Avondstonden - 9

Total number of words is 4607
Total number of unique words is 1501
47.4 of words are in the 2000 most common words
62.5 of words are in the 5000 most common words
69.6 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Daar de plechtige verlossing niet mocht bewerkt worden onder het dak
der betooverde, had de schoenmaker eene kamer in zijn huis geleend.
Gij begrijpt wel, dat ik niet verzuimd had, mij daar insgelijks te
laten vinden.
Zeldzaam was het opzicht dezer kamer. Eene nieuwe blikken lamp
brandde op eene kleine tafel bij het vuur; nevens de lamp lagen een
bloedend hart en eene zware breinaald; in den schoorsteen, over een
groot vuur, hing een koperen ketel met ziedend water; daarnevens, in
eenen hoek van den haard, zat de oude man op zijne hurken, sprekende
tegen de vlammen; niet ver van hem lag de zwarte Spits, aan een touw
gebonden, op wat stroo te slapen.
De geburen en nieuwsgierigen zaten aan het andere einde van het
vertrek, in de halve duisternis, met jagenden boezem en bevende
ledematen.
Zoodra het in de kamer hangend uurwerk met eenen enkelen slag half
twaalf aankondigde, stond de oude man uit de assche op en naderde bij
de lamp. Dan haalde hij eene kleine lederen beurze uit zijnen zak,
deed die open en stortte zekere groene stof er uit op een stuk
papier. Zonder twijfel was dit het mos, dat hij van een honderdjarig
doodshoofd gekrabt had. Hij smeet onder het uitspreken van zekere
woorden een weinig er van in de vlam der lamp, die met eenen
spookachtigen, flauwen schijn de kamer begon te verlichten; het
overige wierp hij in den ziedenden ketel.
Zich nu naar de geburen wendende, sprak hij:
"Wat gij hooren of zien moogt, zijt niet bevreesd! Dit hart, dat daar
ligt, is het hart der tooverheks geworden: op den slag van twaalf
uren zal ik het met den breipriem doorboren; zij zal mij smeeken en
bidden, den priem uit haar hart te trekken, maar ik zal het niet
doen, dan nadat zij de kwade hand van Theresia op dezen hond zal
hebben gelegd. Ik herhaal het u: zijt niet bevreesd, wat gij hooren
of zien moogt!"
De plechtige waarschuwing van den ouden man had een verkeerd
uitwerksel: nu begon men eerst voor goed te beven en onder eene
doodsche stilte dicht bij elkander te dringen. Eene oude vrouw viel
in onmacht en gaf aan vier of vijf der vreesachtigsten de gelegenheid
om, onder voorwendsel van haar weg te dragen, de tooverkamer met eere
te verlaten. Intusschen waren aller oogen op de naald van het uurwerk
gevestigd.
Nog vijf minuten!
In een gesloten graf kon het niet stiller en akeliger zijn. Maar nu
begon de arme hond op eenmaal te beven; met zijnen muil in de hoogte,
borst hij los in een klagend gehuil, alsof er iemand in de buurt op
sterven lag. De schrikverwekkende galmen brachten de verwarring onder
de vrouwen ten top; men hoorde eenige stoelen kraken en eenige wijven
ten gronde vallen, doch dan werd het opnieuw zoo stil als te voren;
de hond alleen bleef de kamer met weeklachten vervullen.
Nog twee minuten!
De oude man stond op en nam het bloedend hart in de eene hand en den
breipriem in de andere. Met het oog op de naald van het uurwerk
gevestigd, stond hij gereed om te steken....
Eensklaps hoorde men aan de voordeur een gerucht en zware stappen,
als van iemand, die met eenen stok gaat.
"Daar is zij! daar is zij!" huilden de bange vrouwen, terwijl zij
elkander met hevigheid vastklitsten en te gaar in eenen hoek
overhoop nedervielen.
De deur ging open.--Tot groote verbazing der vrouwen en zelfs van den
toovenaar, was het geheel iets anders dan de heks.... Twee gendarmes
en de commissaris van politie! Met eene wonderlijke gezwindheid
klampten de gendarmes den ouden vent bij den kraag, trokken hem met
geweld van de tafel en rukten hem insgelijks den breipriem uit de
hand.
Nog ééne minuut!
"Man, gij moet ons volgen!" sprak de commissaris.
"Wat kwaad doe ik?" vroeg de grijsaard bevend.
"Dat raakt mij niet," was het antwoord, "gij oefent onwettelijk de
geneeskunde uit. Dit is verboden."
De oude man wierp eenen blik op het uurwerk en zag, dat het twaalf
uren ging slaan.
"Oh," riep hij in de uiterste wanhoop, "nog één oogenblik, één kort
oogenblik slechts! Ik smeek u, o! nog eene halve minuut! Doet het, of
gij doodt iemand met uwe handen!"
"Neen, neen!" sprak een der gendarmes, "gij moet ons op staanden voet
volgen, of wij doen u de duimkens aan! Gij zijt oud, het zou u groote
pijn veroorzaken.... Zoo, kom aan!"
Eene onbegrijpelijke woede kwam den stokouden grijsaard vervoeren;
hij worstelde met geweld tegen de gendarmes en wilde zich
vooruitwerpen naar de tafel; maar nu zonk het gewicht van het uurwerk
nederwaarts, en de eerste slag van twaalf uur ging af!...
Alsof de donder den ouden man getroffen had, liet hij zich machteloos
in de armen der gendarmes vallen moeten breken: "Ramp! ramp! zij is
dood!"
Ternauwernood was de schreeuw hem ontvlogen, of er kwam iemand de
deur ingeloopen, roepende:
"Ho, doet geene moeite meer! Theresia is daar juist gestorven, en
ditmaal is zij waarlijk dood. Zij is zoo koud als ijs!"
De gendarmes lieten zich door niets verschrikken en namen den ouden
man mede naar het tuchthuis in afwachting, dat hij veroordeeld wierd,
als hebbende de geneeskunde onwettelijk uitgeoefend. Hij werd later
tot eenige maanden gevangenis verwezen.
--Welnu, gebuur, wat zegt gij van deze geschiedenis? Dat het alles
tot louter verbeeldig van Theresia was en dat zij de ziekte had, dien
het volk de Hypo noemt? Ik wil dit insgelijks wel gelooven; maar hoe
legt men dan het nauwgepast uitvallen van al hare voorgevoelens uit?
Hoe vindt men den knoop van de voorzeggingen des ouden mans, die
onmiddellijk door den dood van Theresia bewaarheid werd? Wat mij
aangaat, ik zie er weinig dag door en wil er niet meer aan denken;
want het doet mij droomen en bang zijn in de duisternis. In alle
geval, indien het waar is, dat de verbeelding en de wezenlijkheid een
zelfde uitwerksel hebben, waarin bestaat dan het verschil tusschen
beiden, en wat zal men dan wezenlijkheid of inbeelding noemen? En wat
onderscheid bestaat er dan tusschen eene ware en eene ingebeelde
betoovering?

VOETNOTEN:
43: Eene gemeente bij Antwerpen.
44: Eene gemeente bij Antwerpen.

STRIATA FORMOSISSIMA OF DE DAHLIA'S-KOORTS

ZEDENSCHETS

Gij, mijn goede lezer, ziet ongetwijfeld gaarne eene schoone Dahlia
bloem; misschien zijt gij insgelijks niet verwijderd van haar, in de
plaats der poëtische en verleidende Roos, op den troon van het
bloemenrijk te willen plaatsen; maar bedenk u toch driemaal, eer gij
u zelven eenen Dahlia's-liefhebber noemt. Gewis gelooft gij, in uwe
redekundige eenvoudigheid, dat men, om Dahlia's-liefhebber te zijn,
alleenlijk de Dahlia's moet liefhebben. Laat mij toe u te zeggen, dat
gij u leelijk vergrijpt! Hoe stout dit gezegde ook moge schijnen, het
zal bij u zijne verschooning vinden, wanneer ik u een echt
Dahlia's-minnaar zal hebben voorgeschetst.
Er zijn drie soorten van liefhebbers, namelijk: rijke lieden, burgers
en arme menschen. Onder dezen is de welhebbende burgerklasse met de
meeste razernij op de Dahlia's verslingerd, en zal mij uitsluitend
een toets dienen in deze beschrijving.
Dan, weet het wel, een Dahlia's-liefhebber is, gedurende het grootste
gedeelte des jaars, een man, die zijn vaderland, zijn huisgezin,
zijne vrienden verloochent, en als een menschenhater zich van
iedereen verwijderd houdt. Des nachts vlucht de zoete slaap van zijne
bedstede, vervolgd als hij is door honderd Dahlia's, die hem in het
hoofd wentelen en hem wakker houden. Kon hij, als een andere Josué,
de schepping in hare beweging stuiten, zoo werd het gewis nimmer
nacht, dan in den Winter, als de Dahlia's verdwenen zijn. Hij verlaat
het bed, vóórdat de zon hem roept. Nat van den vallenden dauw en
rillend van de morgenkoude, staat hij als een steenen beeld voor eene
Dahlia-bloem geplant; hij telt hare bladeren, drukt hare kleuren en
tinten in zijnen geest, spreekt haar aan, gaat weg, komt terug en
begint opnieuw zijne bespiegeling. Roept men hem om te eten, zoo komt
hij, wanneer alles koud is, en slokt de spijzen binnen, zonder te
weten wat hij doet. Hij spreekt niet, beziet ternauwernood zijne
vrouw en kinderen, en springt even gauw als een gejaagde den hof in.
Dan krabt hij hier den grond rondom den wortel van eene Dahlia op,
steekt daar een stoksken om de bloem te steunen, hangt wat verder een
blad papier om er eene te overlommeren, en brengt zoo den dag door,
totdat hij, tegen de verdwijnende zon mompelende, zich verplicht
ziet in huis te gaan. Gij denkt dat hij nu ten minste met zijne
huisgenooten zal spreken? Ja wel, van Dahlia's, maar van anders niet;
en, daar zijne vrouw dit eeuwig gesprek van overlang moede is,
gedraagt zij zich, alsof haar man niet op de wereld ware. Hij
doorsnuffelt in tusschentijd voor de honderdste maal eene
Dahlia's-lijst of kataloog, dien hij reeds sedert eenige maanden van
buiten kent,--en gaat eindelijk zeer vroeg te bed; niet om te slapen,
maar om in vrijheid over zijne Dahlia's te kunnen mijmeren.
Des anderen daags al weder hetzelfde leven. Komt gij om met hem over
gewichtige zaken te spreken, hij luistert niet op uwe woorden en
brengt u bij zijne Dahlia's. Hier begint hij zijn gewoon liedeken:
"Eene schoone bloem, eh? Zie eens, hoe fijn van vorm! Zuiver van
tint, niet waar? Is er toch iets schooners op de wereld dan de
Dahlia?"--Vruchteloos doet gij pogingen om hem op een ander onderwerp
te brengen: zeg hem, dat de vierentwintig artikelen[45] zijn
aangenomen, hij beziet u als een inwoner der maan, die van geene
artikels weet. Zeg hem, dat het huis van zijnen besten vriend is
afgebrand, hij zal u antwoorden: "Die had schoone Dahlia's. Men zal
ze zeker onder den voet geloopen hebben:--dit zou spijt
zijn!"--Spreek hem van een meesterstuk, door de hand van Wappers
voltooid, hij zal met kleinachting uitroepen: "Wie kan er een Dahlia
schilderen? Onmogelijk! onmogelijk!"
--Verhaal hem, hoe zijn oudste zoon een buitensporig leven leidt, hij
zal beweeren, dat dit alleenlijk daaruit voorkomt, dat de jongeling
meer liefde gevoelt voor meisjes en herbergen dan voor Dahlia's.
--En ditmaal zal hij toch eens gelijk hebben. Vraag hem verder naar den
ouderdom zijner kinderen; hij ligt er mee in de war en geeft de jaren
van Sophia aan Jozef: alles, wat hem aangaat, heeft hij vergeten.
Integendeel kent hij de geschiedenis van de Dahlia van buiten en zal op
een rolleken zeggen dat de Dahlia oorspronkelijk is uit Mexico, in
Amerika, waar zij in het wilde groeit en slechts _enkele_ bloemen als
starren geeft,--dat zij haren naam ontleent van Andries Dahl, eenen
Zweedschen kruidkundige, wien zij uit achting werd opgedragen,--dat deze
plant in het jaar 1789 eerst uit Mexico naar Spanje werd overgezonden
door Vicente Cervantes, bestierder van den Mexicaanschen
kruidenhof,--dat de groote Plantenhof van Parijs haar eerst in 1802
verkreeg, enz.
Ik zou u niet raden, in zulk een oogenblik de dwaze drift van den
liefhebber te berispen en hierdoor te toonen, dat gij iets boven de
Dahlia's schat; want hij zou u een bloedvijand worden, en u zelfs,
gedurende zijn gansche leven, het _goeden dag_ weigeren.--Hij, die
anders zoo zachtmoedig is, dat hij zijne duiven en konijnen bij
zijnen gebuur moet laten dooden, durft wel vechten en slaan, wanneer
het op de eer van eene Dahlia uitkomt. En, ziet gij hem ooit met een
blauw oog te voorschijn komen, beschuldig zijne goede vrouw toch
niet: het is de eene of andere Dahlia's-liefhebber, die hem dus heeft
toegesteld.--Gij moogt ook niet gelooven, dat deze man andere bloemen
onder zijn gezicht lijden kan; de Roos is niets voor hem; de
geurrijke Anjelier[46] vertrapt hij met voeten; de overvloedige
bloemende Wolroos[47] geeft hij aan zijne geit; zijn mesthoop bestaat
uit de ontwortelde planten van Okulei,--Pioen,--Tuiltje,--Vingerhoed,--
Violier,--Beverken,--Veldklok,--Knaptand,--Lelie,--Brikel[48]
en uit andere lieve, zonderlinge of glansrijke bloemen, zoozeer door
onze vaderen bemind en nu door den Dahlia's-liefhebber als onkruid
gehaat.
Tot het grootste ongeluk van den Dahlia's-zot heeft de Schepper in
zijne alwijsheid goed gevonden, dat de Zomer geene twaalf maanden
lang zou duren. Dit verkort schrikkelijk het leven van onzen
liefhebber. Gij weet, goede lezers, dat de _Marmot_ een dier is, dat
gedurende vier wintermaanden zonder beweging en zonder gevoel ligt te
slapen, en niet ontwaakt vóórdat de zon de aarde met kruiden komt
begroenen. De Dahlia's-liefhebber gelijkt wonderwel aan dit dier:
zoodra de naderende vorst hem verplicht heeft zijne Dahlia-wortelen
in den kelder te brengen, vergaat in eens al het schoone
van zijn leven; zijn hart wordt koud, zijne oogen weifelend, zijne
bewegingen langzaam, en hij vervalt inderdaad in eenen slaap des
geestes, tot bij het aanbreken der Lente. Deze mijmering, dit
levensverdriet is hinderloos; zelfs ziet hij dan nog wel eens zijne
lang vergetene vrienden; hij betoont eene stille genegenheid voor
vrouw en kinderen, slaat eene slepende aandacht op zijne
veronachtzaamde huiszaken en verdient alleszins den naam van een goed
mensch. Men mag zeggen, dat niemand zoo onmiddellijk onder den
invloed des hemels geplaatst is als hij; niet zoo haast is de eerste
maand van het Nieuwjaar verloopen, of hij werpt iederen dag eenen
langen blik in de hoogte; is de hemel blauw, dan glinsteren zijne
oogen den verkwikkenden azuurkolk tegen; is de hemel grijs en
nevelig, dan zakt er een floers van droefheid over zijn versomberd
gezicht. Na eene lange en pijnlijke afwachting komt eindelijk die
trage en luie maand Maart het sneeuwgezinde Februari verjagen. De
Dahlia's-liefhebber staat eens des morgens vroeg op: hij voelt reeds
van in zijne slaapkamer, dat er gedurende den nacht eene
natuurverandering is geschied; zijn hart klopt, zijn bloed stroomt;
hij kleedt zich bevend en ontsteld. Gelijk Noach in dergelijken
toestand deed, opent hij het venster zijner arke, maar in stede van
eene duive uit te zenden, loopt hij zelf de trap af, opent de deur en
springt den hof in.
Zie, wat schoone uitdrukking van zaligheid verheldert zijn gelaat;
hij meet de hemeldiepte met zijn aanbiddend oog, en als de
losgelatene duive van Noach slaat hij met zijne armen, om zich de
verstramde leden los te maken. Indien gij opmerkzaam zijt op de
bewegingen der wonderbare natuur, zult gij reeds geraden hebben, wat
de Dahlia's-liefhebber gevoelt. Gedurende den nacht heeft God zijnen
weldoenden adem, den zoelen zuiderwind, over de aarde gezonden; deze,
gehoorzaam aan haren Schepper, heeft haren schoot ontsloten en de
lucht met balsemgeuren bezwangerd. Er hangt boven den gistenden grond
iets tooverachtigs, een onzichtbare wasem, die ons de blijde
overtuiging indrukt, dat het niet meer vriezen zal, en dat de
plantenslaap geëindigd is. De Dahlia's-liefhebber blijft eenige
oogenblikken getroffen staan; hij zuigt met lange longspanningen de
lentezucht in en voelt zijn leven verdubbelen; dan spoedt hij zich
met jonge stappen vooruit door de paden van zijnen hof, en doorloopt
ze huppelend en zoo blijde als een visch, die in zijn geboortewater
spartelt. Eensklaps blijft hij staan; hij glimlacht zoo zoet! zijne
lippen stamelen een bevallig welkom. Dáár, voor hem, staat het lieve
Sneeuwzotteken[49] met zes zilveren bellekens te pralen. Hij heeft,
als de duive van Noach, zijnen olijftak gevonden; het pand, dat de
natuur hem van hare ontwaking geeft! met fluweelen handen plukt hij
de tengere bloemkens, en loopt er mede naar zijn huis:
"Vrouw, vrouw!" roept hij in geestdrift uit, "hier is de Zomer! Nu
gaan wij weer leven!"
De vrouw is bezig met hare huiselijke zaken; ternauwernood slaat zij
een oog ter zijde, en zegt onverschillig tot een klein kind, dat zich
te barsten schreeuwt: "Ha, bloemen voor ons Leopolleken!" De vader
geeft de bloemkens voorzichtiglijk aan het kind; maar de kleine guit
steekt ze in den mond, eet er de helft van op en verplettert de
andere. Ik weet niet juist wat gevoel er in het hart des vaders
zinkt; maar hij haalt de schouders op, nijpt de lippen samen en gaat
in een ander vertrek, zonder nog te spreken.
De persoon, dien ik tot deze beschrijving gekozen heb, heet mijnheer
Fruyts en woont in een der voorgeborchten van Antwerpen; hij is een
middelhebbende burger van omtrent de vijftig jaren, eenvoudig en
vreedzaam van zeden en goed van inborst; zijn eenig gebrek is de
razernij der Dahlia's.
U daareven zeggende, dat hij zijne onverschillige huisgenooten met
spijt verliet en zich in eene andere kamer begaf, hadde ik er moeten
bijvoegen, dat dit gebeurde op den eersten Maart van het jaar 1839.
M. Fruyts had zich bij eene tafel nedergezet; daarop lagen eenige
kleine boekskens van beschreven papier en wat smalle stukskens lood,
benevens alles wat er tot schrijven behoeft. De boekskens
doorbladerende, sprak hij van tijd tot tijd tot zich zelven als
volgt:
"_Anna Maria_ plant ik in de eerste rij; het is eene schoone bloem,
met muizenoorkens en met purperen punten. _Buonaparte_, met haren
stijven steel en hare kastanjekleur, zet ik daarachter, nevens
_Waterloo_ met hare fijngeplooide oranjebladeren. Zou ik _Défiance_
nog planten? Die Dahlia _doet het bijna nooit_[50]. Het is anders nog
al eene aardige: chocolade met melk.--Ik zal haar in het midden
zetten met _Englands pride_, _don Carlos_, _Formosa_ en _Hortense
Knyff_. Maar waar plant ik de koningin mijner verzameling? Waar zet
ik mijne _Striata Formosissima?_[51] Ik mag daar niet losselijk over
beslissen. Laat zien, alles eens wel overwogen. Zet ik haar vooraan
in de eerste rij, dan zullen de liefhebbers al mijne andere bloemen
slecht vinden; zet ik haar in de laatste rij, dan zijn de liefhebbers
moede gezien, eer zij aan mijne _Striata Formosissima_ komen. Dit mag
ook niet zijn. Zet ik haar in het midden, dan kan men haar van verre
niet zien. Maar waar zal ik haar dan zetten?"
Bij deze vraag sloeg M. Fruyts zijne platte hand aan het voorhoofd,
dat het kletste! hij liet zijn lichaam in diepe bedenking over de
tafel hellen en bleef zoolang met hardnekkigheid aan zijn onoplosbaar
vraagpunkt denken, dat hij eindelijk verwonderd uit zijne mijmering
opschoot en zijne oogen begon te wrijven als iemand, die geslapen
heeft.
"Welnu!" riep hij overluid, "waar zal ik mijne _Striata Formosissima_
planten?"
Dan, de muren bleven stom en de uitroeping van M. Fruyts zonder
antwoord. Gelijk hij bezig was met zich opnieuw, doch met meer
wanhoop, voor het hoofd te slaan, deed een ander Dahlia's-liefhebber,
de heer Bielens, de deur open en stak zijn hoofd in de kamer vooruit,
zeggende:
"Dat zijn weerkens, eh?[52]"
M. Fruyts liep hem te gemoet, trek hem bij de hand tot in het midden
van het vertrek, plantte zich vóór hem, zag hem strak in de oogen en
herhaalde als met gramschap zijne vraag:
"Waar zal ik mijne _Striata Formosissima_ toch planten?"
M. Bielens staarde zijnen vriend met verbaasdheid aan en scheen
genegen om te lachen; doch hij hield zich in en begon het volgende
gesprek:
BIELENS.--Hoor, Fruyts, dit is iets, waarover gij op éénen dag niet
moogt besluiten. Het zal misschien nog zes weken aanloopen, eer wij
onze Dahlia's zullen kunnen planten. Denk gij er nog eens wel op; ik
zal het van mijnen kant ook doen, en binnen acht dagen zullen wij dit
met rijp oordeel beslissen.
FRUYTS, _blijmoedig_.--Verstandig gesproken. Ik hoor, dat gij weet
wat bloemken mijne _Striata Formosissima_ is. Niemand heeft haar in
honderd uren in het ronde; ik win er dit jaar nog vijf of zes
medailles mede. Ik zal de liefhebbers van Merxem[53] ditmaal eens
kloppen, dat zij uit hunne oogen niet meer zullen zien.
BIELENS.--Maar hebt gij haar wel goed bewaard? Hebt gij haar in droge
zemelen gelegd, gelijk ik u geraden heb?
FRUYTS.--Ja, ja, en er is dezen Winter geen water in mijnen kelder
geweest.
BIELENS, _invallende_.--Maar, Fruyts, ik ben hier gekomen om u nu
eens beslissend over de zaak te spreken: zullen wij onze kinderen nu
niet na den Paaschtijd laten trouwen? Zij kennen elkander nu lang
genoeg, en aangezien er niets in den weg is, waarom zouden wij ze dan
nog meer met uitstel plagen?
FRUYTS, _hij heeft een zijner boekskens van de tafel genomen_.--Zie,
Bielens, gij moest mij dit eens in het Vlaamsch zeggen. Met hunne
Fransche lijsten altijd! Anders niet dan van deze ééne Dahlia.
BIELENS, _in het boeksken lezende_.--"N° 756, _British Queen_,
Well's.--Schoon van vorm, bladeren als muizenooren, witte grond,
overgaande tot purper en geboord met violet. Welgemaakt; stijve
steel. Blijft het huwelijk van uwe dochter met mijnen zoon nu
vastgesteld na Paschen."
FRUYTS, _in gedachte dwalende_.--Dit moet eene schoone bloem zijn,
eh? Wit met violette boorden; muizenooren? Daar hang ik tien franken
aan! Raadt gij mij hem te koopen?
BIELENS, _met ongeduld_.--Zie, Mijnheer Fruyts, ik spreek van geen
Dahlia's meer, vóórdat gij mij bescheid gegeven hebt. Trouwen onze
kinderen na Paschen, ja of neen?
FRUYTS, _hij schudt het hoofd met spijt_.--Wel ja, ja zeker. Zijt gij
nu tevreden? Daar is mijne hand en mijn woord. Zal ik de _British
Queen_ nu koopen, zeg?
BIELENS.--Ja, maar zóó trouwen is de regel niet, dat weet gij ook
wel; wij moeten eens goed over de zaak raadplegen. Gij zult zeker uwe
dochter wel een rond sommeken medegeven?
FRUYTS.--Hoor, om het kort te maken: ja, op alles! en hoe eerder hoe
liever. Dit huwelijk mocht anders nog wel in den Dahlia's tijd
vallen. Bezorg gij alles; mijne toestemming is u op voorhand
gegeven.--Maar zeg, hebt gij uwe Dahlia's reeds uit den kelder
gehaald, Bielens?
BIELENS.--Ja, gisterenmorgen heb ik ze onder glas te broeien
gelegd.--Ik ga _boeturen_[54].
FRUYTS.--De mijne moeten vandaag ook uit den kelder. Als gij weg
zijt, zal ik ze eens gaan bezoeken.
BIELENS. Ja, ik heb hier al te veel tijd versleten. Geef mij de hand
op het huwelijk onzer kinderen. Ik zal alles bezorgen. En om te doen,
gelijk het behoort, zal ik dezen morgen mijnen zoon zenden, om aan u
zelf uwe toestemming te vragen. Gij moogt hem niet beschamen, zullen?
FRUYTS.--Wees daar niet bang voor; ik zal hem anders niet antwoorden
dan _ja_. Gij kunt wel denken, als ik mijne wortelen eens gezien heb,
dat ik dan niet veel tijd zal hebben om met uwen zoon te kouten. Dus,
wees gerust. Tot namiddag.
Zoo haast M. Bielens vertrokken was, ging er eene blijde uitdrukking
over het gelaat van M. Fruyts. Als iemand, die met ongeduldige
haastigheid zich tot iets klaarmaakt, stapte hij heen en weder door
de kamer, nam uit deze kas een mes, uit dien bak eenen hamer, van de
schouwplaat een stel stempelletters, van den grond een draagbord,
daarbij een potlood en een geheel boek papier. Aldus, met zakken en
handen vol en een draagbord onder den arm, ging hij bij zijne vrouw
en vroeg den sleutel van den kelder. Maar zijne teedere echtgenoote
bezag hem met een paar oogen, die meer spotternij dan verwondering
deden gissen.
"Wat, sleutel!" riep zij. "Komen de Dahlia's nu reeds voor den dag?
Dan zal het weer een huis gaan worden gelijk eene hel. Gij zijt nu
nog al eenigen tijd bij uwe zinnen geweest; maar het gezaag en het
zottenspel gaan beginnen, eh? Dat staat daar als een uitverkochte
kramer. Ik zou beschaamd zijn!"
De gefolterde liefhebber stond van ongeduld te trappelen; hij sprak
met bevende stem:
"Den sleutel, zeg ik!"
"Nu, nu," antwoordde hierop de vrouw lachend, "bijt mij maar niet.
Dáár is de sleutel."
M. Fruyts rukte den sleutel met bitsigheid uit de handen zijner
vrouw, doch gevoelde zijnen toorn geheel wegzinken, naarmate hij zelf
in zijnen kelder zonk en zijne teerbeminde Dahlia's naderde. Ha! zijn
oog mag met wellust dwalen langs de planken, waarop zijne wortelen
geschikt zijn. Zie, zij dragen elk een getalmerk, op een looden
plaatje gestempeld; maar dit is niet voor den liefhebber gedaan; hij
kent de wortelen beter dan zijne kinderen; hij weet hunne namen en
voornamen, hunne geboorteplaats, hunne hoedanigheden, hunnen
ouderdom.
Weldra komt een weldoende droom een bedrieglijk floers over zijne
verbeelding werpen: zijn verrukte geest toovert vóór hem, in zijnen
halfduisteren kelder, de gansche verzameling, staande in vollen
bloei, in hoogste praal! Daar staat _Miss Colt_, de satijnen roos,
daar _Conqueror_, het fijn geplooid bruin fluweel; hier _Fireball_,
de gloeiende vuurbol, en de tweekleurige _Nonpareil_; verder de
gulden _Topaas_, de zilveren _Virgin Queen_ en de zwarte _Sambo_.
Duizende andere Dahlia's vertoonen zich in het verschiet; hunne
veelkleurige bloemen, als in een onmeetbaar dambord dooreengeschikt,
doen het oog van den ontheven liefhebber verdwalen. Het schijnt hem,
dat de zon eenen overvloed van hare rijkste stralen in zijnen
vochtigen kelder gestort heeft; hij voelt zich door eene streelende
lucht omvangen, door eenen verleidenden geur bewierooken. In één
woord, een Paradijs van ongekend zielsgenoegen is hem geschonken. O,
Dahlia, hoe mildelijk toch beloont gij uwen dienaar!
De droomende heer Fruyts bleef langen tijd onder deze verleidende
begoocheling. Eindelijk verging toch het toovertooneel; dan wierp hij
eenen fieren blik op een houten baksken, dat in eenen hoek van den
kelder, op de hoogste schab stond,--en sprak mompelend:
"Dáár, in dat houten baksken, ligt mijne _Striata Formosissima_ zoo
gerust op een bed van zemelen te slapen. _Striata Formosissima!_
edele bloem! Zij hebben gezegd, dat gij de _Striped perfection_ niet
zult overwinnen; maar zij kennen u niet. Zij weten niet, hoe uwe
bruine purperstrepen uit uw wit hart glinsterend stralen. Ja, zij
durven de doffe vlekken van _Striped perfection_ bij uwe
anjelierische bestreping vergelijken[55]. O, zij dwalen: de nijd
verblindt hen; maar gij zult u wreken, gij zult de medailles overal
wegrukken...."
Wij zullen M. Fruyts in zijnen kelder met zijne teergeliefde wortelen
laten, om eens bij zijne vrouw in de keuken te gaan. De jonge
verloofde van Bielens zoon was juist uit de stad te huis gekomen.
Daar zij voorbij de woning van haren toekomenden man gegaan was,
twijfelen wij niet, of hij had haar ter vlucht eenige woorden van
zijne komst getoetst; want niet zoodra had zij hare moeder gegroet,
of zij voegde er haastig bij:
"Moeder, Frans zal meteen komen, om aan vader nu bescheid te vragen.
Zult gij hem wat helpen?"
De goede vrouw bracht de hand streelend op het voorhoofd harer
dochter en antwoordde:
"Ja, ja, kind, laat mij maar doen. Als het vandaag niet gelukt, dan
komt het er nooit van. Uw vader is in eene goede luim: hij is bezig
met zijne Dahlia's uit den kelder te halen."
Dit nieuws scheen de dochter te verheugen.
"Ha!" riep zij uit, "dan mag ik trouwen na Paschen, eh, moeder?"
"Wel, kind, gij moogt zoo haastig niet zijn," merkte de vrouw
glimlachend op. "Gij zult lang genoeg getrouwd blijven,--wees daar
niet bang voor. Ik zeg toch niet, dat gij ongelijk hebt. Frans is een
eerlijk burgerskind; hij past op en heeft al eenen goeden trek op
zijn kantoor.--Gij hebt u beiden altijd braaf gedragen. Ja, ja, na
Paschen."
Een oogslag van dankbaarheid was 's meisjes antwoord. Zij zette zich
stil en overdenkend bij het venster neder; hare moeder ging voort
eenig klein huiswerk te verrichten. Weinig tijds daarna verscheen
Frans Bielens, gekleed als een jong heerken, tamelijk fraai van
gestalte en aangezicht en van een wakker voorkomen. Ternauwernood kon
men in hem eene lichte ontsteltenis bemerken; ja, het was met eenen
lossen zwier, dat hij de beide vrouwen groette en tot de moeder
zeide:
"Moeder Fruyts, gij weet wel, waarom ik hier kom. Mijne ouders zijn
tevreden; gij wilt mij ook wel met den naam van zoon vereeren: het
hangt dus van M. Fruyts alleen af, ons blijde en gelukkig te maken.
Heb de goedheid hem voor mij een oogenblik gehoor te verzoeken; ik
zou hem gaarne alleen spreken."
"Maar hoe haastig zijt gij beiden vandaag!" riep de moeder
schertsend. "Ik zie wel, dat gij het ijzer niet koud wilt laten
worden. Gij hebt gelijk, het is dat gij elkander bemint. Wacht een
weinig, ik zal M. Fruyts uit den kelder gaan roepen."
Zij naderde de kelderdeur en riep:
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Avondstonden - 10
  • Parts
  • Avondstonden - 1
    Total number of words is 4586
    Total number of unique words is 1362
    48.7 of words are in the 2000 most common words
    67.1 of words are in the 5000 most common words
    74.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 2
    Total number of words is 4455
    Total number of unique words is 1421
    42.5 of words are in the 2000 most common words
    58.3 of words are in the 5000 most common words
    65.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 3
    Total number of words is 4673
    Total number of unique words is 1363
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    67.4 of words are in the 5000 most common words
    74.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 4
    Total number of words is 4533
    Total number of unique words is 1487
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    64.4 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 5
    Total number of words is 4674
    Total number of unique words is 1436
    49.3 of words are in the 2000 most common words
    66.6 of words are in the 5000 most common words
    75.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 6
    Total number of words is 4710
    Total number of unique words is 1519
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 7
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1401
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    53.6 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 8
    Total number of words is 4624
    Total number of unique words is 1476
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 9
    Total number of words is 4607
    Total number of unique words is 1501
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 10
    Total number of words is 2316
    Total number of unique words is 844
    54.0 of words are in the 2000 most common words
    68.1 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.