Avondstonden - 8

Total number of words is 4624
Total number of unique words is 1476
47.5 of words are in the 2000 most common words
65.3 of words are in the 5000 most common words
73.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
naar huis, want ik moet mijne keuken gaan oppassen; maar ik zou
gaarne hebben, dat gij mijnen zoon leerdet pennen vermaken; want hij
wil thuis nooit schrijven, omdat zijne pennen altijd te vet of te
mager zijn, volgens dat hij zegt.
DE MEESTER.--Is 't anders niets, madam Van Laer? Wel, ik zal het hem
op het oogenblik leeren, dat gij het ziet; ik geloof zelfs dat hij
het reeds kan.
EDWARD, _tot Karel_.--Ja, _pennekepik_ kan hij beter, eh?
KAREL, _roepende_.--Meester, Edward lacht u uit!
EDWARD.--Neen wel, meester, hij is het zelf.--Hij zegt, dat Victor
beter _pennekepik_ kan!
DE MEESTER, _dreigend_.--_Silence_, daar, zagemannen! of ik zet u de
school af.... (_Stilte_.) _Allons_, Victor, let wel op, ik zal het u
eens voordoen. (_Hij vermaakt langzaam eene pen en zegt opvolgend_:)
Gij neemt eene pen in de rechterhand en laat ze overgaan in de
linkerhand; dan legt gij ze op haren rug en snijdt ze den bek met
eene groote snee open. Dan legt gij ze op haren buik en geeft ze weer
eene snee....
PIET, _schreeuwende_.--Meester, meester! daar vliegt een
_meuldener_[40] in de school! Pst! Pst!
AL DE LEERLINGEN.--Hoera! Hoera!--Pakt hem!--Hoe na of ik had hem!
Hier, daar, pst! pst!
(_Zij werpen met klakken en cahiers naar den kever. Alles geraakt het
onderste boven in de school. Vr. Van Laer, die voor de kevers
schrikt, weet niet, waar zich te bergen. Tot overmaat van ongeluk
vliegt de kever haar in het haar._)
VR. VAN LAER, _met bange stem_.--Och! och! meester, verlos mij van
dat ongediert of ik krijg er iets van. Foei, foei, het is venijn!
(_De meester neemt den kever van haar hoofd_.) Ai, mij! daar houd ik
eenen schrik van. Het zinkt altemaal in mijn' beenen. Wel, meester,
wat beklaag ik u,--wat moet gij al uitstaan van die deugnieten. Dat
het de mijne waren, ik zou ze anders leeren dansen.
DE MEESTER, _met gramschap rondziende_.--Ik zal u straks spreken!
(_Stilte_.) _Allons_, Victor, vermaak nu eens eene pen. Eerst op
haren rug, dan op haren buik ... zooals ik u gezegd heb. (_Hij geeft
eene pen en een pennemes aan Victor_.)
VICTOR, _met ongeduld_.--Weet ik nu haren buik, eh? Waar is nu haar
buik?
DE MEESTER.--Snijd er maar stoutelijk door, Victor.--Geef ze maar
eene goede snee.
(_Victor snijdt met drift, doch in stede van de pen den bek af te
snijden, geeft hij zich zelven eene diepe snede in den vinger en laat
zich huilend achterover vallen. Hij bloedt sterk._)
VR. VAN LAER, _bleek van schrik en angst. Zij neemt Victor in hare
armen_.--Och God! och Heer! Mijn arm kind is dood.--Ziet eens wat
snee. (_Zij beziet den verbaasden meester met woede_.) Meester
Verdonck, ik weet niet, hoe gij niet beschaamd zijt om dit kind een
mes in zijne hand te geven. Daar moet gij toch bot voor zijn.--Dis is
uwe schuld....
DE MEESTER, _met spijt_.--Hij kon toch geene pen vermaken zonder mes,
madam.
VR. VAN LAER.--Zonder mes! Zonder mes! Gij zijt nog veel dommer dan
al die onbeleefde luieriken, die gij daar hebt zitten ... met uwen
rug en uwen buik! Maar ik zal er wel op passen, mijn kind te laten
bederven in zoo een nest. Hij zal naar eene andere school gaan. (_Zij
heeft al sprekende haren zoon een doeksken om den vinger gewonden_.)
Kom aan, Victor.--Kom naar huis, mijn kind.
DE MEESTER.--Maar, madam, gelief....
(_Vr. Van Laer vertrekt. Victor bij de deur zijnde, keert zich nog
eens om en steekt zijne tong spottend tot de meester uit_.)
DE MEESTER, _pijnlijk en met diepe droefheid tot den
leerlingen_.--_Eh bien_, serpenten dat gij daar zijt! Schorpioenen!
_Trêtert_[41] mij dood ... toe, spaart mij niet.... Drie
bloedspuwingen en eene tering op de long ... dat is nog niet genoeg,
niet waar?--Geeft mij nu nog eene geraaktheid,--maakt mij lam aan
armen en beenen! Dan zult gij blij zijn, eh, hartvreters? Dan zult
gij lachen, eh, monsters? (_Hij bedaart een weinig en zegt met
neerslachtigheid_:) Hoe kunt gij toch zooveel verdriet toebrengen aan
dengene, die zijn leven als een slaaf doorbrengt, om u te onderwijzen
en u eens waardige en nuttige leden der samenleving te maken?--Hebt
gij geen medelijden met uwen armen meester, die zich ziek schreeuwt
om u te leeren....
EDWARD, _schreeuwende_.--Meester! meester! Piet heeft een' vlieg met
een strooiken aan heur gat!
DE MEESTER, _stampvoetend en met wanhoop_.--Ja, ja, ik weet het wel,
gij lacht met mijn verdriet ... gij zijt zoo ongevoelig als de
steenen van de straat ... ondankbaar, lomp, lui, dom,--een hoop
ezels,--zoo bot als visschen. Nagels van mijne doodkist!... (_hij
hoest twee of driemalen met pijn_.) Ja, nagels van mijne
doodkist;--want ik gevoel wel, dat gij mij onder den grond zult
krijgen, moordenaars! (_Hij haalt zijn uurwerk uit den zak. Het wijst
tien uren en een half; doch om zijn geweten te voldoen, zet hij het
op elf uren_!) Het is elf uren.--De school is uit!
(_De leerlingen springen over banken en tafels met ongemeen
gedruis_.)
DE LEERLINGEN, _van alle kanten roepende_.--Hoera! Hoera! De school
is uit!--Wie speelt er mee broekstavast?--Wie doet er mee in d'O? Wie
heeft er marbollen? Wie doet er mee Gorie, Gorie?[42]
DE MEESTER, _zijne deur toesluitende en het hoofd
schuddende_.--_Aures habent et non audient_! Alweer twee leerlingen
kwijt! Preek dan al voor dit gespuis!

VOETNOTEN:
29: _Lawijd_. Gerucht.
30: _Pennekepik_. Ieder brengt ééne of meer pennen in het
spel; men steekt of pikt er beurteling naar met een pennemes. Wie
eene pen aanpikt, wint ze.
31: _Aarzak_. Bedrieger, krakeelzoeker.
32: Goedkeuring of goede noot.
33: Schrijfboek.
34: _Okentrek_. Men schrijft een getal okens kegelwijs
nevens elkander. De speler moet, op aanwijzing van zijnen makker, al
de O's met liniën verbinden, zonder ooit eene neergeschrevene linie
te mogen raken.
35: Straten in het gemeene kwartier te Antwerpen.
36: Des middags niet mogen naar huis gaan. _Bakken_, voor
straffe later dan de anderen op de school moeten blijven.
37: Men klooft eenen krieksteen in tweeën. Met deze
schoteltjes werpt men als met teerlingen. Vallen beide met de bolle
zijde naar boven, dan heeft men _klontjen-trek_, en men trekt een
getal krieksteenen uit den inzet. Vallen ze integendeel met de holle
zijde naar boven, dan heeft men _witbier-zet_, en men is verplicht
een getal krieksteenen in te zetten.
38: Een oud schoolboek.
39: _Frank_, Vrijpostig, stoutmoedig, onbeschaamd.
40: Een Meikever of Molenaar.
41: Plagen, tergen.
42: Verschillende kinderspelen.

DE KWADE HAND

VERHAAL

Inderdaad, gebuur, het is waar: er gebeuren niet zelden dingen, die
het menschelijk verstand te boven gaan,--voorvallen, die alle
wetenschappelijke kennis beloochenen, en ons tegen onzen wil doen
droomen van onzichtbare geesten en van eene geheime en onbekende
macht. Zoo wil ik u iets verhalen, waarvan ik ooggetuige was, en dat
op mijne verbeelding eenen onvergankelijken indruk gelaten heeft.
In het jaar 1834 woonde te Borgerhout[43] eene weeze van omtrent
achttien jaar, Theresia genaamd. Zij was zoet en stil van aard, won
het dagelijksch brood met kleermaken en woonde alleen op eene
gehuurde kamer. Haar fijn gelaat droeg al de kenmerken van gezondheid
en van levensvreugd; haar eerbaar gedrag en blijde inborst deden haar
van iedereen beminnen; en daar zij zeer arbeidzaam was en dus eenen
schoonen stuiver won, achtte zij zich met recht onder de gelukkigsten
der aarde.
Een ongeloofelijk voorval kwam eensklaps van dit jeugdig en vroolijk
meisje een beklaaglijk en rampzalig schepsel maken. Dit vertelde zij
bijna in dezer voege. Zij was op zekeren dag naar Berchem[44] gegaan,
om er in dagloon vrouwenkleederen te maken en ander naaiwerk te doen.
Tegen den avond, tusschen licht en donker, was zij op de baan, om
langs de binnenwegen huiswaarts te keeren. Zij spoedde zich zeer;
want de lucht betrok met zwarte wolken, en de duisternis scheen
onverwachts haar te zullen overvallen. Het was dien dag stikkend heet
geweest, en alles deed nu vreezen, dat een schrikkelijk onweder ging
losbarsten; des te meer, daar eenige walmende bliksems reeds bij
poozen de verte verlichtten. Theresia was niet van de stoutsten; de
doodsche stilte, die over de velden heerschte, dit akelig oogenblik,
dat als de verstomdheid der bange natuur het nakend onweder
voorafgaat, al deze schrikverwekkende teekens deden haar het hart
angstig jagen en zij verdubbelde hare stappen.
Op eens sprong een zuchtende bliksem de wolken uit, en een bulderende
donder schokte den grond. Theresia bleef staan en sloeg zich in de
uiterste benauwdheid de handen voor de oogen; maar zij verschrikte
nog meer, toen zij dicht bij zich eene zonderlinge stem hoorde, die
haar vroeg wat uur het was. Het bange meisje liet hare handen vallen
en blikte met afgrijzen op een leelijk oud wijf, dat lachend voor
haar stond en weder vroeg:
"Welnu, dochter, wat uur is het?"
Zonder overdenken en gansch verdwaald, antwoordde Theresia:
"Acht uren."
Eene uitdrukking van gramschap kwam het berimpeld gelaat van het oude
wijf betrekken, en zij riep als met booze spotternij:
"Zoo, gij zijt ook van die, welke de oude, grijze menschen voor den
zot houden! Gij doet niet wel, dochter, met na de negen uren langs
deze baan te gaan. Gij weet niet wat u kan overkomen!"
Dit zeggende, klopte zij driemaal op den rechterschouder van Theresia
en ging haren weg--Onder de aanraking van het oude wijf werd het
ontstelde meisje ijskoud: zij voelde eene onbegrijpelijke huivering
over haar lichaam rijzen en haar hart als tusschen eenen band
klemmen.
Bevend en roerloos stond zij reeds eenige oogenblikken als verstomd
op dezelfde plaats, vóórdat haar de gedachte inviel het oude wijf op
het hoofd te slaan, om de kwade hand, die zij vreesde, te breken;
maar nu was het wijf reeds zooverre in een duister pad gevorderd, dat
Theresia haar niet dorst te volgen, te min daar een nieuwe donderslag
de wolken openscheurde, en de regen in stroomen over de velden
stortte.
Doornat en bijna stervend van schrik, geraakte Theresia eindelijk in
hare woning, ontkleedde zich en ging te bed liggen.
Des anderen daags, op den middag, kwam iemand der huisgenooten om
haar tot den maaltijd te roepen; maar niet zoodra had hij eenen voet
in het vertrek geplaatst, of hij deinsde met eenen naren schreeuw
achteruit, liep de trappen af en viel te midden van het huisgezin,
roepende:
"Theresia is dood!"
Op dit zeggen stonden twee mannen en drie of vier vrouwen van de
tafel op en klommen naar boven. Bij het eerste gezicht duchten zij
insgelijks een lijk te zien; doch bij het bed genaderd zijnde,
begonnen zij aan dit ongeluk te twijfelen. Theresia lag, wel is waar,
roerloos; hare eene hand scheen wel zoo slap als een koord nevens de
bedsponde neer te hangen; haar gelaat was wel doorschijnend als glas
en van gele kleur; maar hare oogen waren open en, alhoewel
afgrijselijk glinsterend, toch levend en niet gebroken. Een der
bijzijnde mannen wilde den neerhangenden arm op het bed leggen; dan,
hij verschrikte niet weinig daar hij dezen arm zoo stijf en zoo
onbuigbaar als ijzer vond. Niettegenstaande het lichaam van Theresia
al de kenteekenen des doods droeg, was er nochtans een onuitlegbaar
gevoel in de harten der omstanders: geen enkele achtte zich
verzekerd, dat het jonge meisje uit de wereld gescheiden was;
integendeel, allen hielden voor vast, dat zij nog leefde, alhoewel
zij doof bleef voor alle geroep en gevoelloos voor nijpen en
schudden.
Ondanks alle pogingen der geneesheeren, bleef Theresia in dien staat
gedurende twee dagen en twee nachten. Op den slag van het
achtenveertigste uur ontwaakte zij vanzelve. Wreef eene wijl aan hare
oogen, als iemand, die geslapen heeft, bezag als verbaasd hare kamer
en de omstaande personen, en bogen dan in eens zoo overvloedig tranen
te storten, dat al degenen, die het zagen, met haar uit medelijden
weenden.
Iedereen sprak haar aan met troostende woorden en vroeg, hoe haar die
onbegrijpelijke kwaal overkomen was; maar zij begon telkens nog
bitterder te weenen en antwoordde niet. Na lange ondervragingen van
den dokter, riep zij eindelijk met eenen snijdenden zucht:
"O, bid voor mij: ik ben betooverd!"
Weinigen geloofden aan dit gezegde. Ik zelf, die het hoorde, achtte
deze woorden eene ijdele dwaling van eenen zieken geest. Maar het
verhaal harer ontmoeting met het oude wijf gaf ten minste aan alle
bijzijnde personen, behalve aan den dokter en aan mij, de
overtuiging, dat zij inderdaad betooverd was.
Wat hier ook van zij, het vervolg scheen hare schrikkelijke gedachte
te bevestigen. Gedurende vijf jaren bleven hare oogen even
glinsterend, hare wangen even geel en glasachtig. Geene andere
verandering bemerkte men in haar dan eene altijd toenemende
vermagering des lichaams, en al vroeg begon elkeen te zien, dat de
dood het betooverde meisje met een rood kruis geteekend had en
welhaast om zijn slachtoffer zou komen. Alle jaren, op den dag en het
uur harer ontmoeting met het oude wijf, overviel haar plotseling eene
slaapziekte, die, als de eerste, telkens achtenveertig uren duurde.
In deze zonderlinge kwaal moest zij ijselijke dingen hooren, zien en
lijden; dit kon men genoeg uit eenige afgebrokene klachten en woorden
vermoeden; maar noch beloften noch bedreigingen konden haar doen
zeggen, wat zij dan voelde of zag. Een geheim en voor haar
schrikkelijk geweld dwong haar tot stilzwijgen over dit punt. Zij
vertelde echter aan wie het hooren wilde, dat zij alle nachten, op
slag van twaalf uren, hare deur hoorde opengaan en de oude tooverheks
zag verschijnen; dat deze booze vrouw, bij het bed genaderd zijnde,
op haar lichaam klom en haar tot één uur met de knieën de borst te
pletten duwde, dat leven en gevoel haar van pijn ontgingen, zonder
dat zij schreeuwen kon of opstaan.
Eens hadden twee vrouwen, die aan deze verschijning niet geloofden,
de stoutmoedigheid genomen, om bij haar bed te waken, terwijl zij
sliep. Zij zagen de tooverheks niet: maar op slag van twaalf uren
ontsloot de slapende hare blinkende oogen en begon zweetend en met
een schrikkelijk gorgelgeluid tegen een onzichtbaar voorwerp, dat op
hare borst liggen moest, te worstelen en te vechten, en een zoo
akelig gelaat te krijgen, dat de twee vrouwen van benauwdheid de
kamer waren ontvlucht.
Het gedurig en onuitsprekelijk lijden belette Theresia niet haar
gewoon handwerk te doen. Dezen toestand zag zij aan als haar
onwederroepelijk lot, en alhoewel zij de geburen liet begaan met
geneesheeren en middelen voor hare kwaal te zoeken, scheen zij zelve
onverschillig aan deze pogingen te blijven. Men begrijpt wel, dat
alle kwakzalvers en alle bezitters van geheimen tegen tooverij hier
waren geraadpleegd geweest. Men had alle soorten van woorden, in
bekende en onbekende talen, over de zieke dochter gesproken; zij was
met eene levende padde in hare hand gaan slapen; zij had twee
doodsbeenderen over kruis aan haar voeteneinde gelegd; onder haar
hoofdkussen had eene huif, waarmede de kinderen somtijds geboren
worden, een halfjaar lang gelegen, en nu nog droeg zij op hare borst
een stuk galgekoord, waaraan een moordenaar gehangen had. Dit alles
hielp echter niets:--de tooverheks ging voort met alle nachten het
ongelukkige meisje onder hare knieën te pletten en te martelen.
Op het einde van 1839 was Theresia reeds zoozeer vermagerd en
uitgeput, dat zij met moeite nog staan kon en dat elke dag haar
laatste dag scheen te zullen zijn. Zij had nu geheel het voorkomen
van een gekleed geraamte gekregen; hare wangen waren hol, hare
glinsterende oogen achteruitgezonken en hare lange vingeren geleken
zoovele ratelende beentjes.
Omtrent dien tijd hoorden de geburen door eene boerin zeggen, dat er
tusschen Zoersel en Schilde, te midden der heide, een stokoud manneke
woonde, dat macht had over alle tooverij en van alle kwade handen en
verwenschingen kon verlossen. Zij verhaalde, hoe hij hare koeien
onttooverd had; hoe hij de kwade hand van het kind haars broeders had
gelicht, en meer andere wonderlijke feiten, die de gebuurte deden
besluiten nog eens te beproeven, of deze man de zieke Theresia niet
helpen kon.
Men zond iemand naar Schilde, om den grijsaard te halen, en deze
kwam, na lang praten en smeeken, met den bode naar Borgerhout. Hij
was, gelijk alle zeventigjarige menschen, kromgebogen, met wit haar,
ingevallen wangen en diep gezonken oogen. Nochtans, er blonk ene
zekere edelheid op zijn gelaat, en iets slims was er op te lezen.
Zijn gang was traag, zijne stappen gemeten en zijn gezicht
onophoudend ten gronde gevestigd.
Wanneer hij in de kamer der zieke Theresia stapte, bevonden zich
daarin eenige oude vrouwen en ik zelf. Het kwijnende meisje ontstelde
zich niet bij de komst van den nieuwen wonderdoener en bezag hem met
onverschilligheid en ongeloof. Hij, zonder op haar te letten, ging
beurtelings in elken hoek der kamer eenige onverstaanbare woorden
mompelen, nam twee brandende stukken hout uit den haard, legde ze
over kruis voor de deur en ging dan eerst voor het meisje staan. Haar
eene wijl in de oogen gestaard hebbende, begon hij de volgende
ondervragingen met zonderlinge stem:
"Dochter, er is eene kwade hand aan u?"
"Ik weet het wel, man."
"Hebt gij niets op uwe _conscientie_?"
"Och neen, ik ga alle maanden te biechten."
"Hebt gij u zelve nooit verwenscht of vermaledijd?"
"Nog veel minder."
"Weet gij niet, of uw vader of uwe moeder u ooit verwenscht of
vermaledijd hebben?"
"Ik weet het niet; zij beminden mij zeer en zijn heel vroeg
gestorven."
"Hebt gij nooit eene zwarte kat gestreeld?"
"Neen."
"Hebt gij nooit te middernacht op eenen kruisweg gestaan?"
"Nooit."
"Dan zult gij waarschijnlijk gelijk hebben met te denken, dat het
oude wijf u betooverd heeft."
"O, daar ben ik zeker van."
"Wilt gij verlost zijn?"
"Moet gij dit vragen?"
"Antwoord mij!"
"Ja, ik wil verlost zijn."
De grijsaard ging hierop stilzwijgend bij het vuur op zijne hurken
zitten, en blikte stijf in de dansende vlammen, terwijl hij met eenen
onzichtbaren geest scheen te spreken.
Onnoodig zal het zijn, u den angst en de benauwdheid der bijzijnde
vrouwen af te schetsen: allen waren bleek en bevend, en zij bezagen
elkander met ondervragend en verstomd gelaat. De vreesachtigsten
zouden wel gaarne de kamer verlaten hebben; maar geene zou het hebben
durven wagen, over de brandende kruishouten te stappen, vermits zij
wisten, dat eene tooverheks daarover onfeilbaar den hals breekt.
Ondertusschen was de kamer vol rook geraakt; de arme wijven
verstikten, het zweet brak hun uit van het geweld, dat zij deden, om
niet te hoesten.
Eindelijk, na een vierendeel uurs, stond de oude man op: en weder
voor het meisje komende, begon hij dit gesprek:
"Dochter, nu ken ik uwe kwaal en degene, die de kwade hand op u
gelegd heeft."
"Is het de oude tooverheks, of niet?"
"Het is de oude tooverheks."
"O, ik weet het wel."
"Ik kan u verlossen, maar alleen door een gevecht om leven en dood.
Zeg mij, indien gij stierft, terwijl ik pogingen doe om de kwade hand
van u te lichten, zoudt gij mij dit in het laatste oordeel verwijten?
Zoudt gij dit op mijne ziel leggen?"
"Och, neen, ik moet toch sterven, als gij mij niet verlost."
"Is dit uw goed woord?"
"Ja."
De oude man keerde zich dan naar de benauwde vrouwen en sprak:
"Wenscht gij allen, dat deze dochter verlost worde? Welnu, ik kan dit
werk volbrengen; maar om het uit te voeren, heb ik iets noodig, dat
ik niet vinden kan, dan op het kerkhof van een dorp in het land van
Waas, over de Schelde. Ik zou de reis wel uit mijnen eigen zak kunnen
doen, maar zij moet geschieden met geld, dat er opzettelijk voor
gegeven wordt."
"Maar," vroeg hierop een zeer oud wijf, dat misschien ook al met
zwarte kunsten had pogen om te gaan, "maar mogen wij niet weten, wat
gij hebben moet? Wij zouden het u misschien wel kunnen bezorgen."
"Onmogelijk!" viel de grijsaard in. "Ik moet mos hebben, dat gegroeid
zij op een honderdjarig doodshoofd. Waar zoudt gij dit halen? Ik weet
in het Waasland een dorp, waar een zeer oud beenderhuis staat, en
waar honderdjarige bekkeneelen in den kerkmuur gemetseld zijn. Daar
moet ik, 's nachts te twaalf uren, met een nieuw mes het mos gaan
afkrabben, onder het uitspreken van zekere woorden. Aldus, wilt gij
een goed werk doen, zoo geeft mij twee of drie guldens om mijne reis
te betalen."
Het gevraagde geld werd door de vrouwen bijeengelegd en den oude man
gegeven. Hij hernam:
"Vrienden, ik mag niet op reis gaan zonder de verzekering te hebben,
dat drie onversaagde kerels in deze kamer waken zullen. Want, zoo
zulks de tooverheks niet belet wordt, zal zij het arme meisje uit
wraakzucht zoodanig martelen en pijnigen, dat onze pogingen misschien
voor altijd nutteloos zouden zijn. Belooft mij dan op goeder trouwe,
dat gij drie mannen zult zoeken. En ziet hier wat zij moeten doen:
een hunner zal eene handvol erwten hebben; wanneer te middernacht de
deur opengaat, moet hij met de erwten in het wilde rondwerpen. Indien
er eene erwt de tooverheks raakt, zal zij zichtbaar worden en huilend
ten venster uitvliegen.--Men behoort dat daarom open te laten. Er is
niets te vreezen, want zij heeft op de wakers geene macht."
Men beloofde de begeerte van den ouden man te volbrengen. Deze nam
zijnen gaanstok en sprak tot de zieke:
"Nu, wees nu maar getroost en gerust, dochter. Overmorgen, zal de
kwade hand gelicht zijn, en dan zult gij genezen en weder gezond
worden."
Bij deze woorden raapte hij de kruishouten op, wierp ze in den haard
en verliet de kamer.
In den loop van den dag kwam de commissaris van politie twee-of
driemaal naar den ouden man vernemen; doch men zeide hem telkens dat
hij vertrokken was en dat men niet wist, of hij naar Schilde of naar
elders zich begeven had.
Niet zonder groote moeite vond men drie mannen, die stout genoeg
waren om in de kamer van Theresia te waken. Na veel gaan en komen had
men er twee aangetroffen, die het op zich namen de gevaarlijke wacht
te doen, maar op voorwaarde dat ik zelf de derde man zijn zou.
Ik had in de gebuurte den naam van stoutmoedig te zijn, alhoewel ik
inderdaad geen groot liefhebber van tooverij of geesten ben. Dan, ik
zag mij hier gedwongen den last mijner goede faam te dragen.
Omtrent elf uren des nachts klommen wij, met kloppend hart en
ontsteld door eene diepe benauwdheid, de trappen op en traden stil en
omzichtelijk, als drie spoken, de kamer in. Daar gingen wij bij eene
tafel op stoelen nederzitten, zonder spreken. Allengskens nochtans
kwam de moed in ons terug; wij begonnen met stille stem elkander het
een en ander in het oor te fluisteren. Eene flesch brandewijn werd
ontstopt, elk van ons ontstak zijne pijp en zond eenige walmen rook
het open venster uit. Theresia lag daar voor ons te bed; zij sliep
met gesloten oogen, en ware het niet hare geraamtemagerheid geweest,
zoo zouden wij niets vreemds aan haar gezien hebben. Op eene
zonderlinge wijze stonden onze gemoederen onder den invloed van den
tijd: van elf uren tot half twaalf klom onze vrijheid van geest en
werd onze stem luider en vroolijker; maar van half twaalf tot
middernacht vergingen ons allengskens de moed en de spraak tot
zooverre, dat wij bij het naderen van het plechtig uur met
onbeschrijfelijken angst bevangen waren. Geene enkele pijp rookte
nog, geen woord ontviel onzen mond; alleen onze oogen bewogen zich
met snelle blikken en wandelden met vervaardheid van de deur op
Theresia. De eenige lamp, die ons verlichtte, scheen insgelijks de
komst der tooverheks te gevoelen, want zij begon onregelmatig en op
eene vreemde wijze te branden: nu lichtte zij hevig, dan weder bijna
niet; dan sprongen krakende sprankels als vuurwerk uit het midden der
vlam....
Alzoo wij nu, bleek en bevend, elkander bezagen, kwam een helle
klokslag onze ooren treffen; wij sprongen op van schrik; de erwten
ontvielen de hand van dien, welke ze werpen moest, en vermeerderden
onzen angst door het gerucht, dat zij in het vallen maakten.
Gelukkiglijk hadden wij een geheel pak daarvan vóór ons staan. Met
opengespalkte oogen blikten wij naar de deur, niet twijfelende, of de
tooverheks zou ze gaan openen. Maar nu werd onze aandacht eensklaps
op Theresia getrokken. Deze lag met open oogen en ontwaakt; eene
ijselijke uitdrukking lijk, als om van onder een pletterend voorwerp
los te geraken, en zuchtte met ratelenden gorgel. Het was dan, dat
wij behoorden te werpen, want wij waren verzekerd, dat de tooverheks
bezig was met Theresia te pijnigen. Nog meer werden wij daarvan
overtuigd, toen het ongelukkige meisje met zwakke, doch grievende
stem deze woorden tot hare onzichtbare vijandin sprak:
"O, laat mij ademhalen. Genade! genade!--O, neen, neen, scheur mijn
hart niet met uwe nagelen.--Geef mij den slag van gratie, dat ik
sterve!"
Dan zweeg zij eene poos en hernam, alsof iemand tot haar gesproken
had:
"Gij bedriegt u: ik ben het niet, die den man geroepen heb. O, laat
mij los, trek dien brandenden priem uit mijne borst, ik zal zeggen,
dat ik niet wil,--ik zal den ouden man verjagen...."
Lichtelijk zult gij begrijpen, wat schrik deze woorden ons
inboezemden; wij waren verdwaald en bijna van ons zelven. Nochtans
had een van ons genoeg tegenwoordigheid van geest om zich te
herinneren, wat hij doen moest; hij vatte eene handvol erwten en
wierp deze uit al zijne macht op het bed. Het scheen ons nu, dat een
zucht als een wind voorbij ons aangezicht vloog. Theresia sloot hare
oogen, haar gelaat kreeg plotseling eene kalme uitdrukking: zij sliep
als te voren. Deze overwinning gaf ons moed en kracht terug; wij
achtten onzen last volbracht en waren blij genoeg, dat wij nu de
kamer zonder schaamte mochten verlaten. Maar eene nieuwe verschijning
moest ons nog het bloed in de aderen doen stollen. Alzoo wij ons
omkeerden, zagen wij op den vensterdorpel eene zwarte kat zitten, die
met vlammende oogen ons aanstaarde en ons scheen te bedreigen over
hetgeen wij gedaan hadden. Wij blikten met glimmende benauwdheid op
het dier, of liever op den geest; maar het liet zich van den dorpel
in de kamer glijden en kwam langzaam op ons aan.
Één onzer deed de kamerdeur open en liet zich van al de trappen
nedervallen, om zooveel eerder op de straat te zijn; ik durf het u
wel zeggen, wij volgden hem op de hielen en ontvluchtten het
insgelijks. Op de straat zijnde, bekenden wij elkander, dat geen van
ons durfde gaan slapen; wij klopten den baas eener herberg op, en
bleven in zijn huis wakend zitten tot den morgen.
Dan vernamen wij in de woning van Theresia, dat zij in slechten staat
was en met moeite nog kracht genoeg had om hoofd of handen te
verroeren.
Omtrent den middag kwam de oude man terug van zijne reis en kondigde
ons aan, dat hij dien nacht te twaalf uren de tooverheks zou treffen
en Theresia verlossen. Maar hem moesten eenige voorwerpen gegeven
worden, namelijk: het ongekookte hart van een schaap, een levende
hond, een groote, nieuwe breipriem en een koperen ketel, waarin nooit
rog of vloot gekookt was geworden.
Het schapenhart was spoedig gevonden, vermits de beenhouwers dien dag
juist hun wekelijksch vee geslacht hadden; den breipriem kocht men in
den winkel, den ketel leende iemand; maar wat den hond betreft, die
kostte meer moeite. Er was niemand, die zijnen hond wilde geven,
vermits men wist, dat de kwade hand van Theresia op het dier moest
gelegd worden. Men vond geenen enkelen gebuur, die er trek naar had
om eenen betooverden hond in huis te hebben. Eindelijk vernam men,
dat er een boer van Deurne voornemens was zijnen hond te verdrinken.
Een man begaf zich er heen en kwam in den namiddag terug met eenen
zwarten Spits, die van ouderdom bijna niet meer voort kon.
Te elf uren des avonds bevonden zich talrijke mannen en oude wijven
in het huis van eenen schoenmaker, niet verre van Theresia's woning.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Avondstonden - 9
  • Parts
  • Avondstonden - 1
    Total number of words is 4586
    Total number of unique words is 1362
    48.7 of words are in the 2000 most common words
    67.1 of words are in the 5000 most common words
    74.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 2
    Total number of words is 4455
    Total number of unique words is 1421
    42.5 of words are in the 2000 most common words
    58.3 of words are in the 5000 most common words
    65.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 3
    Total number of words is 4673
    Total number of unique words is 1363
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    67.4 of words are in the 5000 most common words
    74.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 4
    Total number of words is 4533
    Total number of unique words is 1487
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    64.4 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 5
    Total number of words is 4674
    Total number of unique words is 1436
    49.3 of words are in the 2000 most common words
    66.6 of words are in the 5000 most common words
    75.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 6
    Total number of words is 4710
    Total number of unique words is 1519
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 7
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1401
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    53.6 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 8
    Total number of words is 4624
    Total number of unique words is 1476
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 9
    Total number of words is 4607
    Total number of unique words is 1501
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 10
    Total number of words is 2316
    Total number of unique words is 844
    54.0 of words are in the 2000 most common words
    68.1 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.