🕥 Минуты чтения - 35

Langs lijnen van geleidelijkheid - 01

Каждый столб представляет процент слов на 1000 наиболее распространенных слов
Общее количество слов 4612
Общее количество уникальных слов составляет 1457
40.8 слов входит в 2000 наиболее распространенных слов
56.3 слов входит в 5000 наиболее распространенных слов
63.4 слов входит в 8000 наиболее распространенных слов
  LANGS LIJNEN VAN GELEIDELIJKHEID
  DOOR
  LOUIS COUPERUS
  EERSTE DEEL
  L.J. VEEN--UITGEVER--AMSTERDAM
  1887
  
  
  I.
  
  Het pension van de marchesa Belloni was gelegen in een van de
  gezondste, zoo niet dichterlijkste wijken van Rome: de helft van het
  huis was een gedeelte van een villino der oude Ludovisi-tuinen; de
  oude mooie tuinen, betreurd door een ieder, die ze gekend had, vóór
  de nieuwe kazernewijken verrezen waren, waar eerst het Romeinsche
  villa-park zich had uitgestrekt. Het pension stond in de Via Lombardia;
  het oude villino-gedeelte had voor de locataires van de marchesa zekere
  antieke bekoring gehouden, en het nieuw aangebouwde perceel bood aan:
  ruime kamers, moderne waterleiding en electrisch licht. Het pension
  had een zekere reputatie van goed en goedkoop en aangenaam gelegen
  te zijn; enkele minuten wandelens van den Pincio af, hoog gelegen,
  behoefde men er niet voor malaria te vreezen, en de prijs, dien men
  er voor een langer verblijf betaalde, en die acht lire nauwlijks te
  boven ging, was buitengewoon voor Rome, bekend als duurder dan iedere
  andere Italiaansche stad. Zoo was het pension dan ook meestal vol:
  de reizigers kwamen reeds in October--die het vroegst in den season
  kwamen, betaalden het minst; en behalve enkele haastige toeristen,
  bleven zij meest allen tot Paschen, om na de groote kerkfeesten naar
  Napels af te zakken.
  Het pension was door Engelsche reiskennissen zeer aanbevolen aan
  Cornélie de Retz van Loo, die alleen in Italië reisde, en uit Florence
  geschreven had aan de marchesa Belloni. Het was de eerste keer, dat
  zij in Italië reisde; het was de eerste keer, dat zij uitstapte aan
  het groote holle station bij de Thermen van Diocletianus, en op het
  plein, in de gouden zonnelucht van Rome, terwijl de groote fontein van
  de Acqua Marcia ruischte, en de koetsiers klapperden met de zweepen
  en met de tong--om haar aandacht te trekken--kreeg zij hare "lieve
  Italiaansche sensatie", zooals zij dacht en was blij in Rome te zijn.
  Zij zag een oud moeilijk loopend mannetje op haar toe komen, met het
  instinct van een oud-gedienden portier, die zijn reizigers dadelijk
  herkent, en zij zag op zijn pet: Hôtel Belloni en wenkte hem, en
  glimlachte. Hij begroette haar als een oude kennis, met familiariteit
  en eerbied tegelijk, als was hij blij haar te zien--vroeg of zij
  prettig gereisd had, of zij niet moê was, geleidde haar naar de
  victoria, schikte haar plaid, haar valies, vroeg het biljet van hare
  koffers, en zeide, dat zij maar gaan moest: in tien minuten volgde hij
  met de bagage. Zij kreeg een gevoel van gezelligheid, van verzorgd te
  worden door het oude hinkende mannetje, en knikte hem vriendelijk toe,
  terwijl de koetsier wegreed. Zij gevoelde zich licht en luchtig, met
  even den weemoed van iets onbekends, dat haar gebeuren ging: en zij
  zag links en rechts om nu te zien de straten van Rome: zij zag alleen
  maar huizen en huizen, kazernehuizen; toen een groot wit paleis: het
  nieuwe Palazzo Piombino--waar zij wist, dat de Juno Ludovisi was--en
  toen hield hij stil, en een knoopenjongentje kwam naar haar toe. Hij
  bracht haar in den salon: een donker vertrek; in het midden een tafel
  vol tijdschriften, gerangschikt in een regelmatigen, nog ongelezen
  cirkel; twee dames, klaarblijkelijk Engelsch, en van het esthetische
  genre--groezelige haren, lossige blouses,--zaten, in een hoek, in haar
  Baedekers te studeeren, voor zij uit gingen. Cornélie boog even het
  hoofd, maar ontving geen groet terug; zij nam het niet kwalijk, al
  bekend met Albionsche reismanieren. Zij zette zich aan tafel en nam den
  Romeinschen "Herald" op, het blad, dat om de veertien dagen verschijnt
  en waaruit men leert, alles wat er die weken te doen is in Rome, en nú
  vroeg een der dames haar, uit haar hoek, agressief:
  --I beg your pardon, maar zal u, als-u-blieft den Herald niet naar uw
  kamer meênemen?
  Cornélie richtte heel hoog en kwijnend haar hoofd in de richting op
  waar de dames zaten, zag vaag over hare groezelige hoofden heen, zeide
  niets en blikte weêr terug in den Herald, en zij vond zich zeer bereisd
  en glimlachte inwendig, omdat zij wist hoe men deed tegen dit genre van
  Engelsche dames.
  De marchesa trad binnen, en verwelkomde Cornélie in het Italiaansch,
  in het Fransch. Zij was een groote dikke matrone, vulgair dik; haar
  ampelen boezem omspande een zijden kuras of spencer, dat glom op de
  naden en barstte onder de armen: haar grijze frizuur gaf haar iets
  van een leeuw; de groote geel en blauw gebistreerde oogen sperden een
  blik open, onnatuurlijk van bella-donna; in hare ooren regenboogden
  ontzaglijke kristallen, en naamlooze eêlgesteenten waren aan hare dikke
  vette vingertjes gerist. Zij sprak heel vlug, en Cornélie vond hare
  frazen even gezellig huiselijk als de verwelkomst van den krukkenden
  portier op het stationsplein. Zij liet zich door de marchesa geleiden
  naar den lift, en steeg met haar in: de hydraulische lift, een
  getraliede kooi, opgaande langs de trappen, steeg plechtig en bleef
  eensklaps roerloos, tusschen tweede en derde verdieping.
  --Derde verdieping! riep de marchesa naar omlaag.
  --Non c'è aqua! riep het knoopenjongentje kalm terug, daarmeê willende
  beweren, dat--hetgeen heel natuurlijk scheen,--er geen water genoeg
  was om den lift in beweging te stellen.
  De marchesa schreeuwde schel eenige bevelen; twee facchino's liepen
  aan, heeschen zich met het ijverig doende knoopenjongentje aan den
  kabel van den lift, en met schokjes steeg de kooi hooger en hooger en
  bereikte eindelijk, bijna, de derde étage.
  --Nog iets hooger! beval de marchesa. Maar hoe de facchino's hunne
  spieren spanden, de lift bleef roerloos.
  --Wij kunnen er wel uit! zei de marchesa. Wacht even.
  Met een grooten stap, die haar enorme witte kuit zien liet, stapte
  zij op de étage, glimlachte en reikte de hand aan Cornélie, die hare
  gymnastiek navolgde.
  --Wij zijn er! zuchtte de marchesa met een glimlach van voldoening.
  Hier is uw kamer.
  Zij opende een deur en liet een kamer zien. Hoewel het buiten een dag
  van helle zon was, was de kamer als een kelder kil en vochtig.
  --Marchesa, zei Cornélie dadelijk. Ik heb u geschreven om twee kamers
  op het Zuiden.
  --O ja? vroeg de marchesa argeloos en naïf. Ik herinnerde het me heusch
  niet meer. Ja, dat is zoo een idee van de vreemdelingen: kamers op het
  Zuiden.... Dit is heusch een mooie kamer.
  --Het spijt mij, maar ik kan deze niet nemen, marchesa.
  La Belloni bromde een beetje, ging door den corridor en opende een
  ander vertrek.
  --En deze kamer, signora.... Wat dunkt u hiervan....
  --Is dit het Zuiden?
  --Bijna.
  --Ik moet het volle Zuiden hebben.
  --Dit is op het Westen: u ziet uit uw raam hier de prachtigste
  zonsondergangen.
  --Ik moet bepaald een kamer op het Zuiden hebben, marchesa.
  --Ook heb ik allerliefste vertrekjes op het Oosten: u heeft daar de
  beelderigste zonsopgangen.
  --Neen, marchesa....
  --Heeft u geen gevoel voor natuurschoon?
  --Een klein beetje, maar nog meer voor mijn gezondheid.
  --Ik slaap wel op het Noorden.
  --U is een Italiaansche en er gewend aan, marchesa.
  --Het spijt mij wel, maar ik heb geen kamers op het Zuiden.
  --Dan spijt het mij ook, marchesa, maar dan zal ik ergens anders zoeken.
  Cornélie wendde zich af, als om weg te gaan. De keuze van een kamer is
  soms de keuze van een leven....
  De marchesa vatte haar hand en glimlachte. Zij had niet meer haar
  koelen toon, maar haar stem was als balsem.
  --Davvero, het is zoo een idee van vreemdelingen: kamers op het Zuiden!
  Maar ik heb er nog twee hokjes. Hier....
  En zij opende snel twee deuren: twee kleine gezellige zonnige
  pijpelaadjes, uit de open ramen een hoog en wijd luchtgezicht over de
  lagere straten en daken heen, en, blauwe dom, in de verte, Sint-Pieter.
  --Het zijn mijn eenige kamers nog op het Zuiden, klaagde de marchesa.
  --Deze wil ik gaarne hebben, marchesa....
  --Zestien lire, glimlachte la Belloni.
  --Tien, zooals u geschreven had.
  --Ik zoû er twee personen in kunnen logeeren.
  --Ik blijf--als het mij bevalt--den heelen winter.
  --U is dapper! riep de marchesa eensklaps uit met haar liefste stem,
  stem van overwonnene. U krijgt de kamers, voor twaalf lire. Laten
  wij er niet verder over spreken. De kamers zijn van u. U is een
  Hollandsche? Wij hebben nog een Hollandsche familie; een mama met twee
  dochters en een zoon. Wil u naast ze zitten aan tafel?
  --Neen, zet mij liever ergens anders; ik hoû niet van landgenooten op
  reis....
  De marchesa liet Cornélie alleen. Zij zag uit het raam, gedachteloos,
  blij in Rome te zijn, met even den weemoed van het onbekende, dat
  gebeuren ging. Er werd geklopt, hare koffers werden binnengebracht.
  Zij zag, dat het elf uur was en begon uit te pakken. Haar eene kamer
  was een klein zitkamertje, als een vogelkooi in de lucht, ziende over
  Rome heen. Zij schikte zelve de meubels anders, drapeerde de verschoten
  chaise-longue met een lap uit de Abruzzen en bevestigde eenige
  portretten en fotografieën met punaises in den kalkwand, gebroken
  door ruwe fresco-arabesken. En zij lachte om den rand van purperen,
  pijldoorstoken harten, die het frescovak van den wand omgaf.
  Zij werkte een uur en hare zitkamer was geschikt: een eigen home met
  een paar eigen lappen, een schut zoo, een tafeltje zus: kussens op de
  chaise-longue, boeken bij de hand. Toen zij klaar was en zitten ging
  en om zich heen zag, voelde zij zich plotseling zeer eenzaam. Zij
  dacht aan Den Haag, aan wat zij er achterliet. Maar zij wilde niet
  denken, nam haar Baedeker en bestudeerde het Vaticaan. Zij kon er
  niet hare gedachten bijhouden en nam Hare's "Walks in Rome" ter hand.
  Een bel luidde. Zij was moê, voelde zich nerveus, zag in den spiegel,
  zag hare haren uit den krul, haar blouse-hemd vuil van steenkool en
  stof, ontsloot een tweeden koffer en verkleedde zich. Terwijl zij zich
  frizeerde, schreide zij, snikte zij. De tweede bel luidde en na zich
  gepoeierd te hebben ging zij naar beneden.
  Zij dacht laat te zijn, maar er was niemand in de eetzaal en zij
  moest wachten voor zij bediend werd. Zij beloofde zich voortaan niet
  zoo dadelijk te komen. Sommige locataires keken naar binnen door de
  geopende deur, zagen, dat er nog niemand aan tafel zat dan éene nieuwe
  dame, en verdwenen weêr.
  Cornélie zag om zich rond en wachtte af.
  De eetzaal was de antieke eetzaal van het oude villino-gedeelte met een
  plafond van Guercino. De kellners drentelden wat rond. Een oude grijze
  hofmeester zag met een verren blik over de tafel, of alles in orde was.
  Hij werd ongeduldig, omdat niemand kwam en beval, dat men Cornélie
  de macaroni diende. Het viel Cornélie op, dat hij ook met het been
  trok, evenals de portier. Maar de kellners waren heel jong, nauwlijks
  zestien, achttien jaar en zonder het gewone kellner-aplomb.
  Een dikke heer, levendig, gewichtig, pokdalig, slecht geschoren, in een
  kale zwarte jas, zonder veel linnen te toonen, kwam binnen, wreef zich
  in de handen, zette zich op zijn plaats, tegenover Cornélie.
  Hij groette beleefd en at ook van de macaroni.
  En het scheen een sein te zijn, dat men ging eten, want tal van
  locataires, meestal dames, kwamen nu binnen, zetten zich en namen van
  de macaroni, die de jonge kellners ronddienden onder toezicht van den
  grijzen hofmeester. Cornélie glimlachte om het amuzante dier reistypes
  en toen zij, onwillekeurig, naar den pokdaligen heer over zich zag,
  bespeurde zij, dat hij ook glimlachte.
  Hij haastte zich zijn beetje tomatensaus nog met brood te eten, boog
  zich een weinig over de tafel en fluisterde bijna in het Fransch:
  --Het is amuzant, niet waar?
  Cornélie trok de wenkbrauwen op.
  --Hoe meent u?
  --Een cosmopolitisch gezelschap....
  --O ja....
  --U is een Hollandsche?
  --Hoe weet u?
  --Ik zag uw naam in het vreemdelingenboek, en daarachter: la Haye....
  --Het is waar....
  --Er zijn hier nog meer Hollandsche dames, daar zitten zij ... ze zijn
  charmant.
  Cornélie vroeg een ordinairen wijn aan den hofmeester.
  --Die wijn is niet goed, zei de dikke heer, levendig. Ik heb hier
  Genzano,--en hij wees op zijn fiasco. Ik betaal een klein kurkegeld en
  drink mijn eigen wijn.
  De hofmeester zette haar half fleschje voor Cornélie: dat was gratis
  begrepen in haar pension.
  Ik zal u, als u wilt, het adres geven van mijn wijn: Via della Croce
  61....
  Cornélie bedankte. De meer dan gewone gemakkelijkheid, levendigheid van
  den pokdaligen heer vermaakten haar.
  --U ziet naar den hofmeester, vroeg hij.
  --U let goed op, glimlachte zij.
  --Een type, onze hofmeester, Giuseppe. Hij was vroeger hofmeester in
  het paleis van een Oostenrijkschen aartshertog. Hij heeft, ik weet niet
  wat gedaan. Gestolen misschien. Of brutaal geweest. Of een lepel laten
  vallen. Hij is gedegringoleerd. Hij is nu maar in ons pension Belloni.
  Maar wat een waardigheid....
  Hij boog zich voorover.
  --De marchesa is zuinig. Al de bedienden hier zijn òf oud, of héél
  jong. Dat betaalt minder.
  Hij boog tot twee Duitsche dames: moeder en dochter, die waren
  binnengekomen en naast hem plaats namen.
  --Ik heb voor u de permissie, die ik u beloofd heb: om het palazzo
  Rospigliosi te zien; de Aurora van Guido Reni, sprak hij in het Duitsch.
  --Is dan de prins terug?
  --Neen, de prins is in Parijs. Het paleis is niet te zien, behalve voor
  u.
  Hij boog galant.
  De Duitsche dames riepen uit hoe lief hij was, hoe hij toch alles kon
  doen, op alles iets vinden. Hoeveel moeite hadden zij niet gedaan om
  den portier van Rospigliosi om te koopen. Het was haar niet gelukt.
  Een mager Engelsch dametje had plaats genomen naast Cornélie.
  --En voor u, miss Taylor, heb ik een kaart voor een vroegmis in de
  eigen kapel van Zijne Heiligheid....
  Miss Taylor straalde van genot.
  --Is u weêr aan het sight-seeing geweest? ging de pokdalige heer voort.
  --Ja, muzeum Kircher, zeide miss Taylor; maar ik ben nu doodmoê.... It
  was most exquisite.
  --Ik schrijf u voor vanmiddag thuis te blijven, miss Taylor, en uit te
  rusten.
  --Ik heb een afspraak om naar den Aventijn te gaan....
  --U mag niet. U is moê. Iederen dag ziet u er slechter uit en wordt
  u magerder. Rome is te vermoeiend voor u. U moet rust nemen, anders
  krijgt u niet de kaart voor de vroegmis.
  De Duitsche dames lachten. Miss Taylor beloofde, gestreeld, zalig. Zij
  zag naar den pokdaligen heer, of zij van hem het woord der wijsheid
  moest vernemen.
  Het déjeuner was afgeloopen: de biefstuk, de pudding, de droge vijgjes.
  Cornélie stond op.
  --Mag ik u even inschenken, uit mijn flesch? vroeg de dikke heer.
  Proeft u eens mijn wijn. Vindt u dien goed? Dan bestel ik, in de Via
  della Croce, een fiasco voor u....
  Cornélie wilde niet weigeren. Zij dronk. De wijn was heerlijk zuiver.
  Zij dacht, dat het goed zoû zijn in Rome een zuiveren wijn te drinken
  en terwijl zij zoo dacht, scheen de dikke heer haar snelle denken te
  lezen.
  --Het is goed, zeide hij; als u in Rome, waar het leven vermoeiend is,
  een versterkenden wijn drinkt.
  Cornélie beaamde het.
  --Dit is Genzano, van twee-vijf-en-zeventig lire de fiasco. U doet
  daar lang meê, de wijn bederft niet. Ik bestel u dus een fiasco.
  Hij boog in het rond tegenover de dames en vertrok.
  De Duitsche dames bogen tegen Cornélie.
  --Altijd zoo minzaam, die Mr. Rudyard....
  --Wat zoû hij zijn, dacht Cornélie. Fransch, Duitsch, Engelsch,
  Amerikaansch?
  
  
  II.
  
  Zij had na het lunch een victoria genomen, en een toer gemaakt door
  Rome, als een eerste kennismaking met de stad, waarnaar zij zoo
  verlangd had. Die eerste indruk was haar een groote teleurstelling
  geweest. Hare frissche verbeelding, hare lectuur, zelfs hare
  fotografieën, in Florence gekocht en met de liefde van een pas
  beginnend toerist bestudeerd, hadden haar al een illuzie gegeven van
  een stad uit een ideale oudheid, een ideale Renaissance, en zij had
  vergeten, dat, vooral in Rome, het leven meêdoogenloos is voortgegaan,
  en de tijden er niet in gebouwen en ruïnes opstaan als afzonderlijke
  perioden, maar iedere periode door dagen en jaren verbonden is aan de
  volgende, nauw aaneengeschakeld.
  Zoo had zij den koepel van Sint-Pieter klein kunnen vinden; het Corso
  nauw; de zuil van Trajanus, een zuil als een andere; en het Forum had
  zij niet gezien terwijl zij er langs reed, en bij den Palatijn had zij
  aan geen enkelen keizer kunnen denken.
  En zij was nu thuis en moê, en rustte uit en dacht na, weemoedig en
  toch genietende van hare vage gedachten, van de stilte rondom haar
  heen, in het groote huis, waar de meeste pensionnaires nog niet
  teruggekeerd waren. Zij dacht aan Den Haag, aan hare groote familie,
  vader, moeder, broers en zusters, die zij vaarwel gezegd had voor
  geruimen tijd, om te reizen. Haar vader, gepensionneerd kolonel van
  de huzaren, zonder groot fortuin, had haar niets kunnen meegeven voor
  haar gril, zooals hij zeide, en zij had zich dien gril, van een nieuw
  leven te beginnen, niet kunnen inwilligen zonder een klein legaat, dat
  zij reeds jaren geleden van een peettante geërfd had. Zij was blij
  eenigszins onafhankelijk te zijn, hoewel zij voelde het egoïsme van die
  onafhankelijkheid....
  Maar wat had zij voor haar kring kunnen doen, na het éclat van hare
  scheiding? Zij was zwak--egoïst--; zij wist het; maar zij had een slag
  gehad, waaronder zij eerst gedacht had te zullen bezwijken. En toen
  zij toch leefde, had zij bijéen geschraapt haar beetje energie, en zich
  gezegd, dat zij niet kon blijven bestaan in hetzelfde kringetje van
  hare zusters en vriendinnetjes, en had zij haar leven gedwongen een
  anderen kant uit te gaan. Zij had steeds den tact bezeten van een oude
  japon een schijnbaar nieuw toilet te arrangeeren, een hoed van verleden
  jaar te herscheppen tot een nieuwerwetschen hoed, en zoo had zij ook nu
  gedaan met haar verstrooid en ellendig leven, verwaaid en gebroken: zij
  had bij elkaâr gezocht, als met een zuinigheid, wat nog over was en nog
  goed, en van die overblijfselen had zij zich een nieuw bestaan gemaakt.
  Maar dit nieuwe leven kon niet ademen in de oude atmosfeer, was er
  doelloos, vreemd, en zij had het weten te dwingen een andere richting
  uit, trots allen weêrstand van familie en kennissen. Misschien had zij
  dit niet zoo vermocht, als zij niet zoo gebroken was geweest. Misschien
  had zij die energie niet zoo gevoeld als zij maar een beetje geleden
  had. Zij had hare kracht en zij had hare zwakte; zij was zeer geheel,
  en zij was toch zeer verscheiden en deze complexiteit was misschien
  geweest de redding voor hare jeugd.
  Daarbij, zij wàs heel jong; drie-en-twintig; en op dien leeftijd is
  er een onbewuste levenskracht, trots alle schijnbare zwakte. En hare
  tegenstrijdigheden vormden haar evenwicht, zoodat zij niet overhelde
  naar den afgrond.... Dat alles ging als wolkjes vaag door haar heen,
  niet met het concieze van woorden, maar met de nevels van moê gedroom.
  Zooals zij daar lag, zag zij er niet uit of zij ooit die kracht van
  nieuwe richting aan haar leven geven, beoefend had. Een bleeke tengere
  vrouw, rank, met gebroken bewegingen, liggende op een langen stoel, in
  haar niet geheel meer frisschen peignoir, waarvan het rose verbleekt,
  de kant verkreukeld was. En toch was er die poëzie van haarzelve om
  haar heen, trots die moede oogen, de slappe lijnen van haar kleed,
  trots de pensionkamer, met het vlug in elkaâr gezette comfort, dat
  meer tact was dan werkelijkheid en in iederen koffer geborgen kon
  worden. Zij had in haar broze figuur, in haar bleeke, meer fijne
  dan mooie trekken, zij had om zich heen als een halo, de poëzie van
  zichzelve, als een atmosfeer, die zij onbewust om zich heen straalde,
  die uitging van haar oogen over de dingen, waarop zij staarde, uit
  hare vingers over de dingen, waarover zij streek. Voor wie haar niet
  sympathiek waren, was die atmosfeer het ongewone, het excentrieke, het
  niet-Haagsche-vrouwtjesachtige, dat men haar dan verweet. Voor wie
  haar sympathiek waren, was dat iets van talent, iets van ziel, iets
  bizonders, dat bijna genie, maar ontzenuwd scheen, en groote bekoring
  gaf, en veel deed denken, en veel beloofde: misschien te veel om te
  houden. En deze vrouw was het kind van haren tijd maar vooral van hare
  omgeving, en daarom zoo weinig af: strijdigheid tegen strijdigheid, in
  evenwicht van tegenstrijdigheden, dat haar ondergang kon zijn, of haar
  behoud, maar in elk geval haar noodlot.
  Zij voelde zich eenzaam in Italië. Zij had weken gewoond in Florence,
  en zij had er een rijk leven pogen te leven van kunst en verleden. Dan
  vergat zij wel veel van zichzelve, maar voelde zich toch eenzaam. Zij
  was twee weken in Sienna geweest, maar Sienna had haar beklemd: de
  sombere straten, de doodsche paleizen, en zij had gesmacht naar Rome.
  Maar zij had Rome dien middag nog niet gevonden. En al voelde zij
  zich moê, zij voelde zich vooral eenzaam, doodeenzaam en nutteloos op
  een groote wereld, in een groote stad, een stad, waar men het groote
  en nuttelooze, en eeuwenwijde, misschien zóó voelt als nergens. Zij
  voelde zich als een kleine atoom van leed, als een mier, een insect,
  lam getrapt, half verpletterd, tusschen de inmense koepelingen van
  Rome, die zij buiten ried.
  En hare hand dwaalde ijdel over hare lectuur, die zij, zoo nauwgezet
  van geweten, bij zich op een tafeltje gestapeld had: eenige vertaalde
  klassieken: Ovidius, Tacitus, en dan Dante, Petrarca, Tasso. Het
  schemerde in hare kamer, het was geen licht om te lezen, zij was
  te weifelend om te bellen voor een lamp; een kilte dreef door haar
  kamertje, nu de zon geheel onder was, en zij had vergeten te laten
  stoken dien eersten dag. Wijd was de eenzaamheid om haar heen, pijn
  deed haar heur leed, haar ziel verlangde naar een ziel, maar haar
  mond naar een zoen, haar armen naar hèm, eenmaal haar man, en zich
  omwentelend in hare kussens, vroeg zij, uit het diepst van zichzelve,
  wringend de handen:
  --O God, zèg mij wat ik doen moet!
  
  
  III.
  
  Het diner was gonzend van stemmen; om de drie, vier lange tafels was
  het vol; de marchesa zat aan het hoofd der middentafel. Nu en dan
  wenkte zij ongeduldig Giuseppe, den ouden hofmeester, die een lepel had
  laten vallen aan een aartshertogelijk hof, en de piepjonge kennertjes
  draafden buiten adem rond. Cornélie vond, over haar gezeten, den
  welwillenden dikken heer, dien de Duitsche dames Mr. Rudyard noemden,
  en vóór haar couvert haar fiasco Genzano. Zij bedankte lachende, en
  sprak met Mr. Rudyard, het gewone praatje: dat zij getoerd had dien
  middag, de eerste kennismaking met Rome, het Forum, de Pincio. Zij
  sprak met de Duitsche dames en met de Engelsche, die altijd zoo moê
  was van het "sight-seeing", en de Duitsche, eene "Baronin", en de
  dochter, "Baronesse", lachten met haar om de twee esthetischen, die
  Cornélie dien morgen al in den salon had aangetroffen. Deze twee zaten
  op eenigen afstand; lang en hoekig, groezelig van haar, in zonderling
  uitgeknipte evening-dress, die borst en armen vertoonde, comfortabel
  gedekt door een grauwen Jaeger-borstrok, waarover dan nog rustig-weg
  snoeren van groote blauwe kralen hingen. Haar beider blik weidde over
  de lange tafel, als beklaagden zij een ieder, die in Rome gekomen was
  om kunst te leeren kennen, omdat zij beiden alleen wisten wat kunst
  in Rome was. Zij lazen onder het eten, dat zij onsmakelijk, bijna met
  de vingers, deden, in esthetische werken, de wenkbrauwen gefronst,
  en nu en dan verstoord opkijkende, omdat men aan tafel praatte. Zij
  vertoonden in hare waanwijsheid, hare onmogelijke manieren, en kleedij
  van minder dan geen smaak, en daarbij nog groote aanstellerigheid,
  types van reizende Engelsche dames, zooals men ze nergens anders
  ontmoet dan in Italië. De kritiek over haar was aan tafel eenstemmig.
  Ze kwamen iederen winter in het pension Belloni, en waschten aquarellen
  in het Forum of op de Via Appia. En zij waren zóó opmerkelijk van
  ongeziene oorspronkelijkheid, in hare hoekige groezeligheid, met de
  avondjapon, de Jaegers, de blauwe snoeren, de esthetische werken,
  en hare, vleesch uitrafelende, vingers, dat aller oogen steeds naar
  haar toegingen, als onder een medusa-achtige suggestie. De jonge
  barones, een type uit de Fliegende Blätter, geestig, vlug, met haar
  rond Duitsche gezichtje en hoog geteekende wenkbrauwen, lachte met
  Cornélie, en toonde haar in een schetsboek een vlugge krabbel, die
  zij van de twee esthetische dames gemaakt had, toen Giuseppe eene
  jonge dame leidde aan het einde van de tafel, waar Cornélie en
  Rudyard over elkander zaten. Zij was klaarblijkelijk pas aangekomen,
  groette met een "evening" in het rond, en ging ruischende zitten. Van
  de esthetische dames af, gingen aller oogen naar deze nieuweling.
  Men zag dadelijk, dat zij een Amerikaansche was, bijna te mooi, te
  jong, om zoo maar alleen te reizen, met een glimlachend aplomb, of
  zij thuis was, heel blank, heel mooie donkere oogen, tanden als een
  reclame voor een dentiste, haar volle buste gegoten in mauve laken met
  zilveren passement geheel gearabeskeerd, op haar zwaar uitgegolfde
  haren een grooten mauve hoed met een cascade van zwarte struisveêren,
  vastgehouden door een te groote gesp van strass. Bij iedere beweging
  ruischte de zijde van haar onderrok, wuifden de pluimen, schitterde
  het strass. En niettegenstaande deze opzichtigheid was zij als een
  kind, misschien even twintig jaar, met een naïeven blik: zij richtte
  dadelijk het woord tot Cornélie, tot Rudyard; zeide, dat zij moê was,
  van Napels kwam, gisteren avond gedanst had bij prins Cibo, dat zij
  heette Miss Urania Hope, dat haar vader woonde te Chicago, dat zij twee
  broêrs had, die, trots het fortuin van papa werkten op een hoeve in de
  Far West, maar dat zij als een bedorven kindje was grootgebracht door
  haar vader, die echter wilde, dat zij op haar eigen kon staan, en haar
  daarom alleen liet reizen, in de Oude Wereld, in "dear old Italy".
  Zij vond het heerlijk te hooren, dat Cornélie ook alleen reisde, en
  Rudyard plaagde de dames met haar nieuwe begrippen, maar de baronin en
  de baronesse juichten toe. Miss Hope vatte dadelijk eene genegenheid
  op voor hare Hollandsche medereizigster en wilde afspraken maken,
  maar Cornélie, huiverig, weerde zacht af, zeide, dat zij het druk
  had, studeeren in de muzea wilde. Zóó ernstig dus, vroeg Miss Hope
  met eerbied, en de onderrok ruischte, de pluimen wuifden, het strass
  schitterde. Zij maakte op Cornélie den indruk van eene bonte kapel,
  die dartel en onbezonnen zich wel eens te pletter kon vliegen tegen
  de serre-glazen van het nauwe leven. Zij voelde wel geen sympathie
  voor dat mooie vreemde wezentje, dat er uitzag als een cocotte en een
  kind tegelijk, maar zij voelde medelijden, waarom, wist zij niet. Na
  den eten stelde Rudyard aan de beide Duitsche dames voor, een kleine
  wandeling te maken. De jonge baronesse kwam naar Cornélie, vroeg of
  zij meêging, om Rome te zien in den maneschijn, vlak bij, bij de villa
  Medici. Zij was dankbaar voor dat vriendelijke woord, en ging even een
  hoed opzetten, toen Miss Hope haar achterna liep.
  --Blijf bij mij zitten in het salon....
  --Ik ga wandelen met de baronin, antwoordde Cornélie.
  --Die Duitsche dame?
  --Ja.
  --Is zij van adel?
  --Ik vermoed van wel.
  --Is er veel adel in dit pension? vroeg Miss Hope gretig.
  Cornélie lachte.
  --Ik weet het niet. Ik ben hier pas sedert van morgen.
  --Ik geloof wel, dat er veel adel is. Ik heb gehoord, dat hier veel
  adel was. Is u van adel?
  --Geweest! lachte Cornélie. Maar ik heb mijn titel af moeten schaffen.
  --Hoe jammer! riep Miss Hope uit. Adel is zoo lief. Weet u wat ik heb?
  Een album met wapens, van allerlei geslachten, en een ander album
  met staaltjes zij en brokaat van iedere baljapon van de koningin van
  Italië.... Wil u het eens zien?
  --Dolgaarne! lachte Cornélie. Maar nu moet ik mijn hoed opzetten.
  Zij ging, zij kwam terug, een hoed op, een pélérine om: de Duitsche
  dames en Rudyard wachtten reeds in de vestibule en vroegen waarom
  
Вы прочитали 1 текст из Нидерландский литературы.