🕥 Минуты чтения - 35
Langs lijnen van geleidelijkheid - 01
Каждый столб представляет процент слов на 1000 наиболее распространенных слов
Общее количество слов 4612
Общее количество уникальных слов составляет 1457
40.8 слов входит в 2000 наиболее распространенных слов
56.3 слов входит в 5000 наиболее распространенных слов
63.4 слов входит в 8000 наиболее распространенных слов
LANGS LIJNEN VAN GELEIDELIJKHEID
DOOR
LOUIS COUPERUS
EERSTE DEEL
L.J. VEEN--UITGEVER--AMSTERDAM
1887
I.
Het pension van de marchesa Belloni was gelegen in een van de
gezondste, zoo niet dichterlijkste wijken van Rome: de helft van het
huis was een gedeelte van een villino der oude Ludovisi-tuinen; de
oude mooie tuinen, betreurd door een ieder, die ze gekend had, vóór
de nieuwe kazernewijken verrezen waren, waar eerst het Romeinsche
villa-park zich had uitgestrekt. Het pension stond in de Via Lombardia;
het oude villino-gedeelte had voor de locataires van de marchesa zekere
antieke bekoring gehouden, en het nieuw aangebouwde perceel bood aan:
ruime kamers, moderne waterleiding en electrisch licht. Het pension
had een zekere reputatie van goed en goedkoop en aangenaam gelegen
te zijn; enkele minuten wandelens van den Pincio af, hoog gelegen,
behoefde men er niet voor malaria te vreezen, en de prijs, dien men
er voor een langer verblijf betaalde, en die acht lire nauwlijks te
boven ging, was buitengewoon voor Rome, bekend als duurder dan iedere
andere Italiaansche stad. Zoo was het pension dan ook meestal vol:
de reizigers kwamen reeds in October--die het vroegst in den season
kwamen, betaalden het minst; en behalve enkele haastige toeristen,
bleven zij meest allen tot Paschen, om na de groote kerkfeesten naar
Napels af te zakken.
Het pension was door Engelsche reiskennissen zeer aanbevolen aan
Cornélie de Retz van Loo, die alleen in Italië reisde, en uit Florence
geschreven had aan de marchesa Belloni. Het was de eerste keer, dat
zij in Italië reisde; het was de eerste keer, dat zij uitstapte aan
het groote holle station bij de Thermen van Diocletianus, en op het
plein, in de gouden zonnelucht van Rome, terwijl de groote fontein van
de Acqua Marcia ruischte, en de koetsiers klapperden met de zweepen
en met de tong--om haar aandacht te trekken--kreeg zij hare "lieve
Italiaansche sensatie", zooals zij dacht en was blij in Rome te zijn.
Zij zag een oud moeilijk loopend mannetje op haar toe komen, met het
instinct van een oud-gedienden portier, die zijn reizigers dadelijk
herkent, en zij zag op zijn pet: Hôtel Belloni en wenkte hem, en
glimlachte. Hij begroette haar als een oude kennis, met familiariteit
en eerbied tegelijk, als was hij blij haar te zien--vroeg of zij
prettig gereisd had, of zij niet moê was, geleidde haar naar de
victoria, schikte haar plaid, haar valies, vroeg het biljet van hare
koffers, en zeide, dat zij maar gaan moest: in tien minuten volgde hij
met de bagage. Zij kreeg een gevoel van gezelligheid, van verzorgd te
worden door het oude hinkende mannetje, en knikte hem vriendelijk toe,
terwijl de koetsier wegreed. Zij gevoelde zich licht en luchtig, met
even den weemoed van iets onbekends, dat haar gebeuren ging: en zij
zag links en rechts om nu te zien de straten van Rome: zij zag alleen
maar huizen en huizen, kazernehuizen; toen een groot wit paleis: het
nieuwe Palazzo Piombino--waar zij wist, dat de Juno Ludovisi was--en
toen hield hij stil, en een knoopenjongentje kwam naar haar toe. Hij
bracht haar in den salon: een donker vertrek; in het midden een tafel
vol tijdschriften, gerangschikt in een regelmatigen, nog ongelezen
cirkel; twee dames, klaarblijkelijk Engelsch, en van het esthetische
genre--groezelige haren, lossige blouses,--zaten, in een hoek, in haar
Baedekers te studeeren, voor zij uit gingen. Cornélie boog even het
hoofd, maar ontving geen groet terug; zij nam het niet kwalijk, al
bekend met Albionsche reismanieren. Zij zette zich aan tafel en nam den
Romeinschen "Herald" op, het blad, dat om de veertien dagen verschijnt
en waaruit men leert, alles wat er die weken te doen is in Rome, en nú
vroeg een der dames haar, uit haar hoek, agressief:
--I beg your pardon, maar zal u, als-u-blieft den Herald niet naar uw
kamer meênemen?
Cornélie richtte heel hoog en kwijnend haar hoofd in de richting op
waar de dames zaten, zag vaag over hare groezelige hoofden heen, zeide
niets en blikte weêr terug in den Herald, en zij vond zich zeer bereisd
en glimlachte inwendig, omdat zij wist hoe men deed tegen dit genre van
Engelsche dames.
De marchesa trad binnen, en verwelkomde Cornélie in het Italiaansch,
in het Fransch. Zij was een groote dikke matrone, vulgair dik; haar
ampelen boezem omspande een zijden kuras of spencer, dat glom op de
naden en barstte onder de armen: haar grijze frizuur gaf haar iets
van een leeuw; de groote geel en blauw gebistreerde oogen sperden een
blik open, onnatuurlijk van bella-donna; in hare ooren regenboogden
ontzaglijke kristallen, en naamlooze eêlgesteenten waren aan hare dikke
vette vingertjes gerist. Zij sprak heel vlug, en Cornélie vond hare
frazen even gezellig huiselijk als de verwelkomst van den krukkenden
portier op het stationsplein. Zij liet zich door de marchesa geleiden
naar den lift, en steeg met haar in: de hydraulische lift, een
getraliede kooi, opgaande langs de trappen, steeg plechtig en bleef
eensklaps roerloos, tusschen tweede en derde verdieping.
--Derde verdieping! riep de marchesa naar omlaag.
--Non c'è aqua! riep het knoopenjongentje kalm terug, daarmeê willende
beweren, dat--hetgeen heel natuurlijk scheen,--er geen water genoeg
was om den lift in beweging te stellen.
De marchesa schreeuwde schel eenige bevelen; twee facchino's liepen
aan, heeschen zich met het ijverig doende knoopenjongentje aan den
kabel van den lift, en met schokjes steeg de kooi hooger en hooger en
bereikte eindelijk, bijna, de derde étage.
--Nog iets hooger! beval de marchesa. Maar hoe de facchino's hunne
spieren spanden, de lift bleef roerloos.
--Wij kunnen er wel uit! zei de marchesa. Wacht even.
Met een grooten stap, die haar enorme witte kuit zien liet, stapte
zij op de étage, glimlachte en reikte de hand aan Cornélie, die hare
gymnastiek navolgde.
--Wij zijn er! zuchtte de marchesa met een glimlach van voldoening.
Hier is uw kamer.
Zij opende een deur en liet een kamer zien. Hoewel het buiten een dag
van helle zon was, was de kamer als een kelder kil en vochtig.
--Marchesa, zei Cornélie dadelijk. Ik heb u geschreven om twee kamers
op het Zuiden.
--O ja? vroeg de marchesa argeloos en naïf. Ik herinnerde het me heusch
niet meer. Ja, dat is zoo een idee van de vreemdelingen: kamers op het
Zuiden.... Dit is heusch een mooie kamer.
--Het spijt mij, maar ik kan deze niet nemen, marchesa.
La Belloni bromde een beetje, ging door den corridor en opende een
ander vertrek.
--En deze kamer, signora.... Wat dunkt u hiervan....
--Is dit het Zuiden?
--Bijna.
--Ik moet het volle Zuiden hebben.
--Dit is op het Westen: u ziet uit uw raam hier de prachtigste
zonsondergangen.
--Ik moet bepaald een kamer op het Zuiden hebben, marchesa.
--Ook heb ik allerliefste vertrekjes op het Oosten: u heeft daar de
beelderigste zonsopgangen.
--Neen, marchesa....
--Heeft u geen gevoel voor natuurschoon?
--Een klein beetje, maar nog meer voor mijn gezondheid.
--Ik slaap wel op het Noorden.
--U is een Italiaansche en er gewend aan, marchesa.
--Het spijt mij wel, maar ik heb geen kamers op het Zuiden.
--Dan spijt het mij ook, marchesa, maar dan zal ik ergens anders zoeken.
Cornélie wendde zich af, als om weg te gaan. De keuze van een kamer is
soms de keuze van een leven....
De marchesa vatte haar hand en glimlachte. Zij had niet meer haar
koelen toon, maar haar stem was als balsem.
--Davvero, het is zoo een idee van vreemdelingen: kamers op het Zuiden!
Maar ik heb er nog twee hokjes. Hier....
En zij opende snel twee deuren: twee kleine gezellige zonnige
pijpelaadjes, uit de open ramen een hoog en wijd luchtgezicht over de
lagere straten en daken heen, en, blauwe dom, in de verte, Sint-Pieter.
--Het zijn mijn eenige kamers nog op het Zuiden, klaagde de marchesa.
--Deze wil ik gaarne hebben, marchesa....
--Zestien lire, glimlachte la Belloni.
--Tien, zooals u geschreven had.
--Ik zoû er twee personen in kunnen logeeren.
--Ik blijf--als het mij bevalt--den heelen winter.
--U is dapper! riep de marchesa eensklaps uit met haar liefste stem,
stem van overwonnene. U krijgt de kamers, voor twaalf lire. Laten
wij er niet verder over spreken. De kamers zijn van u. U is een
Hollandsche? Wij hebben nog een Hollandsche familie; een mama met twee
dochters en een zoon. Wil u naast ze zitten aan tafel?
--Neen, zet mij liever ergens anders; ik hoû niet van landgenooten op
reis....
De marchesa liet Cornélie alleen. Zij zag uit het raam, gedachteloos,
blij in Rome te zijn, met even den weemoed van het onbekende, dat
gebeuren ging. Er werd geklopt, hare koffers werden binnengebracht.
Zij zag, dat het elf uur was en begon uit te pakken. Haar eene kamer
was een klein zitkamertje, als een vogelkooi in de lucht, ziende over
Rome heen. Zij schikte zelve de meubels anders, drapeerde de verschoten
chaise-longue met een lap uit de Abruzzen en bevestigde eenige
portretten en fotografieën met punaises in den kalkwand, gebroken
door ruwe fresco-arabesken. En zij lachte om den rand van purperen,
pijldoorstoken harten, die het frescovak van den wand omgaf.
Zij werkte een uur en hare zitkamer was geschikt: een eigen home met
een paar eigen lappen, een schut zoo, een tafeltje zus: kussens op de
chaise-longue, boeken bij de hand. Toen zij klaar was en zitten ging
en om zich heen zag, voelde zij zich plotseling zeer eenzaam. Zij
dacht aan Den Haag, aan wat zij er achterliet. Maar zij wilde niet
denken, nam haar Baedeker en bestudeerde het Vaticaan. Zij kon er
niet hare gedachten bijhouden en nam Hare's "Walks in Rome" ter hand.
Een bel luidde. Zij was moê, voelde zich nerveus, zag in den spiegel,
zag hare haren uit den krul, haar blouse-hemd vuil van steenkool en
stof, ontsloot een tweeden koffer en verkleedde zich. Terwijl zij zich
frizeerde, schreide zij, snikte zij. De tweede bel luidde en na zich
gepoeierd te hebben ging zij naar beneden.
Zij dacht laat te zijn, maar er was niemand in de eetzaal en zij
moest wachten voor zij bediend werd. Zij beloofde zich voortaan niet
zoo dadelijk te komen. Sommige locataires keken naar binnen door de
geopende deur, zagen, dat er nog niemand aan tafel zat dan éene nieuwe
dame, en verdwenen weêr.
Cornélie zag om zich rond en wachtte af.
De eetzaal was de antieke eetzaal van het oude villino-gedeelte met een
plafond van Guercino. De kellners drentelden wat rond. Een oude grijze
hofmeester zag met een verren blik over de tafel, of alles in orde was.
Hij werd ongeduldig, omdat niemand kwam en beval, dat men Cornélie
de macaroni diende. Het viel Cornélie op, dat hij ook met het been
trok, evenals de portier. Maar de kellners waren heel jong, nauwlijks
zestien, achttien jaar en zonder het gewone kellner-aplomb.
Een dikke heer, levendig, gewichtig, pokdalig, slecht geschoren, in een
kale zwarte jas, zonder veel linnen te toonen, kwam binnen, wreef zich
in de handen, zette zich op zijn plaats, tegenover Cornélie.
Hij groette beleefd en at ook van de macaroni.
En het scheen een sein te zijn, dat men ging eten, want tal van
locataires, meestal dames, kwamen nu binnen, zetten zich en namen van
de macaroni, die de jonge kellners ronddienden onder toezicht van den
grijzen hofmeester. Cornélie glimlachte om het amuzante dier reistypes
en toen zij, onwillekeurig, naar den pokdaligen heer over zich zag,
bespeurde zij, dat hij ook glimlachte.
Hij haastte zich zijn beetje tomatensaus nog met brood te eten, boog
zich een weinig over de tafel en fluisterde bijna in het Fransch:
--Het is amuzant, niet waar?
Cornélie trok de wenkbrauwen op.
--Hoe meent u?
--Een cosmopolitisch gezelschap....
--O ja....
--U is een Hollandsche?
--Hoe weet u?
--Ik zag uw naam in het vreemdelingenboek, en daarachter: la Haye....
--Het is waar....
--Er zijn hier nog meer Hollandsche dames, daar zitten zij ... ze zijn
charmant.
Cornélie vroeg een ordinairen wijn aan den hofmeester.
--Die wijn is niet goed, zei de dikke heer, levendig. Ik heb hier
Genzano,--en hij wees op zijn fiasco. Ik betaal een klein kurkegeld en
drink mijn eigen wijn.
De hofmeester zette haar half fleschje voor Cornélie: dat was gratis
begrepen in haar pension.
Ik zal u, als u wilt, het adres geven van mijn wijn: Via della Croce
61....
Cornélie bedankte. De meer dan gewone gemakkelijkheid, levendigheid van
den pokdaligen heer vermaakten haar.
--U ziet naar den hofmeester, vroeg hij.
--U let goed op, glimlachte zij.
--Een type, onze hofmeester, Giuseppe. Hij was vroeger hofmeester in
het paleis van een Oostenrijkschen aartshertog. Hij heeft, ik weet niet
wat gedaan. Gestolen misschien. Of brutaal geweest. Of een lepel laten
vallen. Hij is gedegringoleerd. Hij is nu maar in ons pension Belloni.
Maar wat een waardigheid....
Hij boog zich voorover.
--De marchesa is zuinig. Al de bedienden hier zijn òf oud, of héél
jong. Dat betaalt minder.
Hij boog tot twee Duitsche dames: moeder en dochter, die waren
binnengekomen en naast hem plaats namen.
--Ik heb voor u de permissie, die ik u beloofd heb: om het palazzo
Rospigliosi te zien; de Aurora van Guido Reni, sprak hij in het Duitsch.
--Is dan de prins terug?
--Neen, de prins is in Parijs. Het paleis is niet te zien, behalve voor
u.
Hij boog galant.
De Duitsche dames riepen uit hoe lief hij was, hoe hij toch alles kon
doen, op alles iets vinden. Hoeveel moeite hadden zij niet gedaan om
den portier van Rospigliosi om te koopen. Het was haar niet gelukt.
Een mager Engelsch dametje had plaats genomen naast Cornélie.
--En voor u, miss Taylor, heb ik een kaart voor een vroegmis in de
eigen kapel van Zijne Heiligheid....
Miss Taylor straalde van genot.
--Is u weêr aan het sight-seeing geweest? ging de pokdalige heer voort.
--Ja, muzeum Kircher, zeide miss Taylor; maar ik ben nu doodmoê.... It
was most exquisite.
--Ik schrijf u voor vanmiddag thuis te blijven, miss Taylor, en uit te
rusten.
--Ik heb een afspraak om naar den Aventijn te gaan....
--U mag niet. U is moê. Iederen dag ziet u er slechter uit en wordt
u magerder. Rome is te vermoeiend voor u. U moet rust nemen, anders
krijgt u niet de kaart voor de vroegmis.
De Duitsche dames lachten. Miss Taylor beloofde, gestreeld, zalig. Zij
zag naar den pokdaligen heer, of zij van hem het woord der wijsheid
moest vernemen.
Het déjeuner was afgeloopen: de biefstuk, de pudding, de droge vijgjes.
Cornélie stond op.
--Mag ik u even inschenken, uit mijn flesch? vroeg de dikke heer.
Proeft u eens mijn wijn. Vindt u dien goed? Dan bestel ik, in de Via
della Croce, een fiasco voor u....
Cornélie wilde niet weigeren. Zij dronk. De wijn was heerlijk zuiver.
Zij dacht, dat het goed zoû zijn in Rome een zuiveren wijn te drinken
en terwijl zij zoo dacht, scheen de dikke heer haar snelle denken te
lezen.
--Het is goed, zeide hij; als u in Rome, waar het leven vermoeiend is,
een versterkenden wijn drinkt.
Cornélie beaamde het.
--Dit is Genzano, van twee-vijf-en-zeventig lire de fiasco. U doet
daar lang meê, de wijn bederft niet. Ik bestel u dus een fiasco.
Hij boog in het rond tegenover de dames en vertrok.
De Duitsche dames bogen tegen Cornélie.
--Altijd zoo minzaam, die Mr. Rudyard....
--Wat zoû hij zijn, dacht Cornélie. Fransch, Duitsch, Engelsch,
Amerikaansch?
II.
Zij had na het lunch een victoria genomen, en een toer gemaakt door
Rome, als een eerste kennismaking met de stad, waarnaar zij zoo
verlangd had. Die eerste indruk was haar een groote teleurstelling
geweest. Hare frissche verbeelding, hare lectuur, zelfs hare
fotografieën, in Florence gekocht en met de liefde van een pas
beginnend toerist bestudeerd, hadden haar al een illuzie gegeven van
een stad uit een ideale oudheid, een ideale Renaissance, en zij had
vergeten, dat, vooral in Rome, het leven meêdoogenloos is voortgegaan,
en de tijden er niet in gebouwen en ruïnes opstaan als afzonderlijke
perioden, maar iedere periode door dagen en jaren verbonden is aan de
volgende, nauw aaneengeschakeld.
Zoo had zij den koepel van Sint-Pieter klein kunnen vinden; het Corso
nauw; de zuil van Trajanus, een zuil als een andere; en het Forum had
zij niet gezien terwijl zij er langs reed, en bij den Palatijn had zij
aan geen enkelen keizer kunnen denken.
En zij was nu thuis en moê, en rustte uit en dacht na, weemoedig en
toch genietende van hare vage gedachten, van de stilte rondom haar
heen, in het groote huis, waar de meeste pensionnaires nog niet
teruggekeerd waren. Zij dacht aan Den Haag, aan hare groote familie,
vader, moeder, broers en zusters, die zij vaarwel gezegd had voor
geruimen tijd, om te reizen. Haar vader, gepensionneerd kolonel van
de huzaren, zonder groot fortuin, had haar niets kunnen meegeven voor
haar gril, zooals hij zeide, en zij had zich dien gril, van een nieuw
leven te beginnen, niet kunnen inwilligen zonder een klein legaat, dat
zij reeds jaren geleden van een peettante geërfd had. Zij was blij
eenigszins onafhankelijk te zijn, hoewel zij voelde het egoïsme van die
onafhankelijkheid....
Maar wat had zij voor haar kring kunnen doen, na het éclat van hare
scheiding? Zij was zwak--egoïst--; zij wist het; maar zij had een slag
gehad, waaronder zij eerst gedacht had te zullen bezwijken. En toen
zij toch leefde, had zij bijéen geschraapt haar beetje energie, en zich
gezegd, dat zij niet kon blijven bestaan in hetzelfde kringetje van
hare zusters en vriendinnetjes, en had zij haar leven gedwongen een
anderen kant uit te gaan. Zij had steeds den tact bezeten van een oude
japon een schijnbaar nieuw toilet te arrangeeren, een hoed van verleden
jaar te herscheppen tot een nieuwerwetschen hoed, en zoo had zij ook nu
gedaan met haar verstrooid en ellendig leven, verwaaid en gebroken: zij
had bij elkaâr gezocht, als met een zuinigheid, wat nog over was en nog
goed, en van die overblijfselen had zij zich een nieuw bestaan gemaakt.
Maar dit nieuwe leven kon niet ademen in de oude atmosfeer, was er
doelloos, vreemd, en zij had het weten te dwingen een andere richting
uit, trots allen weêrstand van familie en kennissen. Misschien had zij
dit niet zoo vermocht, als zij niet zoo gebroken was geweest. Misschien
had zij die energie niet zoo gevoeld als zij maar een beetje geleden
had. Zij had hare kracht en zij had hare zwakte; zij was zeer geheel,
en zij was toch zeer verscheiden en deze complexiteit was misschien
geweest de redding voor hare jeugd.
Daarbij, zij wàs heel jong; drie-en-twintig; en op dien leeftijd is
er een onbewuste levenskracht, trots alle schijnbare zwakte. En hare
tegenstrijdigheden vormden haar evenwicht, zoodat zij niet overhelde
naar den afgrond.... Dat alles ging als wolkjes vaag door haar heen,
niet met het concieze van woorden, maar met de nevels van moê gedroom.
Zooals zij daar lag, zag zij er niet uit of zij ooit die kracht van
nieuwe richting aan haar leven geven, beoefend had. Een bleeke tengere
vrouw, rank, met gebroken bewegingen, liggende op een langen stoel, in
haar niet geheel meer frisschen peignoir, waarvan het rose verbleekt,
de kant verkreukeld was. En toch was er die poëzie van haarzelve om
haar heen, trots die moede oogen, de slappe lijnen van haar kleed,
trots de pensionkamer, met het vlug in elkaâr gezette comfort, dat
meer tact was dan werkelijkheid en in iederen koffer geborgen kon
worden. Zij had in haar broze figuur, in haar bleeke, meer fijne
dan mooie trekken, zij had om zich heen als een halo, de poëzie van
zichzelve, als een atmosfeer, die zij onbewust om zich heen straalde,
die uitging van haar oogen over de dingen, waarop zij staarde, uit
hare vingers over de dingen, waarover zij streek. Voor wie haar niet
sympathiek waren, was die atmosfeer het ongewone, het excentrieke, het
niet-Haagsche-vrouwtjesachtige, dat men haar dan verweet. Voor wie
haar sympathiek waren, was dat iets van talent, iets van ziel, iets
bizonders, dat bijna genie, maar ontzenuwd scheen, en groote bekoring
gaf, en veel deed denken, en veel beloofde: misschien te veel om te
houden. En deze vrouw was het kind van haren tijd maar vooral van hare
omgeving, en daarom zoo weinig af: strijdigheid tegen strijdigheid, in
evenwicht van tegenstrijdigheden, dat haar ondergang kon zijn, of haar
behoud, maar in elk geval haar noodlot.
Zij voelde zich eenzaam in Italië. Zij had weken gewoond in Florence,
en zij had er een rijk leven pogen te leven van kunst en verleden. Dan
vergat zij wel veel van zichzelve, maar voelde zich toch eenzaam. Zij
was twee weken in Sienna geweest, maar Sienna had haar beklemd: de
sombere straten, de doodsche paleizen, en zij had gesmacht naar Rome.
Maar zij had Rome dien middag nog niet gevonden. En al voelde zij
zich moê, zij voelde zich vooral eenzaam, doodeenzaam en nutteloos op
een groote wereld, in een groote stad, een stad, waar men het groote
en nuttelooze, en eeuwenwijde, misschien zóó voelt als nergens. Zij
voelde zich als een kleine atoom van leed, als een mier, een insect,
lam getrapt, half verpletterd, tusschen de inmense koepelingen van
Rome, die zij buiten ried.
En hare hand dwaalde ijdel over hare lectuur, die zij, zoo nauwgezet
van geweten, bij zich op een tafeltje gestapeld had: eenige vertaalde
klassieken: Ovidius, Tacitus, en dan Dante, Petrarca, Tasso. Het
schemerde in hare kamer, het was geen licht om te lezen, zij was
te weifelend om te bellen voor een lamp; een kilte dreef door haar
kamertje, nu de zon geheel onder was, en zij had vergeten te laten
stoken dien eersten dag. Wijd was de eenzaamheid om haar heen, pijn
deed haar heur leed, haar ziel verlangde naar een ziel, maar haar
mond naar een zoen, haar armen naar hèm, eenmaal haar man, en zich
omwentelend in hare kussens, vroeg zij, uit het diepst van zichzelve,
wringend de handen:
--O God, zèg mij wat ik doen moet!
III.
Het diner was gonzend van stemmen; om de drie, vier lange tafels was
het vol; de marchesa zat aan het hoofd der middentafel. Nu en dan
wenkte zij ongeduldig Giuseppe, den ouden hofmeester, die een lepel had
laten vallen aan een aartshertogelijk hof, en de piepjonge kennertjes
draafden buiten adem rond. Cornélie vond, over haar gezeten, den
welwillenden dikken heer, dien de Duitsche dames Mr. Rudyard noemden,
en vóór haar couvert haar fiasco Genzano. Zij bedankte lachende, en
sprak met Mr. Rudyard, het gewone praatje: dat zij getoerd had dien
middag, de eerste kennismaking met Rome, het Forum, de Pincio. Zij
sprak met de Duitsche dames en met de Engelsche, die altijd zoo moê
was van het "sight-seeing", en de Duitsche, eene "Baronin", en de
dochter, "Baronesse", lachten met haar om de twee esthetischen, die
Cornélie dien morgen al in den salon had aangetroffen. Deze twee zaten
op eenigen afstand; lang en hoekig, groezelig van haar, in zonderling
uitgeknipte evening-dress, die borst en armen vertoonde, comfortabel
gedekt door een grauwen Jaeger-borstrok, waarover dan nog rustig-weg
snoeren van groote blauwe kralen hingen. Haar beider blik weidde over
de lange tafel, als beklaagden zij een ieder, die in Rome gekomen was
om kunst te leeren kennen, omdat zij beiden alleen wisten wat kunst
in Rome was. Zij lazen onder het eten, dat zij onsmakelijk, bijna met
de vingers, deden, in esthetische werken, de wenkbrauwen gefronst,
en nu en dan verstoord opkijkende, omdat men aan tafel praatte. Zij
vertoonden in hare waanwijsheid, hare onmogelijke manieren, en kleedij
van minder dan geen smaak, en daarbij nog groote aanstellerigheid,
types van reizende Engelsche dames, zooals men ze nergens anders
ontmoet dan in Italië. De kritiek over haar was aan tafel eenstemmig.
Ze kwamen iederen winter in het pension Belloni, en waschten aquarellen
in het Forum of op de Via Appia. En zij waren zóó opmerkelijk van
ongeziene oorspronkelijkheid, in hare hoekige groezeligheid, met de
avondjapon, de Jaegers, de blauwe snoeren, de esthetische werken,
en hare, vleesch uitrafelende, vingers, dat aller oogen steeds naar
haar toegingen, als onder een medusa-achtige suggestie. De jonge
barones, een type uit de Fliegende Blätter, geestig, vlug, met haar
rond Duitsche gezichtje en hoog geteekende wenkbrauwen, lachte met
Cornélie, en toonde haar in een schetsboek een vlugge krabbel, die
zij van de twee esthetische dames gemaakt had, toen Giuseppe eene
jonge dame leidde aan het einde van de tafel, waar Cornélie en
Rudyard over elkander zaten. Zij was klaarblijkelijk pas aangekomen,
groette met een "evening" in het rond, en ging ruischende zitten. Van
de esthetische dames af, gingen aller oogen naar deze nieuweling.
Men zag dadelijk, dat zij een Amerikaansche was, bijna te mooi, te
jong, om zoo maar alleen te reizen, met een glimlachend aplomb, of
zij thuis was, heel blank, heel mooie donkere oogen, tanden als een
reclame voor een dentiste, haar volle buste gegoten in mauve laken met
zilveren passement geheel gearabeskeerd, op haar zwaar uitgegolfde
haren een grooten mauve hoed met een cascade van zwarte struisveêren,
vastgehouden door een te groote gesp van strass. Bij iedere beweging
ruischte de zijde van haar onderrok, wuifden de pluimen, schitterde
het strass. En niettegenstaande deze opzichtigheid was zij als een
kind, misschien even twintig jaar, met een naïeven blik: zij richtte
dadelijk het woord tot Cornélie, tot Rudyard; zeide, dat zij moê was,
van Napels kwam, gisteren avond gedanst had bij prins Cibo, dat zij
heette Miss Urania Hope, dat haar vader woonde te Chicago, dat zij twee
broêrs had, die, trots het fortuin van papa werkten op een hoeve in de
Far West, maar dat zij als een bedorven kindje was grootgebracht door
haar vader, die echter wilde, dat zij op haar eigen kon staan, en haar
daarom alleen liet reizen, in de Oude Wereld, in "dear old Italy".
Zij vond het heerlijk te hooren, dat Cornélie ook alleen reisde, en
Rudyard plaagde de dames met haar nieuwe begrippen, maar de baronin en
de baronesse juichten toe. Miss Hope vatte dadelijk eene genegenheid
op voor hare Hollandsche medereizigster en wilde afspraken maken,
maar Cornélie, huiverig, weerde zacht af, zeide, dat zij het druk
had, studeeren in de muzea wilde. Zóó ernstig dus, vroeg Miss Hope
met eerbied, en de onderrok ruischte, de pluimen wuifden, het strass
schitterde. Zij maakte op Cornélie den indruk van eene bonte kapel,
die dartel en onbezonnen zich wel eens te pletter kon vliegen tegen
de serre-glazen van het nauwe leven. Zij voelde wel geen sympathie
voor dat mooie vreemde wezentje, dat er uitzag als een cocotte en een
kind tegelijk, maar zij voelde medelijden, waarom, wist zij niet. Na
den eten stelde Rudyard aan de beide Duitsche dames voor, een kleine
wandeling te maken. De jonge baronesse kwam naar Cornélie, vroeg of
zij meêging, om Rome te zien in den maneschijn, vlak bij, bij de villa
Medici. Zij was dankbaar voor dat vriendelijke woord, en ging even een
hoed opzetten, toen Miss Hope haar achterna liep.
--Blijf bij mij zitten in het salon....
--Ik ga wandelen met de baronin, antwoordde Cornélie.
--Die Duitsche dame?
--Ja.
--Is zij van adel?
--Ik vermoed van wel.
--Is er veel adel in dit pension? vroeg Miss Hope gretig.
Cornélie lachte.
--Ik weet het niet. Ik ben hier pas sedert van morgen.
--Ik geloof wel, dat er veel adel is. Ik heb gehoord, dat hier veel
adel was. Is u van adel?
--Geweest! lachte Cornélie. Maar ik heb mijn titel af moeten schaffen.
--Hoe jammer! riep Miss Hope uit. Adel is zoo lief. Weet u wat ik heb?
Een album met wapens, van allerlei geslachten, en een ander album
met staaltjes zij en brokaat van iedere baljapon van de koningin van
Italië.... Wil u het eens zien?
--Dolgaarne! lachte Cornélie. Maar nu moet ik mijn hoed opzetten.
Zij ging, zij kwam terug, een hoed op, een pélérine om: de Duitsche
dames en Rudyard wachtten reeds in de vestibule en vroegen waarom
DOOR
LOUIS COUPERUS
EERSTE DEEL
L.J. VEEN--UITGEVER--AMSTERDAM
1887
I.
Het pension van de marchesa Belloni was gelegen in een van de
gezondste, zoo niet dichterlijkste wijken van Rome: de helft van het
huis was een gedeelte van een villino der oude Ludovisi-tuinen; de
oude mooie tuinen, betreurd door een ieder, die ze gekend had, vóór
de nieuwe kazernewijken verrezen waren, waar eerst het Romeinsche
villa-park zich had uitgestrekt. Het pension stond in de Via Lombardia;
het oude villino-gedeelte had voor de locataires van de marchesa zekere
antieke bekoring gehouden, en het nieuw aangebouwde perceel bood aan:
ruime kamers, moderne waterleiding en electrisch licht. Het pension
had een zekere reputatie van goed en goedkoop en aangenaam gelegen
te zijn; enkele minuten wandelens van den Pincio af, hoog gelegen,
behoefde men er niet voor malaria te vreezen, en de prijs, dien men
er voor een langer verblijf betaalde, en die acht lire nauwlijks te
boven ging, was buitengewoon voor Rome, bekend als duurder dan iedere
andere Italiaansche stad. Zoo was het pension dan ook meestal vol:
de reizigers kwamen reeds in October--die het vroegst in den season
kwamen, betaalden het minst; en behalve enkele haastige toeristen,
bleven zij meest allen tot Paschen, om na de groote kerkfeesten naar
Napels af te zakken.
Het pension was door Engelsche reiskennissen zeer aanbevolen aan
Cornélie de Retz van Loo, die alleen in Italië reisde, en uit Florence
geschreven had aan de marchesa Belloni. Het was de eerste keer, dat
zij in Italië reisde; het was de eerste keer, dat zij uitstapte aan
het groote holle station bij de Thermen van Diocletianus, en op het
plein, in de gouden zonnelucht van Rome, terwijl de groote fontein van
de Acqua Marcia ruischte, en de koetsiers klapperden met de zweepen
en met de tong--om haar aandacht te trekken--kreeg zij hare "lieve
Italiaansche sensatie", zooals zij dacht en was blij in Rome te zijn.
Zij zag een oud moeilijk loopend mannetje op haar toe komen, met het
instinct van een oud-gedienden portier, die zijn reizigers dadelijk
herkent, en zij zag op zijn pet: Hôtel Belloni en wenkte hem, en
glimlachte. Hij begroette haar als een oude kennis, met familiariteit
en eerbied tegelijk, als was hij blij haar te zien--vroeg of zij
prettig gereisd had, of zij niet moê was, geleidde haar naar de
victoria, schikte haar plaid, haar valies, vroeg het biljet van hare
koffers, en zeide, dat zij maar gaan moest: in tien minuten volgde hij
met de bagage. Zij kreeg een gevoel van gezelligheid, van verzorgd te
worden door het oude hinkende mannetje, en knikte hem vriendelijk toe,
terwijl de koetsier wegreed. Zij gevoelde zich licht en luchtig, met
even den weemoed van iets onbekends, dat haar gebeuren ging: en zij
zag links en rechts om nu te zien de straten van Rome: zij zag alleen
maar huizen en huizen, kazernehuizen; toen een groot wit paleis: het
nieuwe Palazzo Piombino--waar zij wist, dat de Juno Ludovisi was--en
toen hield hij stil, en een knoopenjongentje kwam naar haar toe. Hij
bracht haar in den salon: een donker vertrek; in het midden een tafel
vol tijdschriften, gerangschikt in een regelmatigen, nog ongelezen
cirkel; twee dames, klaarblijkelijk Engelsch, en van het esthetische
genre--groezelige haren, lossige blouses,--zaten, in een hoek, in haar
Baedekers te studeeren, voor zij uit gingen. Cornélie boog even het
hoofd, maar ontving geen groet terug; zij nam het niet kwalijk, al
bekend met Albionsche reismanieren. Zij zette zich aan tafel en nam den
Romeinschen "Herald" op, het blad, dat om de veertien dagen verschijnt
en waaruit men leert, alles wat er die weken te doen is in Rome, en nú
vroeg een der dames haar, uit haar hoek, agressief:
--I beg your pardon, maar zal u, als-u-blieft den Herald niet naar uw
kamer meênemen?
Cornélie richtte heel hoog en kwijnend haar hoofd in de richting op
waar de dames zaten, zag vaag over hare groezelige hoofden heen, zeide
niets en blikte weêr terug in den Herald, en zij vond zich zeer bereisd
en glimlachte inwendig, omdat zij wist hoe men deed tegen dit genre van
Engelsche dames.
De marchesa trad binnen, en verwelkomde Cornélie in het Italiaansch,
in het Fransch. Zij was een groote dikke matrone, vulgair dik; haar
ampelen boezem omspande een zijden kuras of spencer, dat glom op de
naden en barstte onder de armen: haar grijze frizuur gaf haar iets
van een leeuw; de groote geel en blauw gebistreerde oogen sperden een
blik open, onnatuurlijk van bella-donna; in hare ooren regenboogden
ontzaglijke kristallen, en naamlooze eêlgesteenten waren aan hare dikke
vette vingertjes gerist. Zij sprak heel vlug, en Cornélie vond hare
frazen even gezellig huiselijk als de verwelkomst van den krukkenden
portier op het stationsplein. Zij liet zich door de marchesa geleiden
naar den lift, en steeg met haar in: de hydraulische lift, een
getraliede kooi, opgaande langs de trappen, steeg plechtig en bleef
eensklaps roerloos, tusschen tweede en derde verdieping.
--Derde verdieping! riep de marchesa naar omlaag.
--Non c'è aqua! riep het knoopenjongentje kalm terug, daarmeê willende
beweren, dat--hetgeen heel natuurlijk scheen,--er geen water genoeg
was om den lift in beweging te stellen.
De marchesa schreeuwde schel eenige bevelen; twee facchino's liepen
aan, heeschen zich met het ijverig doende knoopenjongentje aan den
kabel van den lift, en met schokjes steeg de kooi hooger en hooger en
bereikte eindelijk, bijna, de derde étage.
--Nog iets hooger! beval de marchesa. Maar hoe de facchino's hunne
spieren spanden, de lift bleef roerloos.
--Wij kunnen er wel uit! zei de marchesa. Wacht even.
Met een grooten stap, die haar enorme witte kuit zien liet, stapte
zij op de étage, glimlachte en reikte de hand aan Cornélie, die hare
gymnastiek navolgde.
--Wij zijn er! zuchtte de marchesa met een glimlach van voldoening.
Hier is uw kamer.
Zij opende een deur en liet een kamer zien. Hoewel het buiten een dag
van helle zon was, was de kamer als een kelder kil en vochtig.
--Marchesa, zei Cornélie dadelijk. Ik heb u geschreven om twee kamers
op het Zuiden.
--O ja? vroeg de marchesa argeloos en naïf. Ik herinnerde het me heusch
niet meer. Ja, dat is zoo een idee van de vreemdelingen: kamers op het
Zuiden.... Dit is heusch een mooie kamer.
--Het spijt mij, maar ik kan deze niet nemen, marchesa.
La Belloni bromde een beetje, ging door den corridor en opende een
ander vertrek.
--En deze kamer, signora.... Wat dunkt u hiervan....
--Is dit het Zuiden?
--Bijna.
--Ik moet het volle Zuiden hebben.
--Dit is op het Westen: u ziet uit uw raam hier de prachtigste
zonsondergangen.
--Ik moet bepaald een kamer op het Zuiden hebben, marchesa.
--Ook heb ik allerliefste vertrekjes op het Oosten: u heeft daar de
beelderigste zonsopgangen.
--Neen, marchesa....
--Heeft u geen gevoel voor natuurschoon?
--Een klein beetje, maar nog meer voor mijn gezondheid.
--Ik slaap wel op het Noorden.
--U is een Italiaansche en er gewend aan, marchesa.
--Het spijt mij wel, maar ik heb geen kamers op het Zuiden.
--Dan spijt het mij ook, marchesa, maar dan zal ik ergens anders zoeken.
Cornélie wendde zich af, als om weg te gaan. De keuze van een kamer is
soms de keuze van een leven....
De marchesa vatte haar hand en glimlachte. Zij had niet meer haar
koelen toon, maar haar stem was als balsem.
--Davvero, het is zoo een idee van vreemdelingen: kamers op het Zuiden!
Maar ik heb er nog twee hokjes. Hier....
En zij opende snel twee deuren: twee kleine gezellige zonnige
pijpelaadjes, uit de open ramen een hoog en wijd luchtgezicht over de
lagere straten en daken heen, en, blauwe dom, in de verte, Sint-Pieter.
--Het zijn mijn eenige kamers nog op het Zuiden, klaagde de marchesa.
--Deze wil ik gaarne hebben, marchesa....
--Zestien lire, glimlachte la Belloni.
--Tien, zooals u geschreven had.
--Ik zoû er twee personen in kunnen logeeren.
--Ik blijf--als het mij bevalt--den heelen winter.
--U is dapper! riep de marchesa eensklaps uit met haar liefste stem,
stem van overwonnene. U krijgt de kamers, voor twaalf lire. Laten
wij er niet verder over spreken. De kamers zijn van u. U is een
Hollandsche? Wij hebben nog een Hollandsche familie; een mama met twee
dochters en een zoon. Wil u naast ze zitten aan tafel?
--Neen, zet mij liever ergens anders; ik hoû niet van landgenooten op
reis....
De marchesa liet Cornélie alleen. Zij zag uit het raam, gedachteloos,
blij in Rome te zijn, met even den weemoed van het onbekende, dat
gebeuren ging. Er werd geklopt, hare koffers werden binnengebracht.
Zij zag, dat het elf uur was en begon uit te pakken. Haar eene kamer
was een klein zitkamertje, als een vogelkooi in de lucht, ziende over
Rome heen. Zij schikte zelve de meubels anders, drapeerde de verschoten
chaise-longue met een lap uit de Abruzzen en bevestigde eenige
portretten en fotografieën met punaises in den kalkwand, gebroken
door ruwe fresco-arabesken. En zij lachte om den rand van purperen,
pijldoorstoken harten, die het frescovak van den wand omgaf.
Zij werkte een uur en hare zitkamer was geschikt: een eigen home met
een paar eigen lappen, een schut zoo, een tafeltje zus: kussens op de
chaise-longue, boeken bij de hand. Toen zij klaar was en zitten ging
en om zich heen zag, voelde zij zich plotseling zeer eenzaam. Zij
dacht aan Den Haag, aan wat zij er achterliet. Maar zij wilde niet
denken, nam haar Baedeker en bestudeerde het Vaticaan. Zij kon er
niet hare gedachten bijhouden en nam Hare's "Walks in Rome" ter hand.
Een bel luidde. Zij was moê, voelde zich nerveus, zag in den spiegel,
zag hare haren uit den krul, haar blouse-hemd vuil van steenkool en
stof, ontsloot een tweeden koffer en verkleedde zich. Terwijl zij zich
frizeerde, schreide zij, snikte zij. De tweede bel luidde en na zich
gepoeierd te hebben ging zij naar beneden.
Zij dacht laat te zijn, maar er was niemand in de eetzaal en zij
moest wachten voor zij bediend werd. Zij beloofde zich voortaan niet
zoo dadelijk te komen. Sommige locataires keken naar binnen door de
geopende deur, zagen, dat er nog niemand aan tafel zat dan éene nieuwe
dame, en verdwenen weêr.
Cornélie zag om zich rond en wachtte af.
De eetzaal was de antieke eetzaal van het oude villino-gedeelte met een
plafond van Guercino. De kellners drentelden wat rond. Een oude grijze
hofmeester zag met een verren blik over de tafel, of alles in orde was.
Hij werd ongeduldig, omdat niemand kwam en beval, dat men Cornélie
de macaroni diende. Het viel Cornélie op, dat hij ook met het been
trok, evenals de portier. Maar de kellners waren heel jong, nauwlijks
zestien, achttien jaar en zonder het gewone kellner-aplomb.
Een dikke heer, levendig, gewichtig, pokdalig, slecht geschoren, in een
kale zwarte jas, zonder veel linnen te toonen, kwam binnen, wreef zich
in de handen, zette zich op zijn plaats, tegenover Cornélie.
Hij groette beleefd en at ook van de macaroni.
En het scheen een sein te zijn, dat men ging eten, want tal van
locataires, meestal dames, kwamen nu binnen, zetten zich en namen van
de macaroni, die de jonge kellners ronddienden onder toezicht van den
grijzen hofmeester. Cornélie glimlachte om het amuzante dier reistypes
en toen zij, onwillekeurig, naar den pokdaligen heer over zich zag,
bespeurde zij, dat hij ook glimlachte.
Hij haastte zich zijn beetje tomatensaus nog met brood te eten, boog
zich een weinig over de tafel en fluisterde bijna in het Fransch:
--Het is amuzant, niet waar?
Cornélie trok de wenkbrauwen op.
--Hoe meent u?
--Een cosmopolitisch gezelschap....
--O ja....
--U is een Hollandsche?
--Hoe weet u?
--Ik zag uw naam in het vreemdelingenboek, en daarachter: la Haye....
--Het is waar....
--Er zijn hier nog meer Hollandsche dames, daar zitten zij ... ze zijn
charmant.
Cornélie vroeg een ordinairen wijn aan den hofmeester.
--Die wijn is niet goed, zei de dikke heer, levendig. Ik heb hier
Genzano,--en hij wees op zijn fiasco. Ik betaal een klein kurkegeld en
drink mijn eigen wijn.
De hofmeester zette haar half fleschje voor Cornélie: dat was gratis
begrepen in haar pension.
Ik zal u, als u wilt, het adres geven van mijn wijn: Via della Croce
61....
Cornélie bedankte. De meer dan gewone gemakkelijkheid, levendigheid van
den pokdaligen heer vermaakten haar.
--U ziet naar den hofmeester, vroeg hij.
--U let goed op, glimlachte zij.
--Een type, onze hofmeester, Giuseppe. Hij was vroeger hofmeester in
het paleis van een Oostenrijkschen aartshertog. Hij heeft, ik weet niet
wat gedaan. Gestolen misschien. Of brutaal geweest. Of een lepel laten
vallen. Hij is gedegringoleerd. Hij is nu maar in ons pension Belloni.
Maar wat een waardigheid....
Hij boog zich voorover.
--De marchesa is zuinig. Al de bedienden hier zijn òf oud, of héél
jong. Dat betaalt minder.
Hij boog tot twee Duitsche dames: moeder en dochter, die waren
binnengekomen en naast hem plaats namen.
--Ik heb voor u de permissie, die ik u beloofd heb: om het palazzo
Rospigliosi te zien; de Aurora van Guido Reni, sprak hij in het Duitsch.
--Is dan de prins terug?
--Neen, de prins is in Parijs. Het paleis is niet te zien, behalve voor
u.
Hij boog galant.
De Duitsche dames riepen uit hoe lief hij was, hoe hij toch alles kon
doen, op alles iets vinden. Hoeveel moeite hadden zij niet gedaan om
den portier van Rospigliosi om te koopen. Het was haar niet gelukt.
Een mager Engelsch dametje had plaats genomen naast Cornélie.
--En voor u, miss Taylor, heb ik een kaart voor een vroegmis in de
eigen kapel van Zijne Heiligheid....
Miss Taylor straalde van genot.
--Is u weêr aan het sight-seeing geweest? ging de pokdalige heer voort.
--Ja, muzeum Kircher, zeide miss Taylor; maar ik ben nu doodmoê.... It
was most exquisite.
--Ik schrijf u voor vanmiddag thuis te blijven, miss Taylor, en uit te
rusten.
--Ik heb een afspraak om naar den Aventijn te gaan....
--U mag niet. U is moê. Iederen dag ziet u er slechter uit en wordt
u magerder. Rome is te vermoeiend voor u. U moet rust nemen, anders
krijgt u niet de kaart voor de vroegmis.
De Duitsche dames lachten. Miss Taylor beloofde, gestreeld, zalig. Zij
zag naar den pokdaligen heer, of zij van hem het woord der wijsheid
moest vernemen.
Het déjeuner was afgeloopen: de biefstuk, de pudding, de droge vijgjes.
Cornélie stond op.
--Mag ik u even inschenken, uit mijn flesch? vroeg de dikke heer.
Proeft u eens mijn wijn. Vindt u dien goed? Dan bestel ik, in de Via
della Croce, een fiasco voor u....
Cornélie wilde niet weigeren. Zij dronk. De wijn was heerlijk zuiver.
Zij dacht, dat het goed zoû zijn in Rome een zuiveren wijn te drinken
en terwijl zij zoo dacht, scheen de dikke heer haar snelle denken te
lezen.
--Het is goed, zeide hij; als u in Rome, waar het leven vermoeiend is,
een versterkenden wijn drinkt.
Cornélie beaamde het.
--Dit is Genzano, van twee-vijf-en-zeventig lire de fiasco. U doet
daar lang meê, de wijn bederft niet. Ik bestel u dus een fiasco.
Hij boog in het rond tegenover de dames en vertrok.
De Duitsche dames bogen tegen Cornélie.
--Altijd zoo minzaam, die Mr. Rudyard....
--Wat zoû hij zijn, dacht Cornélie. Fransch, Duitsch, Engelsch,
Amerikaansch?
II.
Zij had na het lunch een victoria genomen, en een toer gemaakt door
Rome, als een eerste kennismaking met de stad, waarnaar zij zoo
verlangd had. Die eerste indruk was haar een groote teleurstelling
geweest. Hare frissche verbeelding, hare lectuur, zelfs hare
fotografieën, in Florence gekocht en met de liefde van een pas
beginnend toerist bestudeerd, hadden haar al een illuzie gegeven van
een stad uit een ideale oudheid, een ideale Renaissance, en zij had
vergeten, dat, vooral in Rome, het leven meêdoogenloos is voortgegaan,
en de tijden er niet in gebouwen en ruïnes opstaan als afzonderlijke
perioden, maar iedere periode door dagen en jaren verbonden is aan de
volgende, nauw aaneengeschakeld.
Zoo had zij den koepel van Sint-Pieter klein kunnen vinden; het Corso
nauw; de zuil van Trajanus, een zuil als een andere; en het Forum had
zij niet gezien terwijl zij er langs reed, en bij den Palatijn had zij
aan geen enkelen keizer kunnen denken.
En zij was nu thuis en moê, en rustte uit en dacht na, weemoedig en
toch genietende van hare vage gedachten, van de stilte rondom haar
heen, in het groote huis, waar de meeste pensionnaires nog niet
teruggekeerd waren. Zij dacht aan Den Haag, aan hare groote familie,
vader, moeder, broers en zusters, die zij vaarwel gezegd had voor
geruimen tijd, om te reizen. Haar vader, gepensionneerd kolonel van
de huzaren, zonder groot fortuin, had haar niets kunnen meegeven voor
haar gril, zooals hij zeide, en zij had zich dien gril, van een nieuw
leven te beginnen, niet kunnen inwilligen zonder een klein legaat, dat
zij reeds jaren geleden van een peettante geërfd had. Zij was blij
eenigszins onafhankelijk te zijn, hoewel zij voelde het egoïsme van die
onafhankelijkheid....
Maar wat had zij voor haar kring kunnen doen, na het éclat van hare
scheiding? Zij was zwak--egoïst--; zij wist het; maar zij had een slag
gehad, waaronder zij eerst gedacht had te zullen bezwijken. En toen
zij toch leefde, had zij bijéen geschraapt haar beetje energie, en zich
gezegd, dat zij niet kon blijven bestaan in hetzelfde kringetje van
hare zusters en vriendinnetjes, en had zij haar leven gedwongen een
anderen kant uit te gaan. Zij had steeds den tact bezeten van een oude
japon een schijnbaar nieuw toilet te arrangeeren, een hoed van verleden
jaar te herscheppen tot een nieuwerwetschen hoed, en zoo had zij ook nu
gedaan met haar verstrooid en ellendig leven, verwaaid en gebroken: zij
had bij elkaâr gezocht, als met een zuinigheid, wat nog over was en nog
goed, en van die overblijfselen had zij zich een nieuw bestaan gemaakt.
Maar dit nieuwe leven kon niet ademen in de oude atmosfeer, was er
doelloos, vreemd, en zij had het weten te dwingen een andere richting
uit, trots allen weêrstand van familie en kennissen. Misschien had zij
dit niet zoo vermocht, als zij niet zoo gebroken was geweest. Misschien
had zij die energie niet zoo gevoeld als zij maar een beetje geleden
had. Zij had hare kracht en zij had hare zwakte; zij was zeer geheel,
en zij was toch zeer verscheiden en deze complexiteit was misschien
geweest de redding voor hare jeugd.
Daarbij, zij wàs heel jong; drie-en-twintig; en op dien leeftijd is
er een onbewuste levenskracht, trots alle schijnbare zwakte. En hare
tegenstrijdigheden vormden haar evenwicht, zoodat zij niet overhelde
naar den afgrond.... Dat alles ging als wolkjes vaag door haar heen,
niet met het concieze van woorden, maar met de nevels van moê gedroom.
Zooals zij daar lag, zag zij er niet uit of zij ooit die kracht van
nieuwe richting aan haar leven geven, beoefend had. Een bleeke tengere
vrouw, rank, met gebroken bewegingen, liggende op een langen stoel, in
haar niet geheel meer frisschen peignoir, waarvan het rose verbleekt,
de kant verkreukeld was. En toch was er die poëzie van haarzelve om
haar heen, trots die moede oogen, de slappe lijnen van haar kleed,
trots de pensionkamer, met het vlug in elkaâr gezette comfort, dat
meer tact was dan werkelijkheid en in iederen koffer geborgen kon
worden. Zij had in haar broze figuur, in haar bleeke, meer fijne
dan mooie trekken, zij had om zich heen als een halo, de poëzie van
zichzelve, als een atmosfeer, die zij onbewust om zich heen straalde,
die uitging van haar oogen over de dingen, waarop zij staarde, uit
hare vingers over de dingen, waarover zij streek. Voor wie haar niet
sympathiek waren, was die atmosfeer het ongewone, het excentrieke, het
niet-Haagsche-vrouwtjesachtige, dat men haar dan verweet. Voor wie
haar sympathiek waren, was dat iets van talent, iets van ziel, iets
bizonders, dat bijna genie, maar ontzenuwd scheen, en groote bekoring
gaf, en veel deed denken, en veel beloofde: misschien te veel om te
houden. En deze vrouw was het kind van haren tijd maar vooral van hare
omgeving, en daarom zoo weinig af: strijdigheid tegen strijdigheid, in
evenwicht van tegenstrijdigheden, dat haar ondergang kon zijn, of haar
behoud, maar in elk geval haar noodlot.
Zij voelde zich eenzaam in Italië. Zij had weken gewoond in Florence,
en zij had er een rijk leven pogen te leven van kunst en verleden. Dan
vergat zij wel veel van zichzelve, maar voelde zich toch eenzaam. Zij
was twee weken in Sienna geweest, maar Sienna had haar beklemd: de
sombere straten, de doodsche paleizen, en zij had gesmacht naar Rome.
Maar zij had Rome dien middag nog niet gevonden. En al voelde zij
zich moê, zij voelde zich vooral eenzaam, doodeenzaam en nutteloos op
een groote wereld, in een groote stad, een stad, waar men het groote
en nuttelooze, en eeuwenwijde, misschien zóó voelt als nergens. Zij
voelde zich als een kleine atoom van leed, als een mier, een insect,
lam getrapt, half verpletterd, tusschen de inmense koepelingen van
Rome, die zij buiten ried.
En hare hand dwaalde ijdel over hare lectuur, die zij, zoo nauwgezet
van geweten, bij zich op een tafeltje gestapeld had: eenige vertaalde
klassieken: Ovidius, Tacitus, en dan Dante, Petrarca, Tasso. Het
schemerde in hare kamer, het was geen licht om te lezen, zij was
te weifelend om te bellen voor een lamp; een kilte dreef door haar
kamertje, nu de zon geheel onder was, en zij had vergeten te laten
stoken dien eersten dag. Wijd was de eenzaamheid om haar heen, pijn
deed haar heur leed, haar ziel verlangde naar een ziel, maar haar
mond naar een zoen, haar armen naar hèm, eenmaal haar man, en zich
omwentelend in hare kussens, vroeg zij, uit het diepst van zichzelve,
wringend de handen:
--O God, zèg mij wat ik doen moet!
III.
Het diner was gonzend van stemmen; om de drie, vier lange tafels was
het vol; de marchesa zat aan het hoofd der middentafel. Nu en dan
wenkte zij ongeduldig Giuseppe, den ouden hofmeester, die een lepel had
laten vallen aan een aartshertogelijk hof, en de piepjonge kennertjes
draafden buiten adem rond. Cornélie vond, over haar gezeten, den
welwillenden dikken heer, dien de Duitsche dames Mr. Rudyard noemden,
en vóór haar couvert haar fiasco Genzano. Zij bedankte lachende, en
sprak met Mr. Rudyard, het gewone praatje: dat zij getoerd had dien
middag, de eerste kennismaking met Rome, het Forum, de Pincio. Zij
sprak met de Duitsche dames en met de Engelsche, die altijd zoo moê
was van het "sight-seeing", en de Duitsche, eene "Baronin", en de
dochter, "Baronesse", lachten met haar om de twee esthetischen, die
Cornélie dien morgen al in den salon had aangetroffen. Deze twee zaten
op eenigen afstand; lang en hoekig, groezelig van haar, in zonderling
uitgeknipte evening-dress, die borst en armen vertoonde, comfortabel
gedekt door een grauwen Jaeger-borstrok, waarover dan nog rustig-weg
snoeren van groote blauwe kralen hingen. Haar beider blik weidde over
de lange tafel, als beklaagden zij een ieder, die in Rome gekomen was
om kunst te leeren kennen, omdat zij beiden alleen wisten wat kunst
in Rome was. Zij lazen onder het eten, dat zij onsmakelijk, bijna met
de vingers, deden, in esthetische werken, de wenkbrauwen gefronst,
en nu en dan verstoord opkijkende, omdat men aan tafel praatte. Zij
vertoonden in hare waanwijsheid, hare onmogelijke manieren, en kleedij
van minder dan geen smaak, en daarbij nog groote aanstellerigheid,
types van reizende Engelsche dames, zooals men ze nergens anders
ontmoet dan in Italië. De kritiek over haar was aan tafel eenstemmig.
Ze kwamen iederen winter in het pension Belloni, en waschten aquarellen
in het Forum of op de Via Appia. En zij waren zóó opmerkelijk van
ongeziene oorspronkelijkheid, in hare hoekige groezeligheid, met de
avondjapon, de Jaegers, de blauwe snoeren, de esthetische werken,
en hare, vleesch uitrafelende, vingers, dat aller oogen steeds naar
haar toegingen, als onder een medusa-achtige suggestie. De jonge
barones, een type uit de Fliegende Blätter, geestig, vlug, met haar
rond Duitsche gezichtje en hoog geteekende wenkbrauwen, lachte met
Cornélie, en toonde haar in een schetsboek een vlugge krabbel, die
zij van de twee esthetische dames gemaakt had, toen Giuseppe eene
jonge dame leidde aan het einde van de tafel, waar Cornélie en
Rudyard over elkander zaten. Zij was klaarblijkelijk pas aangekomen,
groette met een "evening" in het rond, en ging ruischende zitten. Van
de esthetische dames af, gingen aller oogen naar deze nieuweling.
Men zag dadelijk, dat zij een Amerikaansche was, bijna te mooi, te
jong, om zoo maar alleen te reizen, met een glimlachend aplomb, of
zij thuis was, heel blank, heel mooie donkere oogen, tanden als een
reclame voor een dentiste, haar volle buste gegoten in mauve laken met
zilveren passement geheel gearabeskeerd, op haar zwaar uitgegolfde
haren een grooten mauve hoed met een cascade van zwarte struisveêren,
vastgehouden door een te groote gesp van strass. Bij iedere beweging
ruischte de zijde van haar onderrok, wuifden de pluimen, schitterde
het strass. En niettegenstaande deze opzichtigheid was zij als een
kind, misschien even twintig jaar, met een naïeven blik: zij richtte
dadelijk het woord tot Cornélie, tot Rudyard; zeide, dat zij moê was,
van Napels kwam, gisteren avond gedanst had bij prins Cibo, dat zij
heette Miss Urania Hope, dat haar vader woonde te Chicago, dat zij twee
broêrs had, die, trots het fortuin van papa werkten op een hoeve in de
Far West, maar dat zij als een bedorven kindje was grootgebracht door
haar vader, die echter wilde, dat zij op haar eigen kon staan, en haar
daarom alleen liet reizen, in de Oude Wereld, in "dear old Italy".
Zij vond het heerlijk te hooren, dat Cornélie ook alleen reisde, en
Rudyard plaagde de dames met haar nieuwe begrippen, maar de baronin en
de baronesse juichten toe. Miss Hope vatte dadelijk eene genegenheid
op voor hare Hollandsche medereizigster en wilde afspraken maken,
maar Cornélie, huiverig, weerde zacht af, zeide, dat zij het druk
had, studeeren in de muzea wilde. Zóó ernstig dus, vroeg Miss Hope
met eerbied, en de onderrok ruischte, de pluimen wuifden, het strass
schitterde. Zij maakte op Cornélie den indruk van eene bonte kapel,
die dartel en onbezonnen zich wel eens te pletter kon vliegen tegen
de serre-glazen van het nauwe leven. Zij voelde wel geen sympathie
voor dat mooie vreemde wezentje, dat er uitzag als een cocotte en een
kind tegelijk, maar zij voelde medelijden, waarom, wist zij niet. Na
den eten stelde Rudyard aan de beide Duitsche dames voor, een kleine
wandeling te maken. De jonge baronesse kwam naar Cornélie, vroeg of
zij meêging, om Rome te zien in den maneschijn, vlak bij, bij de villa
Medici. Zij was dankbaar voor dat vriendelijke woord, en ging even een
hoed opzetten, toen Miss Hope haar achterna liep.
--Blijf bij mij zitten in het salon....
--Ik ga wandelen met de baronin, antwoordde Cornélie.
--Die Duitsche dame?
--Ja.
--Is zij van adel?
--Ik vermoed van wel.
--Is er veel adel in dit pension? vroeg Miss Hope gretig.
Cornélie lachte.
--Ik weet het niet. Ik ben hier pas sedert van morgen.
--Ik geloof wel, dat er veel adel is. Ik heb gehoord, dat hier veel
adel was. Is u van adel?
--Geweest! lachte Cornélie. Maar ik heb mijn titel af moeten schaffen.
--Hoe jammer! riep Miss Hope uit. Adel is zoo lief. Weet u wat ik heb?
Een album met wapens, van allerlei geslachten, en een ander album
met staaltjes zij en brokaat van iedere baljapon van de koningin van
Italië.... Wil u het eens zien?
--Dolgaarne! lachte Cornélie. Maar nu moet ik mijn hoed opzetten.
Zij ging, zij kwam terug, een hoed op, een pélérine om: de Duitsche
dames en Rudyard wachtten reeds in de vestibule en vroegen waarom
Вы прочитали 1 текст из Нидерландский литературы.
Следующий - Langs lijnen van geleidelijkheid - 02
- Части
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 01
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 02
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 03
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 04
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 05
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 06
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 07
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 08
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 09
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 10
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 11
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 12
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 13
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 14
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 15
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 16
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 17
- Langs lijnen van geleidelijkheid - 18