Statenvertaling - 3 - 03

Total number of words is 4208
Total number of unique words is 1145
46.6 of words are in the 2000 most common words
65.3 of words are in the 5000 most common words
74.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
10. Zijn stier bespringt, en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt
niet.
11. Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun
kinderen huppelen.
12. Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich
op het geluid des orgels.
13. In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen
zij in het graf.
1668
14. Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis
Uwer wegen hebben wij geen lust.
15. Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat
zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?
16. [Doch] ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der
goddelozen is verre van mij.
17. Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen
uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat [God] [hun]
smarten uitdeelt in Zijn toorn!
18. Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de
wervelwind wegsteelt;
19. Dat God Zijn geweld weglegt voor Zijn kinderen, hem vergeldt,
dat hij het gewaar wordt;
20. Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de
grimmigheid des Almachtigen!
21. Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal
zijner maanden afgesneden is?
22. Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt?
23. Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil
en gerust was;
24. Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner benen was
bevochtigd.
25. De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van
het goede niet gegeten.
26. Zij liggen te zamen neder in het stof, en het gewormte overdekt
ze.
27. Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen,
[waarmede] gij tegen mij geweld doet.
1669
28. Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is
de tent van de woningen der goddelozen?
29. Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en
kent gij hun tekenen niet?
30. Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; [dat] [zij]
ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden.
31. Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij [wat]
doet, wie zal hem vergelden?
32. Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den
aardhoop.
33. De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle
mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal.
34. Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl [in] uw
antwoorden overtreding overig is?


1670
Job
Hoofdstuk 22
1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:
2. Zal ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal
de verstandige voordelig zijn.
3. Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt;
of gewin, dat gij uw wegen volmaakt?
4. Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het
gericht komt?
5. Is niet uw boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen
einde?
6. Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en
de klederen der naakten hebt gij uitgetogen.
7. Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den
hongerige hebt gij het brood onthouden.
8. Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een
aanzienlijk persoon woonde daarin.
9. De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der
wezen zijn verbrijzeld.
10. Daarom zijn strikken rondom u, en vervaardheid heeft u
haastelijk beroerd.
11. Of gij ziet de duisternis niet, en des water overvloed bedekt u.
12. Is niet God [in] de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste
der sterren aan, dat zij verheven zijn.
13. Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de
1671
donkerheid oordelen?
14. De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij
bewandelt den omgang der hemelen.
15. Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige
lieden betreden hebben?
16. Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed
is [over] hun grond uitgestort;
17. Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige
hun gedaan?
18. Hij had immers hun huizen met goed gevuld; daarom is de raad
der goddelozen verre van mij.
19. De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige
bespotte hen;
20. Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun
overblijfsel verteerd heeft.
21. Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor zal u het goede
overkomen.
22. Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw
hart.
23. Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden;
doe het onrecht verre van uw tenten.
24. Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het [goud] [van] Ofir
bij den rotssteen der beken;
25. Ja, de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn, en uw krachtig
zilver zijn;
26. Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult
tot God uw aangezicht opheffen.
27. Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden, en Hij zal u verhoren; en gij
1672
zult uw geloften betalen.
28. Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw
wegen zal het licht schijnen.
29. Als men [iemand] vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij
verhoging; dan zal [God] den nederige van ogen behouden.
30. [Ja], Hij zal dien bevrijden, die niet onschuldig is, want hij wordt
bevrijd door de zuiverheid uwer handen.


1673
Job
Hoofdstuk 23
1. Maar Job antwoordde en zeide:
2. Ook heden is mijn klacht wederspannigheid; mijn plage is zwaar
boven mijn zuchten.
3. Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou, ik zou tot Zijn stoel
komen;
4. Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen, en
mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen.
5. Ik zou de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou; en
verstaan, wat Hij mij zeggen zou.
6. Zou Hij naar de grootheid [Zijner] macht met mij twisten? Neen;
maar Hij zou acht op mij slaan.
7. Daar zou de oprechte met Hem pleiten; en ik zou mij in
eeuwigheid van mijn Rechter vrijmaken.
8. Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo
verneem ik Hem niet.
9. Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik [Hem] niet;
bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik [Hem] niet.
10. Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud
zal ik uitkomen.
11. Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik
bewaard, en ben niet afgeweken.
12. Het gebod Zijner lippen heb ik ook niet weggedaan; de redenen
Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel weggelegd.
1674
13. Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn
ziel begeert, dat zal Hij doen.
14. Want Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is; en
diergelijke dingen zijn er vele bij Hem.
15. Hierom word ik voor Zijn aangezicht beroerd; aanmerk het, en
vrees voor Hem;
16. Want God heeft mijn hart week gemaakt, en de Almachtige
heeft mij beroerd;
17. Omdat ik niet uitgedelgd ben voor de duisternis, en dat Hij van
mijn aangezicht de donkerheid bedekt heeft.


1675
Job
Hoofdstuk 24
1. Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen
zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien?
2. Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze.
3. Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen
zij te pand.
4. Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen
versteken zich de ellendigen des lands.
5. Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk,
makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs,
[en] den jongeren.
6. Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des
goddelozen lezen zij af.
7. Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel
[heeft] tegen de koude.
8. Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht
zijnde, omhelzen zij de steenrotsen.
9. Zij rukken het weesje van de borst, en [dat] over den arme is,
nemen zij te pand.
10. Den naakte doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, [die]
garven dragen.
11. Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en
zijn dorstig.
12. Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden
1676
schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.
13. Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen
niet, en zij blijven niet op Zijn paden.
14. Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den
nooddruftige; en des nachts is hij als een dief.
15. Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar,
zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het
aangezicht.
16. In de duisternis doorgraaft hij de huizen, [die] zij zich des daags
afgetekend hadden; zij kennen het licht niet.
17. Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods;
als men hen kent, zijn zij [in] de strikken van des doods
schaduw.
18. Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op
de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden.
19. De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg;
[alzo] het graf [dergenen], [die] gezondigd hebben.
20. De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns
wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een
hout.
21. De onvruchtbare, [die] niet baart, teert hij af, en aan de weduwe
doet hij niets goeds.
22. Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is
men des levens niet zeker.
23. Stelt hem [God] in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans
zijn Zijn ogen op hun wegen.
24. Zij zijn een weinig [tijds] verheven, daarna is er niemand van
hen; zij worden nedergedrukt; gelijk alle [anderen] worden zij
1677
besloten; en gelijk de top ener aar worden zij afgesneden.
25. Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn
rede tot niet brengen?


1678
Job
Hoofdstuk 25
1. Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
2. Heerschappij en vreze zijn bij Hem, Hij maakt vrede in Zijn
hoogten.
3. Is er een getal Zijner benden? En over wien staat Zijn licht niet
op?
4. Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij
zuiver zijn, die van een vrouw geboren is?
5. Zie, tot de maan toe, en zij zal geen schijnsel geven; en de
sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.
6. Hoeveel te min de mens, [die] een made is, en des mensen kind,
[die] een worm is!


1679
Job
Hoofdstuk 26
1. Maar Job antwoordde en zeide:
2. Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, [en] behouden
den arm, [die] zonder sterkte is?
3. Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak,
alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
4. Aan wien hebt gij [die] woorden verhaald? En wiens geest is van
u uitgegaan?
5. De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun
inwoners.
6. De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
7. Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde
aan een niet.
8. Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk
daaronder niet.
9. Hij houdt het vlakke [Zijns] troons vast; Hij spreidt Zijn wolk
daarover.
10. Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom
afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de
duisternis.
11. De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn
schelden.
12. Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat
Hij [haar] verheffing.
1680
13. Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft
de langwemelende slang geschapen.
14. Ziet, dit zijn [maar] uiterste einden Zijner wegen; en wat een
klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou
dan den donder Zijner mogendheden verstaan?


1681
Job
Hoofdstuk 27
1. En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide:
2. [Zo] [waarachtig] [als] God leeft, Die mijn recht weggenomen
heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft
aangedaan!
3. Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in
mijn neus;
4. Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong
bedrog zal uitspreken!
5. Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik
den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij
niet wegdoen.
6. Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten
varen; mijn hart zal [die] niet versmaden van mijn dagen.
7. Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt,
als de verkeerde.
8. Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig
geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?
9. Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt?
10. Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God
aanroepen te aller tijd?
11. Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige
is, zal ik niet verhelen.
12. Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus
1682
door ijdelheid verijdeld?
13. Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der
tirannen, [die] zij van den Almachtige ontvangen zullen.
14. Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en
zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden.
15. Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en
zijn weduwen zullen niet wenen.
16. Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als
leem;
17. Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en
de onschuldige zal het zilver delen.
18. Hij bouwt zijn huis als een motte, en als een hoeder de hutte
maakt.
19. Rijk ligt hij neder, en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen
open, zo is hij er niet.
20. Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts
zal hem een wervelwind wegstelen.
21. De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal
hem wegstormen uit zijn plaats.
22. En [God] zal [dit] over hem werpen, en niet sparen; van Zijn
hand zal hij snellijk vlieden.
23. [Een] [ieder] zal over hem met zijn handen klappen, en over hem
fluiten uit zijn plaats.


1683
Job
Hoofdstuk 28
1. Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor
het goud, dat zij smelten.
2. Het ijzer wordt uit stof genomen, en [uit] steen wordt koper
gegoten.
3. Het einde, [dat] [God] gesteld heeft voor de duisternis, en al het
uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der
schaduw des doods.
4. Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, [de]
[wateren] vergeten zijnde van den voet, worden van den mens
uitgeput, [en] gaan weg.
5. Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij
veranderd, alsof zij vuur ware.
6. Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van
goud.
7. De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai
heeft het niet gezien.
8. De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle
leeuw is daarover niet heengegaan.
9. Hij legt zijn hand aan de keiachtige [rots], hij keert de bergen
van den wortel om.
10. In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het
kostelijke.
11. Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het
1684
verborgene brengt hij uit in het licht.
12. Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is
de plaats des verstands?
13. De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in
het land der levenden.
14. De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij
mij.
15. Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met
zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
16. Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den
kostelijken Schoham, en den Saffier.
17. Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook
is zij [niet] te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
18. De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek
der wijsheid is meerder dan der Robijnen.
19. Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen;
en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden.
20. Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des
verstands?
21. Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het
gevogelte des hemels is zij verborgen.
22. Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met
onze oren gehoord.
23. God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats.
24. Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al
de hemelen.
25. Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in
mate;
1685
26. Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het
weerlicht der donderen;
27. Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook
doorzocht Hij ze.
28. Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN
is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.


1686
Job
Hoofdstuk 29
1. En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide:
2. Och, of ik ware, gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen,
[toen] God mij bewaarde!
3. Toen Hij Zijn lamp deed schijnen over mijn hoofd, [en] ik bij
Zijn licht de duisternis doorwandelde;
4. Gelijk als ik was in de dagen mijner jonkheid, toen Gods
verborgenheid over mijn tent was;
5. Toen de Almachtige nog met mij was, [en] mijn jongens rondom
mij;
6. Toen ik mijn gangen wies in boter, en de rots bij mij oliebeken
uitgoot;
7. Toen ik uitging naar de poort door de stad, [toen] ik mijn stoel
op de straat liet bereiden.
8. De jongens zagen mij, en verstaken zich, en de stokouden rezen
op [en] stonden.
9. De oversten hielden de woorden in, en leiden de hand op hun
mond.
10. De stem der vorsten verstak zich, en hun tong kleefde aan hun
gehemelte.
11. Als een oor [mij] hoorde, zo hield het mij gelukzalig; als [mij]
een oog zag, zo getuigde het van mij.
12. Want ik bevrijdde den ellendige, die riep, en den wees, die geen
helper had.
1687
13. De zegen desgenen, die verloren ging, kwam op mij; en het hart
der weduwe deed ik vrolijk zingen.
14. Ik bekleedde mij met gerechtigheid, en zij bekleedde mij; mijn
oordeel was als een mantel en vorstelijke hoed.
15. Den blinden was ik [tot] ogen, en den kreupelen was ik [tot]
voeten.
16. Ik was den nooddruftigen een vader; en het geschil, [dat] ik niet
wist, dat onderzocht ik.
17. En ik verbrak de baktanden des verkeerden, en wierp den roof
uit zijn tanden.
18. En ik zeide: Ik zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de
dagen vermenigvuldigen als het zand.
19. Mijn wortel was uitgebreid aan het water, en dauw vernachtte op
mijn tak.
20. Mijn heerlijkheid was nieuw bij mij, en mijn boog veranderde
zich in mijn hand.
21. Zij hoorden mij aan, en wachtten, en zwegen op mijn raad.
22. Na mijn woord spraken zij niet weder, en mijn rede drupte op
hen.
23. Want zij wachtten naar mij, gelijk [naar] den regen, en sperden
hun mond open, [als] naar den spaden regen.
24. Lachte ik hun toe, zij geloofden het niet; en het licht mijns
aangezichts deden zij niet nedervallen.
25. Verkoos ik hun weg, zo zat ik bovenaan, en woonde als een
koning onder de benden, als een, die treurigen vertroost.


1688
Job
Hoofdstuk 30
1. Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker
vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner
kudde te stellen.
2. Waartoe zou mij ook geweest zijn de krachten hunner handen?
Zij was [door] ouderdom in hen vergaan.
3. Die door gebrek en honger eenzaam waren, vliedende naar dorre
plaatsen, [in] [het] donkere, woeste en verwoeste.
4. Die ziltige kruiden plukten bij de struiken, en welker spijze was
de wortel der jeneveren.
5. Zij werden uit het midden uitgedreven; (men jouwde over hen,
als [over] een dief),
6. Opdat zij wonen zouden in de kloven der dalen, de holen des
stofs en der steenrotsen.
7. Zij schreeuwden tussen de struiken; onder de netelen
vergaderden zij zich.
8. Zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam; zij
waren geslagen uit den lande.
9. Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot
een klapwoord.
10. Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja,
zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht.
11. Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom
hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.
1689
12. Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en
banen tegen mij hun verderfelijke wegen.
13. Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben
geen helper [van] [doen].
14. Zij komen aan, als door een wijde breuk; onder de verwoesting
rollen zij zich aan.
15. Men is [met] verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een
vervolgt als een wind mijn edele [ziel], en mijn heil is als een
wolk voorbijgegaan.
16. Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks
grijpen mij aan.
17. Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij, en mijn
polsaderen rusten niet.
18. Door de veelheid der kracht is mijn kleed veranderd; Hij
omgordt mij als de kraag mijns roks.
19. Hij heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als
stof en as.
20. Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht
[niet] op mij.
21. Gij zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer
hand wederstaat Gij mij hatelijk.
22. Gij heft mij op in den wind; Gij doet mij [daarop] rijden, en Gij
versmelt mij het wezen.
23. Want ik weet, dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis
der samenkomst aller levenden.
24. Maar Hij zal tot den aardhoop de hand niet uitsteken; is er bij
henlieden geschrei in zijn verdrukking?
25. Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was mijn ziel
1690
niet beangst over den nooddruftige?
26. [Nochtans] toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade;
toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid.
27. Mijn ingewand ziedt, en is niet stil; de dagen der verdrukking
zijn mij voorgekomen.
28. Ik ga zwart daarheen, niet van de zon; opstaande schreeuw ik in
de gemeente.
29. Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der
jonge struisen.
30. Mijn huid is zwart geworden over mij, en mijn gebeente is
ontstoken van dorrigheid.
31. Hierom is mijn harp tot een rouwklage geworden, en mijn orgel
tot een stem der wenenden.


1691
Job
Hoofdstuk 31
1. Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht
gegeven hebben op een maagd?
2. Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des
Almachtigen uit de hoogten?
3. Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de
werkers der ongerechtigheid?
4. Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?
5. Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot
bedriegerij;
6. Hij wege mij op, in een rechte weegschaal, en God zal mijn
oprechtigheid weten.
7. Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen
nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;
8. Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten
uitgeworteld worden!
9. Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns
naasten deur geloerd heb;
10. Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich
over haar krommen!
11. Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad [bij] de
rechters.
12. Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en
al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.
1692
13. Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner
dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij;
14. (Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking
deed, wat zou ik Hem antwoorden?
15. Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem [ook] gemaakt
en Een ons in de baarmoeder bereid?)
16. Zo ik den armen [hun] begeerte onthouden heb, of de ogen der
weduwe laten versmachten;
17. En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet
gegeten heeft;
18. (Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als [bij] een
vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;)
19. Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was,
en dat de nooddruftige geen deksel had;
20. Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen
mijner lammeren verwarmd werd;
21. Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de
poort mijn hulp zag;
22. Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke
van zijn pijp af!
23. Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht
niet vanwege Zijn hoogheid.
24. Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud
gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;
25. Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en
omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;
26. Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan
heerlijk voortgaande;
1693
27. En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand
mijn mond gekust heeft;
28. Dat ware ook een misdaad [bij] den rechter; want ik zou den
God van boven verzaakt hebben.
29. Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en
mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;
30. (Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits
door een vloek zijn ziel te begeren).
31. Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van
zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden;
32. De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren
opende ik naar den weg;
33. Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door
eigenliefde mijn misdaad verbergende!
34. Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Statenvertaling - 3 - 04
  • Parts
  • Statenvertaling - 3 - 01
    Total number of words is 4293
    Total number of unique words is 1099
    47.4 of words are in the 2000 most common words
    65.4 of words are in the 5000 most common words
    73.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 02
    Total number of words is 4146
    Total number of unique words is 1074
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 03
    Total number of words is 4208
    Total number of unique words is 1145
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    65.3 of words are in the 5000 most common words
    74.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 04
    Total number of words is 4165
    Total number of unique words is 1079
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    63.6 of words are in the 5000 most common words
    71.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 05
    Total number of words is 4011
    Total number of unique words is 1090
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    65.1 of words are in the 5000 most common words
    74.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 06
    Total number of words is 4114
    Total number of unique words is 1051
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    65.2 of words are in the 5000 most common words
    74.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 07
    Total number of words is 4109
    Total number of unique words is 985
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    73.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 08
    Total number of words is 4056
    Total number of unique words is 1015
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    66.0 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 09
    Total number of words is 4046
    Total number of unique words is 1059
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    63.8 of words are in the 5000 most common words
    73.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 10
    Total number of words is 4114
    Total number of unique words is 1103
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    65.5 of words are in the 5000 most common words
    74.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 11
    Total number of words is 4017
    Total number of unique words is 982
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    75.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 12
    Total number of words is 4041
    Total number of unique words is 1040
    48.3 of words are in the 2000 most common words
    66.7 of words are in the 5000 most common words
    74.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 13
    Total number of words is 4082
    Total number of unique words is 940
    48.5 of words are in the 2000 most common words
    67.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 14
    Total number of words is 3990
    Total number of unique words is 923
    51.5 of words are in the 2000 most common words
    70.1 of words are in the 5000 most common words
    79.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 15
    Total number of words is 4035
    Total number of unique words is 1056
    47.5 of words are in the 2000 most common words
    65.1 of words are in the 5000 most common words
    75.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 16
    Total number of words is 4047
    Total number of unique words is 1059
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.5 of words are in the 5000 most common words
    72.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 17
    Total number of words is 4127
    Total number of unique words is 979
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    71.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 18
    Total number of words is 4256
    Total number of unique words is 1157
    45.8 of words are in the 2000 most common words
    63.8 of words are in the 5000 most common words
    73.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 19
    Total number of words is 4403
    Total number of unique words is 945
    53.6 of words are in the 2000 most common words
    71.3 of words are in the 5000 most common words
    78.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 20
    Total number of words is 4286
    Total number of unique words is 1090
    49.4 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Statenvertaling - 3 - 21
    Total number of words is 190
    Total number of unique words is 115
    77.3 of words are in the 2000 most common words
    86.7 of words are in the 5000 most common words
    89.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.