij bidden dat gij toch dien twist met ons beslecht.
APOLLION:
Wat raad? Hoe paait men hen? Zij steunen op hun Recht.
REI:
Wat Recht? die wetten geeft, vermag de wet te breken.
APOLLION:
Hoe kan Rechtvaardigheid een onrecht oordeel spreken?
REI:
Bestraft Gods oordeel eens, en schrijft Hem wetten voor.
BELIAL:
De vader leer' het kind hem volgen op zijn spoor.
REI:
Zijn spoor te volgen, is het zelve als Hij te willen.
APOLLION:
Verandring van Gods wil veroorzaakt dees' geschillen.
REI:
Hij zet den eenen van, den andren op den troon.
De minder waardste wijk' voor eenen waarder zoon.
BELIAL:
Gelijkheid van genâ de Godheid best zou passen.
Nu durft de duisternis het Hemelsch licht ontwassen[16].
De kinders van den nacht braveeren zelfs den dag.
REI:
Wat ademhaalt, met recht den Schepper danken mag,
Die elk zijn wezen gaf, en mindre en meerder waarde.
Wanneer het Hem belieft, zal 't element der aarde
Veranderen in lucht of water of in vier;
De Hemel zelf in aarde, een Engel in een dier,
Een mensch in Engleschijn of onbegrepen wonder.
Eén macht regeert het al en keert het bovenste onder.
Wat d'allerminste ontvangt is loutere genâ.
Hier geldt geen willekeur; hier komt vernuft te spâ[17].
In d'ongelijkheid is Gods heerlijkheid gelegen.
Zoo zien we tegens 't lichtste 't zwaarste zwaarder wegen.
Dus steekt het schooner af op 't schoon; de kleur op kleur;
De diamantsteen op turkoosblauw; geur op geur;
Het sterke op flauwer licht; gestarrent tegens starren.
Ons schikken is den Staat van dit Heelal verwarren[18],
Misschikken al wat God geschikt heeft en beleid;
En wat het schepsel schikt, dat is wanschapenheid,
In 't allerminste lid. Men staak' dit murmureeren.
De Godheid kan den Staat van 't Engelsdom ontberen.
Zij is met niemands dienst beholpen. Eeuwig rijk
En heerelijk, behoeft zij wierook noch muzijk,
Noch geur, haar toegezwaaid, noch lof, haar toegezongen.
Ondankbre Geesten, zwijgt; betoomt uw snoode tongen.
Gij weet Gods reden niet; genoegt u met uw lot,
En onderwerpt u Gods en Gabriëls gebod!
APOLLION:
Is dan de staat en 't lot der Geesten onbestendig?
Zoo staan ze glibberig, zoo zijn ze alreede ellendig.
REI:
Omdat een minder zal regeeren in dit Rijk?
Wij blijven die we zijn: geschiedt ons ongelijk?
BELIAL:
Zij zijn de naaste aan God, hun toeverlaat en vader.
En lagen Hem aan 't hart: nu leît een minder nader.
REI:
Zich over 's anders heil bedroeven, is gebrek
Van liefde, en riekt naar nijd en hoogmoed. Laat dees' vlek
Op Englezuiverheid en louterheid niet kleven.
Elkandre in eendracht, liefde en trouw voorbij te streven,
Behaagt den Vader, die het al in orden schiep.
BELIAL:
Zij houden d' orden, daar de Hemel hen toe riep;
Maar kunnen traag verstaan des menschen slaaf te worden[19].
REI:
Dat 's ongehoorzaamheid; zoo spatten ze uit hun Orden.
Gij ziet hoe 't Hemelsch heir, geharrenast in 't goud,
En in 't gelid gesteld, zijn beurt en schildwacht houdt;
Hoe deze star gedaald, en gene, in top daar boven,
De klaarste een minder klare in luister kan verdooven;
Hoe d'eene een kleiner ronde, en d'andre een grooter schrijft;
De laagste Hemel snelst, de hoogste langzaam drijft;
En evenwel verneemt ge, in deze oneffenheden[20]
Van ambten, licht en kreits en stand en trant en treden,
Geen tweedracht, nijd, noch strijd; des Albestierders stem
Geleidt dit maatgezang, dat luistert scherp naar Hem.
BELIAL:
't Gestarrent blijft in staat[21], daar God het in woû scheppen.
Behaagde 't Hem, den Staat der Englen niet te reppen[22]
Zij weken geen gestarnte in eendracht, noch in peis,
Noch steurden met geklag de rust van dit paleis.
REI:
Zie toe, en wacht u wel, deze ongenoegt te stijven.
APOLLION:
Wij wenschen, dat dees' lucht en wolk mag overdrijven
Eer ze uitberste, en 't gewest des Hemels zette in vier.
Zij groeien in getal. Wie stilt ze? Wie komt hier?

LUCIFERISTEN. BELZEBUB. REI.

LUCIFERISTEN (_koor_):
Helaas, helaas, helaas! waar is ons heil gevaren!
BELZEBUB:
't Gaat wel, wij groeien aan; onze Engelen vergâren!
En steken, vol misbaar, de hoofden vast bijeen.--[23]
Wat port u, Engleburg met kermen en gesteen
T'ontrusten? Kan de bloem der zaligheid verslensen?
Gerust bezitten al wat eenig Geest kan wenschen
Van God, den zegenaâr, vernoegt u dat nog niet?
Zoo staat ge u zelfs in 't licht, en koestert een verdriet,
Waarvan ik d'oorzaak noch beseffen kan, noch raden.
Houdt op van kermen: scheurt veldteekens, en gewaden
Niet langer, zonder reên, maar heldert uw gezicht
En voorhoofd met een straal, o kinders van het licht!
De schelle kelen[24], die met zang de Godheid danken,
Zien om, en belgen 't zich, omdat gij valsche klanken
En basterdtonen mengt in 't goddelijk muzijk.
Uw bittre weeklacht steurt de maat[25] van 't Hemelrijk.
't Gewellef huilt u na. De rouwgalm, in den hoogen
Gestegen, rolt al voort, van d'eene in d'andre bogen;
En zonder misdaad wordt, door zulk een ongeluid,
De wasdom van Gods naam en glorie niet gestuit[26].
LUCIFERISTEN:
Heer Overste, op wiens wenk ontelbre keurebenden
Zich wapenen, gij komt van pas, om onze ellenden
Te zalven, en den smaad en onverdienden hoon
Te schutten[27] door uw macht. Zal Gabriël de kroon
Der heilige Engelen op 't hoofd van Adam zetten,
Door Adams erfgenaam Gods eerstelingen pletten?
Wij waren nutter niet geschapen, eer de zon
Te wagen steeg en licht den Hemel geven kon.
De Godheid koos vergeefs de Geesten tot trouwanten[28]
Van 't onbeweegbre Hof, indien ze zich woû kanten
En spitsen tegens 't recht der Geesten, zonder schuld
Tot wederstand getergd, uit nood en ongeduld[29].
Wij juichten, in den lof der Godheid opgetogen,
Aanbaden, wierookten met schalen, neigden, bogen
Onze aangezichten neêr. De Hemel gaf gehoor,
Verslingerd op den dans des galms, van koor in koor
Ja smolt van volle vreugd op tongmuziek en harpen;
Toen Gabriëls bazuin zich plotseling kwam werpen
Met dezen donderslag in 't midden van Gods eer;
Daar lagen wij verbaasd, verstrooid, verdrukt ter neêr.
De blijschap gaf den geest. De zwangre kelen zwegen.
De jongstgeboren streek de kroon, den staf, den zegen;
En d'oudste zoon, onterfd bij d'Oppermajesteit,
Gemerkt bleef voor een slaaf. Dat valt gehoorzaamheid,
Godvruchtigheid en liefde, en trouwe uit Gods trezoren
Ten deele; dompelt haar in rouwe, ontvonkt den tooren
En wraakzucht, om den mensch, uit een gerechten haat,
Te smoren in zijn bloed eer hij der Englen Staat
Verplette, en zij, geboeid als snoode en arme slaven,
Gedwongen worden naar zijn zweep en wil te draven
Gelijk hij daar beneên de dieren houdt in dwang.
Heer Overste, gij kunt der geesten ondergang
Verhinderen, en bij hun handvest hen bewaren:
Beschut ze door uw macht; wij staan gereed, uw scharen,
Uw standerd en uw heir te volgen: trek maar aan,
't Is eerlijk voor zijn eere, en kroone en Recht te staan.
BELZEBUB:
Mij deert uw ongelijk. O koning aller Heeren,
Verhoê dit liever. Geef geen stof tot muitineeren,
Noch tweedracht. Geef geen stof tot wederspannigheid.
Wat raad? Hoe stil ik u en d'Oppermajesteit?
LUCIFERISTEN:
Zij kwetst het heilig recht, aan d'Engelen geschonken.
BELZEBUB:
Het recht te kwetsen kan den onderzaat ontvonken,
Een vier ontsteken, daar de lucht af branden zou.
O averechtschen loon van onbevlekte trouw!
Hoe zullen wij ons best in dees' vertwijfling dragen?
LUCIFERISTEN:
Men trooste zich een kans, een stouten sprong, te wagen.
BELZEBUB:
Waartoe zich zelfs gewaagd? men ga een zachter gangk.
LUCIFERISTEN:
Hier geldt alleen geweld, en kracht, en wraak, en dwangk.
BELZEBUB:
Men kon, waar 't mogelijk, een veilig middel kiezen.
LUCIFERISTEN:
Met uitstel zal men hier niet winnen, maar verliezen.
BELZEBUB:
Men geef zijn ongelijk met reden te verstaan.
LUCIFERISTEN:
De reden heeft hier uit: men zet ons onderaan.
BELZEBUB:
Met smeeken mocht gij best en eerst uw wensch verwerven.
LUCIFERISTEN:
Het stuk ontdekken, is den handel glad bederven[30].
BELZEBUB:
Men kan dien aanslag nauw ontveinzen voor het Licht[31].
LUCIFERISTEN:
Wij groeien machtig aan, en staan in evenwicht.
BELZEBUB:
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Lucifer: Treurspel - 5
  • Parts
  • Lucifer: Treurspel - 1
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1593
    35.8 of words are in the 2000 most common words
    49.3 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 2
    Total number of words is 4181
    Total number of unique words is 1687
    36.2 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 3
    Total number of words is 4304
    Total number of unique words is 1502
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    54.8 of words are in the 5000 most common words
    62.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 4
    Total number of words is 4152
    Total number of unique words is 1468
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    54.6 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 5
    Total number of words is 4107
    Total number of unique words is 1411
    36.9 of words are in the 2000 most common words
    53.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 6
    Total number of words is 4335
    Total number of unique words is 1587
    34.7 of words are in the 2000 most common words
    50.6 of words are in the 5000 most common words
    58.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Lucifer: Treurspel - 7
    Total number of words is 3942
    Total number of unique words is 1588
    35.1 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    59.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.