Statenvertaling - 3 - 02

Total number of words is 4146
Total number of unique words is 1074
46.8 of words are in the 2000 most common words
64.5 of words are in the 5000 most common words
72.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
20. Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij
een weinig verkwikke;
21. Eer ik henenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en
der schaduwe des doods;
22. Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe des
doods, en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de
duisternis.


1643
Job
Hoofdstuk 11
1. Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en zeide:
2. Zou de veelheid der woorden niet beantwoord worden, en zou
een klapachtig man recht hebben?
3. Zouden uw leugenen de lieden doen zwijgen, en zoudt gij
spotten, en niemand [u] beschamen?
4. Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw
ogen.
5. Maar gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen u
opende;
6. En u bekend maakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij
dubbel zijn in wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van
uw ongerechtigheid.
7. Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de
volmaaktheid toe den Almachtige vinden?
8. [Zij] [is] [als] de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen?
Dieper dan de hel, wat kunt gij weten?
9. Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de zee.
10. Indien Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie
zal dan Hem afkeren?
11. Want Hij kent de ijdele lieden, en Hij ziet de ondeugd; zou Hij
dan niet aanmerken?
12. Dan zal een verstandeloos man kloekzinnig worden; hoewel de
mens [als] het veulen eens woudezels geboren is.
1644
13. Indien gij uw hart bereid hebt, zo breid uw handen tot Hem uit.
14. Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het
onrecht in uw tenten niet wonen.
15. Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken, en
zult vast wezen, en niet vrezen.
16. Want gij zult de moeite vergeten, [en] [harer] gedenken als der
wateren, die voorbijgegaan zijn.
17. Ja, [uw] tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult
uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn.
18. En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zal zijn; en gij zult
graven, gerustelijk zult gij slapen;
19. En gij zult nederliggen, en niemand zal [u] verschrikken; en
velen zullen uw aangezicht smeken.
20. Maar de ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht
zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de uitblazing
der ziel.


1645
Job
Hoofdstuk 12
1. Maar Job antwoordde en zeide:
2. Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met
ulieden sterven!
3. Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en
bij wien zijn niet dergelijke dingen?
4. Ik ben het, [die] zijn vriend een spot is, [maar] roepende tot God,
Die hem verhoort; de rechtvaardige [en] oprechte is een spot.
5. Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust
is; hij is gereed met den voet te struikelen.
6. De tenten der verwoesters hebben rust, en die God tergen,
hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand
toebrengt.
7. En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u
leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen
geven.
8. Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de
vissen der zee vertellen.
9. Wie weet niet uit alle deze, dat de hand des HEEREN dit doet?
10. In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle
vlees des mensen.
11. Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor
zich de spijze smaakt?
12. In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het
1646
verstand.
13. Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.
14. Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit
iemand, en er zal niet opengedaan worden.
15. Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze
uit, en zij keren de aarde om.
16. Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet
dwalen.
17. Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij
uitzinnig,
18. Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel
aan hun lenden.
19. Hij voert de oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij
om.
20. Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel
neemt Hij weg.
21. Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem
der geweldigen.
22. Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods
schaduwe brengt Hij voort in het licht.
23. Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze; Hij breidt de
volken uit, en leidt ze.
24. Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en
doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
25. Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen
dwalen, als een dronkaard.


1647
Job
Hoofdstuk 13
1. Ziet, [dat] alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en
verstaan.
2. Gelijk gijlieden [het] weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor
u.
3. Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust [mij] te
verdedigen voor God.
4. Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige
medicijnmeesters.
5. Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid
wezen.
6. Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner
lippen.
7. Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem
bedriegerij spreken?
8. Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten?
9. Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem
spotten, gelijk men met een mens spot?
10. Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het
aangezicht aanneemt.
11. Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u
vallen?
12. Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van
leem.
1648
13. Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij.
14. Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in
mijn hand stellen?
15. Ziet, [zo] Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik
mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
16. Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor
Zijn aangezicht niet komen.
17. Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren.
18. Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik
rechtvaardig zal verklaard worden.
19. Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik
den geest geven.
20. Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw
aangezicht niet verbergen.
21. Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij
niet verbaasd.
22. Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij
antwoord.
23. Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en
mijn zonden mij bekend.
24. Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw
vijand?
25. Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen
stoppel vervolgen?
26. Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven
de misdaden mijner jonkheid.
27. Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn
paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten,
1649
28. En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot
opeet.


1650
Job
Hoofdstuk 14
1. De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen, en zat van
onrust.
2. Hij komt voort als een bloem, en wordt afgesneden; ook vlucht
hij als een schaduw, en bestaat niet.
3. Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in
het gericht met U.
4. Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een.
5. Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U
is, [en] Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan
zal;
6. Wend U van hem af, dat hij rust hebbe, totdat hij als een
dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe.
7. Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er
verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet
zal ophouden.
8. Indien zijn wortel in de aarde veroudert, en zijn stam in het stof
versterft;
9. Hij zal van den reuk der wateren [weder] uitspruiten, en zal een
tak maken, gelijk een plant.
10. Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den
geest, waar is hij dan?
11. De wateren verlopen uit een meer, en een rivier droogt uit en
verdort;
1651
12. Alzo ligt de mens neder, en staat niet op; totdat de hemelen niet
meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt
worden.
13. Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw
toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner
gedachtig waart!
14. Als een man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de
dagen mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou.
15. Dat Gij zoudt roepen, en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het
werk Uwer handen zoudt begerig zijn.
16. Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart [mij] niet om mijner
zonden wil.
17. Mijn overtreding is in een bundeltje verzegeld, en Gij pakt mijn
ongerechtigheid opeen.
18. En voorwaar, een berg vallende vergaat, en een rots wordt
versteld uit haar plaats;
19. De wateren vermalen de stenen, het stof der aarde overstelpt het
gewas, dat van zelf daaruit voortkomt; alzo verderft Gij de
verwachting des mensen.
20. Gij overweldigt hem in eeuwigheid, en hij gaat heen;
veranderende zijn gelaat, zo zendt Gij hem weg.
21. Zijn kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden
klein, en hij let niet op hen.
22. Maar zijn vlees, [nog] aan hem zijnde, heeft smart; en zijn ziel,
in hem zijnde, heeft rouw.


1652
Job
Hoofdstuk 15
1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2. Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven,
en zal hij zijn buik vullen met oostenwind?
3. Bestraffende door woorden, [die] niet baten, en door redenen,
met dewelke hij geen voordeel doet?
4. Ja, gij vernietigt de vreze, en neemt het gebed voor het
aangezicht Gods weg.
5. Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der
arglistigen verkoren.
6. Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.
7. Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij voor de heuvelen
voortgebracht?
8. Hebt gij den verborgen raad Gods gehoord, en hebt gij de
wijsheid naar u getrokken?
9. Wat weet gij, dat wij niet weten? [Wat] verstaat gij, dat bij ons
niet is?
10. Onder ons is ook een grijze, ja, een stokoude, meerder van dagen
dan uw vader.
11. Zijn de vertroostingen Gods u te klein, en schuilt er enige zaak
bij u?
12. Waarom rukt uw hart u weg, en waarom wenken uw ogen?
13. Dat gij uw geest keert tegen God, en [zulke] redenen uit uw
mond laat uitgaan.
1653
14. Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een
vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn?
15. Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen zijn
niet zuiver in Zijn ogen.
16. Hoeveel te meer is een man gruwelijk en stinkende, die het
onrecht indrinkt als water?
17. Ik zal u wijzen, hoor mij aan, en hetgeen ik gezien heb, dat zal ik
vertellen;
18. Hetwelk de wijzen verkondigd hebben, en men voor hun
vaderen niet verborgen heeft;
19. Denwelken alleen het land gegeven was, en door welker midden
niemand vreemds doorging.
20. Te allen dage doet de goddeloze zichzelven weedom aan; en
[weinige] jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd.
21. Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede
zelven komt de verwoester hem over.
22. Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij
beloerd wordt ten zwaarde.
23. Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet,
dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis.
24. Angst en benauwdheid verschrikken hem; zij overweldigt hem,
gelijk een koning, bereid ten strijde.
25. Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige
stelt hij zich geweldiglijk aan.
26. Hij loopt tegen Hem aan met den hals, met zijn dikke, hoog
verhevene schilden;
27. Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpelen
gemaakt om de weekdarmen;
1654
28. En heeft bewoond verdelgde steden, [en] huizen, die men niet
bewoonde, die gereed waren tot [steen] hopen te worden.
29. Hij zal niet rijk worden, en zijn vermogen zal niet bestaan; en
hun volmaaktheid zal zich niet uitbreiden op de aarde.
30. Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut
verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds.
31. Hij betrouwe niet op ijdelheid, [waardoor] hij verleid wordt;
want ijdelheid zal zijn vergelding wezen.
32. Als zijn dag nog niet is, zal hij vervuld worden; want zijn tak zal
niet groenen.
33. Men zal zijn onrijpe druiven afrukken, als van een wijnstok, en
zijn bloeisel afwerpen, als van een olijfboom.
34. Want de vergadering der huichelaren wordt eenzaam, en het
vuur verteert de tenten der geschenken.
35. Zijn ontvangen moeite, en baren ijdelheid, en hun buik richt
bedrog aan.


1655
Job
Hoofdstuk 16
1. Maar Job antwoordde en zeide:
2. Ik heb vele dergelijke dingen gehoord; gij allen zijt moeilijke
vertroosters.
3. Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat stijft u,
dat gij [alzo] antwoordt?
4. Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel ware in mijner
ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik
over u met mijn hoofd schudden?
5. Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner
lippen zou zich inhouden.
6. Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op,
wat gaat er van mij weg?
7. Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse
vergadering verwoest.
8. Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt, is tot een getuige; en
mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn
aangezicht.
9. Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met
Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij.
10. Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op
mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij.
11. God heeft mij den verkeerde overgegeven, en heeft mij
afgewend in de handen der goddelozen.
1656
12. Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken, en bij mijn nek
gegrepen, en mij verpletterd; en Hij heeft mij Zich tot een
doelwit opgericht.
13. Zijn schutters hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren
doorspleten, en niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde
uitgegoten.
14. Hij heeft mij gebroken met breuk op breuk; Hij is tegen mij
aangelopen als een geweldige.
15. Ik heb een zak over mijn huid genaaid; ik heb mijn hoorn in het
stof gedaan.
16. Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn
oogleden is des doods schaduw.
17. Daar toch geen wrevel in mijn handen is, en mijn gebed zuiver
is.
18. O, aarde! bedek mijn bloed niet; en voor mijn geroep zij geen
plaats.
19. Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige, en mijn Getuige in de
hoogten.
20. Mijn vrienden zijn mijn bespotters; [doch] mijn oog druipt tot
God.
21. Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk een kind
des mensen voor zijn vriend.
22. Want [weinige] jaren in getal zullen er [nog] aankomen, en ik
zal het pad henengaan, [waardoor] ik niet zal wederkeren.


1657
Job
Hoofdstuk 17
1. Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de
graven zijn voor mij.
2. Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht [niet] mijn oog in
hunlieder verbittering?
3. Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn
hand geklapt worde.
4. Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom
zult Gij hen niet verhogen.
5. Die met vleiing den vrienden [wat] aanzegt, ook zijner kinderen
ogen zullen versmachten.
6. Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld;
zodat ik een trommelslag ben voor [ieders] aangezicht.
7. Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn
ledematen zijn gelijk een schaduw.
8. De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige
zal zich tegen den huichelaar opmaken;
9. En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van
handen is, zal in sterkte toenemen.
10. Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder
u geen wijze.
11. Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de
bezittingen mijns harten.
12. Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij [den]
1658
[ondergang] vanwege de duisternis.
13. Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik
mijn bed spreiden.
14. Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte:
Mijn moeder, en mijn zuster!
15. Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn
verwachting, wie zal ze aanschouwen?
16. Zij zullen ondervaren [met] de handbomen des grafs, als er rust
te zamen in het stof wezen zal.


1659
Job
Hoofdstuk 18
1. Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
2. Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van woorden zult
maken? Merkt op, en daarna zullen wij spreken.
3. Waarom worden wij geacht als beesten, en zijn onrein in ulieder
ogen?
4. O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil
de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit
haar plaats?
5. Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk
zijns vuurs zal niet glinsteren.
6. Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem
uitgeblust worden.
7. De treden zijner macht zullen benauwd worden, en zijn raad zal
hem nederwerpen.
8. Want met zijn voeten zal hij in het net geworpen worden, en zal
in het wargaren wandelen.
9. De strik zal [hem] bij de verzenen vatten; de struikrover zal hem
overweldigen.
10. Zijn touw is in de aarde verborgen, en zijn val op het pad.
11. De beroeringen zullen hem rondom verschrikken, en hem
verstrooien op zijn voeten.
12. Zijn macht zal hongerig wezen, en het verderf is bereid aan zijn
zijde.
1660
13. De eerstgeborene des doods zal de grendelen zijner huid
verteren, zijn grendelen zal hij verteren.
14. Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks zal hem
doen treden tot den koning der verschrikkingen.
15. Zij zal wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning
zal met zwavel overstrooid worden.
16. Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn
tak afgesneden worden.
17. Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam
hebben op de straten.
18. Men zal hem stoten van het licht in de duisternis, en men zal
hem van de wereld verjagen.
19. Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk; en niemand
zal in zijn woningen overig zijn.
20. Over zijn dag zullen de nakomelingen verbaasd zijn, en de
ouden met schrik bevangen worden.
21. Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden, en dit is
de plaats [desgenen] [die] God niet kent.


1661
Job
Hoofdstuk 19
1. Maar Job antwoordde en zeide:
2. Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en mij met woorden
verbrijzelen?
3. Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet,
gij verhardt u tegen mij.
4. Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal
bij mij vernachten.
5. Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad
tegen mij drijft;
6. Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij [met] Zijn net
omsingeld.
7. Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw,
doch er is geen recht.
8. Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en
over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld.
9. Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns
hoofds heeft Hij weggenomen.
10. Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft
mijn verwachting als een boom weggerukt.
11. Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich
geacht als Zijn vijanden.
12. Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij
haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent.
1662
13. Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen,
zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd.
14. Mijn nabestaanden houden op, en mijn bekenden vergeten mij.
15. Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een
vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen.
16. Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn
mond tot hem.
17. Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der
kinderen mijns buiks wil.
18. Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij
mij tegen.
19. Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan
mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd.
20. Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben
ontkomen met de huid mijner tanden.
21. Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want
de hand Gods heeft mij aangeraakt.
22. Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van
mijn vlees?
23. Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij
in een boek ook wierden ingetekend!
24. Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots
gehouwen wierden!
25. Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het
stof opstaan;
26. En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit
mijn vlees God aanschouwen;
27. Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien
1663
zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn
schoot.
28. Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem?
Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt.
29. Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is [over]
de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij.


1664
Job
Hoofdstuk 20
1. Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en zeide:
2. Daarom doen mijn gedachten mij antwoorden, en over zulks is
mijn verhaasten in mij.
3. Ik heb aangehoord een bestraffing, die mij schande aandoet;
maar de geest zal uit mijn verstand voor mij antwoorden.
4. Weet gij dit? Van altoos af, van dat [God] den mens op de
wereld gezet heeft,
5. Dat het gejuich de goddelozen van nabij geweest is, en de
vreugde des huichelaars voor een ogenblik?
6. Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe opklomme, en zijn
hoofd tot aan de wolken raakte;
7. Zal hij, gelijk zijn drek, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien
hadden, zullen zeggen: Waar is hij?
8. Hij zal wegvlieden als een droom, dat men hem niet vinden zal,
en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts.
9. Het oog, dat hem zag, zal het niet meer doen; en zijn plaats zal
hem niet meer aanschouwen.
10. Zijn kinderen zullen zoeken den armen te behagen; en zijn
handen zullen zijn vermogen moeten weder uitkeren.
11. Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgene [zonden] zijn; van
welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal.
12. Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt, onder
zijn tong,
1665
13. Hij dat spaart, en hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden
van zijn gehemelte inhoudt;
14. Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der
adderen zal zij in het binnenste van hem zijn.
15. Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal het uit
zijn buik uitdrijven.
16. Het vergif der adderen zal hij zuigen; de tong der slang zal hem
doden.
17. De stromen, rivieren, beken van honig en boter zal hij niet zien.
18. Den arbeid zal hij wedergeven en niet inslokken; naar het
vermogen zijner verandering, zo zal hij van vreugde niet
opspringen.
19. Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, een huis
geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd had;
20. Omdat hij geen rust in zijn buik gekend heeft, zo zal hij van zijn
gewenst goed niet uitbehouden.
21. Er zal niets overig zijn, dat hij ete; daarom zal hij niet wachten
naar zijn goed.
22. Als zijn genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; alle
hand des ellendigen zal over hem komen.
23. Er zij [wat] om zijn buik te vullen; [God] zal over hem de hitte
Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze.
24. Hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, de stalen boog zal hem
doorschieten.
25. Men zal [het] zwaard uittrekken, het zal uit het lijf uitgaan, en
glinsterende uit zijn gal voortkomen; verschrikkingen zullen
over hem zijn.
26. Alle duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een
1666
vuur, dat niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in
zijn tent zal het kwalijk gaan.
27. De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaren, en de aarde zal
zich tegen hem opmaken.
28. De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden; het zal al
henenvloeien in den dag Zijns toorns.
29. Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve
zijner redenen van God.


1667
Job
Hoofdstuk 21
1. Maar Job antwoordde en zeide:
2. Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.
3. Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal
hebben, spot [dan].
4. Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo
ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?
5. Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.
6. Ja, wanneer ik [daaraan] gedenk, zo word ik beroerd, en mijn
vlees heeft een gruwen gevat.
7. Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig
in vermogen?
8. Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun
spruiten zijn voor hun ogen.
9. Hun huizen hebben vrede zonder vreze, en de roede Gods is op
hen niet.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Statenvertaling - 3 - 03
  • Parts
  • Statenvertaling - 3 - 01
    Total number of words is 4293
    Total number of unique words is 1099
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    65.4 of words are in the 5000 most common words
    73.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 02
    Total number of words is 4146
    Total number of unique words is 1074
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 03
    Total number of words is 4208
    Total number of unique words is 1145
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    74.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 04
    Total number of words is 4165
    Total number of unique words is 1079
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    63.6 of words are in the 5000 most common words
    71.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 05
    Total number of words is 4011
    Total number of unique words is 1090
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    65.1 of words are in the 5000 most common words
    74.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 06
    Total number of words is 4114
    Total number of unique words is 1051
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    65.2 of words are in the 5000 most common words
    74.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 07
    Total number of words is 4109
    Total number of unique words is 985
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    73.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 08
    Total number of words is 4056
    Total number of unique words is 1015
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    66.0 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 09
    Total number of words is 4046
    Total number of unique words is 1059
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    63.8 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 10
    Total number of words is 4114
    Total number of unique words is 1103
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    65.5 of words are in the 5000 most common words
    74.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 11
    Total number of words is 4017
    Total number of unique words is 982
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    75.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 12
    Total number of words is 4041
    Total number of unique words is 1040
    48.3 of words are in the 2000 most common words
    66.7 of words are in the 5000 most common words
    74.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 13
    Total number of words is 4082
    Total number of unique words is 940
    48.5 of words are in the 2000 most common words
    67.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 14
    Total number of words is 3990
    Total number of unique words is 923
    51.5 of words are in the 2000 most common words
    70.1 of words are in the 5000 most common words
    79.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 15
    Total number of words is 4035
    Total number of unique words is 1056
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.1 of words are in the 5000 most common words
    75.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 16
    Total number of words is 4047
    Total number of unique words is 1059
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    72.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 17
    Total number of words is 4127
    Total number of unique words is 979
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    71.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 18
    Total number of words is 4256
    Total number of unique words is 1157
    45.8 of words are in the 2000 most common words
    63.8 of words are in the 5000 most common words
    73.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 19
    Total number of words is 4403
    Total number of unique words is 945
    53.6 of words are in the 2000 most common words
    71.3 of words are in the 5000 most common words
    78.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 20
    Total number of words is 4286
    Total number of unique words is 1090
    49.4 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 21
    Total number of words is 190
    Total number of unique words is 115
    77.3 of words are in the 2000 most common words
    86.7 of words are in the 5000 most common words
    89.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.