Avondstonden - 3

Total number of words is 4673
Total number of unique words is 1363
50.5 of words are in the 2000 most common words
67.4 of words are in the 5000 most common words
74.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
driemaal met ongeduld op het tapijt. Dan riep zij:
"Wel, wel! Nooit rust! Nu, zeg op: wat is het voor eene vrouw? Hoe is
haar naam?"
"Madame, zij is slecht gekleed en deed zich aanmelden onder den naam
van Carolina Soeteveld, zeggende, dat zij uwe schoonzuster is."
Dit laatste woord was des knechts lippen niet zoo haast ontvallen, of
eene roode kleur, waarbij ook wel iets purperachtigs was, beklom het
aangezicht van mevrouw Van Valburg. Zij bracht haren wijsvinger
vooruit en antwoordde met gramschap:
"Pieter, ik verbied u deze vrouw te laten binnenkomen; zeg haar, dat
ik niet te huis ben. Ga!"
Maar nauwelijks was de knecht sedert eenige oogenblikken vertrokken,
of men hoorde in de voorkamer eenige klagende gillen,--een gerucht
als van eene worsteling. De deur der zaal vloog open.--Eene nog jonge
vrouw sprong er binnen en viel op hare knieën voor de voeten van
mevrouw Van Valburg. Deze was rood van toorn of van schaamte,
misschien van beide die gevoelens te gelijk. Zij hief het hoofd met
trotschheid op en zag verachtend neder op de ongelukkige, die de
handen smeekend tot haar uitstak. Mevrouw Van Valburg wees hare
kinderen de zaal uit en sprak, zich tot de geknielde keerende:
"Welnu, wat beteekent dit? Waartoe deze komedie? Zeg op, wat wilt
gij?"
De jonge vrouw stuurde eenen blik als een gebed in de oogen van
mevrouw Van Valburg, en zuchtte weenend:
"O, mevrouw, spreek toch zoo niet tot mij! Ik ben ongelukkig en
totterdood toe bedroefd. Ontferm u over eene rampzalige, die uwe hulp
op hare knieën afbidt...."
De ongevoelige dame liet de geknielde zitten en ging eenige treden
van haar weg; dan het boek in de hand genomen hebbende, antwoordde
zij met eene gemaakte koelheid:
"Ik heb geenen tijd om op al dit gekerm acht te geven. Verlangt gij
iets van mij, zoo is de tooneelmatige wijze de rechte niet om tot uw
doel te komen; en mits ik wel zie, dat ik het verhaal uwer
geschiedenis niet zal ontsnappen, begin dan en maak het zoo kort
mogelijk."
Het was gedurende die bitsige woorden zichtbaar op het gelaat der
jonge vrouw, dat zij zich diep er door gehoond vond; doch eene
geheime oorzaak dwong haar ontgetwijfeld tot het verdragen daarvan:
want zij bewoog hare armen met pijnlijk ongeduld, en hare gebaren
schenen te zeggen: "O God, o God! ik moet het verkroppen!" Zij stond
op en antwoordde, niet zonder zekere fierheid:
"Mevrouw, er moest eene onweerstaanbare reden zijn, om mij tot dit
bezoek te brengen; want ik weet, dat de banden des bloeds, die ons
vereenigen, in u veeleer eene oorzaak van haat dan van liefde zijn.
Maar heb nu toch eens medelijden met ons,--o, red ons van schande en
armoede! Laat mijn gebed niet nutteloos zijn.... en ik zal uwen naam
zegenen als dien van eenen engel!"
Voor alle antwoord vatte mevrouw eene zilveren bel van de tafel en
deed ze twee-of driemaal klinken.
"Pieter," sprak zij tot den knecht, die haar bevel kwam ontvangen,
"men spanne mijn rijtuig in. Spoedig!"
En zich tot de weenende vrouw wendende:
"Gij ziet wel, dat, indien gij zoo voortgaat, ik den tijd niet
hebben zal om u aan te hooren. Dus nog eens, maak het kort!"
Eene lichte gramschap glom op het gelaat der ongelukkige; doch zij
weerhield zich en sprak met haastige woorden:
"Mevrouw en zuster, gij weet het: wij hebben, alhoewel in den nood,
nooit uwe hulp gevraagd; mijn man is arbeidzaam, en wij allen met
weinig tevreden; doch de hand Gods heeft ons bezocht. Mijn echtgenoot
is zijne bediening reeds sedert twee jaren kwijt geraakt, en wij
hebben, sinds dit rampspoedig tijdstip, op beloften en hoop geleefd.
Vóór maanden hebben wij eenigen handel willen drijven en daartoe eene
goede somme gelds ontleend; maar een ontrouw mensch heeft ons
bedrogen en wij hebben alles verloren. Mijn man zit in de gevangenis
om den vervallen wissel, een mijner twee kinderen ligt in het
gasthuis, mijn huisraad wordt Vrijdag door de Wet verkocht,
overmorgen word ik uit mijne woning verjaagd. Ik heb geld noch
spijze, en lijd voor allen te zamen: voor mijnen man, wiens eer
gevaar loopt; voor mijn kind dat in het gasthuis gaat sterven; voor
mijn ander kind, dat zijne moeder te vergeefs om eten vraagt en met
mij, binnen twee dagen, de straat voor woning en voor bedstede hebben
zal. O, mevrouw! zult gij in deze omstandigheid vergeten, dat uwe
kinderen en mijne kinderen niet van een geheel verschillend bloed
zijn? Zult gij eene vrouw, die moeder en ongelukkig is, van eene
andere moeder ongetroost laten weggaan?"
Mevrouw Van Valburg hoorde met tegenzin, dat de smeekende haar van
maagschap durfde spreken; zij voelde zich gekwetst en was boos.
"En wat kan ik daaraan doen?" antwoordde zij met barschheid.
"Mevrouw," hernam de klagende moeder, "ziehier mijne bede: heb de
goedheid ons eene som van drieduizend franken te leenen. Met dit geld
verlos ik mijnen man uit de gevangenis; ik neem mijn arm kind uit het
gasthuis en betaal de huur mijner woning.... Denk, wat zegeningen wij
over u roepen zullen, daar gij ons uit zulken diepen kolk van ellende
en schaamte zult hebben gered."
Zij wachtte eenige oogenblikken met angst op hetgeen mevrouw Van
Valburg haar zeggen zou, en kreeg eindelijk tot antwoord:
"Ik ben niet gewoon geld te leenen om ondankbaren te maken. Hadde uw
man zoo lang niet ledig geloopen, zoo zoudt gij niet in dezen
toestand zijn. Hoop dus niet, dat ik mijn geld besteden zal om de
luiaardij aan te moedigen. Gij kunt vertrekken; zie, dat gij u zelve
uit de ellende redt, waarin gij u zelve gestort hebt. Indien gij
denkt, dat ik u zal onderhouden, zoo bedriegt gij u niet weinig. Hebt
gij niet gehoord, dat ik u sprak van vertrekken? Dáár is de deur!"
De arme vrouw begon bij deze harde woorden eenen vloed van tranen te
storten. Het scheen, dat zij door het boezemwee, dat haar verkropte,
ging verstikken; doch op eens brak zij in woede los, en zich voor
mevrouw Van Valburg plaatsende, sprak zij met opgeheven hoofd:
"Ha, mevrouw, het was u niet genoeg eene arme door moeder uwe
dienstknechten te doen mishandelen; gij moest zelfs door uwen mond
den laster op haar ongeluk werpen en ze ter deure doen uitjagen als
eenen hond? Hebt gij uwe eigene geschiedenis vergeten? Weet gij niet
meer, dat uw man mijn broeder was, en dat de helft van den rijkdom,
dien gij gebruikt, mij onrechtvaardig is ontnomen? Weet gij ook wel,
hoovaardige vrouw, dat gij op de wereld niets bezit, en dat gij
slechts de inkomsten van een fortuin geniet, waartoe ik meer recht
heb dan gij, aangezien gij het nooit erven kunt, maar ik wel?"
Mevrouw Van Valburg, die van razernij op haar rustbed was
neergevallen, richtte zich haastig op en riep met bevende stem:
"Onbeschaamde! Wat logentaal durft gij spreken?"
"Logentaal?" hernam de andere. "Logentaal? Stelde het testament van
mijnen oom mij en mijnen broeder niet tot zijne erfgenamen in?--En
hebt gij, door uwen valschen raad, mijnen broeder niet genoopt om mij
mijn erfdeel te ontrooven? Ja, ja: want gedurende de laatste dagen
vóór den dood mijns ooms hebt gij en mijn broeder zijne woning in
bezit genomen. Gij durfdet mij zeggen, dat hij mij niet zien wilde,
en hij is gestorven, mij roepende als zijn dierbaarst kind! Wat
kwaad, wat laster hebt gij niet over mijnen goeden naam uitgebraakt,
edele dame, om mijnen goeden oom een tweede testament te ontrukken,
en mij van alles, wat zijne liefde mij bestemde, te berooven! Ik weet
het, want ik heb mijnen broeder op zijn sterfbed vergiffenis en
verzoening geschonken. Hij was niet plichtig, maar zwak.... Gij
alleen, mevrouw, gij zijt het, die mij verraderlijk hebt bestolen, en
dit laat zich nog genoeg merken aan uwen bitteren haat tegen ons...."
Nu klom de woede van mevrouw Van Valburg ten top; het bloed vertoonde
zich gloeiend onder hare wangen, en zij borst los in de volgende
bedreigingen:
"Wat gestolen?--Ik gestolen? Gij onbeschofte! Maak u uit mijn huis,
dolle schreeuwster, of ik doe u waarachtig als eenen hond op de
straat werpen. Gij zult hier zonder schaamte mijne woning door uwe
lasterlijke beschuldigingen komen onteeren! Gaat gij?... of deze bel
zal u welhaast, met of tegen dank, doen verhuizen."
"Laat af!" sprak de jonge vrouw met fiere kalmte, "voeg bij den hoon,
dien gij mij reeds hebt aangedaan, die schandelijke gewelddaad niet.
En denk niet, dat ik door mijne verwijtingen poog te verkrijgen, wat
gij aan mijne ootmoedige bede hebt geweigerd; neen, gij moogt vrij
het goud bij hoopen voor mij uitstorten, ik zou mijne hand niet
willen besmeuren door het aan te raken. Behoud uw geld en uwe
ondeugden! Ik zal lijden; maar in mijne pijnen heb ik toch dit
genoegen, dat ik mij zelve grooter en beter acht dan eene onedele
dame, die het zich geene misdaad gerekend heeft een gansch huisgezin,
door laag bedrog, in ellende te dompelen...."
Mevrouw Van Valburg was niet meer in staat om op de verwijtingen
harer beschuldigster te antwoorden; alleen de strakke uitdrukking
harer oogen gaf hare beklemde razernij te kennen. Zij dorst echter de
bel niet klinken uit vrees van grootere schande, en luisterde op
hetgeen de jonge vrouw zeide:
"Vergeet niet, wat het testament mijns ooms daarstelt: al zijne
erfgoederen, die nu op de hoofden uwer kinderen staan, zullen op mij
en mijne kinderen vervallen, indien de uwe eerder deze wereld
verlaten dan de mijne. Ik kan dus, indien het den Heere zoo beliefde,
uwen rijkdom ook nog gedurende uw leven bezitten."
Deze woorden verwekten in mevrouw Van Valburg eenen spottenden lach
en schenen haar hart van eenen zwaren steen te ontlasten. Zij sprak
met klaardere stem:
"Vrouw, gij zijt van uwe zinnen! Het feilt u waarlijk in de
hersens;--en nu ik dit merk, vergeef ik u gaarne uwe gekke redenen.
Hoopt gij dan in uwe dwaasheid, dat uwe twee magere zonen langer
zullen leven dan mijne zes schoone en gezonde kinderen? Gij zijt niet
bij uw verstand...."
"Mevrouw," antwoordde de andere, "Hij, die onze harten doorgrondt,
kent mijne wenschen, en Hij weet, dat ik het eene onvergeeflijke
zonde achten zou, den dood van een uwer lieve en onnoozele kinderen
te verlangen. O, neen! de hemel beware u een talrijk kroost!--Maar
gij, mevrouw, waarom denkt gij, dat het Gode onmogelijk zijn zou,
zijne hand over rijke menschen uit te strekken? Bezoekt Hij dan
alleen de noodlijdenden? Gij vreest niets voor uwe kinderen....
Bemint gij ze dan niet?--Ik, arme moeder, ik heb nu reeds zoo
dikwijls met tranend oog op mijne twee kranke wichtjes gestaard; want
ik vrees voor den geesel des hemels, de plaag, die zich als een
onmeetbare lijkdoek over de aarde verspreidt." Meer kalmte was in
mevrouw Van Valburg gekomen, sedert de jonge vrouw ook hare
beschuldigingen had gestaakt. Zij antwoordde schertsend:
"Wat ligt gij lieden altijd van God te praten? Misschien is dit voor
u een gemakkelijke troost; doch dit doet hier niets ter zake. Mijne
kinderen zijn niet gereed om te sterven, geloof het vrij."
"Mevrouw! Mevrouw!" riep de nadere; en zich hervattende: "zuster,
zuster! laster God niet. Voor weinige maanden leefden er nog talrijke
huisgezinnen, waarvan de namen zelve door de plaag zijn uitgewischt!"
De profetische toon dezer woorden maakte diepen indruk op mevrouw Van
Valburg; zij verbleekte en vroeg met ontsteltenis:
"Welke plaag? Welke plaag?"
"O, mevrouw," was het antwoord, "uwe kinderen hebben geen groot deel
in uwe liefde; want anders zoudt ge ze reeds meer dan eens in uwe
armen gesloten hebben, om ze, indien het mogelijk ware, van den
schrikkelijken cholera-morbus te bevrijden...."
Eene schielijke huivering rees over het lichaam van mevrouw Van
Valburg, en zij gaf zichtbare teekenen van vrees; doch een oogenblik
daarna, zich beschaamd gevoelende over eene aandoening, welke hare
tegenstreefster voor zwakheid kon aanzien, herstelde zij zich. Dan
naar de deur wijzende en de bel klinkende, sprak zij:
"Ik vraag, of gij nu mijne woning wilt verlaten of niet? Ik ben deze
lamentatiën moede en verzoek u spoedig te vertrekken, indien gij niet
wilt, dat u geweld worde aangedaan. En kom niet meer om mij te
spreken, want de deur blijft voor u gesloten."
"Ik ga," antwoordde de jonge vrouw, zich tot de deur keerende.
"Vaarwel!"
Mevrouw Van Valburg, zich alleen bevindende, kon, wat moeite zij ook
daartoe deed, het lastig aandenken van de cholera niet uit haren
geest bannen; de woorden der jonge vrouw klonken één voor één terug
in hare ooren, en dwongen haar ditmaal met geweld tot ernstige
overweging. Zij belde eene tweede maal; want de knecht, dien zij
geroepen had, verscheen niet. Eindelijk, vertoonde hij zich bij den
ingang der zaal; maar zijne houding was zoo vreemd, zijn gelaat zoo
bleek, en zijne bewegingen zoo vol achterdocht, dat mevrouw Van
Valburg, hem ziende, eenen schreeuw liet en riep:
"Och, Pieter, wat is er? Waarom zijt gij zoo bleek?"
"Mevrouw," antwoordde Pieter heel treurig, "ik durf u niet zeggen,
wat ongeluk ons nadert."
"Spreek, spreek, Pieter, ik beveel het u!" viel mevrouw in.
"Wel, mevrouw, de cholera-morbus is hiernaast, bij mijnheer
Tesseniers; zijn zoon Victor is reeds dood,--en dezen morgen zeide
hij mij nog goeden dag!"
Dit schrikkelijk nieuws jaagde de liefde der wereld uit het hart van
mevrouw Van Valburg, om het gansch met de ontwaakte moederliefde te
vervullen. Zij sloeg hare beide handen aan het hoofd en riep:
"O, God, mijne kinderen! Pieter, gauw, breng mijne kinderen bij mij!
Doe de meid en de kamerdienaars hier komen!"
"Mevrouw," antwoordde de knecht nog met meer treurigheid, "uwe
kinderen zijn in den hof en schijnen gezond;--ik zal ze gaan halen.
Maar wat uwe dienstboden betreft, moet ik u zeggen, dat de keukenmeid
hen door haar gekerm zoo verschrikt heeft, dat het onnoodig zou zijn
er éénen te zoeken: zij hebben allen uw huis verlaten en zijn
gevlucht."
Het is licht te begrijpen, wat droefheid en wat spijt het gemoed van
mevrouw Van Valburg beving, daar zij zich nu van alle vrouwelijke
hulp ontbloot zag; nochtans ondersteunde haar de hoop, dat hare
kinderen niet door de plaag zouden geraakt worden, en zij putte
daaruit nog eenigen moed.
De kinderen kwamen huppelend in de zaal, en, blijde zijnde, dat zij
door hunne moeder geroepen waren, dreven zij welhaast door hunne
liefkoozingen de droefheid van haar gelaat. Zij had evenwel bemerkt,
dat haar oudste zoon de laatste tot haar gekomen was en zich niet zoo
vlug als naar gewoonte had getoond. Hare zes kinderen dan met eene
nog voor haar onbekende liefde in hare armen gesloten hebbende, bezag
zij nauwer haar oudste zoontje en bevond, dat eene schielijke
bleekheid over zijn gelaat rees. Een angstig voorgevoel deed haar
beven.
"Zijt gij ziek, mijn lief kind?" vroeg zij.
"Neen, moeder," was het antwoord, "maar mijne ooren tuiten. Ik zie
altemaal lichten voor mijne oogen.... Ai mij! nu krijg ik pijn in
mijn lijf."
Mevrouw Van Valburg sprong op als uitzinnig, en riep uit al hare
kracht op den knecht, die ook schielijk kwam toegeloopen.
"O, Pieter," huilde zij, "Eugène heeft de cholera. Gauw, loop om
dokters en heelmeesters, de eersten de besten. Zend ze altemaal, die
gij vindt; en vergeet mijnheer Schippers niet. Zoek mij ook eene
vrouw. Och, Pieter, ik smeek u, loop u buiten adem,--ik zal uwe
moeite niet onbeloond laten!"
De knecht verdwenen zijnde, keerde mevrouw Van Valburg zich om naar
hare kinderen....
Maar hoe pijnlijk was niet de gil, die als eene doodsklacht uit hare
borst opsteeg! Dáár lag haar zoon op den rug uitgestrekt, zich
rekkende, alsof hij zijne ledematen breken wilde; de teenen zijner
voetjes wrongen zich krakend; zijne oogappelen zaten diep in zijn
hoofd en gaven hem het voorkomen van een levend lijk.
Ho!--hij, die gezien hadde, hoe deze moeder zich, zoo lang zij was,
bij haar kind nederwierp en zijn mismaakt wezen met tranen
besproeide,--hoe zij haren mond op zijne blauwe lippen plaatste en
geweld deed, om een deel harer ziel in zijn lijdend lichaam over te
zenden; hij, die gezien hadde, hoe razend van wanhoop zij opstond en
met het kranke kind de zaal rondliep, alsof zij den dood, die het
vervolgde, wilde ontvluchten;--en hadde hij daarbij gehoord, hoe zij
het vertrek met een wild en akelig gehuil vervulde ... o, hij zou
gewis de helft van zijn leven opgeofferd hebben om die vrouw uit eene
zoo zieldoodende smart te redden. Maar de liefde eener moeder is geen
onfeilbaar schild tegen den dood.--Het kind werd koud op de borst
dergene, die bevend hare handen over zijne kromgespannen leden dreef;
zijne wangen vielen in, alsof het vleesch onder de huid versmolten
ware; zijne vingerkens berimpelden zich, alsof zij in warm water
waren geweekt geweest; en, helaas! het vlies zijner oogen verdroogde
en werd dor! Nochtans, het kind was niet van gevoel en verstand
beroofd; want tusschen al zijne pijnen had het de liefde zijner
moeder nog door eene streeling betaald, en nu riep het met eene stem,
die klonk als bevend glas:
"Drinken, drinken! ik heb dorst!"
De verdwaalde moeder liep met haar kind naar de keuken en laafde het
met het eerste vocht, dat onder hare hand zich aanbood; dan keerde
zij met altijd groeiend verdriet in de zaal terug.
In hare geestverwardheid had zij het gekerm harer schreiende kinderen
niet gehoord; zij had ze zelfs van zich weggestooten, toen zij haar
nageloopen en zich aan hare kleederen vastgehecht hadden. Het scheen
haar, dat een spook haar vervolgde en haren zoon grijpen wilde; de
aanrakingen harer kinderen hadden haar iedermaal eene ijzing van
schrik over haar lichaam gejaagd. Vermoeid, viel zij eindelijk met
haar kind tegen den grond, en beiden bleven niet bewusteloos, maar
roerloos liggen. Terwijl naderde een harer kleine dochtertjes bij
haar hoofd en sprak knielend....
"Och, moeder, mijne ooren tuiten ook ... ik heb ook pijn."
Mevrouw Van Valburg bezag het meisje met eenen smartelijken blik,
sloeg den arm om hare lenden, trok ze met geweld aan hare zijde en
bleef, bitterlijk weenend, tusschen de twee kranke wichtjes liggen.
Hare andere kinderen zaten in de nabijheid hunner moeder, en
schreiden met hartverscheurend snikken.
Op dit oogenblik vertoonde zich aan de deur der zaal een persoon,
wiens kleeding geheel van zwart laken was; zijne verschijning op dit
tooneel geleek sterk aan de komst van den bode des doods;--doch hij,
die akelige tooneel aanziende, boog het hoofd en wischte twee
blinkende tranen uit zijne oogen.
"Rampzaligen!" zuchtte hij.

[Illustratie: Daar lag haar zoon op den rug uitgestrekt.]

Op den klank dezer stem ontwaakte mevrouw Van Valburg; zij vloog op van
den grond, en tot den geneesheer loopende, viel zij voor hem op de
knieën, hief de handen tot hem, en riep tusschen eenen vloed van tranen:
"O, heer Schippers, heb medelijden met mij! Red mijne kinderen om Gods
wil, red ze van den dood! Zie, ik kruip voor u,--ik kus het stof uwer
voeten als eene slavin! Zult gij mijne kinderen redden?"
De geneesheer hief haar haastig van den grond op, en in zijne
ontroering bracht hij zijnen arm om haren hals, alsof hij haar een
teeken van liefde wilde geven, maar hij was door hevig medelijden
buiten zich zelven. Hij bleef een oogenblik stilzwijgend in hare
oogen staren, doch herriep weldra zijnen moed,--en tot de lijdende
kinderen gaande, sprak hij:
"Ongelukkige moeder! Gij brengt tranen in mijne oogen, terwijl ik
hier al mijne kalmte noodig heb. Wees bedaard, het kwaad is misschien
niet zoo erg, als gij het u inbeeldt. Gevaarlijk is deze ziekte, maar
niet altijd doodelijk; en hoezeer de toestand uwer beide kinderen ook
schrikkelijk zij, blijft mij niettemin nog eenige hoop over."
De knecht kwam op dit oogenblik met nog eenen geneesheer in de zaal.
De heer Schippers hernam:
"Pieter, leid uwe meesteresse met hare vier gezonde kinderen in een
vertrek, dat aan den anderen kant des huizes gelegen zij. Mevrouw,
die maatregel is noodig. Ga, en geef u niet te veel aan uwe droefheid
over; zij kan een schadelijken invloed op uwe kinderen hebben."
Zooals de knecht het bevel van den geneesheer wilde uitvoeren en aan
zijne meesteresse zeide, dat hij bereid was om haar te vergezellen,
liep zij nog eens naar hare kranke kinderen, kuste ze nog eens
huilend en riep met verpletterd wee:
"Eugène! Virginia! vaartwel voor eeuwig.... O, God! ik zal u nooit
meer zien...."
Zij waggelde op hare beenen en ging ten gronde storten; maar de
knecht ontving haar in zijne armen en bracht ze met hare vier
kinderen in eene afgelegene kamer. Hier viel zij als zonder gevoel in
eenen leunstoel, liet het hoofd slap op de borst hangen, en verroede
zich niet meer dan om van tijd tot tijd met de handen eens te tasten,
of hare kinderen nog omtrent haar waren.
De knecht had haar verlaten om de geneesheeren te gaan helpen; doch
na eenige oogenblikken werd hij door hen teruggezonden naar de kamer,
waar mevrouw Van Valburg zich bevond. Hij kwam dan zachtjes omtrent
zijne meesteresse en nam het oudste meisje, dat reeds teekens van
ziekte gegeven had, van haar weg. Hij ging op de punten zijner voeten
als een dief, en deed alle moeite, om niet door de moeder gemerkt te
worden;--maar dit was te vergeefsch. Zij opende de oogen met eenen
grievenden schreeuw, wierp zich vooruit naar den knecht en rukte hem
het kind uit de armen.
"Clotilde!" riep zij, op haar kind met dwaasheid blikkende, "mijne
Clotilde, gij, mijn allerliefste telg,--gij, die den naam uwer moeder
draagt ... gij zoudt sterven! Ik zou u overleveren in de handen des
doods!"
Maar zij gevoelde tegen hare borst de krampachtige trekken der leden
van het kind en zag, hoe diep hare oogen reeds in den schedel
gezonken waren.
"Clotilde!" zuchtte zij in de uiterste moedeloosheid, "bezie uwe
moeder nog eens, mijn arm kind;--gij ook verlaat mij, gij, mijn
evenbeeld! Het zij dan zoo! Daar, Pieter, daar is mijn kostelijkste
schat.... Vaarwel, vaarwel!"
En zij liep naar den stoel, in welken zij zich als een steen en
deerlijk huilend vallen liet.--Na eenigen tijd met starende oogen,
misschien in zwijm daar gelegen te hebben, kwam er meer leven in
haar, en het was merkbaar, dat schokkende gedachten beurtelings in
haren geest opstegen. Eensklaps wierp zij zich op de knieën, met de
handen tot God. Het brandend gebed, dat zij den hemel toezond, was
onvatbaar; de woorden vergiffenis, genade, hoovaardigheid, zonde
lieten alleen met eenige klem zich tusschen hare verzuchtingen
hooren. Zij geleek in dien stond de boetende Maria Magdalena, en
stortte bloedtranen over haren ganschen levensloop. Dit gebed, die
biecht tot God, duurde lang; dan eindelijk stond zij op met niet min
hartpijn, doch met een weinig meer kalmte, en riep met luider stemme
den knecht, die onmiddellijk verscheen.
"Pieter," vroeg zij, "hoe gaat het met Eugène, met Virginia, met
Clotilde? Ho! spreek, mijn vriend, verberg mij de waarheid niet...."
De knecht borst in tranen los; doch antwoordde niet op hare vraag.
"Genoeg! genoeg!" hernam zij met holle stem, "ik versta uwe smart.
God wil het! Ik heb sedert weinig tijd geleerd, mij aan Zijnen
almachtigen wil te onderwerpen. Kon ik door deze onderwerping Zijne
genade, Zijne barmhartigheid winnen! Maar, eilaas, ik voel het wel,
de beproeving is nog niet gedaan.--Pieter, mijn vriend, ik verzoek
u, dat gij u spoedig naar mijnen zaakwaarnemer begevet: zeg hem, dat
hij heden nog den wissel betale van mijnheer Soeteveld, die gevangen
zit. Neem ook deze beurs; zij bevat eenige goudstukken. Draag ze tot
vrouw Soeteveld, mijne schoonzuster, dezelfde, die hier dezen morgen
was, en bid haar, dat zij onmiddellijk gelieve bij mij te komen.
Verhaal haar mijn ongeluk en mijn lijden; zij zal niet weigeren. Nu
ken ik ze!"
De knecht nam de beurs en verliet haar. Zij, door het gebed merkelijk
verlicht, ging tot hare drie overblijvende kinderen en bezag ze
beurtelings met gespannen aandacht. Geene verandering op hun gelaat
bemerkende, begon zij hen te zoenen en te streelen met eene
uitdrukking, die nog genoeg verdwaaldheid verried; want men zou
gezegd hebben, dat eene dwaze vreugde op eenmaal de droefheid in haar
hart vervangen had.--Maar die blijdschap moest van korten duur zijn.
Terwijl zij, in de leunstoel neergezeten, met moederlijken wellust op
hare overblijvende kinderen staarde, was de nijdige cholera reeds
bezig met zijnen gloed in hunne lichamen te ontsteken. Plotseling
viel de jonge Frederik als een looden beeld achterover op den grond,
en spartelde met ijselijke grimmingen en met eene ratelende ademing;
zijne voetjes sloegen als hamers op den vloer, en al zijne leden
kromden onder de trekkingen der akeligste krampen.
U zeggen, hoe het hart der moeder zich scheurde bij dit gezicht, ware
onmogelijk; zelfs zou het niet te begrijpen zijn, hoe eene vrouw
zonder sterven die onophoudende zielsfolteringen kon doorstaan,
indien men niet wist, dat kort opeenvolgende schokken de veerkracht
van het zenuwstel verminderen. Dan, mevrouw Van Valburg zag gedurende
eenige stonden haar kind voor zich op den grond rollen en met de
nagelen het vleesch zijner handen scheuren; zij blikte als in eenen
steen veranderd op dit afschuwelijk tooneel, totdat zij eindelijk
opsprong, en het kind vattende, er mede naar de zaal liep, waarin de
geneesheeren zich bevonden.
Hier ontvloog haar eerst een gil ... en zij stortte machteloos met
haar kind op het tapijt.--Arme moeder! Zij had met een vluchtigen
blik haren Eugène en hare Virginia gelijkt zien liggen.
Toen zij langen tijd daarna ontwaakte, bevond zij zich in de zaal en
in den stoel, dien zij verlaten had. Eene jonge vrouw hield een harer
handen en was met teedere zorg bezig, haar tot het leven terug te
roepen. Mevrouw Van Valburg zond hare oogen dwalend rond het vertrek,
en scheen hare herinneringen bijeen te rapen; hare twee kinderen bij
zich ziende, sprak zij tot de jonge vrouw met altijd groeiende
kracht:
"Carolina, ik was plichtig aan wreedheid en onrechtvaardigheid jegens
u. Uwe woorden zijn als eene voorzegging geweest;--gij ziet het, ik
ben rampzalig en verlaten. De Heer heeft mij bezocht en geslagen in
alles, wat mij dierbaar is. Ik hoop nochtans, dat Hij mij niet alleen
op de wereld zal laten; misschien zal Hij in zijne goedheid mij het
leven van een mijner kinderen schenken; maar daartoe heb ik uwe
vergiffenis noodig. O, zuster, de blinddoek is mij ontvallen! Zeg
mij, vergeeft gij mijne misdaden?"
De jonge vrouw smolt weg in medelijdende tranen en zuchtte:
"O, mevrouw, ik heb God voor u gebeden! Mijne vergiffenis is u lang
vergund. Ik versta uwe smart en uw lijden, want ik ben ook moeder, en
bemin de kinderen mijns broeders als mijn eigen kroost. Ho, ik wil u
niet verlaten, vóórdat wij eenigen uwer kinderen gered hebben; wij
zullen te zamen weenen en bidden, en misschien zal de Almogende zijne
barmhartigheid over ons laten dalen. Ja, ik voel het, gij zult nog
moeder zijn, en u verblijden in den lach dergenen, voor wier leven
gij vreest."
"O, Carolina, zeidet gij eene tweede maal de waarheid! Ziet gij niet,
hoe bleek mijne Regina reeds is? Maar luister op mijne woorden en
onderbreek mij niet.--Ik heb niet eerlijk met u gehandeld, Carolina.
Het is waar, ik heb u de erfenis van uwen oom ontroofd: het is waar,
ik was eene wulpsche, hoovaardige en wreede vrouw.... De
opgeblazenheid had mij blind gemaakt, maar het ongeluk scheurt den
sluier met onweerstaanbare kracht: ik ben niet meer, die ik geweest
ben, en heden zou het mij eene blijdschap zijn, dat gij mij den naam
van zuster gulhartig wildet schenken. Ik versta nu ook de macht van
God en den troost van het gebed; maar dit alles is niet voldoende tot
mijne verzoening met Hem, die mij straft. Hoor, ik kan u het
ontroofde goed niet teruggeven, mits het op de hoofden mijner
kinderen staat; maar ik zal ze opvoeden in de kennis van het
onrechtvaardig bezit en hun de wedergaaf er van als een punt van
hunnen godsdienst doen betrachten. Wat mij aangaat, ik zeg u, dat van
heden af, de helft mijner inkomsten u toebehoort...."
"O, ik wil niet," riep de jonge vrouw.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Avondstonden - 4
  • Parts
  • Avondstonden - 1
    Total number of words is 4586
    Total number of unique words is 1362
    48.7 of words are in the 2000 most common words
    67.1 of words are in the 5000 most common words
    74.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 2
    Total number of words is 4455
    Total number of unique words is 1421
    42.5 of words are in the 2000 most common words
    58.3 of words are in the 5000 most common words
    65.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 3
    Total number of words is 4673
    Total number of unique words is 1363
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    67.4 of words are in the 5000 most common words
    74.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 4
    Total number of words is 4533
    Total number of unique words is 1487
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    64.4 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 5
    Total number of words is 4674
    Total number of unique words is 1436
    49.3 of words are in the 2000 most common words
    66.6 of words are in the 5000 most common words
    75.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 6
    Total number of words is 4710
    Total number of unique words is 1519
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 7
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1401
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    53.6 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 8
    Total number of words is 4624
    Total number of unique words is 1476
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 9
    Total number of words is 4607
    Total number of unique words is 1501
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 10
    Total number of words is 2316
    Total number of unique words is 844
    54.0 of words are in the 2000 most common words
    68.1 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.