Johannes Bogerman Willem Baudartius Gerson Bucerus Jacobus Rolandus Hermannus Faukelius Petrus Cornelisz Festus Hommius Antonius Walaeus
Statenvertaling - 2
Statenvertaling - 2 - 37
Totalt antal ord är 4494
Totalt antal unika ord är 886
53.1 av orden finns i de 2000 vanligaste orden
70.2 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden
77.4 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
aarde, om Zich sterk te bewijzen aan [degenen], welker hart
volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van
nu af zullen oorlogen tegen u zijn.
10. Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem in het
gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe
onderdrukte Asa [enigen] uit het volk ter zelfder tijd.
11. En ziet, de geschiedenissen van Asa, de eerste met de laatste,
ziet, zij zijn beschreven in het boek der koningen van Juda en
Israel.
12. Asa nu werd, in het negen en dertigste jaar van zijn koninkrijk,
krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn krankheid;
daartoe ook zocht hij den HEERE niet in zijn krankheid, maar
de medicijnmeesters.
13. Alzo ontsliep Asa met zijn vaderen; en hij stierf in het een en
veertigste jaar zijner regering.
14. En zij begroeven hem in zijn graf, dat hij voor zich gegraven had
in de stad Davids, en leiden hem op het bed, hetwelk hij gevuld
had met specerijen, en dat van verscheidene soorten, naar
apothekerskunst toebereid; en zij brandden over hem een gans
grote branding.
1434
2. Kronieken
Hoofdstuk 17
1. En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte
zich tegen Israel.
2. En hij leide krijgsvolk in alle vaste steden van Juda, en leide
bezettingen in het land van Juda, en in de steden van Efraim, die
zijn vader Asa ingenomen had.
3. En de HEERE was met Josafat; want hij wandelde in de vorige
wegen zijns vaders Davids, en zocht de Baals niet.
4. Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn
geboden, en niet naar het doen van Israel.
5. En de HEERE bevestigde het koninkrijk in zijn hand, en gans
Juda gaf Josafat geschenken; en hij had rijkdom en eer in
menigte.
6. En zijn hart verhief zich in de wegen des HEEREN; en hij nam
verder de hoogten en de bossen uit Juda weg.
7. In het derde jaar nu zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot
Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel, en
tot Michaja, opdat men zou leren in de steden van Juda.
8. En met hen de Levieten, Semaja en Nethanja, en Zebadja, en
Asael, en Semiramoth, en Jonathan, en Adonia, en Tobia, en
Tob-adonia, de Levieten, en met hen de priesters Elisama en
Joram.
9. En zij leerden in Juda, en het wetboek des HEEREN was bij
hen; en zij gingen rondom in alle steden van Juda, en leerden
1435
onder het volk.
10. En een verschrikking des HEEREN werd over alle koninkrijken
der landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen
Josafat.
11. En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het
opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee, zeven
duizend en zevenhonderd rammen, en zeven duizend en
zevenhonderd bokken.
12. Alzo nam Josafat toe, en werd ten hoogste groot; daartoe
bouwde hij in Juda burchten en schatsteden.
13. En hij had veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden,
kloeke helden in Jeruzalem.
14. Dit nu is hun telling, naar de huizen hunner vaderen. In Juda
waren oversten der duizenden: Adna de overste, en met hem
waren driehonderd duizend kloeke helden.
15. Naast hem nu was de overste Johanan; en met hem waren
tweehonderd en tachtig duizend;
16. Naast hem was Amasia, de zoon van Zichri, die zich vrijwillig
den HEERE overgegeven had; en met hem waren tweehonderd
duizend kloeke helden.
17. En uit Benjamin was Eljada, een kloek held; en met hem
tweehonderd duizend, die met boog en schild gewapend waren.
18. En naast hem was Jozabad; en met hem waren honderd en
tachtig duizend, ten krijge toegerust.
19. Dezen waren in den dienst des konings; behalve degenen, die de
koning in de vaste steden door gans Juda gezet had.
1436
2. Kronieken
Hoofdstuk 18zxc
1. Josafat nu had rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde
zich aan Achab.
2. En ten einde van [enige] jaren toog hij af tot Achab naar
Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in
menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem
aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead.
3. Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat, den koning
van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En hij
zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is,
zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in dezen krijg.
4. Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als
heden naar het woord des HEEREN.
5. Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, vierhonderd
mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead
ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op,
want God zal hen in de hand des konings geven.
6. Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN,
dat wij van hem vragen mochten?
7. Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man,
om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij
profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is
Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge
niet alzo.
1437
8. Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal
haastelijk Micha, den zoon van Jimla.
9. De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten
elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het
plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten
profeteerden in hun tegenwoordigheid.
10. En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren hoornen
gemaakt, en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij de
Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben.
11. En al de profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar
Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE
zal hen in de hand des konings geven.
12. De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot
hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten zijn, uit een mond,
goed tot den koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk als van een
uit hen, en spreek het goede.
13. Doch Micha zeide: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft,
hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken!
14. Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem:
Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of
zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult
voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden.
15. En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u
bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de waarheid, in den
Naam des HEEREN?
16. En hij zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid op de bergen,
gelijk schapen, die geen herder hebben; en de HEERE zeide:
Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis
1438
in vrede.
17. Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet
gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?
18. Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag
den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir,
staande aan Zijn rechter [hand] en Zijn linkerhand.
19. En de HEERE zeide: Wie zal Achab, den koning van Israel,
overreden, dat hij optrekke, en valle te Ramoth in Gilead?
Daarna zeide Hij: Deze zegt aldus, en die zegt alzo.
20. Toen kwam een geest voort, en stond voor het aangezicht des
HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide
tot hem: Waarmede?
21. En Hij zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den mond
van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult
ook vermogen; ga uit, en doe alzo.
22. Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond van
deze uw profeten gegeven, en de HEERE heeft kwaad over u
gesproken.
23. Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha op
het kinnebakken, en hij zeide: Door wat weg is de Geest des
HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te spreken?
24. En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden dag, als gij
zult gaan van kamer in kamer, om u te versteken.
25. De koning van Israel nu zeide: Neemt Micha, en brengt hem
weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des
konings;
26. En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het
gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid, en met
1439
water der bedruktheid, totdat ik met vrede wederkom.
27. En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, zo
heeft de HEERE door mij niet gesproken. Verder zeide hij:
Hoort, gij volken altegaar!
28. Alzo toog de koning van Israel, en Josafat, de koning van Juda,
op naar Ramoth in Gilead.
29. En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld
heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan.
Alzo verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in den
strijd.
30. De koning nu van Syrie had geboden aan de oversten der
wagenen, die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen
kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen.
31. Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat zagen,
dat zij zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen rondom
hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE hielp hem,
en God wendde hen van hem af.
32. Want het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen, dat het
de koning van Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden.
33. Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, en schoot
den koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier.
Toen zeide hij tot den voerman: Keer uw hand en voer mij uit
het leger, want ik ben verwond.
34. En de strijd nam op dien dag toe, en de koning van Israel deed
zich met den wagen staande houden tegenover de Syriers, tot
den avond toe; en hij stierf ter tijd, als de zon onderging.
1440
2. Kronieken
Hoofdstuk 19
1. En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder naar
zijn huis te Jeruzalem.
2. En Jehu, de zoon van Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en
zeide tot den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze helpen, en
die den HEERE haten, liefhebben? Nu is daarom over u van het
aangezicht des HEEREN grote toornigheid.
3. Evenwel goede dingen zijn bij u gevonden; want gij hebt de
bossen uit het land weggedaan, en uw hart gericht om God te
zoeken.
4. Josafat nu woonde in Jeruzalem; en hij toog wederom uit door
het volk, van Berseba af tot het gebergte van Efraim toe, en deed
hen wederkeren tot den HEERE, hunner vaderen God.
5. En hij stelde richters in het land, in alle vaste steden van Juda,
van stad tot stad.
6. En hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het
gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij u in de
zaak van het gericht.
7. Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt
waar, en doet het; want bij den HEERE, onzen God, is geen
onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van
geschenken.
8. Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem [enige] van de Levieten,
en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen van Israel,
1441
over het gericht des HEEREN, en over rechtsgeschillen, als zij
weder te Jeruzalem gekomen waren.
9. En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo in de vreze des
HEEREN, met getrouwheid en met een volkomen hart.
10. En [in] alle geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden
wonen, tot u zal komen, tussen bloed en bloed, tussen wet en
gebod, en inzettingen en rechten, zo vermaant hen, dat zij niet
schuldig worden aan den HEERE, en een grote toornigheid over
u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig
worden.
11. En ziet, Amarja, de hoofdpriester, is over u in alle zaak des
HEEREN; en Zebadja, de zoon van Ismael, de vorst van het huis
van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden, de
Levieten, voor uw aangezicht; weest sterk en doet het, en de
HEERE zal met den goede zijn.
1442
2. Kronieken
Hoofdstuk 20
1. Het geschiedde nu na dezen, dat de kinderen Moabs, en de
kinderen Ammons, en het hen [anderen] benevens de
Ammonieten, kwamen tegen Josafat ten strijde.
2. Toen kwamen er, die Josafat boodschapten, zeggende: Daar
komt een grote menigte tegen u van gene zijde der zee, uit Syrie;
en zie, zij zijn te Hazezon-thamar, hetwelk is Engedi.
3. Josafat nu vreesde, en stelde zijn aangezicht, om den HEERE te
zoeken; en hij riep een vasten uit in gans Juda.
4. En Juda werd vergaderd, om van den HEERE [hulp] te zoeken;
ook kwamen zij uit alle steden van Juda, om den HEERE te
zoeken.
5. En Josafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het
huis des HEEREN, voor het nieuwe voorhof.
6. En hij zeide: O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet de
God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken
der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand
zich tegen U stellen kan.
7. Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het
aangezicht van Uw volk Israel verdreven, en dat aan het zaad
van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven?
8. Zij nu hebben daarin gewoond, en zij hebben U daarin een
heiligdom gebouwd voor Uw Naam, zeggende:
9. Indien over ons [enig] kwaad komt, het zwaard des oordeels, of
1443
pestilentie, of honger, wij zullen voor dit huis, en voor Uw
aangezicht staan, dewijl Uw Naam in dit huis is; en wij zullen
uit onze benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en
verlossen.
10. En nu, zie de kinderen Ammons, en Moab, en die van het
gebergte Seir, door dewelken Gij Israel niet toeliet te trekken,
als zij uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en
verdelgden hen niet;
11. Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die
Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven.
12. O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons
is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en
wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U.
13. En gans Juda stond voor het aangezicht des HEEREN, ook hun
kinderkens, hun vrouwen en hun zonen.
14. Toen kwam de Geest des HEEREN in het midden der gemeente,
op Jahaziel, den zoon van Zecharja, den zoon van Benaja, den
zoon van Jehiel, den zoon van Matthanja, den Leviet, uit de
zonen van Asaf;
15. En hij zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van
Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt de HEERE tot
ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet vanwege deze
grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Gods.
16. Trekt morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang van
Ziz; en gij zult hen vinden in het einde des dals, voor aan de
woestijn van Jeruel.
17. Gij zult in dezen [strijd] niet te strijden hebben; stelt uzelven,
staat en ziet het heil des HEEREN met u, o Juda en Jeruzalem!
1444
Vreest niet, en ontzet u niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de
HEERE zal met u wezen.
18. Toen neigde zich Josafat met het aangezicht ter aarde; en gans
Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder voor het
aangezicht des HEEREN, aanbiddende den HEERE.
19. En de Levieten uit de kinderen der Kahathieten, en uit de
kinderen der Korahieten, stonden op, om den HEERE, den God
Israels, met luider stem ten hoogste te prijzen.
20. En zij maakten zich des morgens vroeg op, en togen uit naar de
woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat en zeide:
Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in
den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft aan
Zijn profeten, en gij zult voorspoedig zijn.
21. Hij nu beraadslaagde zich met het volk, en hij stelde den
HEERE zangers, die de heilige Majesteit prijzen zouden, voor
de toegerusten uitgaande en zeggende: Looft den HEERE, want
Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid!
22. Ter tijd nu, als zij aanhieven met een vreugdegeroep en lofzang,
stelde de HEERE achterlagen tegen de kinderen Ammons,
Moab, en die van het gebergte Seir, die tegen Juda gekomen
waren; en zij werden geslagen.
23. Want de kinderen Ammons en Moab stonden op tegen de
inwoners van het gebergte Seir, om te verbannen en te
verdelgen; en als zij met de inwoners van Seir een einde
gemaakt hadden, hielpen zij de een den ander ten verderve.
24. Als nu Juda tot den wachttoren in de woestijn gekomen was,
wendden zij zich naar de menigte; en ziet, het waren dode
lichamen, liggende op de aarde, en niemand was ontkomen.
1445
25. Josafat nu en zijn volk kwamen, om hun buit te roven, en zij
vonden bij hen in menigte, zowel have en dode lichamen, als
kostelijk gereedschap, en namen voor zich weg, totdat zij niet
meer dragen konden; en zij roofden den buit drie dagen, want
dies was veel.
26. En op den vierden dag vergaderden zij zich in het dal van
Beracha, want daar loofden zij den HEERE; daarom noemden
zij den naam dierzelver plaats het dal van Beracha, tot op dezen
dag.
27. Daarna keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem weder, en
Josafat in de voorspitse van hen, om wederom met blijdschap tot
Jeruzalem te komen; want de HEERE had hen verblijd over hun
vijanden.
28. En zij kwamen te Jeruzalem, met luiten, en met harpen, en met
trompetten, tot het huis des HEEREN.
29. En er werd een verschrikking Gods over alle koninkrijken dier
landen, als zij hoorden, dat de HEERE tegen de vijanden van
Israel gestreden had.
30. Alzo was het koninkrijk van Josafat stil; en zijn God gaf hem
rust rondom henen.
31. Zo regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig jaren oud,
als hij koning werd, en hij regeerde vijf en twintig jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, een dochter
van Silhi.
32. En hij wandelde in den weg van zijn vader Asa, en hij week
daarvan niet af, doende dat recht was in de ogen des HEEREN.
33. Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; want het volk
had nog zijn hart niet geschikt tot den God zijner vaderen.
1446
34. Het overige nu der geschiedenissen van Josafat, de eerste en de
laatste, ziet, die zijn geschreven in de geschiedenissen van Jehu,
den zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het boek
der koningen van Israel.
35. Doch na dezen vergezelschapte zich Josafat, de koning van Juda,
met Ahazia, den koning van Israel; die handelde goddelooslijk
in [zijn] doen.
36. En hij vergezelschapte zich met hem, om schepen te maken, om
naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen te Ezeon-geber.
37. Maar Eliezer, de zoon van Dodava, van Maresa, profeteerde
tegen Josafat, zeggende: Omdat gij u met Ahazia vergezelschapt
hebt, heeft de HEERE uw werken verscheurd. Alzo werden de
schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis gaan.
1447
2. Kronieken
Hoofdstuk 21
1. Daarna ontsliep Josafat met zijn vaderen, en werd begraven bij
zijn vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Joram werd koning
in zijn plaats.
2. En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja, en Jehiel, en
Zecharja, en Azarjahu, en Michael, en Sefatja; deze allen waren
zonen van Josafat, den koning van Israel.
3. En hun vader had hun vele gaven gegeven van zilver, en van
goud, en van kostelijkheden, met vaste steden in Juda; maar het
koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene was.
4. Als Joram tot het koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en
zich versterkt had, zo doodde hij al zijn broederen met het
zwaard, mitsgaders ook [enige] van de vorsten van Israel.
5. Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde acht jaren te Jeruzalem.
6. En hij wandelde in den weg der koningen van Israel, gelijk als
het huis van Achab deed; want hij had de dochter van Achab tot
een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN.
7. Doch de HEERE wilde het huis Davids niet verderven, om des
verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en gelijk als Hij
gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te zullen
geven.
8. In zijn dagen vielen de Edomieten af van onder het gebied van
Juda, en zij maakten over zich een koning.
1448
9. Daarom toog Joram voort met zijn oversten, en al de wagenen
met hem; en hij maakte zich des nachts op, en sloeg de
Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der wagenen.
10. Evenwel vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda,
tot op dezen dag; toen ter zelfder tijd viel Libna af, van onder
zijn gebied, want hij had den HEERE, den God zijner vaderen,
verlaten.
11. Ook maakte hij hoogten op de bergen van Juda; en hij deed de
inwoners van Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef Juda [daartoe].
12. Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende:
Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in
de wegen van uw vader Josafat, en in de wegen van Asa, den
koning van Juda, niet gewandeld hebt;
13. Maar hebt gewandeld in den weg der koningen van Israel, en
hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren,
achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook uw
broederen, van uws vaders huis, gedood hebt, die beter waren
dan gij;
14. Zie, de HEERE zal [u] plagen met een grote plage aan uw volk,
en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have.
15. Gij zult ook in grote krankheden zijn, door de krankheid uwer
ingewanden, totdat uw ingewanden uitgaan vanwege de
krankheid, jaar op jaar.
16. Zo verwekte de HEERE tegen Joram den geest der Filistijnen en
der Arabieren, die aan de zijde der Moren zijn.
17. Die togen op in Juda, en braken daarin, en voerden alle have
weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook zijn
kinderen, en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten
1449
werd, dan Joahaz, de kleinste zijner zonen.
18. En na dit alles plaagde hem de HEERE in zijn ingewand met een
krankheid, daar geen genezen aan was.
19. Dit geschiedde van jaar tot jaar, zodat, wanneer de tijd van het
einde der twee jaren uitging, zijn ingewanden met de krankheid
uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden; en zijn volk
maakte hem gene branding, als de branding zijner vaderen.
20. Hij was twee en dertig [jaren] oud, als hij koning werd, en
regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder
begeerd te zijn; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar
niet in de graven der koningen.
1450
2. Kronieken
Hoofdstuk 22
1. En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia, zijn kleinsten
zoon, koning in zijn plaats; want een bende, die met de
Arabieren in het leger gekomen was, had al de eersten gedood.
Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde.
2. Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en
hij regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
was Athalia, een dochter van Omri.
3. Hij wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn
moeder was zijn raadgeefster, om goddelooslijk te handelen.
4. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk het
huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na den dood
zijns vaders, hem ten verderve.
5. Hij wandelde ook in hun raad, en toog henen met Joram, den
zoon van Achab, den koning van Israel, tot den strijd tegen
Hazael, den koning van Syrie, bij Ramoth in Gilead; en de
Syriers sloegen Joram.
6. En hij keerde weder om zich te laten genezen te Jizreel; want
[hij] [had] wonden, die men hem bij Rama geslagen had, als hij
streed tegen Hazael, den koning van Syrie; en Azarja, de zoon
van Joram, den koning van Juda, kwam af, om Joram, den zoon
van Achab, te Jizreel te bezien, want hij was krank.
7. De vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram
kwam; want als hij gekomen was, toog hij met Joram uit tot
1451
Jehu, den zoon van Nimsi, denwelken de HEERE gezalfd had,
om het huis van Achab uit te roeien.
8. Zo geschiedde het, als Jehu het oordeel uitvoerde tegen het huis
van Achab, dat hij de vorsten van Juda en de zonen der
broederen van Ahazia, die Ahazia dienden, vond, en die doodde.
9. Daarna zocht hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was
verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij
doodden hem, en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon
van Josafat, die den HEERE met zijn ganse hart gezocht heeft.
Zo had het huis van Ahazia niemand, die kracht behield tot het
koninkrijk.
10. Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood
was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad van
het huis van Juda om.
11. Maar Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van
Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die
gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een
slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van den
koning Joram, de huisvrouw van den priester Jojada (want zij
was de zuster van Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet
doodde.
12. En hij was bij hen verstoken in het huis Gods zes jaren; en
Athalia regeerde over het land.
1452
2. Kronieken
Hoofdstuk 23
1. Doch in het zevende jaar versterkte zich Jojada, en nam de
oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en
Ismael, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed,
en Maaseja, den zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van
Zichri, met zich in een verbond.
2. Die togen om in Juda, en vergaderden de Levieten uit alle steden
van Juda, en de hoofden der vaderen van Israel, en zij kwamen
naar Jeruzalem.
3. En die ganse gemeente maakte een verbond in het huis Gods,
met den koning; en hij zeide tot hen: Ziet, de zoon des konings
zal koning zijn, gelijk als de HEERE van de zonen van David
gesproken heeft.
4. Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op den
sabbat ingaan, van de priesteren en van de Levieten, zullen tot
poortiers der dorpelen zijn;
5. En een derde deel zal zijn aan het huis des konings; en een derde
deel aan de Fondamentpoort; en al het volk zal in de voorhoven
zijn van het huis des HEEREN.
6. Maar dat niemand kome in het huis des HEEREN, dan de
priesteren en de Levieten, die dienen; die zullen ingaan, want zij
zijn heilig; maar al het volk zal de wacht des HEEREN
waarnemen.
7. De Levieten nu zullen de koning rondom omsingelen, een ieder
1453
met zijn wapenen in zijn hand; en die tot het huis inkomt, zal
gedood worden; doch weest gijlieden bij den koning, als hij
inkomt en uitgaat.
volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van
nu af zullen oorlogen tegen u zijn.
10. Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem in het
gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe
onderdrukte Asa [enigen] uit het volk ter zelfder tijd.
11. En ziet, de geschiedenissen van Asa, de eerste met de laatste,
ziet, zij zijn beschreven in het boek der koningen van Juda en
Israel.
12. Asa nu werd, in het negen en dertigste jaar van zijn koninkrijk,
krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn krankheid;
daartoe ook zocht hij den HEERE niet in zijn krankheid, maar
de medicijnmeesters.
13. Alzo ontsliep Asa met zijn vaderen; en hij stierf in het een en
veertigste jaar zijner regering.
14. En zij begroeven hem in zijn graf, dat hij voor zich gegraven had
in de stad Davids, en leiden hem op het bed, hetwelk hij gevuld
had met specerijen, en dat van verscheidene soorten, naar
apothekerskunst toebereid; en zij brandden over hem een gans
grote branding.
1434
2. Kronieken
Hoofdstuk 17
1. En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte
zich tegen Israel.
2. En hij leide krijgsvolk in alle vaste steden van Juda, en leide
bezettingen in het land van Juda, en in de steden van Efraim, die
zijn vader Asa ingenomen had.
3. En de HEERE was met Josafat; want hij wandelde in de vorige
wegen zijns vaders Davids, en zocht de Baals niet.
4. Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn
geboden, en niet naar het doen van Israel.
5. En de HEERE bevestigde het koninkrijk in zijn hand, en gans
Juda gaf Josafat geschenken; en hij had rijkdom en eer in
menigte.
6. En zijn hart verhief zich in de wegen des HEEREN; en hij nam
verder de hoogten en de bossen uit Juda weg.
7. In het derde jaar nu zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot
Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel, en
tot Michaja, opdat men zou leren in de steden van Juda.
8. En met hen de Levieten, Semaja en Nethanja, en Zebadja, en
Asael, en Semiramoth, en Jonathan, en Adonia, en Tobia, en
Tob-adonia, de Levieten, en met hen de priesters Elisama en
Joram.
9. En zij leerden in Juda, en het wetboek des HEEREN was bij
hen; en zij gingen rondom in alle steden van Juda, en leerden
1435
onder het volk.
10. En een verschrikking des HEEREN werd over alle koninkrijken
der landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen
Josafat.
11. En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het
opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee, zeven
duizend en zevenhonderd rammen, en zeven duizend en
zevenhonderd bokken.
12. Alzo nam Josafat toe, en werd ten hoogste groot; daartoe
bouwde hij in Juda burchten en schatsteden.
13. En hij had veel werks in de steden van Juda, en krijgslieden,
kloeke helden in Jeruzalem.
14. Dit nu is hun telling, naar de huizen hunner vaderen. In Juda
waren oversten der duizenden: Adna de overste, en met hem
waren driehonderd duizend kloeke helden.
15. Naast hem nu was de overste Johanan; en met hem waren
tweehonderd en tachtig duizend;
16. Naast hem was Amasia, de zoon van Zichri, die zich vrijwillig
den HEERE overgegeven had; en met hem waren tweehonderd
duizend kloeke helden.
17. En uit Benjamin was Eljada, een kloek held; en met hem
tweehonderd duizend, die met boog en schild gewapend waren.
18. En naast hem was Jozabad; en met hem waren honderd en
tachtig duizend, ten krijge toegerust.
19. Dezen waren in den dienst des konings; behalve degenen, die de
koning in de vaste steden door gans Juda gezet had.
1436
2. Kronieken
Hoofdstuk 18zxc
1. Josafat nu had rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde
zich aan Achab.
2. En ten einde van [enige] jaren toog hij af tot Achab naar
Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in
menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem
aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead.
3. Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat, den koning
van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En hij
zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is,
zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in dezen krijg.
4. Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als
heden naar het woord des HEEREN.
5. Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, vierhonderd
mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead
ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op,
want God zal hen in de hand des konings geven.
6. Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN,
dat wij van hem vragen mochten?
7. Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man,
om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij
profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is
Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge
niet alzo.
1437
8. Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal
haastelijk Micha, den zoon van Jimla.
9. De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten
elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het
plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten
profeteerden in hun tegenwoordigheid.
10. En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren hoornen
gemaakt, en hij zeide: Zo zegt de HEERE: Met deze zult gij de
Syriers stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben.
11. En al de profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar
Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE
zal hen in de hand des konings geven.
12. De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot
hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten zijn, uit een mond,
goed tot den koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk als van een
uit hen, en spreek het goede.
13. Doch Micha zeide: [Zo] [waarachtig] [als] de HEERE leeft,
hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken!
14. Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem:
Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of
zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult
voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden.
15. En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u
bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de waarheid, in den
Naam des HEEREN?
16. En hij zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid op de bergen,
gelijk schapen, die geen herder hebben; en de HEERE zeide:
Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis
1438
in vrede.
17. Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet
gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?
18. Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag
den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir,
staande aan Zijn rechter [hand] en Zijn linkerhand.
19. En de HEERE zeide: Wie zal Achab, den koning van Israel,
overreden, dat hij optrekke, en valle te Ramoth in Gilead?
Daarna zeide Hij: Deze zegt aldus, en die zegt alzo.
20. Toen kwam een geest voort, en stond voor het aangezicht des
HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden. En de HEERE zeide
tot hem: Waarmede?
21. En Hij zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den mond
van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult
ook vermogen; ga uit, en doe alzo.
22. Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond van
deze uw profeten gegeven, en de HEERE heeft kwaad over u
gesproken.
23. Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha op
het kinnebakken, en hij zeide: Door wat weg is de Geest des
HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te spreken?
24. En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden dag, als gij
zult gaan van kamer in kamer, om u te versteken.
25. De koning van Israel nu zeide: Neemt Micha, en brengt hem
weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des
konings;
26. En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het
gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid, en met
1439
water der bedruktheid, totdat ik met vrede wederkom.
27. En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, zo
heeft de HEERE door mij niet gesproken. Verder zeide hij:
Hoort, gij volken altegaar!
28. Alzo toog de koning van Israel, en Josafat, de koning van Juda,
op naar Ramoth in Gilead.
29. En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld
heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan.
Alzo verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in den
strijd.
30. De koning nu van Syrie had geboden aan de oversten der
wagenen, die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen
kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen.
31. Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat zagen,
dat zij zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen rondom
hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE hielp hem,
en God wendde hen van hem af.
32. Want het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen, dat het
de koning van Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden.
33. Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, en schoot
den koning van Israel tussen de gespen en tussen het pantsier.
Toen zeide hij tot den voerman: Keer uw hand en voer mij uit
het leger, want ik ben verwond.
34. En de strijd nam op dien dag toe, en de koning van Israel deed
zich met den wagen staande houden tegenover de Syriers, tot
den avond toe; en hij stierf ter tijd, als de zon onderging.
1440
2. Kronieken
Hoofdstuk 19
1. En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder naar
zijn huis te Jeruzalem.
2. En Jehu, de zoon van Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en
zeide tot den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze helpen, en
die den HEERE haten, liefhebben? Nu is daarom over u van het
aangezicht des HEEREN grote toornigheid.
3. Evenwel goede dingen zijn bij u gevonden; want gij hebt de
bossen uit het land weggedaan, en uw hart gericht om God te
zoeken.
4. Josafat nu woonde in Jeruzalem; en hij toog wederom uit door
het volk, van Berseba af tot het gebergte van Efraim toe, en deed
hen wederkeren tot den HEERE, hunner vaderen God.
5. En hij stelde richters in het land, in alle vaste steden van Juda,
van stad tot stad.
6. En hij zeide tot de richters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het
gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij u in de
zaak van het gericht.
7. Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt
waar, en doet het; want bij den HEERE, onzen God, is geen
onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van
geschenken.
8. Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem [enige] van de Levieten,
en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen van Israel,
1441
over het gericht des HEEREN, en over rechtsgeschillen, als zij
weder te Jeruzalem gekomen waren.
9. En hij gebood hun, zeggende: Doet alzo in de vreze des
HEEREN, met getrouwheid en met een volkomen hart.
10. En [in] alle geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden
wonen, tot u zal komen, tussen bloed en bloed, tussen wet en
gebod, en inzettingen en rechten, zo vermaant hen, dat zij niet
schuldig worden aan den HEERE, en een grote toornigheid over
u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig
worden.
11. En ziet, Amarja, de hoofdpriester, is over u in alle zaak des
HEEREN; en Zebadja, de zoon van Ismael, de vorst van het huis
van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden, de
Levieten, voor uw aangezicht; weest sterk en doet het, en de
HEERE zal met den goede zijn.
1442
2. Kronieken
Hoofdstuk 20
1. Het geschiedde nu na dezen, dat de kinderen Moabs, en de
kinderen Ammons, en het hen [anderen] benevens de
Ammonieten, kwamen tegen Josafat ten strijde.
2. Toen kwamen er, die Josafat boodschapten, zeggende: Daar
komt een grote menigte tegen u van gene zijde der zee, uit Syrie;
en zie, zij zijn te Hazezon-thamar, hetwelk is Engedi.
3. Josafat nu vreesde, en stelde zijn aangezicht, om den HEERE te
zoeken; en hij riep een vasten uit in gans Juda.
4. En Juda werd vergaderd, om van den HEERE [hulp] te zoeken;
ook kwamen zij uit alle steden van Juda, om den HEERE te
zoeken.
5. En Josafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het
huis des HEEREN, voor het nieuwe voorhof.
6. En hij zeide: O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet de
God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken
der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand
zich tegen U stellen kan.
7. Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het
aangezicht van Uw volk Israel verdreven, en dat aan het zaad
van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven?
8. Zij nu hebben daarin gewoond, en zij hebben U daarin een
heiligdom gebouwd voor Uw Naam, zeggende:
9. Indien over ons [enig] kwaad komt, het zwaard des oordeels, of
1443
pestilentie, of honger, wij zullen voor dit huis, en voor Uw
aangezicht staan, dewijl Uw Naam in dit huis is; en wij zullen
uit onze benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en
verlossen.
10. En nu, zie de kinderen Ammons, en Moab, en die van het
gebergte Seir, door dewelken Gij Israel niet toeliet te trekken,
als zij uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en
verdelgden hen niet;
11. Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die
Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven.
12. O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons
is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en
wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U.
13. En gans Juda stond voor het aangezicht des HEEREN, ook hun
kinderkens, hun vrouwen en hun zonen.
14. Toen kwam de Geest des HEEREN in het midden der gemeente,
op Jahaziel, den zoon van Zecharja, den zoon van Benaja, den
zoon van Jehiel, den zoon van Matthanja, den Leviet, uit de
zonen van Asaf;
15. En hij zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van
Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt de HEERE tot
ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet vanwege deze
grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Gods.
16. Trekt morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang van
Ziz; en gij zult hen vinden in het einde des dals, voor aan de
woestijn van Jeruel.
17. Gij zult in dezen [strijd] niet te strijden hebben; stelt uzelven,
staat en ziet het heil des HEEREN met u, o Juda en Jeruzalem!
1444
Vreest niet, en ontzet u niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de
HEERE zal met u wezen.
18. Toen neigde zich Josafat met het aangezicht ter aarde; en gans
Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder voor het
aangezicht des HEEREN, aanbiddende den HEERE.
19. En de Levieten uit de kinderen der Kahathieten, en uit de
kinderen der Korahieten, stonden op, om den HEERE, den God
Israels, met luider stem ten hoogste te prijzen.
20. En zij maakten zich des morgens vroeg op, en togen uit naar de
woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat en zeide:
Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in
den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft aan
Zijn profeten, en gij zult voorspoedig zijn.
21. Hij nu beraadslaagde zich met het volk, en hij stelde den
HEERE zangers, die de heilige Majesteit prijzen zouden, voor
de toegerusten uitgaande en zeggende: Looft den HEERE, want
Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid!
22. Ter tijd nu, als zij aanhieven met een vreugdegeroep en lofzang,
stelde de HEERE achterlagen tegen de kinderen Ammons,
Moab, en die van het gebergte Seir, die tegen Juda gekomen
waren; en zij werden geslagen.
23. Want de kinderen Ammons en Moab stonden op tegen de
inwoners van het gebergte Seir, om te verbannen en te
verdelgen; en als zij met de inwoners van Seir een einde
gemaakt hadden, hielpen zij de een den ander ten verderve.
24. Als nu Juda tot den wachttoren in de woestijn gekomen was,
wendden zij zich naar de menigte; en ziet, het waren dode
lichamen, liggende op de aarde, en niemand was ontkomen.
1445
25. Josafat nu en zijn volk kwamen, om hun buit te roven, en zij
vonden bij hen in menigte, zowel have en dode lichamen, als
kostelijk gereedschap, en namen voor zich weg, totdat zij niet
meer dragen konden; en zij roofden den buit drie dagen, want
dies was veel.
26. En op den vierden dag vergaderden zij zich in het dal van
Beracha, want daar loofden zij den HEERE; daarom noemden
zij den naam dierzelver plaats het dal van Beracha, tot op dezen
dag.
27. Daarna keerden alle mannen van Juda en Jeruzalem weder, en
Josafat in de voorspitse van hen, om wederom met blijdschap tot
Jeruzalem te komen; want de HEERE had hen verblijd over hun
vijanden.
28. En zij kwamen te Jeruzalem, met luiten, en met harpen, en met
trompetten, tot het huis des HEEREN.
29. En er werd een verschrikking Gods over alle koninkrijken dier
landen, als zij hoorden, dat de HEERE tegen de vijanden van
Israel gestreden had.
30. Alzo was het koninkrijk van Josafat stil; en zijn God gaf hem
rust rondom henen.
31. Zo regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig jaren oud,
als hij koning werd, en hij regeerde vijf en twintig jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, een dochter
van Silhi.
32. En hij wandelde in den weg van zijn vader Asa, en hij week
daarvan niet af, doende dat recht was in de ogen des HEEREN.
33. Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; want het volk
had nog zijn hart niet geschikt tot den God zijner vaderen.
1446
34. Het overige nu der geschiedenissen van Josafat, de eerste en de
laatste, ziet, die zijn geschreven in de geschiedenissen van Jehu,
den zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het boek
der koningen van Israel.
35. Doch na dezen vergezelschapte zich Josafat, de koning van Juda,
met Ahazia, den koning van Israel; die handelde goddelooslijk
in [zijn] doen.
36. En hij vergezelschapte zich met hem, om schepen te maken, om
naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen te Ezeon-geber.
37. Maar Eliezer, de zoon van Dodava, van Maresa, profeteerde
tegen Josafat, zeggende: Omdat gij u met Ahazia vergezelschapt
hebt, heeft de HEERE uw werken verscheurd. Alzo werden de
schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis gaan.
1447
2. Kronieken
Hoofdstuk 21
1. Daarna ontsliep Josafat met zijn vaderen, en werd begraven bij
zijn vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Joram werd koning
in zijn plaats.
2. En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja, en Jehiel, en
Zecharja, en Azarjahu, en Michael, en Sefatja; deze allen waren
zonen van Josafat, den koning van Israel.
3. En hun vader had hun vele gaven gegeven van zilver, en van
goud, en van kostelijkheden, met vaste steden in Juda; maar het
koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene was.
4. Als Joram tot het koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en
zich versterkt had, zo doodde hij al zijn broederen met het
zwaard, mitsgaders ook [enige] van de vorsten van Israel.
5. Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde acht jaren te Jeruzalem.
6. En hij wandelde in den weg der koningen van Israel, gelijk als
het huis van Achab deed; want hij had de dochter van Achab tot
een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN.
7. Doch de HEERE wilde het huis Davids niet verderven, om des
verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en gelijk als Hij
gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te zullen
geven.
8. In zijn dagen vielen de Edomieten af van onder het gebied van
Juda, en zij maakten over zich een koning.
1448
9. Daarom toog Joram voort met zijn oversten, en al de wagenen
met hem; en hij maakte zich des nachts op, en sloeg de
Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der wagenen.
10. Evenwel vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda,
tot op dezen dag; toen ter zelfder tijd viel Libna af, van onder
zijn gebied, want hij had den HEERE, den God zijner vaderen,
verlaten.
11. Ook maakte hij hoogten op de bergen van Juda; en hij deed de
inwoners van Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef Juda [daartoe].
12. Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia, zeggende:
Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat gij in
de wegen van uw vader Josafat, en in de wegen van Asa, den
koning van Juda, niet gewandeld hebt;
13. Maar hebt gewandeld in den weg der koningen van Israel, en
hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren,
achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook uw
broederen, van uws vaders huis, gedood hebt, die beter waren
dan gij;
14. Zie, de HEERE zal [u] plagen met een grote plage aan uw volk,
en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have.
15. Gij zult ook in grote krankheden zijn, door de krankheid uwer
ingewanden, totdat uw ingewanden uitgaan vanwege de
krankheid, jaar op jaar.
16. Zo verwekte de HEERE tegen Joram den geest der Filistijnen en
der Arabieren, die aan de zijde der Moren zijn.
17. Die togen op in Juda, en braken daarin, en voerden alle have
weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook zijn
kinderen, en zijn vrouwen; zodat hem geen zoon overgelaten
1449
werd, dan Joahaz, de kleinste zijner zonen.
18. En na dit alles plaagde hem de HEERE in zijn ingewand met een
krankheid, daar geen genezen aan was.
19. Dit geschiedde van jaar tot jaar, zodat, wanneer de tijd van het
einde der twee jaren uitging, zijn ingewanden met de krankheid
uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden; en zijn volk
maakte hem gene branding, als de branding zijner vaderen.
20. Hij was twee en dertig [jaren] oud, als hij koning werd, en
regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder
begeerd te zijn; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar
niet in de graven der koningen.
1450
2. Kronieken
Hoofdstuk 22
1. En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia, zijn kleinsten
zoon, koning in zijn plaats; want een bende, die met de
Arabieren in het leger gekomen was, had al de eersten gedood.
Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde.
2. Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en
hij regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder
was Athalia, een dochter van Omri.
3. Hij wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn
moeder was zijn raadgeefster, om goddelooslijk te handelen.
4. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk het
huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na den dood
zijns vaders, hem ten verderve.
5. Hij wandelde ook in hun raad, en toog henen met Joram, den
zoon van Achab, den koning van Israel, tot den strijd tegen
Hazael, den koning van Syrie, bij Ramoth in Gilead; en de
Syriers sloegen Joram.
6. En hij keerde weder om zich te laten genezen te Jizreel; want
[hij] [had] wonden, die men hem bij Rama geslagen had, als hij
streed tegen Hazael, den koning van Syrie; en Azarja, de zoon
van Joram, den koning van Juda, kwam af, om Joram, den zoon
van Achab, te Jizreel te bezien, want hij was krank.
7. De vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram
kwam; want als hij gekomen was, toog hij met Joram uit tot
1451
Jehu, den zoon van Nimsi, denwelken de HEERE gezalfd had,
om het huis van Achab uit te roeien.
8. Zo geschiedde het, als Jehu het oordeel uitvoerde tegen het huis
van Achab, dat hij de vorsten van Juda en de zonen der
broederen van Ahazia, die Ahazia dienden, vond, en die doodde.
9. Daarna zocht hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was
verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij
doodden hem, en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon
van Josafat, die den HEERE met zijn ganse hart gezocht heeft.
Zo had het huis van Ahazia niemand, die kracht behield tot het
koninkrijk.
10. Toen Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood
was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad van
het huis van Juda om.
11. Maar Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van
Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die
gedood werden, en zette hem en zijn voedster in een
slaapkamer; zo verborg hem Jozabath, de dochter van den
koning Joram, de huisvrouw van den priester Jojada (want zij
was de zuster van Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet
doodde.
12. En hij was bij hen verstoken in het huis Gods zes jaren; en
Athalia regeerde over het land.
1452
2. Kronieken
Hoofdstuk 23
1. Doch in het zevende jaar versterkte zich Jojada, en nam de
oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en
Ismael, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed,
en Maaseja, den zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van
Zichri, met zich in een verbond.
2. Die togen om in Juda, en vergaderden de Levieten uit alle steden
van Juda, en de hoofden der vaderen van Israel, en zij kwamen
naar Jeruzalem.
3. En die ganse gemeente maakte een verbond in het huis Gods,
met den koning; en hij zeide tot hen: Ziet, de zoon des konings
zal koning zijn, gelijk als de HEERE van de zonen van David
gesproken heeft.
4. Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op den
sabbat ingaan, van de priesteren en van de Levieten, zullen tot
poortiers der dorpelen zijn;
5. En een derde deel zal zijn aan het huis des konings; en een derde
deel aan de Fondamentpoort; en al het volk zal in de voorhoven
zijn van het huis des HEEREN.
6. Maar dat niemand kome in het huis des HEEREN, dan de
priesteren en de Levieten, die dienen; die zullen ingaan, want zij
zijn heilig; maar al het volk zal de wacht des HEEREN
waarnemen.
7. De Levieten nu zullen de koning rondom omsingelen, een ieder
1453
met zijn wapenen in zijn hand; en die tot het huis inkomt, zal
gedood worden; doch weest gijlieden bij den koning, als hij
inkomt en uitgaat.
Du har läst 1 text från holländska litteratur.
Nästa - Statenvertaling - 2 - 38
- Delar
- Statenvertaling - 2 - 01Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4418Totalt antal unika ord är 80258.3 av orden finns i de 2000 vanligaste orden75.1 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden82.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 02Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4559Totalt antal unika ord är 78756.5 av orden finns i de 2000 vanligaste orden71.7 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden78.3 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 03Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4395Totalt antal unika ord är 80641.7 av orden finns i de 2000 vanligaste orden52.5 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden57.3 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 04Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4378Totalt antal unika ord är 80846.0 av orden finns i de 2000 vanligaste orden60.3 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden65.8 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 05Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4503Totalt antal unika ord är 91051.2 av orden finns i de 2000 vanligaste orden67.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 06Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4519Totalt antal unika ord är 93649.8 av orden finns i de 2000 vanligaste orden65.8 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden73.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 07Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4551Totalt antal unika ord är 82054.4 av orden finns i de 2000 vanligaste orden70.4 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.0 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 08Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4580Totalt antal unika ord är 84757.4 av orden finns i de 2000 vanligaste orden72.0 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden79.8 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 09Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4521Totalt antal unika ord är 87757.0 av orden finns i de 2000 vanligaste orden72.5 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden79.3 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 10Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4527Totalt antal unika ord är 90055.9 av orden finns i de 2000 vanligaste orden73.1 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden79.3 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 11Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4590Totalt antal unika ord är 86654.8 av orden finns i de 2000 vanligaste orden70.3 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.7 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 12Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4586Totalt antal unika ord är 87753.8 av orden finns i de 2000 vanligaste orden69.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden75.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 13Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4601Totalt antal unika ord är 78459.4 av orden finns i de 2000 vanligaste orden76.3 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden83.8 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 14Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4605Totalt antal unika ord är 80955.9 av orden finns i de 2000 vanligaste orden71.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden77.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 15Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4538Totalt antal unika ord är 87753.7 av orden finns i de 2000 vanligaste orden72.7 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden79.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 16Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4474Totalt antal unika ord är 87655.6 av orden finns i de 2000 vanligaste orden69.8 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.3 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 17Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4639Totalt antal unika ord är 87157.8 av orden finns i de 2000 vanligaste orden74.8 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden80.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 18Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4679Totalt antal unika ord är 85957.3 av orden finns i de 2000 vanligaste orden73.2 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden79.9 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 19Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4485Totalt antal unika ord är 102449.3 av orden finns i de 2000 vanligaste orden64.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden71.0 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 20Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4545Totalt antal unika ord är 86654.2 av orden finns i de 2000 vanligaste orden69.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.6 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 21Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4484Totalt antal unika ord är 79155.1 av orden finns i de 2000 vanligaste orden70.9 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden78.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 22Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4467Totalt antal unika ord är 85256.6 av orden finns i de 2000 vanligaste orden72.4 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden78.7 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 23Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4589Totalt antal unika ord är 76959.7 av orden finns i de 2000 vanligaste orden72.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden79.6 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 24Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4658Totalt antal unika ord är 83558.9 av orden finns i de 2000 vanligaste orden73.3 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden80.3 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 25Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4695Totalt antal unika ord är 83458.8 av orden finns i de 2000 vanligaste orden74.5 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden81.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 26Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4671Totalt antal unika ord är 82259.4 av orden finns i de 2000 vanligaste orden73.7 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden80.7 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 27Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4554Totalt antal unika ord är 76755.2 av orden finns i de 2000 vanligaste orden70.9 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden78.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 28Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4510Totalt antal unika ord är 84555.2 av orden finns i de 2000 vanligaste orden71.3 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden78.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 29Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4472Totalt antal unika ord är 83853.5 av orden finns i de 2000 vanligaste orden69.2 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 30Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4281Totalt antal unika ord är 108829.3 av orden finns i de 2000 vanligaste orden38.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden44.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 31Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4308Totalt antal unika ord är 93435.0 av orden finns i de 2000 vanligaste orden45.0 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden52.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 32Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4376Totalt antal unika ord är 104545.9 av orden finns i de 2000 vanligaste orden59.7 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden67.8 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 33Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4376Totalt antal unika ord är 90648.0 av orden finns i de 2000 vanligaste orden63.2 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden71.0 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 34Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4352Totalt antal unika ord är 88346.5 av orden finns i de 2000 vanligaste orden60.9 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden68.4 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 35Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4441Totalt antal unika ord är 84553.0 av orden finns i de 2000 vanligaste orden69.3 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden75.9 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 36Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4367Totalt antal unika ord är 89351.8 av orden finns i de 2000 vanligaste orden68.5 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.2 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 37Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4494Totalt antal unika ord är 88653.1 av orden finns i de 2000 vanligaste orden70.2 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden77.4 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 38Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4483Totalt antal unika ord är 85350.2 av orden finns i de 2000 vanligaste orden66.8 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden74.6 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 39Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4387Totalt antal unika ord är 87251.6 av orden finns i de 2000 vanligaste orden67.9 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden76.7 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 40Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4285Totalt antal unika ord är 88146.6 av orden finns i de 2000 vanligaste orden60.8 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden67.6 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 41Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4334Totalt antal unika ord är 87949.4 av orden finns i de 2000 vanligaste orden64.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden73.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 42Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4381Totalt antal unika ord är 97350.4 av orden finns i de 2000 vanligaste orden64.1 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden69.4 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 43Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4265Totalt antal unika ord är 101247.5 av orden finns i de 2000 vanligaste orden60.6 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden66.1 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 44Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 4313Totalt antal unika ord är 95343.7 av orden finns i de 2000 vanligaste orden57.4 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden63.8 av orden finns i de 8000 vanligaste orden
- Statenvertaling - 2 - 45Varje stapel representerar procentandelen ord per 1000 vanligaste ord.Totalt antal ord är 3955Totalt antal unika ord är 71860.0 av orden finns i de 2000 vanligaste orden76.0 av orden finns bland de 5000 vanligaste orden81.5 av orden finns i de 8000 vanligaste orden