Johannes Bogerman Willem Baudartius Gerson Bucerus Jacobus Rolandus Hermannus Faukelius Petrus Cornelisz Festus Hommius Antonius Walaeus
Statenvertaling - 1
Statenvertaling - 1 - 03
Süzlärneñ gomumi sanı 3004
Unikal süzlärneñ gomumi sanı 667
56.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
70.4 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
76.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
31. Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun
spraken, in hun landschappen, naar hun volken.
32. Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun
geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de
aarde verdeeld na den vloed.
31
Genesis
Hoofdstuk 11
1. En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden.
2. Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een
laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar.
3. En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons
tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor
steen, en het lijm was hun voor leem.
4. En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en
een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam
voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde
verstrooid worden!
5. Toen kwam de HEERE neder, om te bezien de stad en den toren,
die de kinderen der mensen bouwden.
6. En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen
enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu,
zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te
maken?
7. Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar
verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore.
8. Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde;
en zij hielden op de stad te bouwen.
9. Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de
HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen
de HEERE over de ganse aarde.
32
10. Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaren oud, en
gewon Arfachsad, twee jaren na den vloed.
11. En Sem leefde, nadat hij Arfachsad gewonnen had, vijfhonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
12. En Arfachsad leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon Selah.
13. En Arfachsad leefde, nadat hij Selah gewonnen had, vierhonderd
en drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
14. En Selah leefde dertig jaren, en hij gewon Heber.
15. En Selah leefde, nadat hij Heber gewonnen had, vierhonderd en
drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren.
16. En Heber leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg.
17. En Heber leefde, nadat hij Peleg gewonnen had, vierhonderd en
dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
18. En Peleg leefde dertig jaren, en hij gewon Rehu.
19. En Peleg leefde, nadat hij Rehu gewonnen had, tweehonderd en
negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
20. En Rehu leefde twee en dertig jaren, en hij gewon Serug.
21. En Rehu leefde, nadat hij Serug gewonnen had, tweehonderd en
zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
22. En Serug leefde dertig jaren, en gewon Nahor.
23. En Serug leefde, nadat hij Nahor gewonnen had, tweehonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
24. En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon Terah.
25. En Nahor leefde, nadat hij Terah gewonnen had, honderd en
negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
26. En Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en
Haran.
27. En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram,
33
Nahor en Haran; en Haran gewon Lot.
28. En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het
land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen.
29. En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams
huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was
Milka, een dochter van Haran, vader van Milka, en vader van
Jiska.
30. En Sarai was onvruchtbaar; zij had geen kind.
31. En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns
zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn
zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeen, om te
gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran, en
woonden aldaar.
32. En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en
Terah stierf te Haran.
34
Genesis
Hoofdstuk 12
1. De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit
uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u
wijzen zal.
2. En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam
groot maken; en wees een zegen!
3. En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en
in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
4. En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had;
en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud,
toen hij uit Haran ging.
5. En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders
zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die
zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar
het land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan.
6. En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem,
tot aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd
in dat land.
7. Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal
Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den
HEERE, Die hem verschenen was.
8. En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van
Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het
westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE
35
een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan.
9. Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden.
10. En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om
daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar
was in dat land.
11. En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat
hij zeide tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een
vrouw zijt, schoon van aangezicht.
12. En het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien, zo
zullen zij zeggen: Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden,
en u in het leven behouden.
13. Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en
mijn ziel om uwentwil leve.
14. En het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de
Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was.
15. Ook zagen haar de vorsten van Farao, en prezen haar bij Farao;
en die vrouw werd weggenomen naar het huis van Farao.
16. En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen,
en runderen, en ezelen, en knechten, en maagden, en ezelinnen,
en kemelen.
17. Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis,
ter oorzake van Sarai, Abrams huisvrouw.
18. Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat is dit, [dat] gij mij gedaan
hebt? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw
huisvrouw is?
19. Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster; zodat ik haar mij tot
een vrouw zoude genomen hebben? en nu, zie, daar is uw
huisvrouw; neem [haar] en ga henen!
36
20. En Farao gebood [zijn] mannen vanwege hem, en zij geleidden
hem, en zijn huisvrouw, en alles wat hij had.
37
Genesis
Hoofdstuk 13
1. Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn
huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.
2. En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.
3. En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe,
tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen
Beth-el, en tussen Ai;
4. Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en
Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.
5. En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en
tenten.
6. En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have
was vele, zodat zij samen niet konden wonen.
7. En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de
herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en
Ferezieten in dat land.
8. En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij
en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want
wij zijn mannen broeders.
9. Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van
mij; zo gij de linkerhand [kiest], zo zal ik ter rechterhand gaan;
en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.
10. En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan,
dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en
38
Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als
Egypteland, als gij komt te Zoar.
11. Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok
tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den
ander.
12. Abram [dan] woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de
steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.
13. En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen
den HEERE.
14. En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden
was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt
noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
15. Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot
in eeuwigheid.
16. En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien
iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad
geteld worden.
17. Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn
breedte; want Ik zal het u geven.
18. En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de
eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde
aldaar den HEERE een altaar.
39
Genesis
Hoofdstuk 14
1. En het geschiedde in de dagen van Amrafel, den koning van
Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-laomer,
den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken;
2. Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met Birsa,
koning van Gomorra, Sinab, koning van Adama, en Semeber,
koning van Zeboim, en den koning van Bela, dat is Zoar.
3. Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de
Zoutzee.
4. Twaalf jaren hadden zij Kedor-laomer gediend; maar in het
dertiende jaar vielen zij af.
5. Zo kwam Kedor-laomer in het veertiende jaar, en de koningen,
die met hem waren, en sloegen de Refaieten in Asteroth-
karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-
kiriathaim;
6. En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van
Paran, hetwelk aan de woestijn is.
7. Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-mispat, dat is
Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den
Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde.
8. Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra,
en de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de
koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden
in het dal Siddim,
40
9. Tegen Kedor-laomer, den koning van Elam, en Tideal, den
koning der volken, en Amrafel, den koning van Sinear, en
Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf.
10. Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van
Sodom en Gomorra vluchtten, en vielen aldaar; en de
overgeblevenen vluchtten naar het gebergte.
11. En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun
spijze, en trokken weg.
12. Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have,
en trokken weg; want hij woonde in Sodom.
13. Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan
Abram, den Hebreer, die woonachtig was aan de eikenbossen
van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van
Aner, welke Abrams bondgenoten waren.
14. Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende
hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis,
driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe.
15. En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn knechten,
en sloeg ze; en hij jaagde hen na tot Hoba toe, hetwelk is ter
linkerhand van Damaskus.
16. En hij bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder en
deszelfs have bracht hij weder, als ook de vrouwen, en het volk.
17. En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij
wedergekeerd was van het slaan van Kedor-laomer, en van de
koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal
des konings.
18. En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn;
en hij was een priester des allerhoogsten Gods.
41
19. En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de
Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit!
20. En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw
hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles.
21. En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen;
maar neem de have voor u.
22. Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand
opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel
en aarde bezit;
23. Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van
alles, dat het uwe is, [iets] neme! opdat gij niet zegt: Ik heb
Abram rijk gemaakt!
24. [Het] [zij] buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben,
en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol
en Mamre, laat die hun deel nemen!
42
Genesis
Hoofdstuk 15
1. Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram
in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een
Schild, uw Loon zeer groot.
2. Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar
ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze
Damaskener Eliezer?
3. Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en
zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!
4. En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze
zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal,
die zal uw erfgenaam zijn.
5. Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar
den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij
zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!
6. En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem [tot]
gerechtigheid.
7. Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb
uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te
bezitten.
8. En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het
erfelijk bezitten zal?
9. En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een
driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een
43
jonge duif.
10. En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij
leide elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde
hij niet.
11. En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg
het weg.
12. En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een
diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, [en] grote duisternis
viel op hem.
13. Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd
zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen
dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.
14. Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en
daarna zullen zij uittrekken met grote have.
15. En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden
ouderdom begraven worden.
16. En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de
ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.
17. En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en
ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die
stukken doorging.
18. Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram,
zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier
van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:
19. Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,
20. En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,
21. En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den
Jebusiet.
44
Genesis
Hoofdstuk 16
1. Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een
Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.
2. Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij
toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd,
misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde
naar de stem van Sarai.
3. Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar
dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land
Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem
tot een vrouw.
4. En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij
ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.
5. Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn
dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen
heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen
mij en tussen u!
6. En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand;
doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en
zij vluchtte van haar aangezicht.
7. En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de
woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.
8. En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt
gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende
45
van het aangezicht mijner vrouw Sarai!
9. Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw
vrouw, en verneder u onder haar handen.
10. Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad
grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet
zal geteld worden.
11. Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en
zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat
de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.
12. En hij zal een woudezel [van] [een] mens zijn; zijn hand zal
tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal
spraken, in hun landschappen, naar hun volken.
32. Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun
geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de
aarde verdeeld na den vloed.
31
Genesis
Hoofdstuk 11
1. En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden.
2. Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een
laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar.
3. En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons
tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor
steen, en het lijm was hun voor leem.
4. En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en
een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam
voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde
verstrooid worden!
5. Toen kwam de HEERE neder, om te bezien de stad en den toren,
die de kinderen der mensen bouwden.
6. En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen
enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu,
zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te
maken?
7. Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar
verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore.
8. Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde;
en zij hielden op de stad te bouwen.
9. Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de
HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen
de HEERE over de ganse aarde.
32
10. Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaren oud, en
gewon Arfachsad, twee jaren na den vloed.
11. En Sem leefde, nadat hij Arfachsad gewonnen had, vijfhonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
12. En Arfachsad leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon Selah.
13. En Arfachsad leefde, nadat hij Selah gewonnen had, vierhonderd
en drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
14. En Selah leefde dertig jaren, en hij gewon Heber.
15. En Selah leefde, nadat hij Heber gewonnen had, vierhonderd en
drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren.
16. En Heber leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg.
17. En Heber leefde, nadat hij Peleg gewonnen had, vierhonderd en
dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
18. En Peleg leefde dertig jaren, en hij gewon Rehu.
19. En Peleg leefde, nadat hij Rehu gewonnen had, tweehonderd en
negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
20. En Rehu leefde twee en dertig jaren, en hij gewon Serug.
21. En Rehu leefde, nadat hij Serug gewonnen had, tweehonderd en
zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
22. En Serug leefde dertig jaren, en gewon Nahor.
23. En Serug leefde, nadat hij Nahor gewonnen had, tweehonderd
jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
24. En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon Terah.
25. En Nahor leefde, nadat hij Terah gewonnen had, honderd en
negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
26. En Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en
Haran.
27. En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram,
33
Nahor en Haran; en Haran gewon Lot.
28. En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het
land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen.
29. En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams
huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was
Milka, een dochter van Haran, vader van Milka, en vader van
Jiska.
30. En Sarai was onvruchtbaar; zij had geen kind.
31. En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns
zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn
zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeen, om te
gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran, en
woonden aldaar.
32. En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en
Terah stierf te Haran.
34
Genesis
Hoofdstuk 12
1. De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit
uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u
wijzen zal.
2. En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam
groot maken; en wees een zegen!
3. En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en
in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
4. En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had;
en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud,
toen hij uit Haran ging.
5. En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders
zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die
zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar
het land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan.
6. En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem,
tot aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd
in dat land.
7. Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal
Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den
HEERE, Die hem verschenen was.
8. En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van
Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het
westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE
35
een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan.
9. Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden.
10. En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om
daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar
was in dat land.
11. En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat
hij zeide tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een
vrouw zijt, schoon van aangezicht.
12. En het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien, zo
zullen zij zeggen: Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden,
en u in het leven behouden.
13. Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en
mijn ziel om uwentwil leve.
14. En het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de
Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was.
15. Ook zagen haar de vorsten van Farao, en prezen haar bij Farao;
en die vrouw werd weggenomen naar het huis van Farao.
16. En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen,
en runderen, en ezelen, en knechten, en maagden, en ezelinnen,
en kemelen.
17. Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis,
ter oorzake van Sarai, Abrams huisvrouw.
18. Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat is dit, [dat] gij mij gedaan
hebt? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw
huisvrouw is?
19. Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster; zodat ik haar mij tot
een vrouw zoude genomen hebben? en nu, zie, daar is uw
huisvrouw; neem [haar] en ga henen!
36
20. En Farao gebood [zijn] mannen vanwege hem, en zij geleidden
hem, en zijn huisvrouw, en alles wat hij had.
37
Genesis
Hoofdstuk 13
1. Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn
huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.
2. En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.
3. En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe,
tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen
Beth-el, en tussen Ai;
4. Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en
Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.
5. En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en
tenten.
6. En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have
was vele, zodat zij samen niet konden wonen.
7. En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de
herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en
Ferezieten in dat land.
8. En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij
en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want
wij zijn mannen broeders.
9. Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van
mij; zo gij de linkerhand [kiest], zo zal ik ter rechterhand gaan;
en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.
10. En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan,
dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en
38
Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als
Egypteland, als gij komt te Zoar.
11. Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok
tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den
ander.
12. Abram [dan] woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de
steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.
13. En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen
den HEERE.
14. En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden
was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt
noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
15. Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot
in eeuwigheid.
16. En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien
iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad
geteld worden.
17. Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn
breedte; want Ik zal het u geven.
18. En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de
eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde
aldaar den HEERE een altaar.
39
Genesis
Hoofdstuk 14
1. En het geschiedde in de dagen van Amrafel, den koning van
Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-laomer,
den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken;
2. Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met Birsa,
koning van Gomorra, Sinab, koning van Adama, en Semeber,
koning van Zeboim, en den koning van Bela, dat is Zoar.
3. Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de
Zoutzee.
4. Twaalf jaren hadden zij Kedor-laomer gediend; maar in het
dertiende jaar vielen zij af.
5. Zo kwam Kedor-laomer in het veertiende jaar, en de koningen,
die met hem waren, en sloegen de Refaieten in Asteroth-
karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-
kiriathaim;
6. En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van
Paran, hetwelk aan de woestijn is.
7. Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-mispat, dat is
Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den
Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde.
8. Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra,
en de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de
koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden
in het dal Siddim,
40
9. Tegen Kedor-laomer, den koning van Elam, en Tideal, den
koning der volken, en Amrafel, den koning van Sinear, en
Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf.
10. Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van
Sodom en Gomorra vluchtten, en vielen aldaar; en de
overgeblevenen vluchtten naar het gebergte.
11. En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun
spijze, en trokken weg.
12. Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have,
en trokken weg; want hij woonde in Sodom.
13. Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan
Abram, den Hebreer, die woonachtig was aan de eikenbossen
van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van
Aner, welke Abrams bondgenoten waren.
14. Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende
hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis,
driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe.
15. En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn knechten,
en sloeg ze; en hij jaagde hen na tot Hoba toe, hetwelk is ter
linkerhand van Damaskus.
16. En hij bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder en
deszelfs have bracht hij weder, als ook de vrouwen, en het volk.
17. En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij
wedergekeerd was van het slaan van Kedor-laomer, en van de
koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal
des konings.
18. En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn;
en hij was een priester des allerhoogsten Gods.
41
19. En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de
Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit!
20. En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw
hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles.
21. En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen;
maar neem de have voor u.
22. Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand
opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel
en aarde bezit;
23. Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van
alles, dat het uwe is, [iets] neme! opdat gij niet zegt: Ik heb
Abram rijk gemaakt!
24. [Het] [zij] buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben,
en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol
en Mamre, laat die hun deel nemen!
42
Genesis
Hoofdstuk 15
1. Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram
in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een
Schild, uw Loon zeer groot.
2. Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar
ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze
Damaskener Eliezer?
3. Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en
zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!
4. En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze
zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal,
die zal uw erfgenaam zijn.
5. Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar
den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij
zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!
6. En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem [tot]
gerechtigheid.
7. Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb
uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te
bezitten.
8. En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het
erfelijk bezitten zal?
9. En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een
driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een
43
jonge duif.
10. En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij
leide elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde
hij niet.
11. En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg
het weg.
12. En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een
diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, [en] grote duisternis
viel op hem.
13. Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd
zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen
dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.
14. Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en
daarna zullen zij uittrekken met grote have.
15. En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden
ouderdom begraven worden.
16. En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de
ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.
17. En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en
ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die
stukken doorging.
18. Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram,
zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier
van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:
19. Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,
20. En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,
21. En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den
Jebusiet.
44
Genesis
Hoofdstuk 16
1. Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een
Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.
2. Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij
toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd,
misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde
naar de stem van Sarai.
3. Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar
dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land
Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem
tot een vrouw.
4. En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij
ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.
5. Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn
dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen
heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen
mij en tussen u!
6. En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand;
doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en
zij vluchtte van haar aangezicht.
7. En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de
woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.
8. En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt
gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende
45
van het aangezicht mijner vrouw Sarai!
9. Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw
vrouw, en verneder u onder haar handen.
10. Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad
grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet
zal geteld worden.
11. Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en
zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat
de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.
12. En hij zal een woudezel [van] [een] mens zijn; zijn hand zal
tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal
Sez Golland ädäbiyättän 1 tekst ukıdıgız.
Çirattagı - Statenvertaling - 1 - 04
- Büleklär
- Statenvertaling - 1 - 01Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3032Unikal süzlärneñ gomumi sanı 57858.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 02Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3009Unikal süzlärneñ gomumi sanı 62652.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.68.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.8 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 03Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3004Unikal süzlärneñ gomumi sanı 66756.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.70.4 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.76.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 04Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3063Unikal süzlärneñ gomumi sanı 63365.3 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.6 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.85.9 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 05Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3003Unikal süzlärneñ gomumi sanı 61860.9 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.75.8 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.2 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 06Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3068Unikal süzlärneñ gomumi sanı 69159.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.6 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.2 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 07Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3040Unikal süzlärneñ gomumi sanı 64058.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.4 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.80.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 08Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3035Unikal süzlärneñ gomumi sanı 66960.1 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.3 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.1 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 09Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3006Unikal süzlärneñ gomumi sanı 66950.6 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.65.7 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.72.8 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 10Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3076Unikal süzlärneñ gomumi sanı 61258.6 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.75.5 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.8 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 11Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3040Unikal süzlärneñ gomumi sanı 62063.1 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.85.8 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 12Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3064Unikal süzlärneñ gomumi sanı 64559.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.80.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 13Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2931Unikal süzlärneñ gomumi sanı 77356.3 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.72.2 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.8 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 14Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3021Unikal süzlärneñ gomumi sanı 58860.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.7 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.7 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 15Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3060Unikal süzlärneñ gomumi sanı 54466.4 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.1 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.84.7 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 16Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2953Unikal süzlärneñ gomumi sanı 62760.4 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.4 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.0 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 17Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2970Unikal süzlärneñ gomumi sanı 70159.9 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.8 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 18Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2986Unikal süzlärneñ gomumi sanı 69956.3 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.82.3 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 19Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2904Unikal süzlärneñ gomumi sanı 61155.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.70.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 20Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2971Unikal süzlärneñ gomumi sanı 52848.8 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.64.2 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.71.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 21Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2982Unikal süzlärneñ gomumi sanı 65860.1 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 22Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2848Unikal süzlärneñ gomumi sanı 64857.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.72.5 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.4 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 23Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2829Unikal süzlärneñ gomumi sanı 48948.1 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.63.5 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.71.1 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 24Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2964Unikal süzlärneñ gomumi sanı 40656.8 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.4 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.0 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 25Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2922Unikal süzlärneñ gomumi sanı 49950.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.67.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 26Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2977Unikal süzlärneñ gomumi sanı 54958.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.71.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.2 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 27Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3034Unikal süzlärneñ gomumi sanı 39356.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.72.8 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.0 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 28Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2963Unikal süzlärneñ gomumi sanı 48357.9 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.7 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.83.7 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 29Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2889Unikal süzlärneñ gomumi sanı 53953.9 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.71.7 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 30Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2891Unikal süzlärneñ gomumi sanı 54752.9 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.70.3 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.0 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 31Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3023Unikal süzlärneñ gomumi sanı 54556.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.75.3 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.83.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 32Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2837Unikal süzlärneñ gomumi sanı 40156.3 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.72.6 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.79.9 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 33Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2873Unikal süzlärneñ gomumi sanı 53053.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.69.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.76.1 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 34Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2707Unikal süzlärneñ gomumi sanı 41255.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.71.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.4 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 35Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3013Unikal süzlärneñ gomumi sanı 65656.1 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.69.8 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.78.4 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 36Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2927Unikal süzlärneñ gomumi sanı 62256.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.75.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.82.2 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 37Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2965Unikal süzlärneñ gomumi sanı 58058.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.75.1 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.84.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 38Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3019Unikal süzlärneñ gomumi sanı 64459.6 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.3 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.2 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 39Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2895Unikal süzlärneñ gomumi sanı 70248.3 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.62.3 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.68.7 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 40Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2763Unikal süzlärneñ gomumi sanı 47060.1 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.76.3 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.6 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 41Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2874Unikal süzlärneñ gomumi sanı 60452.6 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.67.4 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.7 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 42Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2908Unikal süzlärneñ gomumi sanı 59057.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.69.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.0 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 43Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3045Unikal süzlärneñ gomumi sanı 64355.8 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.70.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.76.0 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 44Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3075Unikal süzlärneñ gomumi sanı 63259.0 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.83.2 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 45Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3037Unikal süzlärneñ gomumi sanı 65757.6 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.8 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.80.4 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 46Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3093Unikal süzlärneñ gomumi sanı 57655.4 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.71.2 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.1 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 47Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3061Unikal süzlärneñ gomumi sanı 61458.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.76.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.82.5 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 48Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3027Unikal süzlärneñ gomumi sanı 62654.3 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.70.8 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.4 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 49Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3017Unikal süzlärneñ gomumi sanı 63956.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.74.7 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.82.9 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 50Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 3082Unikal süzlärneñ gomumi sanı 66258.5 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.77.2 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.82.8 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
- Statenvertaling - 1 - 51Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.Süzlärneñ gomumi sanı 2621Unikal süzlärneñ gomumi sanı 76753.9 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.73.0 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.81.7 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.