Avondstonden - 5

Total number of words is 4674
Total number of unique words is 1436
49.3 of words are in the 2000 most common words
66.6 of words are in the 5000 most common words
75.0 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
"Ho! ho! Lina, dit is altijd zoo geweest; en er is een spreekwoord,
dat zegt, dat in een nest, waarin vele honden zijn, de kleinste
altijd het minst eten krijgt en het meest gebeten wordt."
"Dat is een leelijk spreekwoord, moeder...."
Nog lang redekavelden zij op dien toon, totdat de oude vrouw het
waken moede werd en tot hare dochter geeuwend sprak:
"Kind, sta op, wij zullen gaan slapen, want 't is al zoo laat!"
Dit bevel behaagde het meisje niet, daar zij de hoop op Geeraarts
komst nog niet verloren had; zij wist niet wat uit te vinden, om hare
moeder op te houden. Zou zij liegen? Zich eenigen tijd daarover
bepeinsd hebbende, waagde zij toch eene kleine leugen.
"Moeder," sprak zij, "laat ons nog wat wachten: nog drie bloemen en
dan is mijne kant afgewerkt."
"Wel, spoed u dan wat, kind lief; want mijne oogen gaan toe."
"Ik ga nog niet slapen!" riep Frans van zijne werkbank. "Ik moet dit
naaikussen afmaken voor de waardin uit het _Paardeken_; zij zal het
morgen vroeg komen halen."
"Jongen, jongen," sprak de moeder met eenen berispenden glimlach,
"gij zult gewis op Zondag meer in het _Paardeken_ gedronken hebben,
dan uwe beurze kon lijden. Werk dan maar om uwe schuld te
betalen.--Ik ga te bed. Vergeet niet te bidden, eer gij slapen gaat."
Zij stond op en begaf zich in een ander, klein vertrek, onder het
mompelen van een stil _goeden nacht_.
Nauwelijks kon de moeder eenige stonden te bed zijn, toen Geeraart
aan de deur klopte en door Frans werd binnengelaten.
Hij was zeer bleek in het aangezicht en uitermate droef; doch dit
verwonderde Lina niet, vermits zij zelden het voorhoofd haars
minnaars zonder de rimpelen van smartelijke gepeinzen gezien had. Met
langzamen tred ging de jongeling tot de maagd, vatte stilzwijgend
hare hand en drukte ze even stilzwijgend op zijne borst. Dit was zijn
gewoonlijke groet; maar bij gebrek aan woorden, die hij weinig
gebruikte, spraken zijne oogen de diepste dankbaarheid en de innigste
liefde.
"Geeraart," riep Lina, "wat hebt gij? Uwe hand is koud als lood! God!
er is bloed aan uwen hals...."
"Het is niets, Lina; in de duisternis heb ik mij onvoorzichtiglijk
bezeerd. Hoe gelukkig zou ik zijn, indien ik slechts aan het lichaam
mocht lijden."
Dit laatste gezegde was vergezeld van een diepen zucht, waarvan de
holle toon Lina met angst en benauwdheid vervulde. De strakheid van
Geeraarts scherpe blikken deed haar voor een vervaarlijk nieuws
vreezen. Met liefderijken kommer reinigde zij zijn hoofd van het
weinige bloed, dat uit eene geringe wonde gestort was, en vatte
ondertusschen de hand van haren minnaar, deze drukkende als om hem
moed in te boezemen en hem hare innige liefde tot troost te doen
gevoelen.
Geeraart bezag het meisje met beweeglooze oogen; men zou gezegd
hebben, dat hij zijne ziel in haar wilde overzenden; want hij staarde
met zulke kracht op haar, dat zij hem losliet en, op eenen stoel
nederzinkende, hem toeriep:
"O, Geeraart, bezie mij toch zoo niet! Het leven ontgaat mij onder uw
gezicht...."
De jongeling boog het hoofd en blikte ten gronde, doch haar weldra
opnieuw beziende, nam zijne stem eenen toon aan, die eenen
doodelijken angst verried en het hart van Lina wreedelijk
verscheurde.
Terwijl het meisje hem schier gevoelloos aanhoorde en hij op eenen
stoel voor haar nederzat, sprak hij:
"Vriendinne, luister, bid ik u, want ik zal lang spreken: mijne stem
hoort gij voor de laatste maal."
Zonder op de bleekheid der bevende Lina acht te geven, ging hij
voort:
"Nog kinderen zijnde, hebben wij samen gespeeld; iets, dat wij niet
begrepen, en dat nu in de dwingende vlam der liefde is veranderd,
trok ons tot malkaar. Dan wist gij niet, engel dat gij zijt, wat het
is de eerstgeborene van eenen beul te zijn; gij wist niet, dat
degene, die hangt en radbraakt en brandmerkt, met meer schande
beladen wordt dan die, welke door hem gehangen of gebrandmerkt
worden. Later hebt gij iets er van geweten; maar uwe zuivere ziel
wilde in de onrechtvaardigheid der menschen niet deelen, en naarmate
mijn ongeluk zich voor uwe oogen ontrolde, werd uwe liefde ook
grooter, omdat gij wist, dat ik die liefde noodig had om niet te
sterven. O, ja, zonder u zou die zielepijn mij lang gedood hebben,
want ik geloofde aan niets meer dan aan de rechtvaardigheid van den
God, die mij een beter leven bereidt en aan de onvergankelijkheid
uwer min.--De menschen vervolgen mij als eenen gevloekte; het bloed,
dat gij nog op mijnen hals ziet druipen, is gestort door hunnen
boozen haat; maar dit ware niets, mijne lieve, o neen, ik zou geene
enkele klacht voortbrengen, indien mijn lichaam tusschen twee steenen
verpletterd werd,--maar de pijn,--de foltering zit dáár!"
Hij bracht den vinger op zijn bleek voorhoofd, terwijl hij dus
voortging:
"Weten, dat men het zuiverste leven, met de grootste goedhartigheid,
door iedereen bespot, geslagen en gehaat moet worden,--zonder ooit,
ooit, door welke edelmoedigheid het zij, iets anders dan slijk in het
aangezicht te krijgen. O, engel van goedheid, verstaat gij, dat dit
meer is dan ik kan dragen, en dat mijn hart droog wordt bij die
pletterende overtuiging?"
"Dit heb ik lang verstaan," zuchtte Lina door hare tranen. "Zijn uwe
pijnen niet in mijn hart? Komt er droefheid op uw gelaat, zonder dat
mijn oog zich met het bitter water der smart bevochtige?..."
Geeraart hield een oogenblik op van spreken, om zijne vriendin te
hooren, doch vervolgde zonder van zijne eerste rede af te wijken:
"Wij hebben ons gevleid met de hoop, dat een onverwacht voorval mij
van het beulsambt zou bevrijden, en dat wij dan gerust en onbekend in
eene andere stad zouden hebben kunnen wonen; maar eilaas, lieve Lina,
wij hebben gedroomd. Het noodlottig uur is gekomen,--morgen, ja reeds
morgen zult gij uwen ongelukkigen Geeraart met het moordzwaard in de
vuist op het schavot zien. Daarom is de hand, die den doodslag geven
moet, koud als ijs.--Daar, voel!"
En hij reikte eene lijkvervige hand aan zijne vriendin.
"Mijn vader ligt ziek te bed," voegde hij er bij, "en de Schout heeft
mij bevolen, morgen den schipper Herman te rechten!"
Alsof de zielskracht van Geeraart waarlijk in Lina ware overgegaan,
hielden hare tranen eensklaps op van vlieten, en hem beziende met
blikken, die nog strakker dan de zijne waren, vroeg zij:
"Welnu, wat eischt gij dan?"
"Ik eisch, dat gij mij vergeet en mij alleen aan de smart en aan de
verachting overlaat. O, Lina, geef mij dien troost!"
"Weegt mijne liefde u zwaar, Geeraart? Zou uw hart voor dit gevoel
ook droog geworden zijn?"
"Neen, vriendinne; maar iets anders doet mij een eeuwig afscheid van
u vragen;--gij hebt uw jong leven onder den smaad en de beschimping
der andere menschen om mijnentwil versleten, en gij hebt den zoon van
eenen beul met uwe liefde bedekt, om hem voor de schichten des haats
te bevrijden; door u alleen heb ik het geluk gesmaakt, dat mij anders
onbekend zou zijn. Ja, gij hebt u als eene martelaresse voor mij
opgeofferd. Het gevoel, dat mij aan u verbond, heeft mij tot hiertoe
verblind gehouden; maar gedenk, goede Lina, dat ik morgen niet meer
een beulszoon, maar de beul zelf zal zijn. En gelooft gij, kunt gij
denken, dat ik zooveel zelfopoffering van u zal vragen? dat ik lijden
zal, dat men u verwijte, dat de beul zelf uw minnaar is?--Gelooft gij
mij onedel genoeg om u, u, die de zuivere onnoozelheid zelve zijt, na
morgen nog met mijne handen, aan te raken? met handen, die in
menschenbloed zullen gedoopt zijn? O, zeg mij, dat gij ten minste mij
nog groot van gemoed acht, dat gij mijne ziel kent, en dat gij weet,
dat ik zulks niet doen zal, of doen kan!"
Eene zonderlinge verandering deed zich op de wezenstrekken van het
meisje bemerken; er was eene uitdrukking op gekomen, die zonder
twijfel uit een gevoel van blijdschap voortsproot, want hare oogen
blonken met een helder vuur, en een zoete glimlach bewoog hare
lippen. Zonder den hartstocht, welke haar op dit oogenblik vervoerde,
te begrijpen, gaf zij zich over aan de inspraak van haar hart, en
gevoelde die innige vreugd, welke een edelmoedig besluit met zich
brengt. Zij antwoordde zonder ontsteltenis:
"Welnu, mijn vriend, ik begrijp ten volle, wat gij zeggen wilt, wat
edel gemoed het uwe is; maar denkt gij, dat ik u niet eene gelijke
liefde toedraag, of dat ik min edel van hart ben? O, ik blijf de uwe,
morgen nog en voor eeuwig. Ik zal u beminnen, beul of niet,--hier of
op het schavot. Geeraart, ik begrijp mijnen plicht: eens word ik uwe
vrouw, ondanks den smaad der menschen, en ik zal over uw leven den
balsem der genegenheid altijd doen vloeien."
"Nooit,--nooit, Lina, wordt gij de vrouw van eenen beul. Indien ik
misdadig genoeg ware om dit te lijden, verdiende ik den eeuwigen
vloek. Zou ik met u mij in den poel van schande en verachting
trekken? O, neen."
"Nooit verlaat ik u, Geeraart: ik hecht mij onafscheidbaar aan uw
lot, en gij zelf zijt niet machtig genoeg om mij van u te scheiden.
Gelooft gij, dat ik u wil laten sterven? Vriend, indien gij wist hoe
trotsch, hoe hoogmoedig ik ben op dezen stond! Ho, ik zal met
betrouwen tot de heilige tafel gaan; want ik gevoel in mijnen geest,
dat de rechtvaardige en goede God mij om die woorden zal beloonen."
Zeggen wat de verwonderde jongeling gevoelde, is onmogelijk; hij zag
met verdwaaldheid dit kind, dat zich zoo edelmoedig voor zijn welzijn
opofferde en zich voor hem aan den smaad en de schande wilde ten
prooi geven. Ditmaal schetste een waar geluk zich op zijn gelaat, en
een zware zucht ontlastte zijne borst. Hij hief de oogen ten hemel en
riep:
"O, God, vergeef mij: ik dorst mij tegen U beklagen, en Gij hebt mij
eenen uwer engelen geschonken."
Lina voelde zich bij dit dankbaar gebed veredeld; men kon op haar
voorhoofd het rood der zedigheid en in hare oogen het vuur der
trotschheid zien blinken.
Gedurende den tijd, welken de twee gelieven aan die samenspraak
gesleten hadden, was Frans met werken voortgegaan, zonder veel acht
op zijne zuster en Geeraart te geven; doch nu zijn naaikussen
afgemaakt was, begon het waken hem schrikkelijk te vervelen. Met
zijne lamp tot bij Lina komende, sprak hij:
"Sa, Lina, ik heb grooten vaak en zou gaarne gaan slapen. Gij moest
aan Geeraart zeggen, dat hij morgen wat vroeger kome."
Ofschoon Geeraart nog veel aan zijne vriendin te zeggen had, wilde
hij echter den goeden Frans zijne nachtrust niet ontrooven; hij nam
zijnen hoed, en zich bereidende om uit te gaan, zeide hij:
"Frans, ik moet morgen op het schavot een mensch het hoofd afslaan."
"Pas maar op, Geeraart," antwoordde Frans met ongevoeligheid, "want
zoo gij misslaat, wordt gij dood geworpen gelijk de beul Harmen; maar
dan zal ik u bijstaan."
De jonge scherprechter bezag Lina met diepe droefheid en ging naar de
deur om het meisje te verlaten, eenen traan uit zijn oog vegende. Zij
wierp zich om zijnen hals en sprak de volgende woorden op
nadrukvollen toon:
"Op het galgeveld zal ik bij het schavot staan ... bezie mij dan
wel!"
En zij hoorde, met weenende oogen en benepen hart, de stappen van
haren minnaar in de straat galmen en vergaan.


II

Toen de slaapzieke Frans zoo onverwachts het gesprek der twee
gelieven verbrak, had Geeraart aan zijne Lina het eeuwige vaarwel
niet meer herhaald, willende haar meer pijnen sparen; desniettemin
scheen dit vaarwel aan den jongen beul onwederroepelijk, want hij had
het vast en onwrikbaar besluit gevormd, het zuiver en edelmoedig
meisje nimmer aan zijn schandig lot te verbinden.
Met onzekere, doch snelle stappen doorliep hij de straten, die van
de Vlierstege naar zijne woning leidden, kwam eindelijk, eer hij het
nog bemerkte, bij de Stadvest en klopte aan eene deur, die bij klaren
dag, door hare bloedroode verf, het huis van den scherprechter
aanduidde.
Zoo haast de knecht opendeed, vroeg Geeraart:
"Welnu, Jan, is de Schout hier geweest?"
"Ja, hij gaat daareven weg.--Uw vader heeft mij bevolen, u te zeggen,
dat hij u wacht."
Geeraart klom de trappen op en trad in de kamer, waar zijn zieke
vader op een bed lag uitgestrekt.
De oude beul was bleek en mager; men kon zien, dat eene uitmergelende
kwaal zijne wangen geploegd had en zijne verglaasde oogen in zijn
hoofd had teruggetrokken.
Alhoewel de terende ziekten het lichaam zoodanig uitdrogen, dat niets
dan de beenderen en de huid daarvan overblijven, laten zij echter aan
de ziel al hare krachten, ja, zelfs schijnt het, dat, naarmate het
lichaam vergaat, het denkvermogen sterker wordt. Zóó was het ook met
den ouden beul: ofschoon zwak en krank van leden, was zijn geest zoo
vrij als van een gezond mensch. Toen zijn zoon binnentrad, keerde hij
naar hem zijne blinkende oogen, doch sprak niet.
Geeraart vatte met haast eenen stoel en plaatste hem bij het
hoofdeinde van het bed: dan stak hij zijne hand onder het deksel, om
de magere hand van zijn vader te zoeken, en ze drukkende, riep hij
met bevende en dorre stem:
"Vader, vader, de Schout is hier geweest! Zeg mij, wat is mijn
vonnis?--Zal ik beul zijn?"
"Mijn zoon," antwoordde de vader treurig, "ik heb bij den Schout alle
pogingen uitgeput. Hij wil niet, dat onze knecht uwe plaats
neme.--Geld noch gebeden kunnen hem vermurwen; gij zult beul zijn,
mijn ongelukkige zoon."
De droeve jongeling had dit vonnis wel vooruitgezien, en toch was die
bevestiging hem een pijnlijke slag. De siddering der ontsteltenis
liep over zijn gansche lichaam, en hij neep de hand zijns vaders met
struiptrekkende kracht. Die beweging was slechts oogenblikkelijk; hij
verviel welhaast in zijne gewone droefgeestigheid en zuchtte:
"Het is dus morgen, morgen, vader,--dat de laatste hoop op geluk mij
moet ontvallen. Morgen zal het bloed van een slachtoffer op mij
terugspatten. Nu begint voor mij die schandelijke levensloop.....
Betaalde moordenaar! Moordenaar!"
"Mijn zoon," viel de vader met ontroering in zijne rede, "bereid u
tot een leven van martelie en van pijn; ieder hoofd, dat gij zult
afslaan, zal als een steen op uw hart terugvallen, en wanneer er
steenen genoeg op uw hart zullen liggen, dan zult gij sterven gelijk
ik nu sterf..... Maar er is hierboven een Rechter, die het lijden
vergoedt."
Geeraart eigende zich het pijnlijke deel uit de woorden zijns vaders
toe, zonder het troostvolle vooruitzicht te hooren. Hij ging voort:
"Ho! nu versta ik den haat der burgeren tegen mij. Kan ik niet alle
dagen geroepen worden om eenen van hen te dooden, hetzij eenen
onnoozele of eenen misdadige? En nochtans, indien zij zien konden,
wat er op dit oogenblik in mijn hart omgaat, zij zouden mij niet
haten. Zij denken, dat een beul behagen vindt in bloedvergieten; en
wanneer hij, bij het zien van den blooten hals eens slachtoffers,
bleek wordt en beeft, dat zijne handen het zwaard niet meer dragen
kunnen, dan werpt men hem dood met steenen, omdat hij niet beul
genoeg is en dat het medelijden hem verzwakt."
"Ik heb dikwijls aan die tegenstrijdigheid gedacht, mijn zoon; doch
nooit heb ik ze begrepen."
"Ik wel, vader, ik heb ze lang begrepen: er behoort in elke
verzameling van menschen een slachtoffer, een ongelukkige, op wien al
de wreedheid, al de haat, die in de harten verborgen ligt, zich moge
uitstorten--en dan wordt die lijder door de maatschappij met schande
overladen, opdat men hem zonder berouw moge mishandelen en verachten;
want het is door meer boosheid, dat de mensch zijne
onrechtvaardigheid altijd billijken wil.... Maar is er dan toch geen
enkel onbeproefd middel meer over, om mijn lot te ontgaan? Ik kan mij
de gedachte van menschenmoord niet gemeen maken; het schijnt mij, dat
ik morgen waarlijk een verachtelijk schepsel worden zal; ja, ik zal
mij zelven verachten.--En geene hoop meer! Het moet zoo zijn."
"Mijn zoon," sprak de vader, met zijne oogen naar de tafel wijzende,
"neem dit boek, dat de Schout mij getoond heeft, en lees uw vonnis op
de openliggende bladzijde."
Geeraart las zijne onherroepelijke bestemming met diepen angst; hij
wierp het boek met verontwaardiging en toorn ten gronde en riep:
"Vervloekt zij de onrechtvaardige wet, die mij van voor mijne
geboorte tot bloedvergieten en tot schande veroordeeld heeft! O,
maatschappij! het is dan waar, gij hebt over mijne wieg geroepen: die
vrucht hoort mij toe, want het is de eerstgeborene van eenen beul;
men levere hem over aan den smaad der menigte; hij worde met bloed en
laster overladen, en dat hij onder zijne broederen leve gelijk eene
slang, welker gezicht men met afschrik ontvliedt.... Spotternij,
terwijl men dit vonnis over mij uitsprak, lag ik in mijne wieg het
blinkend zonnelicht toe te lachen! Vader, gelooven zij dan, dat ik
zonder hart geboren ben, en dat het mij niets geeft, zoo onder het
slijk der schande begraven te worden?"
"Gij drijft de wanhoop te verre, Geeraart," antwoordde de vader
zuchtend. "Ik versta uwe droefheid wel; zij heeft mij nu reeds
zoolang aangekleefd; maar gedenk, dat de beul in eene gemeente
volstrekt noodig is, en onderwerp u aan het lot, u door den Heer
bestemd. Misschien zult gij dan nog eenige rust in uw bitter leven
vinden."
"Rust vinden? Hebt gij rust gevonden, mijn vader? Is het de rust, die
u ten grave leidt? Zijn het tranen van vrede en van rust, waarmede
gij het hoofd van uwen zoon twintig jaren bevochtigt? O, verberg mij
de schrikkelijkheid van mijn lot niet; gij hebt den moed gehad om het
uwe zoo lang te dragen, maar ik, vader, ik gevoel mij zoo sterk niet.
En toch, sterven is sterven: indien de dood ons morgen te gelijk
treft, zullen onze zielen even vrij en even vroolijk tot den
rechterstoel des Heeren opklimmen en elkander wellicht in den hemel
terugvinden."
De oude beul hoorde met eenig genoegen, dat een straal van hoop in
het hart van zijnen zoon drong; hij vermoedde het ten minste uit
zijne woorden. Willende hem dan aandrijven om zich tot de rust te
begeven, zeide hij:
"Dit lang spreken heeft mijne borst uitermate vermoeid. Ik zal u nog
éénen raad geven.--Wanneer gij morgen op het schavot klimt, bezie dan
toch het volk niet; want al die oogen, welke door bloedzuchtige
nieuwsgierigheid blinken, zouden u ontstellen, en gij zoudt beven.
Beeld u in, dat gij alleen met den veroordeelde op het schavot zijt,
en neem de maat van uwen slag wel waar; want zoo gij uw slachtoffer
niet in eens doodt, zullen duizende stemmen zich tegen u
verheffen;--en ik zou u wellicht niet levend wederzien. Ik zal God
terwijl bidden, dat Hij u uit medelijden de macht geve om het
noodlottig werk te volbrengen.--Ga, mijn zoon, mijn zegen zij over
u."
Reeds was het hart van Geeraart opgepropt met woorden, en gewis zou
hij nog lange klachten uitgestort hebben, doch hij zag, dat zijne
vader eenen traan zich uit het oog veegde, en besloot zijne
smartelijke gepeinzen niet te staven. Hij meende te zeggen: "O, ik
zal beven, ik zal niet kunnen slaan!" Nochtans weerhield hij zich uit
liefde tot zijnen zieken vader, en hem teederlijk omhelzende, alsof
hij eeuwig van hem ging scheiden, sprak hij met diepe ontroering:
"Slaap gerust, mijn goede vader! o ja, slaap gerust!"
In zijne kamer gekomen, sloot hij de deur vast, ging voor eene tafel
zitten en legde het hoofd op de hand; dan stuurde hij zijnen blik
naar de zijde van zijn bed, en zonder dit of iets anders te bezien,
bleef hij met beweeglooze oogleden zitten.
Als de zon des anderen daags de kamer met hare eerste stralen kwam
verlichten, vond zij den ongelukkigen voor de tafel, met de strakke
oogen op een bloot mes gehecht, dat hij tusschen zijne vingeren deed
rollen, alsof hij zich in het herblikkeren van het glimmend staal
hadde verlustigd.


III

Des anderen daags was het een schoone lentedag: de zon gloeide met
een koesterend vuur aan den doorschijnenden hemel, welks azuur hier
en daar door een gewaterd wolkje onderbroken was. De invloed der
zuivere lucht werkte krachtig op de gemoederen der burgers van
Antwerpen. Men zag overal niets dan wandelende personen, die de
rijkgekleurde Paaschkleederen met kloppend hart ontvouwd en
aangetogen hadden. De kinderen speelden huppelend in de straten, en
eene menigte kleine gevleugelde kevertjes, die in de velden zich
boven de stad verspreid hadden, kwamen aankondigen, dat de natuur,
haren schoot ontsluitende, hun het leven had teruggeschonken.
Om tien uren was al het volk bij de Lieve-Vrouwe-kerk vergaderd, om
de Sinxen-Processie te zien uitgaan. Met ontdekte hoofden zagen allen
de prachtige vanen en rijke standaarden voorbijdrijven, totdat het
ALLERHEILIGSTE hen genaakte; dan spreidden zij hunne neusdoeken op de
steenen der markt en knielden vol eerbied neder. Terwijl al het
blikkerend goud der kazuifelen en stolen de oogen der aanschouwers
deed schemeren, kwam een statig gezang van zware mannestemmen de
ontroering vermeerderen, en op dit oogenblik was er onder de menigte
geen enkele, die niet zijne aardsche woning vergat, om met zijne
verbeelding tot den woon van God op te klimmen.
Onmiddellijk na de processie volgden de gelederen der zes Gilden:
eerst de broeders van het Schermersgilde, dan de Kolveniers, de jonge
en oude Voetboog, en de jonge en oude Handboog, alle in sierlijk
gewaad en met blinkende wapenen.--Dezen ook voorbij zijnde, kwam er
eensklaps eene onstuimige beweging onder het volk; iedereen deed
geweld om zich grooter te maken en het hoofd boven de anderen te
kunnen verheffen; men klom op vensters en op palen, en een algemeene
schreeuw, met handgeklap gemengd, gaf de vreugde der menigte te
kennen:
De omgang!--Daar is de omgang!
En inderdaad, een wanstaltige visch, zwemmende in geschilderd water,
dreef langzaam tusschen de aanschouwers over de Groote-Markt. Op den
rug van het zeemonster zat Cupido, de kleine minnegod, die met een
teeken zijner machtige hand de twee waterbronnen, welke de walvisch
wel dertig voet hoog uit zijne neusgaten spoot, op de nieuwsgierigen
sturen kon. Het was aardig om te zien, hoe de burgers lachend en
gillend heenvluchtten, om uit het bereik van den vijandigen walvisch
te geraken; echter konden zij door de dikke schare niet goed
heenkomen, hoe zij ook drongen en duwden. Cupido, hunne vrees ziende,
stuurde dan den natten straal tot hen en stortte emmers water over
hunne hoofden. Men geloove niet, dat zij daarom bedroefd waren; neen,
zij juichten heviger en gaven geene acht op de schade hunner
kleederen, zoozeer vervoerde hen de blijdschap, welke dit spel hun
baarde.
Na den walvisch volgde de reus Druon-Antigoon, die zijn hoofd en
oogen verschrikkelijk wendt en keert en in de zoldervensteren der
hoogste huizen blikt. Dan nog volgden: de Dolfijnen, de Zeewagen van
Neptunus, Europa op den stier, de Parnassusberg met de Zanggodinnen,
de Maagdenwagen, de Fortuin op eenen olifant, het Koopvaardijschip,
en meer andere schoone zinnebeelden.
Iedermaal, dat er iets nieuws voorbijreed, herhaalden de burgers hun
handgeklap, hetzij om de schoonheid van het zinnebeeld zelf; of wel
om vrienden of magen, die de personen verbeelden, toe te juichen; en
mits de omgang zeer lang was, klommen er vreugdekreten op uit alle
bijzondere straten der stad. Onder den invloed van het zoete
lenteweder vonden de burgers zich meer tot vroolijkheid genegen,
hetgeen genoeg zichtbaar was aan den bestendigen glimlach, die op hun
aangezicht blonk.
Nochtans, terwijl de onbezonnen menigte zich met kindervermaken bezig
hield en van vreugde met de voeten trappelde, alsof het ongeluk haar
onbekend ware, was er ergens een mensch, wiens leven steeds vol
bitterheid geweest was, en die nu, eilaas, in den poel der smart zoo
diep verzonken lag, dat hij den grond er van gevoelde.
De arme Geeraart zat weder bij het bed van zijnen vader, stilzwijgend
met de armen op de borst gekruist, en ineengezonken als een mensch,
wiens spieren hunne veerkracht verloren hebben; hij was niet meer die
jongeling met de schoone zwarte haren, die aan zijn bleek gelaat
zooveel mannelijkheid gaven; neen, nu was hij zoo oud geworden als
zijn zieke vader. Diepe rimpels hadden zijne wezenstrekken in
verschillende richtingen geploegd ... en iets anders,--schrikkelijk
teeken! getuigde, hoe zijn hart den nacht te voren was gemarteld
geworden: zijne haren waren wit als sneeuw! Door de foltering des
gemoeds was zijn zenuwstel dermate gevoelig geworden, dat het minste
gerucht hem deed beven; en telkens dat de klok van St.-Jacobs één uur
meer uitriep, liep koud zweet hem van het aangezicht, en zijne witte
haren rezen te berge op zijn hoofd.
Het sloeg twee uren namiddag, toen zulke ontroering den lijdende
Geeraert voor de zesde of zevende maal kwam treffen.
"Mijn ongelukkige zoon," sprak de vader, "heb moed; deel mij uwen
angst mede, misschien zullen mijne woorden u eenigen troost geven.
Gij zit daar reeds zoo lang zonder spreken."
Geeraart bracht de hand zijns vaders op zijn benepen hart en drukte
ze bevende; hij hoorde aan den toon van zijns vaders woorden, dat dit
stilzwijgen hem pijnigde. Met eene droge, doffe stem antwoordde hij:
"Mijn vader, ik meet den afstand, die mij van de eeuwige schande
scheidt. Nog vier uren, en ik zal een vloekbaar en een gevloekt
schepsel zijn;--mijne handen zal ik in het bloed van mijnen
evennaaste gedoopt hebben. O, ijselijke zekerheid! Dan is de weg des
levens achter mij onherroepelijk gesloten.... Er is geen terugkeeren
meer aan: ik moet voortgaan zonder omzien, in de baan der schande en
der verfoeiing; en indien een medelijdend mensch,--eene vrouw, o,
Lina, Lina!--indien een mensch mij de hand toereikt, zal ik weten,
dat ik hem geene hand kan teruggeven dan eene, die met menschenbloed
is besmet geweest!--Mijn vader, ik kan u niet uitdrukken wat ik
gevoel; mijne zinnen zijn ontsteld. Zou ik het u zeggen? O, ja, gij
moogt daarbij mijne pijnen afmeten: dezen nacht heb ik mijne hand
naar een mes uitgestrekt om mij te dooden--doch het scheen mij, dat
uwe hand de mijne met kracht wederhield. Ik dacht dan aan de
droefheid, welke mijn dood u zou veroorzaakt hebben, en ik heb
geweend totdat het mes mij ontvallen is."
Gedurende die woorden had de schrik zich op het magere aangezicht van
den ouden beul afgeschetst; twee tranen rolden op zijne wangen; en
het was zichtbaar aan de uitdrukking van zijn gelaat, dat een akelig
vooruitzicht hem bedroefde. Met smeekende stem riep hij uit:
"Mijn zoon, zie den weedom uws ouden vader aan; bepeins, hoe hij
lijden moet bij uwe woorden. Weet gij wel, Geeraart, dat gij mij uwen
gewissen dood aankondigt? en dat gij mij zegt: dezen avond zal mijn
lichaam door eene razende menigte aan stukken getrokken worden, en
gij, mijn vader, zult mijne verstrooide ledematen op het Galgeveld
niet meer vinden; want men zal mij verpletteren en scheuren, en mijn
lijk zal onder de voeten van het volk gemalen worden. Weet gij,
wreede zoon, dat uwe woorden die schrikkelijke voorzeggingen
behelzen?"
"Ja, dit weet ik," antwoordde Geeraart met hardnekkige koelheid, die
den ouden vader eene siddering over het gansch lichaam joeg.--Wat
ijselijk geheim vond hij in het hart zijns zoons!
Met pijnlijk geweld richtte hij zich half op in het bed en zijnen
zoon tot zich trekkende, sloeg hij de twee armen hem om den hals en
omhelsde hem onder eenen tranenvloed.
"O, Geeraart!" riep hij, "ik versta u, gij wilt sterven! Gij neemt
behagen in deze zondige gedachte, in dien afgrijselijken droom. Als
een vrijwillig slachtoffer, gaat gij u aan de razernij der menigte
ten beste geven ... en ik, die oud en krank ben, ik zal alleen op de
wereld blijven? Gij zoudt mij aan de smart overlaten? Gij hebt gewis
niet aan de wreede ondankbaarheid van uw voornemen gedacht, Geeraart?"
De indruk, welken die klachten op den jongeling deden, was
verwonderlijk: hij beefde als een beschuldigde, wien men te recht
eene grove en schandige misdaad aantijgt. Ziende, hoever de
streelende verbeelding eens spoedigen doods hem van het gevoel zijns
plichts had doen verdwalen, en overwegende, wat pijn en droefheid
zijnen vader treffen moesten, indien hij hem alleen op aarde liet,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Avondstonden - 6
  • Parts
  • Avondstonden - 1
    Total number of words is 4586
    Total number of unique words is 1362
    48.7 of words are in the 2000 most common words
    67.1 of words are in the 5000 most common words
    74.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 2
    Total number of words is 4455
    Total number of unique words is 1421
    42.5 of words are in the 2000 most common words
    58.3 of words are in the 5000 most common words
    65.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 3
    Total number of words is 4673
    Total number of unique words is 1363
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    67.4 of words are in the 5000 most common words
    74.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 4
    Total number of words is 4533
    Total number of unique words is 1487
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    64.4 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 5
    Total number of words is 4674
    Total number of unique words is 1436
    49.3 of words are in the 2000 most common words
    66.6 of words are in the 5000 most common words
    75.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 6
    Total number of words is 4710
    Total number of unique words is 1519
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 7
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1401
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    53.6 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 8
    Total number of words is 4624
    Total number of unique words is 1476
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 9
    Total number of words is 4607
    Total number of unique words is 1501
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    69.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Avondstonden - 10
    Total number of words is 2316
    Total number of unique words is 844
    54.0 of words are in the 2000 most common words
    68.1 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.