Granida - 10

الفاظ کی کل تعداد ہے 2855
منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1720
24.2 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
36.3 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
42.0 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
geven (sich-), 16, I.
ghevoecht (fraey-), 1328.
ghevoelen, meening, 1713.
ghewach, gemoedsbeweging, 1243.
gewaegen, 1128.
gheweldt (groot-), 157; macht, 607.
ghewenscht, uitverkoren, dierbaar, 949.
ghewinnen, 24.
ghewrocht, bewerkt, 367.
gissen, oordeelen, 1005.
glas (het-), 1151, 1696.
gloeyen, 112.
gnorten, knorren, 129.
godt, 897, 1133. Vgl. Ovid. Fasti VI, 5.
godtheyt, 1252. Vgl. A. 1245.
goed, n. pl., vruchten, 982. Kil. fruges, fructus terrae, annona.
goedich, zachtmoedig, 688.
goedicheyt, minzaamheid, 1131; meegevendheid, 450; genade, 571.
gouwe (van-), 1767. A.
gram, 1684.
gras, 1340. A.
grijns, masker, 1234.
groen, jong, frisch, 101. A.; onervaren, 434.
grof, 642.
grof (te-) maken, 86.
grondeloos, 1311, 1625.
grondt, het diepste van het hart, 1128, passim,
groot, 923;--(van geluid) 1315; 1611.
grootachtbaerheyt, 1835; A. 544. 355.
grootachting, eerbied, 1139.
grootmoedich, edel, van verheven aard, 585, 947.
grootsch, 351.
grouwelijck, 1479.
guyr, 149.
gulde, 871, 1370.
gunnen, schenken, 103.
Haest, spoedig, 1388, 1780.
haghen, pl., 42.
haylich, rein, onschuldig, "integer", 405; ook "gelukkig"?
halve-vrouw, 625.
hantering, het doen, 632.
handtghebaer, dat waarmee men zich bezig houdt, 785. A.
hardicheydt, plur., 932.
harte (in zijn-), 901.
hartje, 13.
hartseer, 1167.
hartsen, genit. v. hart, 1621, 1770.
heerlijck, prachtig, feestelijk, 1259. 493.
heerschappie, A. 578. 1862.
heet, 1053.
heften op, vat krijgen op, 1198.
hei, 1540, 1547, 1555.
heylsaem, heilaanbrengend, 1129.
hel, 1323, 1365.
helas, 732, 734, 882. 1670: las.
helen, verbergen, 381.
hellen, 596.
hen, van hier, 991.
henenvaren, 1780.
hersien, 724.
het = er, 243.
heusheyt, edelmoedigheid, 1736: minzaamheid, 490, 278;--(van zede):
humane wellevendheid, 426. 348, 350.
hielen (de-) lichten, 608.
hippelen, 214.
hoe wel, 1144 A.
hoofsch, 1516.
hooft (op iemants-) iets keeren, 953;--(over 't-) sien, 313.
hooch, aanzienlijk, hooggezeten, 1113, 1544.
hooch setten, 728.
hoochaerdich, stout, fier, 540.
hoonen, 1678.
hoop, plur., 1452.
houden, 1409.
houdt, halt! 523, 1463, 1464.
houwelijck, 1478.
huwlijck (het-) maken, 1350.
Indien, 1251, A.--1592.
ingheboren, 1058.
inghesoghen, 1088.
in midden, 1195.
innebrengen, opleveren, 792, 1185.
innemen met, 962.
innerijden, inhalen, 266.
innerlijck, 1155.
inplanten, 1089.
inprenten, 621.
yder (: wyder), ieder, 987.
yet wat, 1115.
yl, ijdel: nietswaardig, 452, 678, 1928.
yverich, vurig, 553, 1303.
Jacht, span, 1062.
jaer, plur., 971.
jaghen, 80. I.
jeughde, 177.
jeuckeringh, 231.
jonst, 252, 397, 1155. 1478: jonnen.
Juppijn, 853: Juppiter.
Kallen, praten, 421.
kanten ('s werelts-), 588.
kars, 112.
keeren, 953, 1532, 1805; (de straf-) op, 1645.
kennen, leeren kennen, 504; erkennen, 684; onderkennen, 1495.
kenner, 690.
kennis draeghen, ingelicht zijn, 1636;--ontfangen van, 1615.
keur van wapenen, 699.
keurich, met zorg kiezend, 1801.
klaer, 1316, 1336, 1365;--goudt, 436.
klaer (een huwelijck-) maken, 822.
klateren, 621.
kleen, 505, 507, 1709, 1857.
kleynmoedicheyt, kleingeestigheid, bekrompenh., 451.
klem, 642.
cloeckmoedigh, 1132, 1654.
knaghen, 1040.
knoopen, 1631.
koelen (zijn moedt-), 1684.
coets, slaapstede, 1378.
komen, c. Inf., 73, 156.
komen (over eenen-), 141.
komen (te vooren-), ontmoeten, te beurt vallen, 194.
commerlijck, bezwarend, drukkend, 1855.
kort (te-), doen, 108.
korten (in stukken-), 557;--: de vleugels, 132.
corts daer op, 1308;--nae, 1779.
crachten, A. 1434, 1612.
crachtich, 1224.
krackeel, 705.
cranck, krachteloos: gebroken (v.h. oog), 1554.
krencken, letsel toebrengen, 1628. 169, 180.
cristallinigh, 280.
croon, 18; de groote--, 564.
kroonen, 1321.
kruydt, 1061.
quaedt, 59, I., 70.
qualijck, 388, 519.
qualijckvaert, 1109.
quam = ging, 1698.
queelen, 214, 1775.
quel, 553.
quellen, 1218.
quetsen, 1101.
Lachen (er om-), 669.
laech, 282, 300, 1520, 1577;--gheboren, 356;--gheseten, 1187.
laeuw, 1586.
land (op 't-), 62, 71. I.
las, helaas, 1670.
last, moeielijkheid, nood, 1669, 1763.
laster, schande, 1547.
laten, verlaten, 1509, 1724; nalaten, 688. 1704.
laurentack, 1321, 1371.
leedt, 162.
leedt zijn, 329.
leyd, onaangenaam, 731. A; 878.
leyden (hem), zich laten leiden, 1743.
leyden (ten strijde-), 1011.
leydstar, poolster, 1591. A.
lecker, kwajongen, 691.
lenten, 713.
lesen, uitzoeken, 1802.
leur, beuzelingen, 801. Vgl. Bilderd., Oudem.
leur (te-) stellen, 57, I. 1452.
leven, 1319.
leven, (met iemand-), 1604.
levend, 716.
levendich, 1498, 1630.
leveren, 1500, 1501.
licht, wuft, lichtvaardig, 255. 1487.
lichtvaerdich, onstandvastig, 25.
lieftallicheyt, 582.
lieven, 887, 1446, 1480, 1800.
lijden, 39, I.
lijden (hem), genoegen nemen met, 866, 1164.
lijf, lichaam, 1298.
lijckewel, evenwel, 284.
lodderlijck, verleidelijk, 125; aanvallïg, 373.
lofgeklanck, 588.
loflijck, 575.
lock, 160.
loncken, 378.
loom, langzaam, 131.
loopen, c. Inf., 47, 60.
loos, ijdel, 1574.
lot, deel, 1347.
luycken ('t ooch), 1686.
luym, plur., neigingen, aard, 1333.
lusteloos, 1526.
lustigh, 141.
Machten (van-), 879.
maeght, 21.
maecken, 171; strijdt-, 1624*: huwlijck-, 1350; rekeninghe-, 109.
maer, 1199; blijde-, 958.
maer, 258.
maet, plur., 1799.
matighen, op de juiste maat brengen. 291.
matten, 1049.
meebrengen, 1412.
meeghesel, 597.
meenen (sonder-), 5.
meerder, 725, 1671.
melden, verraden, 4, 28, 401.
menghen, 360, 757, 1796.
merch, 't binnenste, 1088.
mercken, goed zien, 522; opmaken, 1275; 365. A.
mercklijck, klaarblijkelijk, 1806.
middel (door wat-), 19. I.
midden in, 1327.
mijden (sich), zich ontzien, sparen, 1012.
mijnen, zich toeëigenen, 991.
mild, 1449.
min, 1518, 1750: nog minder.
min (in-) als een oogenblick, 1228.
minnen, 16: plur. van min.
minste (niet de-), 1220.
missen, 21: het mist mij: ik vergis mij.
misvallen, 1479: plur. van "misval", ramp, of Infinit.
mits, met dat, zoodra als, 1050.
moedich, fier, 683.
moedt, hartstocht, 653; verlangen, 553; overmoedige gezindheid,
667. 1684.
moedeloosheyt, gebrek aan zelfgevoel, 675.
moeyelijck, afmattend, 553.
moeyen, lastig vallen ergens mee, 1598.
moeyte, verdriet, lijden, 1866.
moeten: ik moest: 1271.
moghen, kunnen, 81, 89, 235, 324, 490, 729, 1577, 1860.
moghentheyt, 544. A.
momme-vollick, 437.
moordich, 1325.
morgeliedt, aubade, 394.
mortel, gruis, 692.
Naecken, 958, 1192.
naeckt, 1090.
naer, somber, donker, zwart, 1060, 1126.
naer en nae, passim: 852, 1067, 1068, 1088 (naer ligghen), 1144.
naeren, 1104.
naesaet, 1015.
naest, adj., 532.
naevertellen (iets niet-), 680.
natuyre, 307, 313, 356.
natuyren, 210, A.
nauilijcx, bijna nooit, 12, I.
nauw, 1023.
nauwt (als 't-), 636: desnoods.
nechtig, ijverig, 1208.
nederich, 1178: laech gheseten (1187).
neyghen, 1121.
nemen aen = nemen van, 1250.
nemmermeer, nooit, 15, 1602. 1758; nooit meer, 1489.
net, zuiver gevormd, 115, 763, 1330.
nevens, 1038.
niet, niets, 369, 574, 801, 1077.
nieu, 29, I., 1356.
nieuwers, nergens, 1417.
nieuwicheydt, plur., 1414.
nijt noch spijt, 304.
nygend, 1590.
nymphe, 54.
noch, en niet, 282, 612, 1153, 1154, 1252. 1054?
noemen (hooren-), 271.
nood (van-), noodig, 960.
noodich, 876.
nooddruft, 't noodigste, 873.
nootdrufticheydt, plur., 986.
nu (hoe-)?, 1078.
nut, 163.
nutheydt, 1185.
Oeffenen, bedrijven, uitoefenen, 627; zich inspannen, 783, A.
oefening, uitoefening, 625.
of, indien: passim;--schoon, 244.
of, af, 85.
offeren, 1644.
oft, 21, 25.
oyt, wel eens, 442.
olykleurt, olijfkleurig, 1331. A.
omkeeren, 1416.
ommekomen, 486: nu 't omme komt: nu het te laat is.
onbeproefd, 857.
onbescheyden, redeloos, 1457.
onbesuyst, 655.
onbevleckt, 448, 803, 1683.
onbeweecht, 177, 656.
ondanck weten, euvel duiden, 662.
ondergaen, vleiend overhalen, 714.
onderling, 794.
onderrechten, met verstandige redenen troosten, 60, I.--1217, 1483,
1713.
ondersoeck doen, 1231.
ondertasten, onderzoeken, 735.
ongaerne, 528. Zie gaarne.
onghelijck, 1667.
ongheluck, plur., 1034.
onghemeten, 1161.
onlijdsaem van, ongeduldig, 569. Impatiens c. gen.
onnoselheyt, argeloosheid, 449. A.
onnut, 133.
ontbeeren, 152, 1726.
ontdecken, 1127, 1700.
onthaelen, inhalen, 87, I.--752.
ontydich, buitensporig, onmatig, 710. Kil. intemperans, intemperatus,
immoderatus.
ontkennen, niet weten? 585.
ontladen, bevrijden, 278.
ontlasken (sich), van elkaar gaan, zich openen, 1369.
ontmoeten, gebeuren, 691.
ontrusten, 1594.
ontsegghen, uitdagen, 25, I. 908; weigeren, 1744.
ontsich, ontzag, 582.
ontsmeken, 550.
ontslaen, laten varen, 608; verlossen, 945.
ontslaen (hem), c. accus., zich bevrijden van, 1359, 1498.
ontslechten, van gladheid berooven, 117.
ontspringhen, op-, losspringen, 1322; (: vreugde), 788.
ontsteken, aanvangen, 1357. 236.
ontsteken, part. v. ontsteken, 236.
ontstellen, buiten den normalen toestand brengen, 1314.
ontucht, buitensporige handelingen, 1019.
ontwapenen (sich-), 950.
onvernoechelijck, 143.
onvrede (t'-), in onrust, 1301.
onwaert, verachtelijk, 370.
oorbaer, nuttig, dienstig, 1406.
oordeel, uitspraak, 1004.
oordelaers, 690. A.
oord'len, 1286.
oorkonden, verklaren, 1710.
oorloochsvolck, 634.
oorlof, verlof om te vertrekken, 1513.
oorsake, 38. I.
op, open, 1322; 4, 17, 30, I.
opdoen, voor den dag brengen, opsporen, 40.
opghetooghen, 1318.
opheffen, aanheffen, 1368.
opofferen, 73, I.
oppervoocht, 661.
oppervriendtschap, 1797.
oprecht, goed, juist, 1005, 1017; 1128: òprecht?
oprekenen, oprakelen, 711.
opset, voornemen, plan, 470, 703.
opsichtich, wat de oogen tot zich trekt, schitterend, 1175.
opsteken, aanwakkeren, 635. Vgl. opstoken.
opstutsen, aanporren, 70. I.
ouderdom (dorre-), 152.
oudtheyt, 178.
outs-bekent, 715.
overdaad, plur., 400.
overdwaelsch, buitensporig, verwaten, 676, 922.
overeenkomen, 598.
overgaen, 17.
overgevenheyt tot, 573.
overgoten (: v.d. slaap), 1309.
overigh, overmatig, 962.
overkijcken, 1377.
overkomen, 168.
overladend, met zorgen overstelpend, 1854.
overlast, geweld, heftigheid, 1201; te zware last, 736. 74, I. 1459.
overleden, gepasseerd, 1809.
overleveren, 64, I.
overvloed, plur.?, 984.
overweghen, 1184.
Pack, 639.
passen op, letten, acht slaan, op, 547.
peynsachtich, 1510.
Persen, Perzië, 1861, passim.
persoon: pronominaal: 856.
pijn, plur., 989.
plaats geven, 1466.
plach, pleegt, 761, A; vgl. 1070.
plaghen, 162, 1038.
pleecht, praet., placht, 1541.
pleghen, 1122.
pleck, pl., 1024; plaats, 1364.
porren, 1599.
praetjens, 237.
pratery, 644.
preken, 1226.
prenten, 1091.
prijs, 1427, 1612.
prins, vorst, 1113, 1501.
prinslijck, vorstelijk, 1531, 1651.
proef, bewijs, 644, 1196.
proeven, ondervinden, smaken, 430, 1180, 1253; ondergaan, 979;
ondernemen, 909.
puffen, lachen om, niet geven om, 622.
puinbergh, 614.
Raedt, besluit, 1422, 1720; overleg, plan, overleggingen, 1162, 1221,
1229, 1717.
raeu, ruw, 922.
raken, 1759: peilen. 226;--aan, 531, 1147.
ramen, vermoeden, 900.
ras, 197, 251.
rasen, krankzinnig zijn, 1383.
rasery, 657.
recht, 444, 1297;--anders, 182.
rechten (hem), zich regelen, 993.
rechtuytheyt, 449.
rechtvaardich, rechtschapen, 1013.
reddeloos, verward, ontsteld, 1538.
rede, plur., reden: de woorden, redeneering, 923, 928, 1342, 1411,
1674;--1707; aanspraak, 599? Vgl. Aant. 1470.
redelijck, 165, 1091.
reden, 653, 864, 894, 1086, 1466;--599, 861. 1707. Vgl. Aant. 1470.
ree, 1509.
regenen (: jonste), 1072.
rekeninghe maken dat, 109.
recken, 1026.
reppen, 74.
rest, 1848.
--rijck, 364.
rijck, machtig, 1720.
rijcke, 1014.
rijcklijck, 1130.
rijsen, opstaan ('s morgens), 1237, 1255.
ritseling, minnedrift, 716.
rock, kleed, gewaad, 120, 159.
roo corale, 1332.
roof, het buit maken, nemen, 706.
roosenhoedt, rozenkrans, 374.
rootse, rots, 1138, 1226.
rouw, verdriet, 1809.
rouwen (laten-) 1474.
ruymte, (met-), 558.
Sachten, 1395.
sadt, 1811.
saken, 1757.
salich-makend, 1176.
salighen, 795, 1798.
saluw, taankleurig, leelijk, 182.
samenghegroeyt, 641, 1553. concretus.
samenspannen (sich-), vereenigen, 154.
schael (in juste-). 1184.
schade, jammer, 7.
schaduw-mildt, 1589.
schaduthroon, 384: zie Aant.
schalck, 386.
scharp, 1235.
scheyden, 1660.
schennen, bederven, 296.
scheuren, 656.
schichtich, overhaast, 1284.
schielijck, op eens, 1315; plotseling, 1523.
schim, schaduw, 818.
schoon, al, ook, 244.
schoonpratich, 1450.
schoveling, verschoveling, 488. A.
schulp, 368.
schutten, tegenhouden, 1814.
schuwen, 1191.
zede, 426.
seechbaer, de overwinning verleenend, 1424. nikephoros.
zeên, de wijze van spreken en handelen, manier v. zijn, gezindheid,
karakter, 676, 1341. mores.
segghen (te-) hebben in, 884.
selfs, zelf, 1518: passim.
selsaem, 84, I. 1130.
selschap, 1512.
senden (ter hellen-), 914.
seynden aen, 21. I.
setten (het ooghe-) op, 1435.
-sieck, 1530.
siel, 913.
sien (van binnen-), 22.
sin, plur., verstand. 1277; neiging, 1289: zintuigen, 1310. 1026,
1139, 955.
sin (uyt den) stellen, 833;--(in den-) ligghen, 723.
sint, 935.
slachten, 268.
slaen, vechten, 698, 942; treffen, 1315.
slaepen (v.d. maan), 1065.
slaven, slaaf zijn, 1576;--aen: dienen, 1602, A.
slecht, gering, 1522, 1546; eenvoudig, 281; onnoozel, 254.
slechten, verijdelen, 1482.
slechtheyt, ordinairheid, 452.
sleep, gevolg, 2. I.
slippen, 581, 653.
slissen, 1004.
slooven om, 312.
smaecken, ondervinden, 227. 1849.
smalen, 1403.
smijten, 1491.
sneuvel, ongeluk, 434.
soen, 86.
soet, lief, 435; aangenaam, 426; 1338, 1584 etc.
sonderlingh, bijzonder, 1840.
soo, als--dan, 389-393, A.; toen, 1696: conj. temp.; zoodanig, 291,
daar, 1565.
sorgh draghen, 873.
sorghvaerdich, 854.
sorgvuldich, 580.
spaeren, 1392.
speelsieck, 1530.
spijsen, 1572.
spijt, verdriet, 55.
spoeyen (sich-), 925, 1241.
spook, collect., 55, I.: geheimzinnige, buitengewone vertooningen.
spraeck (sonder-), 927.
spreecken, c. acc., 551.
spreken met, 72, I.
staedich, 466.
staegh, 533. 540, 1852.
staek, grenspaal, 996.
staeken, een eind maken aan, 1815, 1827.
staen (lustich-), 141.
staen aen, 549.
staessy, feestpraal, 1258.
staet, toestand, 1626; maatschappelijke stand, 36, I. 1802;
waardigheid, rang, stand, 1725, 1861; ambt, post, 1507, 1714 331,
344.
staetdochters, 321.
stam, afkomst, 1156.
stee (blijvend-), 1510.
steecken (de trompette-), 937.
stellen (in rust-), 1538; (in vrede-), 1838; (ten toon-), 1130, 1832.
steuren, dwarsboomen, 1477. 1001.
steuren (hem), 1404; ontevreden morren.
stieren, 582, 1126.
stijf, 703.
stick, stuk, ontwerp, plan, 1227.
stil, 139.
stof, 1530.
stom, 1065.
stonden (van-) aen, 1255.
straet, weg, 411.
stram, 231.
strang, hard, drukkend, 665
strecken, zich uitstrekken (naar), 555, 1026. tendere.
strengh, strak, 1580; onwrikbaar, 619: hartstochtelijk, 963.
strenghelijck, met geweld: regelrecht, 1494.
strengher, strengelaar, 1797.
strijdt (den-) alleen hebben, 1664:--maecken, 1642.
strijcken, weggaan, wegtrekken, 1376.
strick, 1579, 1580.
stroocken, 113.
stucken zijn, 1654.
suf, 131.
sulck, 639, 632.
sulcx, 364.
sus, sus, 81.
suur, 257.
swack, sterk aangedaan. 963.
swaer, 559, 802, 811.
swaerheydt, kommer, 189.
swaeger, schoonzoon, 1746.
swichten, 607.
swijghen, 1616.
Talen, trachten, 517.
tapissery, behangsel, 1324. Vgl. Palamedes, III, Rei, 81-83.
te pas (wel-), adj. 1121.
teder, verwijfd, 623; niet fleurig, 183; gevoelig, 754, A. 1588.
teerbeweecht, lichtbewogen, 719.
teghendeel (in-) van, 1846.
teghen-reên, 1223: -sen, 1069; -teecken, 1339; -vryer, 25 I.;
-wicht, 1186.
tegenheyt, tegenzin, 1526. 350.
teghenstaen, 697, A.
telgh, 43.
telle, telganger, 322.
tempel, 1831.
terghen, met geen rust laten, 1063.
t'hans, zoodra als, 1783; terstond, dadelijk, 17.
ty-gheset, 378: Zie de Aant.
tijdt ('t is hoogh), 925;--, gelegenheid (tempus), 1103.
tijdt (noch ter-), 1421.
tijen, plur. = getijde, 205.
tijts-ghelijcke, gelijke in leeftijd, "evenouder", 1781.
tijtverlies, 1247.
tyen, 1534.
tyrannije, plur., 1037.
toe (hoe nu-), wat nu? hoe nu? 1471 A., 1633.
toe (nu-), 1628. A.
toedenken, 1774.
toeëyghenen, 1619.
toeghesloten (v.d. zinnen), 1310.
toekomen, 1689.
toelegh, collect.: voornemens, 1482;
toelegghen, 883.
toghen, toonen, 1071.
treden, (m. voeten-), 674.
treffend, 1454 A.
trecken uyt, 794;--(voetsel), 556.
treken, plur., 714.
troetel-kunste, 627.
trony, 1330, 1554.
throon des hemels, 1348, 1438.
troonen, 257.
troost, 1737, 1842.
trouwe, echt, 1769.
trouwen, 583.
trouwen, waarlijk, zeker, 1870.
tsamen, 641.
tsidderen, 1319.
t'sint, 1615.
vond, middel 245.
voochdy, macht, 603.
voocht, meester, heer, 1139.
voor, 1509. A.
voorganghen, voorafgegaan, 1092.
voor heen, vooruit, 1595; vooruitgaande, 1747.
voorhouden, 1706.
voorjaghen, wegjagen, 311.
voorsicht, wijsheid, 1212.
voorsichtich, wijs, 579; met wijsh. vooruitziende, 1335, A.
voorstaen, c. dat. pers., toelijken, 1768. vgl. 418.
voorstandt, verdediging, handhaving, 641.
voort, voorts, verder, 1482; aanstonds, 96, 1256.
vorder, verder: 744: "die verder gaan", vgl. 873.
vouw (sonder-), 449.
vrede, genade, 1745.
vreden (te-), met vree, 99.
vreemdelingh, 295.
vrees ('s werelts-), 606.
vry, wel. versterk. partikel.
vryage, 28, A.
vrybuyten, 158.
vryer, 1353.
vroemoeder, vroedvrouw, 1244.
vrolijck, 148, 150, 286, 339, 459.
vrolijckheyt, plur., 359.
vroom, rechtschapen, 1290; standvastig, 1458.
vroomheyt, dapperheid, 645, 646.
vrouw, gebiedster. 1256, 1299, 1600; mijn--, 415.
vrundt, 104.
Waerd, kostbaar, 1515. 1143, 1194, 1729.
waerden (hooch van-), onwaardeerbaar, 1398, 1736.
waerdy, 643.
waerheydt (buyten-), 190.
waerheydt van woorden, 450
waernemen, belagen, 52; gebruiken, 1209.
wachten, 631.
wacker, 123.
walghen van, 1497.
walscher, buitenlander, 922.
wanckelbaer, 1487.
wanderen, reizen, trekken, 1512.
wapen, interject.: wee! 1549.
wapenen, harnas, "arma", 40, I. 923; collect., 1546.
warrich, verdeeld, oneenig, 1579.
wederpaer, gelijke. 1294. Kil. compar, consors.
weeck, plur., 713.
weeck, 624.
weelde, genot, 427.
weer, tegenstand, 1454: A.
weere (te-) raken, 76, I.
weg (zijn-) volghen, 78.
weerlichten, schitteren, 1591.
weerliefde, 514, 1351, A.
wechdraghen, wegvoeren, 1647.
weyden, 305
wel ongetwijfeld, 319, 376, 472, 474.
wel, 1392, A,
welfsel, 1324.
weligh, 118.
welcoom, 1583; wellekom, 144; wellekoom, 86, I.
wellust, genoegen, genot, 107, 204, 408. Vgl. 376.
wel lusten, 376.
wellustich, heerlijk, 147; verrukkelijk, 1357.
welvaert: ruimer dan nu, 1109: vgl. qualijckvaert.
wel zijn, 473, 474.
wenden (hem) om, 1230; -tot, 1341.
wenschen (goe morgen-), 144.
wenschen om, 38.
wentelen (hem) in, 567.
werelt, 151, 206.--werlt, 1497.
werck maeken van, ophef maken van, 1676. A. Kil. magnifacere,
magnipendere rem aliquam; Gheen werck maecken van parvifacere,
parvipendere, nihilpendere, floccipendere, negligere rem aliquam.
weten, wijsheid, 861, 1497.
weten (ondanck-), 662.
wetenschap, wijsheid, 1403.
wijs worden, c. obj., 485.
wijslijck, met wijsheid, 904, 1337.
wil (om dies-), daarom, 161, 169.
willen, 331, 924: conjunctief.
willich, 1506, 1647.
winnen, 53. I., 1144, 1216.
wins, 584.
winste, aandeel, 865.
winter (de wreede-), 161.
wispeltuyricheyt, 256.
woeden op, 1648.
woedich, 686, 439, 1656.
woelend, 1307.
wol, 1783.
woon (metter-), 1206.
worden: hij wordt 530, 1094, 1515, 1633, 1723, 1766 = hij wert 701,
844 (rijm), 1137 (rijm), 1718 = hij wart (: hart), 1618.
worden (om rasende te-) zijn, 57. I.
woudt ('t groene-), 141.
wraeckrasende dorst, 1548.
wrang, 664.
wreedt, 161, 664.
wrochten, 367.
wuft, bewegelijk, 214.
wullepsch, dartel, 9.



AANTEEKENINGEN

[1] Geschreven 1890.--Opmerking: Waar in het volgende de uitgaaf
van Hooft's Gedichten door Leendertz wordt aangehaald, is de
oorspronkelijke, niet de tweede, door Dr. F.A. Stoett herziene,
druk bedoeld.
[2] Enkele namen althans mogen wij den lezer niet onthouden. Uit de
XVe eeuw kennen wij enkel nog CORREGGIO'S Cefalo. In 1545 voerde
CINTHIO, de schrijver van het beroemde novellenboek Hecatommithi
zijn satyrdrama Egle op, dat niet ten onrechte èn als Land-, èn
als Satyrspel tot de soort gerekend wordt. Tien jaar later volgde
BECCARI'S Il Sagrifizio. Wederom na tien jaar verscheen LOLLIO'S
L'Aretusa, daarop Lo Sfortunato van ARGENTI. ONGARO vormde Aminta
tot een Visschersdrama: Alceo om. Tusschen Aminta en den Pastor fido
liggen o.a. Il Pentimento amoroso van LUIGI GROTO en INGEGNERI'S La
Danza di Venere. De XVIIe eeuw laten wij hier onaangeroerd. Alleen
dit nog: in 1615 waren er al een 80 en voor het jaar 1700 al
meer dan 200 herdersspelen ("aussi absurdes pour la plupart qu'
insipides". Meegedeeld door Vict. Cherbuliez in zijn artikel Le Tasse,
son centenaire et sa légende, [Revue des deux Mondes, 15 Mei 1895],
uit Carducci, Teatro di Torgu. Tasso, edizione critica, 1895).
[3] Maar zie Cherbuliez in zijn aangehaald artikel (naar aanleiding
van de (toen) nieuwste onderzoekingen omtrent Tasso): Aucun poète
n'a mieux chanté l'amour idéal, tragique et souverain--; mais ce
dévot n'était pas pratiquant. Les poètes de sa sorte sont ainsi
faits que les passions qu'ils peignent le mieux, sont celles qu'ils
ressentent le moins, et qu'ils voudraient pouvoir ressentir. Ce rêve
les tourmente; ils s'en delivrent en le mettant en vers.--Le Tasse
est convenu lui-même que sa jeunesse se passa tout entière dans les
servitudes amoureuses; mais il a dit aussi que, "prompt à s'enflammer,
excessif dans ses désirs, il était le plus changeant, le plus divers,
le plus versatile des hommes". En zoo voorts. "Ce poète idéaliste
n'a connu en réalité d'autre amour que celui qui est l'étoffe de la
nature, brodée par l'imagination."
[4] Een eigenaardig verschijnsel in de Literatuurbeschouwing der
XIXde eeuw is het onvermogen om Cats te begrijpen, te zien, te
waardeeren. Hoe moeten wij dit beoordeelen bij Potgieter? Anders
was het bij een man en letterkenner als wijlen J.A.F.L. Baron van
Heeckeren, die 20 jaar geleden Cats zag en beoordeelde als men zien
kan in zijn opstel Vader Cats, meegedeeld in Taal en Letteren V,
73-106. Een eigen oordeel, tègen Potgieter en Jonckbloet, handhaafde
ook een ander man die meetelt: J.T. Oosterman in zijn Lezing Jacob Cats
als Volksdichter verdedigd, 1877. En Halbertsma! Zie ook Dr. A. Kuyper,
Het Calvinisme en de Kunst 31-39, 83-87. Duidelijk merkbaar is het,
dat de opinie omtrent Cats verandert.--1890.--1906: Zie nu de opstellen
over Cats van Koopmans, Kalff en Buitenrust Hettema.
[5] Jonckbl.
[6] Zie onze Bijlage.
[7] Maar vgl. Dr. Worp, Een onbekend Lofdichtje van Bredero in
't Leidsche Tijdschr. IX: uit C. Kina's opdracht van Heliodorus'
Moorenlandsche Geschiedenissen aan Rodenburg, gedat. 22 Dec. 1609,
blijkt, dat de Trouwe Batavier toen "onlangs", dus zeker nog in 1609
ten tooneele geweest is. Naar Kina's oordeel is er niemand geweest,
"of hy en heeft de gedachtenis van dien met groote vernoegingh int
binnenste van zijn herte behouden" etc.
[8] Men mag aannemen dat BREDERO'S vierde liefde, waartoe de Angeniet
in betrekking staat, in 1616 en 1617 valt. In den winter van 1617 zette
hij zijn hart op Madalena Stockmans, zijn vijfde. Dat de Angeniet
een groot aantal plaatsen herhaalt uit de Lof vande Ryckdom (1613,
26 October) en de Lof vande Armoede (1614, 4 Januari), voorkomende
in de Nederduytsche Rijmen, (door Dr. J. te Winkel aangewezen),
kan wel geen reden zijn om het hekeldrama vroeger te stellen.
[9] Veel in het eerste bedrijf van Granida is ontleend aan den Pastor
Fido,--een en ander aangewezen bij Leendertz.
[10] Huygens vertaalde 1623 een groot gedeelte van 't eerste
Bedrijf. Dit was zijn bijdrage tot de komplete vertaling, die hij,
met behulp van eenige "van onse kloeckste Jonge letterluyden", van
plan was tot stand te brengen: zie bij Worp de oorspronkelijke en
de latere "Voormaning" tot het fragment, I, 284-285. Vgl. Jorissen,
Huygens, 153-156.
[11] Bredero's ingenomenheid met Granida bewijzen anders niet slechts
zijn liederen op de wijze van "Windeken daer het Bosch af drilt" en
"Ghy lodderlijcke Nymphen soet", maar ook een lied in De Groote Bron
der Minnen, waar hij zijn beminde als Granida aanspreekt en zich-zelf
als "slaaf en pagie" stelt. De inhoud en de toon van dit Amoreus
Liedeken herinneren aan Hooft's spel. Zeker staat het in verband met
zijn liefde voor Madalena Stockmans (1617 en 1618).
[12] Evenwel, Hooft is niet zoo'n uit den hemel gevallen wonder, als
hij, bij onze gebrekkige historiekennis vroeger scheen. Verwey bracht
(1895) Jonker Jan van der Noot aan 't licht en--"zonder hèm was er geen
Hooft geweest": "Gedichten van Jonker Jan van der Noot, met Inleiding
en Aanteekeningen. Vgl. Kalff in Gesch. v. d. Nederl. Letteren in
de XVIe eeuw, II.--1906: Vermeylen, Leven en Werken van Jonker Jan
van der Noot, 1899. Over den Nederduytschen Heticon van 1610: het
voorloopige bij Kalff, XVIe Eeuw, II, en te Winkel's opstel in het
Leidsche Tijdschrift, XVIII (1899).
[13] Het beste over Hooft als vertegenwoordiger der Renaissance,
en over het karakter der Renaissanceletteren is Huet's Hooft's
Poëzie (Litt. Fantasiën en Kritieken XVIII); Land van Rembrand II,
2; 3, XXX-XXXV; H.C. Poot (Litt. F. en Kr. I). Verder, Kalff,
Gesch. v.d. Nederl. Letteren in de XVIe eeuw; J. te Winkel's
Bladzijden; A.S. Kok, P.C. Hooft in Venetië en Florence; Verwey in de
drie boekjes Hooft, Bredero, R. Visscher-Feitama en in zijn Inleiding
tot Vondel en Gedichten van J. van der Noot; goede opmerkingen in
Moltzer's opstel in Studiën en Schetsen.--1906: Kalff's Studiën
over Nederlandsche dichters der 17e eeuw, Koopman's opstellen
over Hooft, Vondel e.a. in Taal en Letteren, ten deele verzameld
in zijn Letterkundige Studiën (Hooft als Allegorist; Vondel als
Christen-synbolist), 1906; Vermeylen's Jan van der Noot; Kalff's
opstellen over Vondel in het Leidsche Tijdschrift, en zijn Literatuur
en Tooneel te Amsterdam in de XVIIe eeuw.
[14] Over den invloed van Italië op Hooft zie A. S. Kok, P.C. Hooft
in Venetië en Florence, in Elsevier's Maandschr. 1893.
[15] Uit: Toeëigening aan mijn Vrouw. 1605. Leendertz, I 54.
[16] 1603.
[17] Leendertz I, 30: aan W. B. 1602 of 1603.
[18] Leendertz I, 21: aan C. B. 1602?
[19] Leendertz I, 37: 1603 of 1604.
[20] Leendertz I, 35: Weet yemant beter saus als honger tot de
spijsen. Voor Ida Quekel 23 Nov. 1603. Vgl. Leendertz, I, 34: Voor
Ida Quekel, strophe I, II. Vgl. met Granida 298-299, str. X van liet
Lied op den Rijkdom.
[21] Vgl. vooral Granida's zang in bedrijf V.
[22] Vgl. Granida 363-368 met str. IX in het Lied op den Rijkdom,
LEENDERTZ I, 36.
[23] Rey van Iofferen, bedrijf III; vers 279-300; etc.
[24] Zie Velsen en Baeto passim, met name den Rey van Iofferen in
het IVe bedrijf van het eerste, en dien in het tweede bedrijf van
het andere.
[25] Leendertz I, 53: aan A. S. 1605; Baeto, Rey van Nonnen, IIe
bedrijf.
[26] Leendertz I, 54: Sang, aan A. J. S 1605; 58: Sang, aan
A. J. S. 1606; 46-48: Op Brechje vande Spiegels graf, 1605. Vgl. ook
آپ نے ڈچ سے 1 متن پڑھا ہے ادب۔
اگلا - Granida - 11
  • حصے
  • Granida - 01
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4267
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1531
    36.0 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    52.0 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    58.8 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 02
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4393
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1574
    36.0 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    52.1 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    61.0 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 03
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4356
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1446
    38.5 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    53.2 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    62.8 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 04
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4051
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1518
    20.6 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    27.9 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    32.4 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 05
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4120
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1530
    21.1 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    29.7 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    34.9 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 06
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4087
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1453
    21.9 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    28.3 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    32.5 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 07
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4031
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1593
    25.8 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    36.5 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    41.6 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 08
    الفاظ کی کل تعداد ہے 4281
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1662
    33.0 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    47.3 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    52.9 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 09
    الفاظ کی کل تعداد ہے 3579
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1763
    28.8 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    39.9 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    45.5 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 10
    الفاظ کی کل تعداد ہے 2855
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1720
    24.2 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    36.3 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    42.0 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 11
    الفاظ کی کل تعداد ہے 3510
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 1409
    27.9 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    37.3 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    42.6 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔
  • Granida - 12
    الفاظ کی کل تعداد ہے 260
    منفرد الفاظ کی کل تعداد ہے 175
    51.9 الفاظ 2000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    58.1 الفاظ 5000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    63.7 الفاظ 8000 سب سے عام الفاظ میں ہیں
    ہر بار فی 1000 سب سے عام الفاظ کے الفاظ کی فیصد کی نمائندگی کرتا ہے۔