🕥 36 minut uku

Max Havelaar - 01

Härber sızık iñ yış oçrıy torgan 1000 süzlärneñ protsentnı kürsätä.
Süzlärneñ gomumi sanı 4718
Unikal süzlärneñ gomumi sanı 1466
41.7 süzlär 2000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
54.9 süzlär 5000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
61.9 süzlär 8000 iñ yış oçrıy torgan süzlärgä kerä.
  
   MAX HAVELAAR
  
  
   OF DE
  
   KOFFIVEILINGEN
  
   DER
  
   NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPY
  
   DOOR
  
   MULTATULI
  
  
   AAN DE
  
   DIEP VEREERDE NAGEDACHTENIS
  
   VAN
  
   EVERDINE HUBERTE BARONESSE VAN WYNBERGEN
  
   DER
  
   TROUWE GADE
  
   DER
  
   HELDHAFTIGE LIEFDEVOLLE MOEDER
  
   DER
  
   EDELE VROUW
  
  
  
   "J'ai souvent entendu plaindre les femmes de poëte, et sans doute,
   pour tenir dignement dans la vie ce difficile emploi, aucune qualité
   n'est de trop. Le plus rare ensemble de mérites n'est que le strict
   nécessaire, et ne suffit même pas toujours au commun bonheur. Voir
   sans cesse la muse en tiers dans vos plus familiers entretiens,
   --recueiller dans ses bras et soigner ce poëte qui est votre mari,
   quand il vous revient meurtri par les déceptions de sa tâche;--ou bien
   le voir s'envoler à la poursuite de sa chimère ... voilà l'ordinaire
   de l'existence pour une femme de poëte. Oui, mais aussi il y a le
   chapître des compensations, l'heure des lauriers qu'il a gagnés à la
   sueur de son génie, et qu'il dépose pieusement aux pieds de la femme
   légitimement aimée, aux genoux de l'Antigone qui sert de guide en ce
   monde à cet "aveugle errant;"--
  
   Car, ne vous-y-trompez pas: presque tous les petits-fils d'Homère
   sont plus ou moins aveugles à leur façon;--ils voient ce que nous ne
   voyons pas; leurs regards pénètrent plus haut et plus au fond que les
   nôtres; mais ils ne savent pas voir droit devant eux leur petit
   bonhomme de chemin, et ils seraient capables de trébucher et de se
   casser le nez sur le moindre caillou, s'il leur fallait cheminer sans
   soutien, dans ces vallées de prose où demeure la vie."
  
   (HENRY DE PÈNE)
  
  
  GERECHTSDIENAAR. Mynheer de rechter, daar is de man die _Barbertje_
  vermoord heeft.
  
  RECHTER. Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
  
  GERECHTSDIENAAR. Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en
  ingezouten.
  
  RECHTER. Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.
  
  LOTHARIO. Rechter, ik heb _Barbertje_ niet vermoord! Ik heb haar gevoed
  en gekleed en verzorgd. Er zyn getuigen die verklaren zullen dat ik 'n
  goed mensch ben, en geen moordenaar.
  
  RECHTER. Man, ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door eigenwaan.
  Het past niet aan iemand die ... van iets beschuldigd is, zich voor 'n
  goed mensch te houden.
  
  LOTHARIO. Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En
  daar ik nu beschuldigd ben van moord ...
  
  RECHTER. Ge moet hangen! Ge hebt _Barbertje_ stukgesneden, ingezouten,
  en zyt ingenomen met uzelf ... drie kapitale delikten! Wie zyt
  ge, vrouwtje?
  
  VROUWTJE. Ik ben _Barbertje_.
  
  LOTHARIO. Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!
  
  RECHTER. Hm ... ja ... zoo! Maar het inzouten?
  
  BARBERTJE. Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my
  integendeel veel goeds gedaan. Hy is 'n edel mensch!
  
  LOTHARIO. Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik 'n goed mensch ben.
  
  RECHTER. Hm ... het _derde_ punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar,
  voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan.
  Griffier, citeer in de praemissen de jurisprudentie van _Lessing's_
  patriarch.
  
  _(Onuitgegeven Tooneelspel)_
  
  
  
  
  EERSTE HOOFDSTUK[1]
  
  
  Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, N° 37. Het is myn
  gewoonte niet, romans te schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook
  lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te
  bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de
  hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffi zyt, of
  als ge wat anders zyt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar
  een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelyks te lezen,
  omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik my af, waartoe zulke
  dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid, waarmede een
  dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden, dat nooit
  gebeurd is, en meestal niet gebeuren kan. Als ik in _myn_ vak--ik ben
  makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht N° 37--aan een principaal
  --een principaal is iemand die koffi verkoopt--een opgave deed, waarin
  maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en
  romans de hoofdzaak uitmaken, zou hy terstond Busselinck & Waterman nemen.
  Dat zyn ook makelaars in koffi, doch hun adres behoeft ge niet te weten.
  Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schryf, of andere valsche opgaven
  doe. Ik heb dan ook altyd opgemerkt dat menschen die zich met zoo-iets
  inlaten, gewoonlyk slecht wegkomen. Ik ben drie en veertig jaren oud,
  bezoek sedert twintig jaren de beurs, en kan dus voor den dag treden, als
  men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen!
  En gewoonlyk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam het me voor, dat die
  moesten gezocht worden in de verkeerde richting die aan de meesten gegeven
  was in hun jeugd.
  
  Ik zeg: _waarheid en gezond verstand_, en hier blyf ik by. Voor de
  _Schrift_ maak ik natuurlyk een uitzondering. De fout begint al van
  Van Alphen af, en wel terstond by den eersten regel over die "_lieve
  wichtjes_." Wat drommel kon dien ouden heer bewegen, zich uittegeven
  voor een aanbidder van myn zusje Truitje die zeere oogen had, of van myn
  broêr Gerrit die altyd met zyn neus speelde? En toch, hy zegt: "dat hy
  die versjes zong, door _liefde_ gedrongen." Ik dacht dikwyls als kind:
  "man, ik wilde u graag eens ontmoeten, en als ge my de marmerknikkers
  weigerde, die ik u vragen zou, of myn naam voluit in banket--ik heet
  _Batavus_--dan houd ik u voor een leugenaar. Maar ik heb Van Alphen
  nooit gezien. Hy was al dood, geloof ik, toen hy ons vertelde dat myn
  vader myn beste vrind was--ik hield meer van Pauweltje Winser, die
  naast ons woonde in de Batavierstraat--en dat myn kleine hond zoo
  dankbaar was. We hielden geen honden, omdat ze zoo onzindelyk zyn.
  
  Alles leugens! Zoo gaat dan de opvoeding voort. Het nieuwe zusjen is van
  de groenvrouw gekomen in een groote kool. Alle Hollanders zyn dapper en
  edelmoedig. De Romeinen waren bly dat de Batavieren hen lieten leven.
  De Bey van Tunis kreeg een kolyk als hy het wapperen hoorde van de
  nederlandsche vlag. De hertog van Alva was een ondier. De eb, in 1672
  geloof ik, duurde wat langer dan gewoonlyk, expres om Nederland te
  beschermen. Leugens! Nederland is _Nederland_ gebleven, omdat onze oude
  luî goed op hun zaken pasten, en omdat ze het ware geloof hadden. Dàt
  is de zaak!
  
  En dan komen later weer andere leugens. Een meisjen is een engel. Wie
  dit het eerst ontdekte, heeft nooit zusters gehad. Liefde is een
  zaligheid. Men vlucht met het een of ander voorwerp naar het einde der
  aarde. De aarde heeft geen einden, en die liefde is ook gekheid. Niemand
  kan zeggen dat ik niet goed leef met myn vrouw--zy is een dochter van
  Last & Co, makelaars in koffi--niemand kan iets op ons huwelyk aanmerken.
  Ik ben lid van _Artis_, zy heeft een sjaallong van twee-en-negentig
  gulden, en van zulk een malle liefde die volstrekt aan het einde der
  aarde wil wonen, is toch tusschen ons nooit spraak geweest. Toen we
  getrouwd zyn, hebben wy een toertje naar den Haag gemaakt--ze heeft daar
  flanel gekocht, waarvan ik nog borstrokken draag--en verder heeft ons de
  liefde nooit de wereld ingejaagd. Dus: alles gekheid en leugens!
  
  En zou _myn_ huwelyk nu minder gelukkig wezen, dan van de menschen die
  zich uit liefde de tering op den hals haalden, of de haren uit het
  hoofd? Of denkt ge dat myn huishouden iets minder wel geregeld is, dan
  het wezen zou als ik voor zeventien jaar myn meisjen in _verzen_ gezegd
  had dat ik haar trouwen wilde? Gekheid! Ik had dit toch even goed kunnen
  doen als ieder ander, want verzenmaken is een ambacht, zeker minder
  moeielyk dan ivoordraaien. Hoe zouden anders de ulevellen met deviezen
  zoo goedkoop wezen?--Frits zegt: "_Uhlefeldjes_" ik weet niet, waarom?
  --En vraag eens naar den prys van een stel billardballen!
  
  Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in gelid
  't zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. "_De lucht is guur,
  en 't is vier uur_." Dit laat ik gelden, als het werkelijk _guur_ en
  _vier uur_ is. Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die myn
  woorden niet in 't gelid zet, zeggen: "_de lucht is guur, en 't is
  kwartier voor drieën_." De verzenmaker is door de _guurheid_ van den
  eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist _een,
  twee_ uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zyn. _Zeven_ en _negen_
  is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan 't knoeien! Of het weêr
  moet veranderd, òf de tyd. Eén van beiden is dan gelogen.
  
  En niet alleen die verzen lokken de jeugd tot onwaarheid. Ga eens in den
  schouwburg, en luister dáár wat er voor leugens aan den man worden
  gebracht. De held van 't stuk wordt uit het water gehaald door iemand
  die op 't punt staat bankroet te maken. Dan geeft hy hem zyn halve
  vermogen. Dat kan niet waar zyn. Toen onlangs op de Prinsengracht myn
  hoed te-water woei--Frits zegt: _waaide_--heb ik den man die hem my
  terugbracht, een dubbeltje gegeven; en hy was tevreden. Ik weet wel dat
  ik iets meer had moeten geven als hy myzelf er uit gehaald had, maar
  zeker myn halve vermogen niet. 't Is immers duidelyk dat men op die wys
  maar tweemaal in 't water hoeft te vallen om doodarm te wezen. Wat het
  ergste is by zulke vertooningen op het tooneel, het publiek gewent zich
  zóó aan al die onwaarheden, dat het ze mooi vindt en toejuicht. Ik had
  weleens lust zoo'n heel parterre in 't water te gooien, om te zien wie
  dat toe juichen gemeend had. Ik, die van waarheid houd, waarschuw ieder
  dat ik voor 't opvisschen van myn persoon geen zoo hoog bergloon betalen
  wil. Wie met minder niet tevreden is, mag me laten liggen. Alleen Zondags
  zou ik iets meer geven, omdat ik dan myn kantilje ketting draag, en een
  anderen rok.
  
  Ja, dat tooneel bederft velen, meer nog dan de romans. Het is zoo
  aanschouwelyk! Met wat klatergoud en wat kant van uitgeslagen papier,
  ziet er dat alles zoo aanlokkelyk uit. Voor kinderen, meen ik, en voor
  menschen die niet in zaken zyn. Zelfs als die tooneelmenschen armoede
  willen voorstellen, is hun voorstelling altyd leugenachtig. Een meisje
  wier vader bankroet maakte, werkt om de familie te onderhouden. Heel
  goed. Daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu
  eens de steken die ze doet gedurende het heele bedryf. Ze praat, ze
  zucht, ze loopt naar 't venster, maar werken doet ze niet. De familie
  die van dezen arbeid leven kan, heeft weinig noodig. Zoo'n meisjen is
  natuurlyk de heldin. Ze heeft eenige verleiders de trappen afgeworpen,
  ze roept gedurig: "o myne moeder, o, myne moeder!" en stelt dus de deugd
  voor. Wat is dat voor een deugd, die een vol jaar noodig heeft voor een
  paar wollen kousen? Geeft dit alles niet valsche denkbeelden van deugd,
  en "_werken voor den kost?_" Alles gekheid en leugens!
  
  Dan komt haar eerste minnaar--die vroeger klerk was aan 't kopieboek,
  maar nu schatryk--op-eens terug, en trouwt haar. Ook weer leugens. Wie
  geld heeft, trouwt geen meisjen uit een gefailleerd huis. En als ge
  meent, dat dit op het tooneel er dóór kan als uitzondering, blyft toch
  myn aanmerking bestaan, dat men den zin voor waarheid bederft by het
  volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke
  zedelykheid ondermynt, door het te gewennen iets toetejuichen op het
  _tooneel_, wat door elk fatsoenlyk makelaar of koopman voor een
  bespottelyke krankzinnigheid wordt gehouden in de _wereld_. Toen _ik_
  trouwde, waren wy op 't kantoor van myn schoonvader--Last & Co--met ons
  dertienen, en er ging wat om!
  
  En nog meer leugens op het tooneel. Als de held met zyn styven komediestap
  weggaat om 't verdrukte vaderland te redden, waarom gaat dan de dubbele
  achterdeur altyd vanzelf open? En verder, hoe kan de persoon die in verzen
  spreekt, voorzien wat de ander te antwoorden heeft, om hem 't rym gemakkelyk
  te maken? Als de veldheer tot de prinses Zegt: "_mevrouw, het is te laat,
  de poorten zyn gesloten_" hoe kan hy dan vooruit weten, dat zy zeggen wil:
  "_welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontblooten?_" Want als zy nu
  eens, hoorende dat de poort toe was, antwoordde dat ze dan wat wachten zou
  tot er geopend werd, of dat zy een andermaal eens terug zou komen, waar
  bleef dan maat en rym? Is het dus niet een pure leugen, als de veldheer de
  prinses vragend aanziet, om te weten wat ze doen wil na 't poortsluiten?
  Nog-eens: als 't mensch nu eens lust had gehad te gaan slapen, in plaats
  van iets te ontblooten? Alles leugens!
  
  En dan die beloonde deugd! O, o, o! Ik ben sedert zeventien jaren
  makelaar in koffi--Lauriergracht, N° 37--en heb dus al zoo-iets
  bygewoond, maar het stuit my altyd vreeselyk, als ik de goede lieve
  waarheid zóó zie verdraaien. Beloonde deugd? Is 't niet om van de deugd
  een handelsartikel te maken? Het _is_ zoo niet in de wereld, en 't is
  _goed_ dat het niet zoo is. Want waar bleef de verdienste, als de deugd
  beloond werd? Waartoe dus die infame leugens altyd voorgewend?
  
  Daar is by-voorbeeld Lukas, onze pakhuisknecht, die reeds by den vader
  van Last & Co heeft gewerkt--de firma was toen Last & Meyer, maar de
  Meyers zyn er lang uit--dàt was dan toch wel een deugdzaam man. Geen
  boon kwam er ooit te-kort, hy ging stipt naar de kerk, en drinken deed
  hy niet. Als myn schoonvader te Driebergen was, bewaarde hy het huis, en
  de kas, en alles. Eens heeft hy aan de Bank zeventien gulden te veel
  ontvangen, en, hy bracht ze terug. Hy is nu oud en jichtig, en kan niet
  meer dienen. Nu heeft hy niets, want er gaat veel by ons om, en we
  hebben jong volk noodig. Welnu, ik houd dien Lukas voor zeer deugdzaam,
  maar wordt hy nu beloond? Komt er een prins die hem diamanten geeft, of
  een fee die hem boterhammen smeert? Waarachtig niet! Hy is arm, en blyft
  arm, en dit moet ook zoo wezen. _Ik_ kan hem niet helpen--want we hebben
  jong volk noodig, omdat er zooveel by ons omgaat--maar al _kon_ ik, waar
  bleef zyn verdienste, als hy nu op zyn ouden dag een gemakkelyk leven
  leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts wel deugdzaam worden, en
  iedereen, hetgeen Gods bedoeling niet wezen kan, omdat er dan geen
  byzondere belooning voor de braven overbleef hier-namaals. Maar op een
  tooneel verdraaien ze dat ... alles leugens!
  
  _Ik_ ben ook deugdzaam, maar vraag ik hiervoor belooning? Als myn zaken
  goed gaan--en dit doen ze--als myn vrouw en kinderen gezond zyn, zoodat
  ik geen gemaal heb met dokter en apteker ... als ik jaar-in jaar-uit een
  sommetje kan ter-zy leggen voor den ouden dag ... als Frits knap opgroeit,
  om later in myn plaats te komen als ik naar Driebergen ga ... zie, dan
  ben ik heel tevreden. Maar dit alles is een natuurlyk gevolg van de
  omstandigheden, en omdat ik op de zaken pas. Voor myn deugd eisch ik niets.
  
  En dat ik toch deugdzaam bèn, blykt uit myn liefde voor de waarheid.
  Deze is, na myn gehechtheid aan het geloof, myn hoofdneiging. En ik
  wenschte dat ge hiervan overtuigd waart, lezer, omdat het de
  verontschuldiging is voor 't schryven van dit boek.
  
  Een tweede neiging, die my even sterk als waarheidsliefde beheerscht, is
  de hartstocht voor myn vak. Ik ben namelyk makelaar in koffi, Lauriergracht
  N° 37. Welnu, lezer, aan myn onkreukbare liefde voor de waarheid, en aan
  myn yver voor de zaken, hebt gy te danken dat deze bladen geschreven zyn.
  Ik zal u vertellen hoe dit is toegegaan. Daar ik nu voor 't oogenblik
  afscheid van u neem--ik moet naar de beurs--noodig ik u straks op een
  tweede hoofdstuk. Tot weerziens dus!
  
  Eilieve, steek het by u ...'t is een kleine moeite ... het kan te-pas
  komen ... ei zie, daar is het: een adreskaartje! Die Co ben ik, sedert
  de _Meyers_ er uit zyn ... de oude Last is myn schoonvader.
  
  
   _______________________________
   | |
   | LAST & Co |
   | |
   | MAKELAARS IN KOFFI |
   | |
   | Lauriergracht, N° 37 |
   |_______________________________|
  
  
  
  
  TWEEDE HOOFDSTUK
  
  
  Het was slap op de beurs, maar de voorjaarsveiling zal 't wel goed maken.
  Denk niet dat er niets by ons omgaat. By Busselinck & Waterman is 't nog
  slapper. Een vreemde wereld! Men woont zoo iets by, als men zoo'n twintig
  jaren de beurs bezoekt. Verbeeld u dat ze daar getracht hebben--Busselinck
  & Waterman, meen ik--my Ludwig Stern aftenemen. Daar ik niet weet of gy
  aan de beurs bekend zyt, wil ik u even zeggen dat Stern een eerst huis
  is in koffi te Hamburg, dat altyd door Last & Co is bediend geworden.
  Heel toevallig kwam ik daar achter ... ik meen achter de knoeiery van
  Busselinck & Waterman. Zy zouden een kwart procent van de courtage laten
  vallen--onderkruipers zyn het, anders niet!--en zie nu eens wat ik gedaan
  heb om dien slag afteweren. Een ander in myn plaats had misschien aan
  Ludwig Stern geschreven dat hy ook wat zou laten vallen, dat hy hoopte op
  konsideratie om de langdurige diensten van Last & Co ... ik heb uitgerekend
  dat de firma, sedert ruim vyftig jaren, vier ton aan Stern verdiend heeft.
  Die konnexie dateert van 't kontinentaal stelsel, toen wy dekoloniale waren
  insmokkelden van Helgoland. Ja, wie weet wat 'n ander al zoo zou geschreven
  hebben. Maar neen, onderkruipen doe ik niet. Ik ben naar _Polen_ gegaan[2]
  liet me pen en papier geven, en schreef:
  
   _Dat de groote uitbreiding die onze zaken den laatsten tyd genomen
   hadden, vooral door de vele geëerde orders uit Noord-Duitschland_ ...
  
  't Is de zuivere waarheid!
  
   ..._dat die uitbreiding eenige vermeerdering van ons personeel
   noodzakelyk maakte_.
  
  't Is de waarheid! Gister-avend nog was de boekhouder na elven op
  't kantoor, om zyn bril te zoeken.
  
   _Dat vooral zich de behoefte deed gevoelen aan fatsoenlyke,
   welopgevoede jongelieden, voor de korrespondentie in het duitsch.
   Dat wel-is-waar veel duitsche jongelingen, in Amsterdam aanwezig,
   hiertoe de vereischte bekwaamheden bezaten, maar dat een huis dat
   zich respekteert_ ...
  
  't Is de zuivere waarheid!
  
   ..._by de toenemende ligtzinnigheid en onzedelykheid onder de jeugd,
   by het dagelyks aangroeien van het getal fortuinzoekers, en met het
   oog op de noodzakelykheid om soliditeit van gedrag, hand-aan-hand te
   doen gaan met soliditeit in de uitvoering, van de gegeven orders_ ...
  
  't Is, waarachtig, alles de zuivere waarheid!
  
   ..._dat zulk een huis_--ik bedoel Last & Co, makelaars in koffi,
   Lauriergracht N°. 37--_niet omzichtig genoeg wezen kon met het
   engageeren van sujetten_.
  
  Dit alles is de zuivere waarheid, lezer! Weet ge wel, dat de jonge
  Duitscher, die op de beurs by pilaar 17 stond, weggeloopen is met de
  dochter van Busselinck & Waterman? Onze Marie wordt ook al dertien in
  September.
  
   ..._dat ik de eer had gehad van den heer Saffeler te vernemen_
   --Saffeler reist voor Stern--_dat de geachte chef der firma, de heer
   Ludwig Stern, een zoon had, den heer Ernest Stern, die ter volmaking
   zyner kommercieele kennis, eenigen tyd in een hollandsch huis
   wenschte geëmploieerd te zyn. Dat ik met het oog op_ ...
  
  Hier herhaalde ik weer al die onzedelykheid, en vertelde de geschiedenis
  der dochter van Busselinck & Waterman. Niet om iemand zwart te maken ...
  neen, bekladden ligt nu juist heelemaal niet in myn manier! Maar ... het
  kan nooit kwaad dat ze 't weten, dunkt me.
  
   ..._dat ik met het oog dáárop, niets liever wenschte dan den heer
   Ernest Stern belast te zien met de duitsche korrespondentie van ons
   huis_.
  
  Uit kiesheid vermeed ik alle toespeling op honorarium of salaris. Maar ik
  voegde er by:
  
   _Dat, indien de heer Ernest Stern het verblyf ten onzen huize
   --Lauriergracht N° 37--wilde voor lief nemen, myn vrouw zich bereid
   verklaarde als een moeder voor hem te zorgen, en dat zyn linnengoed
   in huis zou versteld worden_.
  
  Dit is de zuivere waarheid, want Marie stopt en maast heel lief. En
  ten-slotte:
  
   _Dat by ons de Heer gediend werd_.[3]
  
  Die kan hy in zyn zak steken, want de Sterns zyn Luthersch. En ik
  verzond myn brief. Ge begrypt dat de oude Stern niet goedschiks by
  Busselinck & Waterman kan overgaan, als de jonge by ons aan 't kantoor
  is. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord.
  
  Om nu terug te komen op myn boek. Voor eenigen tyd kom ik 's avends door
  de Kalverstraat, en bleef staan kyken naar den winkel van een kruienier,
  die zich bezighield met het sorteeren van een partytje _Java, ordinair,
  mooi-geel, Cheribonaard, iets gebroken, met veegsel_, dat me zeer
  interesseerde, want ik let altyd op alles. Daar viel my op-eenmaal een
  heer in 't oog, die daarnaast voor een boekwinkel stond en me bekend
  voorkwam. Hy scheen ook my te herkennen, want onze blikken ontmoetten
  elkander gedurig. Ik moet betuigen dat ik te verdiept was in 't veegsel,
  om terstond optemerken, wat ik namelyk later zag, dat hy vry kaal in de
  kleeren stak. Anders had ik de zaak daarby gelaten. Maar op-eens schoot
  my de gedachte in, dat hy misschien reiziger was van een duitsch huis,
  die een solieden makelaar zocht. Hy had dan ook wel iets van een
  Duitscher, en van een reiziger ook. Hy was zeer blond, had blauwe oogen,
  en in houding en kleeding iets dat den vreemdeling verraadde. In-plaats
  van een behoorlyken winterjas, hing hem een soort van sjaal over den
  schouder--Frits zegt "shawl" maar dit doe ik niet--alsof hy zoo van de
  reis kwam. Ik meende een klant te zien, en gaf hem een adreskaartje:
  _Last & Co, makelaars in koffi, Lauriergracht N° 37_. Hy hield het by
  de gasvlam, en zeide: "ik dank u, maar ik heb me vergist. Ik dacht het
  genoegen te hebben een ouden schoolkameraad voor me te zien, maar ...
  _Last_? Dit is de naam niet."
  
  --Pardon, zei ik--want ik ben altyd beleefd--ik ben m'nheer Droogstoppel,
  Batavus Droogstoppel. _Last en Co_ is de firma, makelaars in koffi,
  Lauriergr ...
  
  --Wel, Droogstoppel, kent ge my niet meer? Zie my eens goed aan.
  
  Hoe meer ik hem aanzag, hoe meer ik my herinnerde hem meer gezien te
  hebben. Maar, zonderling, zyn gelaat deed my de uitwerking alsof ik
  vreemde parfumerien rook. Lach hier niet om, lezer, straks zult ge zien
  hoe dit kwam. Ik ben verzekerd dat hy geen drup reukwerk by zich droeg,
  en toch rook ik iets aangenaams, iets sterks, iets wat me herinnerde aan
  ... daar had ik het!
  
  --Zyt gy het, riep ik, die my van den Griek hebt verlost?
  
  --Wel zeker, zeide hy, dat was _ik_. En hoe gaat het _U_?
  
  Ik vertelde dat we met ons dertienen op 't kantoor waren, en dat er
  zooveel by ons omging. En toen vroeg ik hoe het hèm ging, wat me later
  speet, want hy scheen niet in goede omstandigheden te verkeeren, en ik
  houd niet van arme menschen, omdat er gewoonlyk eigen schuld onder loopt,
  daar de Heer niet iemand verlaten zou, die hem trouw gediend had. Had ik
  eenvoudig gezegd, "we zyn met ons dertienen, en ... goeien avend verder!"
  dan was ik van hem af geweest. Maar door dat vragen en antwoorden werd
  het hoe langer hoe moeielyker--Frits zegt: _hoe langs zoo_ moeielyker,
  maar dit doe ik niet--_hoe_ moeielyker dus, om van hem verlost te worden.
  Aan den anderen kant moet ik ook weer erkennen dat ge dan dit boek niet
  hadt te lezen gekregen, want het is een gevolg van die ontmoeting. Ik
  houd er van, het goede optemerken, en wie dit niet doen, zyn ontevreden
  menschen die ik niet lyden kan.
  
  Ja, ja, hy was het, die my uit de handen van den Griek had verlost! Denk
  nu niet dat ik ooit door zeeroovers ben genomen geweest, of dat ik twist
  heb gehad in den Levant. Ik heb u reeds gezegd dat _ik_ na myn trouwen,
  met myn vrouw naar den Haag ben gegaan. Daar hebben wy het Mauritshuis
  gezien, en flanel gekocht in de Veenestraat. Dit is het eenige uitstapje
  dat de zaken my ooit hebben veroorloofd, omdat er zooveel by ons omgaat.
  Neen, in Amsterdam zelf had hy om-mynentwil een Griek den neus aan 't
  bloeden geslagen. Want hy bemoeide zich altyd met dingen die hem niet
  aangingen.
  
  Het was in drie of vier en dertig, geloof ik, en in September, want er
  was kermis te Amsterdam. Daar myn oude luî van voornemen waren een
  predikant van my te maken, leerde ik latyn. Later heb ik myzelf dikwyls
  afgevraagd, waarom men latyn moet verstaan, om in 't hollandsch te
  zeggen: "God is goed?" Genoeg, ik was op de latynsche school--nu zeggen
  ze _gymnasium_--en daar was kermis ... in Amsterdam, meen ik. Op de
  Westermarkt stonden kramen, en als ge een Amsterdammer zyt, lezer, en
  nagenoeg van myn leeftyd, zult ge u herinneren hoe daaronder één was,
  die uitmuntte door de zwarte oogen en de lange vlechten van een meisje,
  dat als een Griekin gekleed was. Ook haar vader was een Griek, of
  althans hy zag er uit als een Griek. Ze verkochten allerlei reukgoed.
  
  Ik was juist oud genoeg om het meisje mooi te vinden, zonder evenwel den
  moed te hebben haar aantespreken. Dit zou my ook weinig gebaat hebben,
  want meisjes van achttien jaren beschouwen een jongen van zestien, als
  een kind. En hierin hebben ze groot gelyk. Toch kwamen wy, jongens van
  _quarta_, altyd 's avends op de Westermarkt om dat meisje te zien.
  
  Nu was hy die daar voor me stond met zyn sjaal, eens daarby, schoon hy
  een paar jaren jonger was dan de anderen, en dus nog te kinderachtig om
  naar de Griekin te kyken. Maar hy was de _primus_ van onze klasse--want
  knap was hy, dit moet ik erkennen--en hy hield veel van spelen, stoeien
  en vechten. Dáárom was hy by ons. Terwyl we dus--we waren wel met ons
  tienen--vry ver van de kraam af, naar die Griekin stonden te kyken, en
  beraadslaagden hoe wy 't moesten aanleggen om kennis met haar te maken,
  werd er besloten geld by-een te leggen om iets in die kraam te koopen.
  Maar toen was de goede raad duur, om te weten wie de stoute schoenen zou
  aantrekken om het meisjen aantespreken. Ieder wilde, maar niemand durfde.
  Er werd geloot, en het lot viel op my. Nu erken ik, dat ik niet gaarne
  gevaren trotseer. Ik ben man en vader, en houd ieder die het gevaar zoekt,
  voor een gek, wat ook in de Schrift staat. Het is my inderdaad aangenaam
  optemerken hoe ik my in myn denkbeelden over gevaar en zulke dingen, gelyk
  ben gebleven, daar ik thans over zoo-iets nog juist dezelfde meening
  koester, als dien avend toen ik daar by de kraam van den Griek stond, met
  de twaalf stuivers die we saamgelegd hadden, in de hand. Maar zie, uit
  valsche schaamte durfde ik niet zeggen dat ik niet durfde, en bovendien,
  ik moest wel vooruit, want myn makkers drongen me, en weldra stond ik voor
  de kraam.
  
  Het meisje zag ik niet: ik zag niets! Alles werd me groen en geel voor de
  oogen. Ik stamelde een _aoristus primus_ van ik weet niet welk werkwoord ...
  
  --_Plaît-il?_ zeide zy.
  
  Ik herstelde my eenigszins, en ging voort:
  
  --_Meenin aeide thea_, en ... dat Egypte een geschenk van den Nyl was.
  
  Ik ben overtuigd dat ik in de kennismaking zou geslaagd zyn, indien niet
  op dat oogenblik een myner makkers uit kinderachtige baldadigheid my een
  zoo harden stoot in den rug had gegeven, dat ik heel onzacht tegen de
  uitstalkast aanvloog, die op halvemanshoogte de voorzy van de kraam
  afsloot. Ik voelde een greep in myn nek ... een tweeden greep veel lager
  ... ik zweefde een oogenblik ... en vóór ik recht begreep hoe de zaken
  stonden, was ik in de kraam van den Griek, die in verstaanbaar fransch
  zei dat ik een _gamin_ was, en dat hy de policie roepen zou. Nu was ik
  wel dicht by het meisje, maar genoegen deed het me niet. Ik schreide, en
  bad om genade, want ik zat vreeselyk in angst. Maar het baatte niet. De
  Griek hield me by den arm, en schopte my. Ik zocht naar myn makkers--we
  hadden juist dien morgen veel over Scaevola te doen gehad, die zyn hand
  in 't vuur stak, en in hun latynsche opstellen hadden ze dit zoo heel
  mooi gevonden--jawel! Niemand was daar gebleven om voor _my_ een hand in
  't vuur te steken ...
  
Sez Golland ädäbiyättän 1 tekst ukıdıgız.