Statenvertaling - 3 - 04

Total number of words is 4165
Total number of unique words is 1079
46.2 of words are in the 2000 most common words
63.6 of words are in the 5000 most common words
71.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt
hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet
uitgegaan zijn.
35. Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat
de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek
schrijve.
36. Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij
binden [als] een kroon.
37. Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou
ik tot hem naderen.
38. Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;
39. Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner
akkerlieden heb doen hijgen;
1694
40. Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid!
De woorden van Job, hoofdstuk hebben een einde.


1695
Job
Hoofdstuk 32
1. Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl
hij in zijn ogen rechtvaardig was.
2. Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den
Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn
ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God.
3. Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen
antwoord vindende, nochtans Job verdoemden.
4. Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder
van dagen waren dan hij.
5. Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van
die drie mannen, ontstak zijn toorn.
6. Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet,
en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt
stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden
mijn gevoelen te vertonen.
7. Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren
wijsheid te kennen geven.
8. Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing des
Almachtigen, maakt henlieden verstandig.
9. De groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht [niet].
10. Daarom zeg ik: Hoor naar mij; ik zal mijn gevoelen ook
vertonen.
11. Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden; ik heb het oor gewend
1696
tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht hadt.
12. Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job
overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde;
13. Opdat gij niet zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden; God heeft
hem nedergestoten, geen mens.
14. Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder
woorden zal ik hem niet beantwoorden.
15. Zij zijn ontzet, zij antwoorden niet meer; zij hebben de woorden
van zich verzet.
16. Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij
antwoorden niet meer.
17. Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook
vertonen.
18. Want ik ben der woorden vol; de geest mijns buiks benauwt mij.
19. Ziet, mijn buik is als de wijn, [die] niet geopend is; gelijk
nieuwe lederen zakken zou hij bersten.
20. Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen
openen, en zal antwoorden.
21. Och, dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen
bijnamen gebruike!
22. Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort zou mijn
Maker mij wegnemen.


1697
Job
Hoofdstuk 33
1. En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn
woorden ter ore.
2. Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder
mijn gehemelte.
3. Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de
wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.
4. De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen
heeft mij levend gemaakt.
5. Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht, stel u.
6. Zie, ik ben Godes, gelijk gij; uit het leem ben ik ook afgesneden.
7. Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal
over u niet zwaar zijn.
8. Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der
woorden gehoord;
9. Ik ben rein, zonder overtreding; ik ben zuiver, en heb geen
misdaad.
10. Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor Zijn
vijand.
11. Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar.
12. Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is
meerder dan een mens.
13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt niet
van al Zijn daden.
1698
14. Maar God spreekt eens of tweemaal; doch men let niet daarop.
15. In den droom, [door] het gezicht des nachts, als een diepe slaap
op de lieden valt, in de sluimering op het leger;
16. Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt
hun kastijding;
17. Opdat Hij den mens afwende [van] [zijn] werk, en van den man
de hovaardij verberge;
18. Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het
door het zwaard niet doorga.
19. Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke
menigte zijner beenderen;
20. Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de
begeerlijke spijze;
21. Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, [die]
niet gezien werden, uitsteken;
22. En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die
doden.
23. Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger, een uit duizend, om
den mens zijn rechten plicht te verkondigen;
24. Zo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in
het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden.
25. Zijn vlees zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot
de dagen zijner jonkheid wederkeren.
26. Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen
nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal
den mens zijn gerechtigheid wedergeven.
27. Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd,
en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat;
1699
28. [Maar] [God] heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het
verderf, zodat mijn leven het licht aanziet.
29. Zie, dit alles werkt God twee [maal] [of] driemaal met een man;
30. Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde
met het licht der levenden.
31. Merk op, o Job! Hoor naar mij; zwijg, en ik zal spreken.
32. Zo er redenen zijn, antwoord mij; spreek, want ik heb lust u te
rechtvaardigen.
33. Zo niet, hoor naar mij; zwijg, en ik zal u wijsheid leren.


1700
Job
Hoofdstuk 34
1. Verder antwoordde Elihu, en zeide:
2. Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de
oren naar mij.
3. Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze
smaakt.
4. Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons
wat goed is.
5. Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn
recht weggenomen.
6. Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder
overtreding.
7. Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;
8. En gaat over weg in gezelschap met de werkers der
ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.
9. Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen
heeft aan God.
10. Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God
van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!
11. Want [naar] het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens
ieders weg doet Hij het hem vinden.
12. Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige
verkeert het recht niet.
13. Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse
1701
wereld geschikt?
14. Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, Zijn geest en Zijn adem zou
Hij tot Zich vergaderen;
15. Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof
wederkeren.
16. Zo er dan verstand [bij] [u] is, hoor dit; neig de oren tot de stem
mijner woorden.
17. Zou Hij ook, Die het recht haat, [den] [gewonde] verbinden, en
zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?
18. Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij
goddelozen!
19. [Hoe] [dan] [tot] [Dien], Die het aangezicht der vorsten niet
aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn
allen Zijner handen werk.
20. In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk
geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen
zonder hand.
21. Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.
22. Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar
de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.
23. Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God
in het gericht zou mogen treden.
24. Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan,
en stelt anderen in hun plaats.
25. Daarom [dat] Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts
om, en zij worden verbrijzeld.
26. Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, [waar]
aanschouwers zijn;
1702
27. Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner
wegen verstaan hebben;
28. Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep
der ellendigen verhore.
29. Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht
verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk,
als voor een mens alleen?
30. Opdat de huichelachtige mens niet [meer] regere, [en] geen
strikken des volks zijn.
31. Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb [Uw] [straf]
verdragen, ik zal het niet verderven.
32. Behalve [wat] ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik
zal het niet meer doen.
33. Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij [Hem]
versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij
dan? Spreek.
34. De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man
zal naar mij horen:
35. [Dat] Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden
niet met kloek verstand geweest zijn.
36. Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om
[zijner] antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.
37. Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou
onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen
vermenigvuldigen tegen God.


1703
Job
Hoofdstuk 35
1. Elihu antwoordde verder, en zeide:
2. Houdt gij dat voor recht, [dat] gij gezegd hebt: Mijn
gerechtigheid is meerder dan Gods?
3. Want gij hebt gezegd: Wat zou zij u baten? Wat meer voordeel
zal ik [daarmede] doen, dan met mijn zonde?
4. Ik zal u antwoord geven, en uw vrienden met u.
5. Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste wolken, zij
zijn hoger dan gij.
6. Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw
overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem?
7. Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem, of wat ontvangt
Hij uit uw hand?
8. Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt, en uw
gerechtigheid voor eens mensen kind.
9. Vanwege [hun] grootheid doen zij de onderdrukten roepen; zij
schreeuwen vanwege den arm der groten.
10. Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, die de psalmen
geeft in den nacht?
11. Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer
maakt dan het gevogelte des hemels?
12. Daar roepen zij; maar Hij antwoordt niet, vanwege den
hoogmoed der bozen.
13. Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de
1704
Almachtige zal die niet aanschouwen.
14. Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is
[nochtans] gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.
15. Maar nu, dewijl het niets is, dat Zijn toorn [Job] bezocht heeft,
en Hij [hem] niet zeer in overvloed doorkend heeft;
16. Zo heeft Job in ijdelheid zijn mond geopend, [en] zonder
wetenschap woorden vermenigvuldigd.


1705
Job
Hoofdstuk 36
1. Elihu ging nog voort, en zeide:
2. Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog
redenen voor God zijn.
3. Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper
gerechtigheid toewijzen.
4. Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een,
die oprecht is van gevoelen, is bij u.
5. Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is
Hij in kracht des harten.
6. Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen
beschikt Hij.
7. Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de
koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en
zij worden verheven.
8. En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met
banden der ellende;
9. Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen,
omdat zij de overhand genomen hebben;
10. En Hij openbaart het [voor] hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat
zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
11. Indien zij horen, en [Hem] dienen, zo zullen zij hun dagen
eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.
12. Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij
1706
geven den geest zonder kennis.
13. En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij
roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.
14. Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de
schandjongens.
15. Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de
onderdrukking zal Hij het [voor] hunlieder oor openbaren.
16. Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes
[tot] de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest
zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.
17. Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en
het recht houden [u] vast.
18. Omdat er grimmigheid is, [wacht] [u], dat Hij u misschien niet
met een klop wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou
afbrengen.
19. Zou Hij uw rijkdom achten, [dat] [gij] niet in benauwdheid
zoudt zijn; of enige versterkingen van kracht?
20. Haak niet naar dien nacht, [als] de volken van hun plaats
opgenomen worden.
21. Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in
dezen verkoren hebt, uit oorzake van de ellende.
22. Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk
Hij?
23. Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij
hebt onrecht gedaan?
24. Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden
aanschouwen.
25. Alle mensen zien het aan; de mens schouwt [het] van verre.
1707
26. Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen
onderzoeking van het getal Zijner jaren.
27. Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na
zijn damp uitgieten;
28. Welke de wolken uitgieten, [en] over den mens overvloediglijk
afdruipen.
29. Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, [en] de
krakingen Zijner hutte?
30. Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee
bedekt Hij.
31. Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten
overvloede.
32. Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod
door dengene, die tussen doorkomt.
33. Daarvan verkondigt Zijn geklater, [en] het vee; ook van den
opgaanden [damp].


1708
Job
Hoofdstuk 37
1. Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats.
2. Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid,
[dat] uit Zijn mond uitgaat!
3. Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over
de einden der aarde.
4. Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner
hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord
worden.
5. God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote
dingen, en wij begrijpen ze niet.
6. Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en [tot] den
plasregen des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke
regenen.
7. [Dan] zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al
de lieden Zijns werks.
8. En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen.
9. Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de
verstrooiende [winden] de koude.
10. Door [zijn] geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren
verstijfd worden.
11. Ook vermoeit Hij de dikke wolken [door] klaarheid; Hij
verstrooit de wolk Zijns lichts.
12. Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad [door] ommegangen,
1709
dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op
de aarde.
13. Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot
weldadigheid beschikt.
14. Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods.
15. Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht
Zijner wolk laat schijnen?
16. Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de
wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?
17. Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit
het zuiden?
18. Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als
een gegoten spiegel?
19. Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; [want] wij zullen
niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.
20. Zal het Hem verteld worden, als ik [zo] zou spreken? Denkt
iemand [dat], gewisselijk, hij zal verslonden worden.
21. En nu ziet men het licht niet [als] [het] helder is in den hemel,
als de wind doorgaat, en dien zuivert;
22. [Als] van het noorden het goud komt; [maar] bij God is een
vreselijke majesteit!
23. Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot
van kracht; doch [door] gericht en grote gerechtigheid verdrukt
Hij niet.
24. Daarom vrezen Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte
aan.


1710
Job
Hoofdstuk 38
1. Daarna antwoordde de HEERE Job uit een onweder, en zeide:
2. Wie is hij, die den raad verduistert met woorden zonder
wetenschap?
3. Gord nu, als een man, uw lenden, zo zal Ik u vragen, en
onderricht Mij.
4. Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen,
indien gij kloek van verstand zijt.
5. Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over
haar een richtsnoer getrokken?
6. Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar
hoeksteen gelegd?
7. Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de
kinderen Gods juichten.
8. Of [wie] heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak,
[en] uit de baarmoeder voortkwam?
9. Toen Ik de wolk [tot] haar kleding stelde, en de donkerheid [tot]
haar windeldoek;
10. Toen Ik voor haar [met] Mijn besluit [de] [aarde] doorbrak, en
zette grendel en deuren;
11. En zeide: Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder, en hier zal
hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven.
12. Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den
dageraad zijn plaats gewezen;
1711
13. Opdat hij de einden der aarde vatten zou; en de goddelozen uit
haar uitgeschud zouden worden?
14. Dat zij veranderd zou worden gelijk zegelleem, en zij gesteld
worden als een kleed?
15. En dat van de goddelozen hun licht geweerd worde, en de hoge
arm worde gebroken?
16. Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee, en hebt gij in
het onderste des afgronds gewandeld?
17. Zijn u de poorten des doods ontdekt, en hebt gij gezien de
poorten van de schaduw des doods?
18. Zijt gij met uw verstand gekomen tot aan de breedte der aarde?
Geef het te kennen, indien gij dit alles weet.
19. Waar is de weg, [daar] het licht woont? En de duisternis, waar is
haar plaats?
20. Dat gij dat brengen zoudt tot zijn pale, en dat gij merken zoudt
de paden zijns huizes?
21. Gij weet het, want gij waart toen geboren, en uw dagen zijn veel
in getal.
22. Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw, en hebt gij de
schatkameren des hagels gezien?
23. Dien Ik ophoude tot den tijd der benauwdheid, tot den dag des
strijds en des oorlogs!
24. Waar is de weg, [daar] het licht verdeeld wordt, [en] de
oostenwind zich verstrooit op de aarde?
25. Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg
voor het weerlicht der donderen?
26. Om te regenen op het land, [waar] niemand is, [op] de woestijn,
waarin geen mens is;
1712
27. Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het
uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen.
28. Heeft de regen een vader, of wie baart de druppelen des dauws?
29. Uit wiens buik komt het ijs voort, en wie baart den rijm des
hemels?
30. Als met een steen verbergen zich de wateren, en het vlakke des
afgrond wordt omvat.
31. Kunt gij de liefelijkheden van het Zevengesternte binden, of de
strengen des Orions losmaken?
32. Kunt gij de Mazzaroth voortbrengen op haar tijd, en den Wagen
met zijn kinderen leiden?
33. Weet gij de verordeningen des hemels, of kunt gij deszelfs
heerschappij op de aarde bestellen?
34. Kunt gij uw stem tot de wolken opheffen, opdat een overvloed
van water u bedekke?
35. Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij henenvaren, en tot u
zeggen: Zie, [hier] zijn wij?
36. Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den
zin het verstand gegeven?
37. Wie kan de wolken met wijsheid tellen, en wie kan de flessen
des hemels nederleggen?
38. Als het stof doorgoten is tot vastigheid, en de kluiten
samenkleven?


1713
Job
Hoofdstuk 39
1. Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der
jonge leeuwen vervullen?
2. Als zij nederbukken in de holen, [en] in den kuil zitten, ter
loering?
3. Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God
schreeuwen, [als] zij dwalen, omdat er geen eten is?
4. Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij
waargenomen den arbeid der hinden?
5. Zult gij de maanden tellen, [die] zij vervullen, en weet gij den
tijd van haar baren?
6. Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting
voortbrengen, haar smarten uitwerpen?
7. Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren; zij
gaan uit, en keren niet weder tot dezelve.
8. Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de
banden des wilden ezels gelost?
9. Dien Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige tot
zijn woningen.
10.Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des drijvers
hoort hij niet.
11.Dat hij uitspeurt op de bergen, is zijn weide; en hij zoekt allerlei
groensel na.
12.Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij vernachten aan uw
1714
kribbe?
13. Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij
de laagten achter u eggen?
14. Zult gij op hem vertrouwen, omdat zijn kracht groot is, en zult
gij uw arbeid op hem laten?
15. Zult gij hem geloven, dat hij uw zaad zal wederbrengen, en
vergaderen [tot] uw dorsvloer?
16. Zijn [van] [u] de verheugelijke vleugelen der pauwen? Of de
vederen des ooievaars, en des struisvogels?
17. Dat zij haar eieren in de aarde laat, en in het stof die verwarmt.
18. En vergeet, dat de voet die drukken kan, en de dieren des velds
die vertrappen kunnen?
19. Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare niet waren;
haar arbeid is te vergeefs, [omdat] zij zonder vreze is.
20. Want God heeft haar van wijsheid ontbloot, en heeft haar des
verstands niet medegedeeld.
21. Als het tijd is, verheft zij zich in de hoogte; zij belacht het paard
en zijn rijder.
22. Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder
bekleden?
23. Zult gij het beroeren als een sprinkhaan? De pracht van zijn
gesnuif is een verschrikking.
24. Het graaft in den grond, en het is vrolijk in zijn kracht; en trekt
uit, den geharnaste tegemoet.
25. Het belacht de vreze, en wordt niet ontsteld, en keert niet
wederom vanwege het zwaard.
26. Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammig ijzer des spies en der
lans.
1715
27. Met schudding en beroering slokt het de aarde op, en gelooft
niet, dat het is het geluid der bazuin.
28. In het volle geklank der bazuin, zegt het: Heah! en ruikt den
krijg van verre, den donder der vorsten en het gejuich.
29. Vliegt de sperwer door uw verstand, [en] breidt hij zijn
vleugelen uit naar het zuiden?
30. Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat
hij zijn nest in de hoogte maakt?
31. Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der
steenrots en der vaste plaats.
32. Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af.
33. Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is
hij.
34. En de HEERE antwoordde Job, en zeide:
35. Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God
bestraft, die antwoorde daarop.
36. Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide:
37. Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand
op mijn mond.
38. Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of
tweemaal, maar zal niet voortvaren.


1716
Job
Hoofdstuk 40
1. En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en zeide:
2. Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht
Mij.
3. Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij
verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?
4. Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem
donderen?
5. Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u
met majesteit en heerlijkheid!
6. Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen
hoogmoedige, en verneder hem!
7. Zie allen hoogmoedige, [en] breng hem ten onder; en verpletter
de goddelozen in hun plaats!
8. Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in
het verborgen!
9. Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost
hebben.
10. Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi,
gelijk een rund.
11. Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel
zijns buiks.
12. Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner
schaamte zijn doorvlochten.
1717
13. Zijn beenderen zijn [als] vast koper; zijn gebeenten zijn als
ijzeren handbomen.
14. Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft,
heeft [hem] zijn zwaard aangehecht.
15. Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de
dieren des velds aldaar.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Statenvertaling - 3 - 05
  • Parts
  • Statenvertaling - 3 - 01
    Total number of words is 4293
    Total number of unique words is 1099
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    65.4 of words are in the 5000 most common words
    73.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 02
    Total number of words is 4146
    Total number of unique words is 1074
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 03
    Total number of words is 4208
    Total number of unique words is 1145
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    74.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 04
    Total number of words is 4165
    Total number of unique words is 1079
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    63.6 of words are in the 5000 most common words
    71.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 05
    Total number of words is 4011
    Total number of unique words is 1090
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    65.1 of words are in the 5000 most common words
    74.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 06
    Total number of words is 4114
    Total number of unique words is 1051
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    65.2 of words are in the 5000 most common words
    74.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 07
    Total number of words is 4109
    Total number of unique words is 985
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    73.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 08
    Total number of words is 4056
    Total number of unique words is 1015
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    66.0 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 09
    Total number of words is 4046
    Total number of unique words is 1059
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    63.8 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 10
    Total number of words is 4114
    Total number of unique words is 1103
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    65.5 of words are in the 5000 most common words
    74.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 11
    Total number of words is 4017
    Total number of unique words is 982
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    75.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 12
    Total number of words is 4041
    Total number of unique words is 1040
    48.3 of words are in the 2000 most common words
    66.7 of words are in the 5000 most common words
    74.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 13
    Total number of words is 4082
    Total number of unique words is 940
    48.5 of words are in the 2000 most common words
    67.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 14
    Total number of words is 3990
    Total number of unique words is 923
    51.5 of words are in the 2000 most common words
    70.1 of words are in the 5000 most common words
    79.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 15
    Total number of words is 4035
    Total number of unique words is 1056
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.1 of words are in the 5000 most common words
    75.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 16
    Total number of words is 4047
    Total number of unique words is 1059
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    72.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 17
    Total number of words is 4127
    Total number of unique words is 979
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    71.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 18
    Total number of words is 4256
    Total number of unique words is 1157
    45.8 of words are in the 2000 most common words
    63.8 of words are in the 5000 most common words
    73.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 19
    Total number of words is 4403
    Total number of unique words is 945
    53.6 of words are in the 2000 most common words
    71.3 of words are in the 5000 most common words
    78.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 20
    Total number of words is 4286
    Total number of unique words is 1090
    49.4 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 21
    Total number of words is 190
    Total number of unique words is 115
    77.3 of words are in the 2000 most common words
    86.7 of words are in the 5000 most common words
    89.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.