Mijn verlustiging - 4

Total number of words is 2997
Total number of unique words is 1202
33.7 of words are in the 2000 most common words
47.0 of words are in the 5000 most common words
54.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Haar hoofd omringen.
Zing, Dischgenoot! zing vrolijk met mij meê!
De Roos, de lust van gulden Cythereê:
De schone Roos, 't bemind gewas der ne-
gen Zanggodinnen!
Schoon zij de hand met spitsche doornen drukt,
Wanneer men haar den groenen steel ontrukt;
Wie is er, die geen lieflijk Roosje plukt
Met blijde zinnen?
Hoe aangenaam zijn haar satijnen blaân!
Men brengt de Roos op blijde tafels aan,
En Bacchus feest. Wat wordt er toch gedaan,
Wat zonder Rozen?
Haar purper doet den schonen Dageraad,
Die 's Hemels poort in 't Oost' ontsluiten gaat,
En 't Wagenspan van Titan binnen laat,
De vingers blozen:
Zelv Cypris wordt, van die haar schoonheid roemt,
In heilig Dicht, na dezen blos genoemd.
Der Helden graf versiert men door 't gebloemt'
Der Rozelaren.
Niet minder is haar frissche reuk geacht:
Vergeefsch beproeft de tijd daar op zijn macht;
Haar geur houdt stand, hoewel haar tooi en pracht
Zijn weggevaren.
Doch melden wij, hoe ze eerst haar' oorsprong kreeg!
Als Venus uit de azuren golven steeg
Der zee, die voor haar oog zich stilde, en zweeg,
En scheen te slapen;
Wanneer Minerve uit 's Vaders edel hoofd,
Door 't diamant van Mulciber gekloofd,
Met speer en schild, wier glans den glans verdooft
Van Mavors wapen,
Te voorschijn kwam; toen is de nieuwe plant
Der Roos, gevormd door de alleswijze hand
Van vrouw' Natuur, uit 's aardrijks ingewand
Eerst voortgesproten.
Het Godendom zag 't Roosje pas volbloeid,
Of heeft het met zijn' nektar mild besproeid;
En uit haar' struik is de eedle druif gegroeid,
Die sedert wortel heeft geschoten.
* *
*


OP DE ROOS.

Zo Jupiter in 't Rijk der bloemen
Een Heerscheresse zou benoemen,
Aan 't Roosje schonk hij de oppermacht.--
Der bloemen oog, des aardrijks pracht,
Der planten luister, zijn de Rozen,
Zij ademen een liefdegeur,
En doen, door schitterende kleur,
De velden allerlieflijkst blozen.
Zij pronken met de zachtste blaân:
Zij kweken minnelustjes aan;
En lachen, van groen loof omgeven,
De Zéfyrs toe, die om haar zweven.


OP DE ROOS.

Dat wij de Roos, der minn' gewijd,
Met Vader Bacchus paren!
Dat we, in het druivenvocht verblijd,
En 't hoofd bekransende met frissche rozeblaâren,
Geen zoete lachjes sparen!
--De Roos, der Lente schoonste pracht,
De Roos, het sierraad van de bloemen,
De Roos, bij 't Godendom geacht,
Wil ik op mijne Cyther roemen.
--Diones dartelende zoon
Vlecht om zijn blonde kruin een purpren rozekroon,
Wanneer de drie Bevalligheden
Met hem ten reie treden.
--Dat ik mij ook met Roosjes sier',
En in uw' tempel, op mijn lier,
ô Bacchus! u verbreide:
En een beminnelijke maagd,
Die Roosjes om heur' schedel draagt,
Ten blijden dans' geleide!


OP EENEN ZILVEREN KROES.

Wil mij, vernuftige Vulkaan,
Geen wapenrusting voor mijn leden
(Want wat gaat mij Gradívus aan?)
Maar een' Bokaal van zilver smeden.
Wil om den rand geen Firmament,
Orìon, of Kalisto snijden:
(Mij zijn de starren niet bekend;
Ik wil den zouten plas vermijden.)
Maar dat me uw bijtel daar een' wijnstok om vertoon,
Met vruchten, die het hart ververschen;
En Sémeles en Venus zoon,
Die in een gouden kuip de rijpe druiven persen.
[Illustratie]


_ALKAÏSCHE LIERZANG._
OP DE DEUGD.

ô Edel voorwerp onzer bedoelingen,
Volschone Deugd! maar zwaar ter betrachtinge!
Wat is het schoon, voor u te sterven!
't Aakligste, gruuwzaamste wee te lijden!
Den geest bedeelt gij Hemelsche voorrechten,
Meer waard dan 't goud, ja 't eêlst der bezittingen;
En meer dan de edelste geboorte,
't Treffelijkst stamhuis, op prijs te stellen:
Den zinnen deelt gij stille gelatenheid,
En zoete rust meê; kalmte en te vredenheid,
Verkwikkelijker dan de sluimring,
Die den vermoeide de leden koestert.
Om u, om u is 't, dat de onverwinlijke
Gedrochtenschrik, dat Spartes gebroederen
Zo veel verrichtten en verduurden,
Door uwe mogendheid ingenomen.
Door zucht tot u is 't, dat de Dardanier
En Peleus zoon, en Aiax zag sneuvelen,
En 't bloed van duizend andre helden
De oevers des snellen Scamanders verwen.
't Was ook om u, om uwe beminlijkheid,
Dat Smyrnes burger, 't daglicht verliezende,
De glibberige weg der oogen,
Voor de begeerlijkheid werd gefloten:
Maar, door zijn werken eindloos verheerelijkt,
Zo verre 't aardrijk pronkt met bewoneren,
Beschonken hem de Zanggodinnen
Met eene onsterflijkheid, u vereerend.
[Illustratie]


BIJ EENE TEEKENING, VERBEELDENDE DEN OORSPRONG DER SCHILDERKONST:
_IN DE VRIENDENROL DES SCHILDERS * * *._

Nooit moet het denkbeeld van uw' vond,
Nooit uw geheugenis versterven,
Beminnelijke Rozemond!
Wier vlugge hand zich onderwond,
Door losse trekken, duistre verven,
Eens wuften minnaars vluchtig beeld
Te hechten aan 't paneel, waar op zijn schaduw speelt.
De Liefde, roerster van uw' zin,
Wier Godheid uwe kool geleidde,
Gaf u dit edel denkbeeld in;
Als 't lieve voorwerp uwer minn'
Van uw verkleefde lippen scheidde:
Zij deelde, in weêrwil van Natuur,
't Afwezig, 't aanzijn meê; 't verdwijnend, stand en duur.
Zo dit een dartle vlam vermocht,
Laat vriendschap u in deze trekken,
(Hoe ruw en kunsteloos gewrocht)
Een hart, dat ze aan uw hart verknocht,
APELL! het hart eens vriends ontdekken.
Zo blijv' mijn naam u steeds zo waard,
Als ik 't penceel waardeer, dat d'uwen maakt vermaard!
[Illustratie]


TER VIJF EN TWINTIGJARIGE ECHTVIERINGE.

_Aan 't eind van de zaal vertoont zich een Tempel, waar in men het beeld
en Altaar van_ HYMEN _beschouwt._
EEN ZANGER.
Rijst op, rijst op, ô Zangchoralen;
De tijd vermaant ons onzen pligt;
Vervangt den klank der feestbokalen
Met keur en trant van maatgedicht.
EEN STEM _uit den Tempel_.
Treedt toe, treedt toe, ô Zangchoralen!
Ziet Hymens blijde tempelzalen.
Tot uwen feestzang ingericht.
EEN ZANGERES.
Ja viert deez' dag, mijn Zanggenoten,
Die Hymen toegeheiligd is!
Zijn outerchoren, reeds ontsloten,
Onttrekken ons den tragen disch.
BEIDE.
Zingt Hymens roem, ô Zanggenoten!
Zijn we allen uit hem voortgesproten,
Hij eischt dan onze erkentenis.
DE REI,
_bestaande uit Feestgenoten, treedt in den Tempel, en, met palmen in de
handen, 't Altaar omringende, zingt._
Geheiligde echt! behoud der stervelingen!
Wiens zachte boei heel 't menschdom houdt vereend:
Ter uwer eer' is 't dat wij zingen!--
Gij hebt ons 't levenslicht verleend.
_Geheiligde echt .... enz._
Gij schenkt deez' dag, deez' Echtgenoten
In 't blij vernieuwen van den trouwdag hunner jeugd,
In 't aanzien hunner huwlijksloten
De liefelijkste hartevreugd.
Geheiligde echt! behoud der stervelingen!
Wiens zachte boei heel 't menschdom houdt vereend:
Ter uwer eer' is 't dat wij zingen!--
Gij, gij hebt hun dit heil verleend!
't Is u ter eer' dat onze reien
Dit zilvren bruiloftsfeest verbreien.
Mijn tonen, rijst! mijn stem, herneem een dubble kracht,
Een huwlijksfeest is 't feest van 't menschelijk geslacht.
_Een huwlijksfeest is 't feest van 't menschelijk geslacht._
EEN ZANGER, _voorgetreden_.
ô Huwlijksmin! wat waar de onzalige aarde,
Zo niet alom uw invloed waar verspreid?
Wat, zo uw hand ons niet te samen paarde,
De mensch, gedoemd tot aaklige eenzaamheid?
Hij zuchtte, en kwijnde, en zwoegde, in onrust omgedreven,
En walgde van 't genot van 't duurgeschatte leven.
_RECITATIEF_.
Niet anders ligt de zwakke wijngaartrank
Op 't woeste veld bij 't kruipend kruid te kwijnen.
Nooit toont ze een' drop van Bacchus Godendrank
In 't gloeiend rood van groeiende robijnen.
Geen groene bot, gekronkeld om heur' bast,
Zal 't jeugdig hout met dartle kusjes lekken:
Maar neêrgebukt, gekromd door eigen' last,
Moet ze aan den wind een nietig speeltuig strekken.
EEN ZANGERES.
Maar heeft des bouwmans nijvre hand
Haar bij een' frisschen olm geplant,
En aan zijn' stam een' steun geschonken;--
Straks heft zij 't groenend hoofd omhoog,
Om voor ons opgetoogen oog
Op 't luisterrijkst te pronken.
Straks zien we in trotschen purpergloed
Een' tallelozen overvloed
Van frisse en eedle muskadellen
Door liefelijken nektar zwellen.
BEIDE.
Thands is zij 't siersel, de eer en wellust der landouw'
Geworden door haar trouw.
_RECITATIEF_.
Zo is een paar van Echtelingen,
Aan één verknocht door hart en hand.
Een stroom van Hemelzegeningen
Bedauwd hunn' teedren huwlijksband.
Zij juichen in dien lieven kluister
Die, altoos even zacht en even zeer bemind,
Het schittrend goud verdooft in luister
En 't harde diamant in duurzaamheid verwint.
Zij doen zich in hun kroost herleven,
Door aan hun Vaders wakkre neven
Op wie hun deugd wordt voortgeplant,
En Burgers aan den Staat te geven,
En zijn oneindig waard aan 't lieve Vaderland.
DE REI.
ô Heil! onschatbaar heil van Hymens heilgen band!
EEN ZANGER.
Wat kan halen bij de min,
Die 't vereende hart en zin
Van een paar doet samenvloeien,
Dat, in 't bloeien
Van zijns levens lentetijd,
Door een zelfde vlam aan 't gloeien,
Zijne trouw elkander wijdt?
EEN ZANGERES.
Geen spartlend veil in 't welig woud
Kan aan 't omvlochten eikenhout
Zich ooit zo vast verkleven:
EEN ZANGER.
Geen zeilsteen aan het ijzer: ja,
Geen parelschelp, door storm op 't onvrij strand gedreven,
Aan zijne wedergaê:
BEIDE.
Als huwlijksliefde 't hart verkleeft
Aan d'onwaardeerbren schat, in wiens bezit het leeft.
DE REI _herhaalt het slot_.
EEN ZANGERES.
Maar vaster, ja oneindig vaster,
Verbindt hen de echtknoop saam, wier hartsvereeniging
Een vierde van een' eeuwenkring
Ten zegelmerk' ontfing.
EEN ZANGER.
Ja, hoe de tijd het al verbaster',
De huwlijksmin- alleen bezit een hemelkracht,
Die de allesbuigende overmacht
Van dien tyran veracht.
BEIDE.
Zij groeit,
En gloeit:
Zij kent, onsterflijk, geen verouden:
DE REI.
Haar vlammen zijn niet vatbaar voor 't verkouden,
Uit de eeuwge liefdevlam des hemels voortgevloeid.
ZANGER.
Laat duizenden aantreklijkheden,
Waar onze jeugd zich in verblindt,
Door de ongenaê des tijds bestreden,
Verdwenen zijn gelijk de wind;
Geen deugdzaam hart heeft iets bij 't tijdsverloop geleden,
En dit, dit is 't alleen, 't geen 't echtsnoer samenbindt.
Terwijl dees naauwverknochte banden
Door eene reeks van echte panden
Waar meê hun vruchtbre sponde praalt,
Nog naauwer worden toegehaald.
ZANGERES.
Ja, 't is de Liefde voor hun telgen,
De zegen van de huwlijkskoets;
ZANGER.
't Is de onweêrspreekbre zucht des bloeds,
Door geen vermogen uit te delgen:
ZANGERES.
't Is wederzijdsche kindermin:
't Is de inspraak der natuur; waar in
De tederheid der Echtgenoten
Voor 't dierbaar zaad, uit hun gesproten,
Zich t' allen oogenblikk' ontmoet,
Hier in vernieuwt hun hart zijn' onderlingen gloed!
DE REI.
Wat wellust voor een teêr gemoed!
Wat wellust voor een teêr gemoed,
Wanneer 't in 't lachend wicht, wanneer 't in rijper spruiten,
De tederheid van 't echte bloed;
En in het voorwerp van zijn' gloed,
Den oorsprong van zijn kroost ontmoet!
ô Treffend, zielverrukkend zoet!
Wie kan uw zaligheid in flaauwe klanken uiten?
ZANGERES.
ô Echt! ô heilig echtverbond!
Gij hebt deez' dierbren twee dit strelend heil vergond.
Gij schonkt in de aardsche zorg en kommer,
Hun in de omhelzing' van hun kroost,
De teêrste vreugd, den rijksten troost!
Gij hebt hunn' disch gedekt in stille olijvenlommer!
ô Echt! ô heilig echtverbond!
Gij hebt deez' dierbren twee dit strelend heil vergond.
ZANGER.
Vereenden, 't is aan u gegeven,
Geacht, geëerd, geliefkoosd van uw zaad,
(Dat u voor de eedle gift van 't leven
En zo veel weldaân, meer verheven,
Ontbloot van tal, gewicht en maat,
Erkentelijke harten heiligt,
Naar d'onverbreekbren kinderplicht,)
't Genot te minnen van het licht.
Terwijl gij, voor den schrik van 't menschlijk lot beveiligd,
Gerust in d'arm van uw geslacht,
Na frissen ouderdom en hooggeklommen dagen,
De dankbre tranen uwer magen
Op uwen grafsteen wacht.
ZANGERES.
Hoe heerlijk, ach! hoe welbehaaglijk is
De dierbre naam en nagedachtenis
Van oudren, die 't bestaan aan brave telgen schonken!
Wat ongevoelige verleent
Geen tranen aan hun koud gebeent'!
En doet hun tombe niet met frisse bloemen pronken.
_RECITATIEF_.
Geen zachte hyacinth, geen blanke leliebladen,
Geen geurige viool, noch Indiesch balsemhof,
Geen frisse rozengaard, met uchtenddauw beladen,
Haalt in welriekendheid, bij hunn' gerechten lof.
Geen zoete honigzeem kan zo 't verhemelt' strelen,
Als hun geliefde naam der braven tong verheugt.
Het laatste nakroost smaakt, en roemt met luide kelen,
De vruchten van hun deugd.
EEN ZANGER.
Gewis: want zo wij eerbied dragen
Voor hem, dien we in den Heldenzaâl,
Tot ons behoud, het lijf zien wagen
Aan 't woeden van musket en staal:
Indien wij wettige achting tonen
Aan hem, die 't leven ons behoedt;
Wat zijn dan rechtgeaartde zonen
Verplicht aan d'oorsprong van hun bloed?
EEN STEM _van binnen_.
Laat af, Gespelen, staakt uw zingen;
't Is Hymen reeds genoeg verbreid.
Toont nu deez' Echtverbondelingen,
Wien vijf en twintig zonnekringen
De kruin met zilvren glans omringen,
De blijken van uw tederheid.
DE REI _herhaalt_.
't Is genoeg, laat af van zingen
Hymen werd genoeg verbreid.
_Zij scharen zich in twee rijen, waar van de voorste zich tot de
Echtgenoten wendt met het volgend_
_RECITATIEF_.
ô Welvereenden! wien we op deez' gewenschten stond,
Na 't tijdsverloop van dertienhonderd weken,
De fakkel van uw trouwverbond
Ten tweeden male zien ontsteken!
Duldt, dat uw maagschap, in dees rij',
U hare oprechte beden wij',
Uit een welmeenend hart gesproten.
Hoe kleen een gaaf 't ook zij, een wensch,
Indien hij invloed heeft op 't welzijn van een' mensch,
Zijt, tot aan 't late graf, de zaligste Echtgenoten!
DE REI.
Zo moet ge in 't volste zielsgenoegen
Bij dit uw tweede Bruiloftsfeest
De derde Huwlijksviering voegen,
In de eigen bloei en kracht van lichaam beide en geest!
Zo doen nog vijf en twintig jaren
Op 't blinkend zilver van uw hairen
Ook eens de gouden Echtkroon staan!
Zo moet ge niet dan laat, van 't levenslicht verzadigd,
En door des Hemels gunst geduurzaam beweldadigd,
Het algemeene lot der menschheid ondergaan!
EEN ZANGER.
Zo juiche uw echte sponde in bloesemrijke struiken!
EEN ANDER.
Zo moet een dankbaar kroost uw stervende oogen luiken!
EERSTE RIJ.
Dit wenscht uw vriend, uw bloedverwant,
Die uwen disch versiert.
EEN STEM.
De menschheid, welker feest in 't uwe wordt gevierd.
TWEEDE RIJ.
En dit 's de wensch van 't lieve Vaderland,
Dat uit uw' vruchtbren echt zich burgers op ziet kweken.
ALLEN.
Gij, Hemel! laat uw milde hand
d'Oprechten wensch van bloedverwant,
Van vriendschap, menschheid, Vaderland,
Geen heuchlijke uitkomst doen ontbreken!
_RECITATIEF_,
_voor de Kinderen._
En ons, wie plicht en dankbaarheid
Aan 't Ouderlijke hart zo naauw, zo teêr verbinden,
Wat vergt ons 't Bruiloftsfeest, dus staatlijk toebereid,
Te voegen bij den wensch van zo veel dierbre vrinden?
Wat wensch? wat heilbeê?--Hemel, ach!
Wat kan uw kroost voor zich van 's Hoogsten gunst verlangen;
Dan 't dier geluk, van, dag aan dag
De blijken van uw tederheid te ontfangen?
Het blaakt voor u in kinderlijke minn'.
Uw heil is 't zijn; uw rampen zijn zijn plagen.
Gij hebt ons hart gevormd, mijne Ouders; leest daarin,
't Is u geheel plichtmatig opgedragen.
DE REI
_treedt ten Tempel en omringt Hymens beeld en Altaar._
Hymen, Hymen, bron van 't leven,
En behouder der natuur!
Wil in dit gelukkig uur
't Echte paar op nieuw verkleven;
Geef hunn' banden kracht en duur:
Laat uw heilig hemelvuur
Altoos door hunn' boezem zweven!
DE ZANGERESSEN
_omhangen het Altaar met bloemen._
Hymen, Hymen, bron van 't leven!
Laat het u gewijd altaar,
Onder plechtig feestgebaar
Met dit bloemfestoen omgeven,
Door de jonge maagdenschaar
Tot eene echtkroon saamgeweven.
DE ZANGERES, _die den krans omhangen heeft_.
Zo moet hun huwlijksband altoos
De glorende en satijnen blaâren
Der verschgeplukte lenteroos
In bloei en zachtheid evenaren!
DE REI, _onder 't ontsteken van 't Altaar_.
Gij, behouder der natuur,
Gij, van wien wij 't licht ontfingen!
Hymen, Hymen, wien wij zingen!
In deez' blijden Tempelmuur
Wijden deze jongelingen,
Die uw Outerchoor omringen,
U dit blakend offervuur.
DE ZANGER, _die 't vuur ontstoken heeft_.
Zo moet de huwlijksmin oneindig sterker branden
In 't teder hart van dit vereenigd paar,
Dan de offervlam, die onze handen
Ontstaken op dit echtaltaar!
ALLEN.
_Zo moet de huwlijksmin oneindig sterker branden
In 't teder hart van dit vereenigd paar,
Dan de offervlam, die onze handen
Ontstaken op dit echtaltaar!
Zo moet hun huwlijksband altoos
De glorende en satijnen blaâren
Der verschgeplukte lenteroos
In bloei en zachtheid evenaren!_
(_Zij doen eenen statigen ommegang om het brandend Altaar._)
_Hymen, Hymen, bron van 't leven!
En behouder der natuur!
Wil in dit gelukkig uur
't Echte paar op nieuw verkleven;
Geef hunn' banden kracht en duur:
Laat uw heilig hemelvuur
Altoos door hunn' boezem zweven!_
_Zo moet hun huwlijksband altoos, enz._
_Zo moet de huwlijksmin oneindig sterker branden, enz._
[Illustratie]


INHOUD.

OFFERZANG. Bladz. 3
AAN CINTHIA. 13
OP _WEISSES TONEELSPEL_, ROMEO EN JULIA. 25
KUPIDO OP DE VLUCHT. 29
AAN DEN HEER * * *. 31
AAN DAFNE. 34
MIJMERING. 35
THYRSIS EN EGLE, _HERDERSZANG_. 39
* * * 47
INGETOOGENHEID. 48
INGETOOGENHEID. 49
LIEFDE. 50
DE LIEFDE EN DE DICHTER. 51
AAN DE LIEFDE. 55
DE ZACHTE KLUISTERS. 58
ANAKREONTISCHE DICHTSTUKJES,
_IN ZANGMAAT_.
Aan de Zangkunst. 59
_MIJN CYTHER_. 63
_AAN DE AVONDSTAR_. 64
_OP EENE ROOS_. 65
_DE TAAL DER MIN_. 68
_DE LIEFDE_. 69
_DE SCHONE KUNNE_. 71
LIERZANGEN _NA, OF IN DEN SMAAK VAN_ ANAKREON.
_Bedrieglijk Mededogen_. 73
_Beklag_. 75
_De Liefde_. 78
_Aan mijne Luit_. 79
_Liefde_. 81
_De Pijlen der Liefde_. 82
_Aan eene Schone_. 83
_Aan den Nachtegaal_. 84
_Vergangklijkheid van het Genoegen_. 85
_Het Goud_. 87
_Op de Minnaars_. 88
_Op eene Duif_. 89
_Op de Roos_. 91
_Op de Roos_. 94
_Op de Roos_. 95
_Op eenen zilveren Kroes_. 96
_OP DE DEUGD_. 97
_DE OORSPRONG DER SCHILDERKONST_. 99
TER VIJF EN TWINTIGJARIGE ECHTVIERINGE. 101
* * * * *
KUNDIGEN ZULLEN UIT DE OORSPRONGKLIJKE STUKKEN, IN DEZEN
BONDEL VERVAT, DE VERTALINGEN EN VERRE NAVOLGINGEN KENNEN:
VOOR VREEMDELINGEN IN DE OUDE EN NIEUWERE LETTERKUNDE ZOU
MEN ZE NUTLOOS ONDERSCHEIDEN.


BERICHT VAN DE UITGEVEREN.

_De Dichtstukjes, in deez' kleenen bondel vervat, zijn niet door den
Schrijver geschikt geweest om immer het licht te zien. Doch, daar een
afschrift derzelven, toevallig in vreemde handen geraakt, onder eenige
lieden van smaak bekend, vermenigvuldigd, en verspreid wierd, bereidde
men zich in het heimlijk, die toevertrouwde panden door de Drukpers
gemeen te maken.--Op deze wijze gedreigd door eenen waarschijnlijk
gebrekkigen Druk, hoedanige diergelijke vruchten der gewinzucht
gewonelijk zijn; die doorgaands de beste verzen door de lompste
onachtzaamheden misvormen, en de eer eens Dichters, bij Lezers, van de
vervalsching der uitgave onkundig, bezwalken; zo heeft de Heer * * * ons
wel willen toestaan, dezen Algemeenen Druk (ter voorkoming' van
zodanigen onechten, als te wachten stond) na zijn oorsprongkelijk
Handschrift te doen vervaardigen, en daar toe 't gebruik van eenige door
hem-zelv' geëtste Vignetten vergund, welke de bewijzen van echtheid met
zich brengen._
[Illustratie]


CORRECTIES

pagina originele tekst correctie
viii in de Minnedichtten, in de Minnedichten,
31 PALMAE VETERVMQVE PALMAS VETERVMQVE
You have read 1 text from Dutch literature.
  • Parts
  • Mijn verlustiging - 1
    Total number of words is 4177
    Total number of unique words is 1637
    30.5 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    51.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Mijn verlustiging - 2
    Total number of words is 4037
    Total number of unique words is 1660
    28.0 of words are in the 2000 most common words
    41.5 of words are in the 5000 most common words
    47.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Mijn verlustiging - 3
    Total number of words is 3725
    Total number of unique words is 1461
    35.1 of words are in the 2000 most common words
    49.2 of words are in the 5000 most common words
    56.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Mijn verlustiging - 4
    Total number of words is 2997
    Total number of unique words is 1202
    33.7 of words are in the 2000 most common words
    47.0 of words are in the 5000 most common words
    54.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.