Johannes Bogerman Willem Baudartius Gerson Bucerus Jacobus Rolandus Hermannus Faukelius Petrus Cornelisz Festus Hommius Antonius Walaeus
Statenvertaling - 1
Statenvertaling - 1 - 05
Total number of words is 3003
Total number of unique words is 618
60.9 of words are in the 2000 most common words
75.8 of words are in the 5000 most common words
81.2 of words are in the 8000 most common words
dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij
mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van
mij: Hij is mijn broeder!
14. Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten
en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem
Sara zijn huisvrouw weder.
15. En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht;
woon, waar het goed is in uw ogen.
16. En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend
zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die
met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.
17. En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn
huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.
60
18. Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van
Abimelech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara,
Abrahams huisvrouw.
61
Genesis
Hoofdstuk 21
1. En de HEERE bezocht Sara, gelijk als Hij gezegd had; en de
HEERE deed aan Sara, gelijk als Hij gesproken had.
2. En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn
ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had.
3. En Abraham noemde den naam zijns zoons, die hem geboren
was, dien hem Sara gebaard had, Izak.
4. En Abraham besneed zijn zoon Izak, zijnde acht dagen oud,
gelijk als hem God geboden had.
5. En Abraham was honderd jaren oud, als hem Izak zijn zoon
geboren werd.
6. En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het
hoort, zal met mij lachen.
7. Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft
zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.
8. En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte
Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend
werd.
9. En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij
Abraham gebaard had, spottende.
10. En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon
uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met
Izak, niet erven.
11. En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van
62
zijn zoon.
12. Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw
ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot
u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad
genoemd worden.
13. Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk
stellen, omdat hij uw zaad is.
14. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en
een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar
schouder; ook [gaf] [hij] [haar] het kind, en zond haar weg. En
zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
15. Als nu het water van de fles uit was, zo wierp zij het kind onder
een van de struiken.
16. En zij ging en zette zich tegenover, afgaande zo verre, als die
met den boog schieten; want zij zeide: Dat ik het kind niet zie
sterven; en zij zat tegenover, en hief haar stem op, en weende.
17. En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep
Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar?
Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter
plaatse, waar hij is.
18. Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand;
want Ik zal hem tot een groot volk stellen.
19. En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging,
en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken.
20. En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde in
de woestijn, en werd een boogschutter.
21. En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn moeder nam hem
een vrouw uit Egypteland.
63
22. Voorts geschiedde het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders
Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is
met u in alles, wat gij doet.
23. Zo zweer mij nu hier bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, of mijn
neef liegen zult! naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb,
zult gij doen bij mij, en bij het land, waarin gij als vreemdeling
verkeert.
24. En Abraham zeide: Ik zal zweren.
25. En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput,
die Abimelechs knechten met geweld genomen hadden.
26. Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan
heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook
niet van gehoord, dan heden.
27. En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan
Abimelech; en die beiden maakten een verbond.
28. Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.
29. Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven
ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt?
30. En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand
nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen put
gegraven heb.
31. Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die beiden daar
gezworen hadden.
32. Alzo maakten zij een verbond te Ber-seba. Daarna stond
Abimelech op, en Pichol, zijn krijgsoverste, en zij keerden
wederom naar het land der Filistijnen.
33. En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des
HEEREN, des eeuwigen Gods, aan.
64
34. En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der
Filistijnen.
65
Genesis
Hoofdstuk 22
1. En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht;
en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
2. En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt,
Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een
brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal.
3. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn
ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon;
en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en
ging naar de plaats, die God hem gezegd had.
4. Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die
plaats van verre.
5. En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel,
en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden
zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren.
6. En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak,
zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij
beiden gingen samen.
7. Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader!
En hij zeide: Zie, [hier] ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het
vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer?
8. En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer
voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden samen.
9. En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en
66
Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en
bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het
hout.
10. En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon
te slachten.
11. Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en
zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
12. Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe
hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw
zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden.
13. Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was
een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen; en
Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer
in zijns zoons plaats.
14. En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal
het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den
berg des HEEREN zal het voorzien worden!
15. Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male
van den hemel;
16. En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom
dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet
onthouden hebt;
17. Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer
vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat
aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden
erfelijk bezitten.
18. En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,
naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt.
67
19. Toen keerde Abraham weder tot zijn jongeren, en zij maakten
zich op, en zij gingen samen naar Ber-seba; en Abraham
woonde te Ber-seba.
20. En het geschiedde na deze dingen, dat men Abraham
boodschapte, zeggende: Zie, Milka heeft ook Nahor, uw
broeder, zonen gebaard:
21. Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel, den
vader van Aram,
22. En Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel;
23. (En Bethuel gewon Rebekka) deze acht baarde Milka aan Nahor,
den broeder van Abraham.
24. En zijn bijwijf, welker naam was Reuma, diezelve baarde ook
Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha.
68
Genesis
Hoofdstuk 23
1. En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit
waren de jaren des levens van Sara.
2. En Sara stierf te Kiriath-arba, dat is Hebron, in het land Kanaan;
en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.
3. Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode,
en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:
4. Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geeft mij een
erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht
begrave.
5. En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:
6. Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van
ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van
ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt
begraven.
7. Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des
lands, voor de zonen Heths;
8. En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn
dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt
voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,
9. Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in
het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld
geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.
10. Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de
69
Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths,
van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:
11. Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk,
die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns
volks geef ik u die; begraaf uw dode.
12. Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk
des lands;
13. En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands,
zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld
des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar
begraven.
14. En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:
15. Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers,
wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.
16. En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het
geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen
Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman
gangbaar.
17. Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat
tegenover Mamre [lag], de akker en de spelonk, die daarin was,
en al het geboomte, dat op den akker [stond], dat rondom in zijn
ganse landpale was gevestigd,
18. Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen
Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.
19. En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk
des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron,
in het land Kanaan.
20. Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham
70
gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.
71
Genesis
Hoofdstuk 24
1. Abraham nu was oud [en] wel bedaagd; en de HEERE had
Abraham in alles gezegend.
2. Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis,
regerende over alles, wat hij had: Leg toch uw hand onder mijn
heup,
3. Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en
den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen
zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke
ik woon;
4. Maar dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap trekken, en
voor mijn zoon Izak een vrouw nemen zult.
5. En die knecht zeide tot hem: Misschien zal die vrouw mij niet
willen volgen in dit land; zal ik dan uw zoon moeten
wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt?
6. En Abraham zeide tot hem: Wacht u, dat gij mijn zoon niet
weder daarheen brengt!
7. De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en
uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij
gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw
zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw
aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw
neemt.
8. Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult gij rein zijn van
72
dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen.
9. Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van Abraham,
zijn heer, en hij zwoer hem over deze zaak.
10. En die knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en
toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij
maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie, naar de stad
van Nahor.
11. En hij deed de kemelen nederknielen buiten de stad, bij een
waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen.
12. En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe [haar]
mij toch heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham,
mijn heer.
13. Zie, ik sta bij de waterfontein, en de dochteren der mannen dezer
stad zijn uitgaande om water te putten;
14. Zo geschiede, dat die jonge dochter, tot welke ik zal zeggen:
Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en ik
zal ook uw kemelen drenken; diezelve [zij], die Gij Uw knecht
Izak toegewezen hebt, en dat ik daaraan bekenne, dat Gij
weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt.
15. En het geschiedde, eer hij geeindigd had te spreken, ziet, zo
kwam Rebekka uit, welke aan Bethuel geboren was, de zoon
van Milka, de huisvrouw van Nahor, de broeder van Abraham;
en zij had haar kruik op haar schouder.
16. En die jonge dochter was zeer schoon van aangezicht, een
maagd, en geen man had haar bekend; en zij ging af naar de
fontein, en vulde haar kruik, en ging op.
17. Toen liep die knecht haar tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch
een weinig waters uit uw kruik drinken.
73
18. En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en liet haar
kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken.
19. Als zij nu voleindigd had van hem drinken te geven, zeide zij: Ik
zal ook voor uw kemelen putten, totdat zij voleindigd hebben te
drinken.
20. En zij haastte zich, en goot haar kruik uit in de drinkbak, en liep
weder naar den put om te putten, en zij putte voor al zijn
kemelen.
21. En de man ontzette zich over haar, stilzwijgende, om te merken,
of de HEERE zijn weg voorspoedig gemaakt had, of niet.
22. En het geschiedde, als de kemelen voleindigd hadden te drinken,
dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht
was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen,
welker gewicht was tien [sikkelen] gouds.
23. Want hij had gezegd: Wiens dochter zijt gij? geef het mij toch te
kennen; is er ook ten huize uws vaders plaats voor ons, om te
vernachten?
24. En zij had tot hem gezegd: Ik ben de dochter van Bethuel, den
zoon van Milka, die zij Nahor gebaard heeft.
25. Voorts had zij tot hem gezegd: Ook is er stro en veel voeders bij
ons, ook plaats om te vernachten.
26. Toen neigde die man zijn hoofd, en aanbad den HEERE;
27. En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer
Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten
heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op
dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.
28. En die jonge dochter liep, en gaf ten huize harer moeder te
kennen, gelijk deze zaken waren.
74
29. En Rebekka had een broeder, wiens naam was Laban; en Laban
liep tot dien man naar buiten tot de fontein.
30. En het geschiedde, als hij dat voorhoofdsiersel gezien had, en de
armringen aan de handen zijner zuster; en als hij gehoord had de
woorden zijner zuster Rebekka, zeggende: Alzo heeft die man
tot mij gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond
bij de kemelen, bij de fontein.
31. En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! waarom
zoudt gij buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats
voor de kemelen.
32. Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde de
kemelen, en men gaf den kemelen stro en voeder; en water om
zijn voeten te wassen, en de voeten der mannen, die bij hem
waren.
33. Daarna werd hem te eten voorgezet; maar hij zeide: Ik zal niet
eten, totdat ik mijn woorden gesproken heb. En hij zeide:
Spreek!
34. Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham;
35. En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot
geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen, en runderen, en
zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en
ezelen.
36. En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon
gebaard, nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven
alles, wat hij heeft.
37. En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Gij zult voor
mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der
Kanaanieten, in welker land ik wone;
75
38. Maar gij zult trekken naar het huis mijns vaders, en naar mijn
geslacht, en zult voor mijn zoon een vrouw nemen!
mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van
mij: Hij is mijn broeder!
14. Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten
en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem
Sara zijn huisvrouw weder.
15. En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht;
woon, waar het goed is in uw ogen.
16. En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend
zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die
met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.
17. En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn
huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.
60
18. Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van
Abimelech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara,
Abrahams huisvrouw.
61
Genesis
Hoofdstuk 21
1. En de HEERE bezocht Sara, gelijk als Hij gezegd had; en de
HEERE deed aan Sara, gelijk als Hij gesproken had.
2. En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn
ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had.
3. En Abraham noemde den naam zijns zoons, die hem geboren
was, dien hem Sara gebaard had, Izak.
4. En Abraham besneed zijn zoon Izak, zijnde acht dagen oud,
gelijk als hem God geboden had.
5. En Abraham was honderd jaren oud, als hem Izak zijn zoon
geboren werd.
6. En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het
hoort, zal met mij lachen.
7. Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft
zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.
8. En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte
Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend
werd.
9. En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij
Abraham gebaard had, spottende.
10. En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon
uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met
Izak, niet erven.
11. En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van
62
zijn zoon.
12. Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw
ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot
u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad
genoemd worden.
13. Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk
stellen, omdat hij uw zaad is.
14. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en
een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar
schouder; ook [gaf] [hij] [haar] het kind, en zond haar weg. En
zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
15. Als nu het water van de fles uit was, zo wierp zij het kind onder
een van de struiken.
16. En zij ging en zette zich tegenover, afgaande zo verre, als die
met den boog schieten; want zij zeide: Dat ik het kind niet zie
sterven; en zij zat tegenover, en hief haar stem op, en weende.
17. En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep
Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar?
Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter
plaatse, waar hij is.
18. Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand;
want Ik zal hem tot een groot volk stellen.
19. En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging,
en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken.
20. En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde in
de woestijn, en werd een boogschutter.
21. En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn moeder nam hem
een vrouw uit Egypteland.
63
22. Voorts geschiedde het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders
Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is
met u in alles, wat gij doet.
23. Zo zweer mij nu hier bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, of mijn
neef liegen zult! naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb,
zult gij doen bij mij, en bij het land, waarin gij als vreemdeling
verkeert.
24. En Abraham zeide: Ik zal zweren.
25. En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput,
die Abimelechs knechten met geweld genomen hadden.
26. Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan
heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook
niet van gehoord, dan heden.
27. En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan
Abimelech; en die beiden maakten een verbond.
28. Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.
29. Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven
ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt?
30. En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand
nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen put
gegraven heb.
31. Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die beiden daar
gezworen hadden.
32. Alzo maakten zij een verbond te Ber-seba. Daarna stond
Abimelech op, en Pichol, zijn krijgsoverste, en zij keerden
wederom naar het land der Filistijnen.
33. En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des
HEEREN, des eeuwigen Gods, aan.
64
34. En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der
Filistijnen.
65
Genesis
Hoofdstuk 22
1. En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht;
en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
2. En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt,
Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een
brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal.
3. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn
ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon;
en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en
ging naar de plaats, die God hem gezegd had.
4. Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die
plaats van verre.
5. En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel,
en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden
zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren.
6. En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak,
zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij
beiden gingen samen.
7. Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader!
En hij zeide: Zie, [hier] ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het
vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer?
8. En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer
voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden samen.
9. En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en
66
Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en
bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het
hout.
10. En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon
te slachten.
11. Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en
zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
12. Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe
hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw
zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden.
13. Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was
een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen; en
Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer
in zijns zoons plaats.
14. En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal
het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den
berg des HEEREN zal het voorzien worden!
15. Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male
van den hemel;
16. En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom
dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet
onthouden hebt;
17. Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer
vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat
aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden
erfelijk bezitten.
18. En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,
naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt.
67
19. Toen keerde Abraham weder tot zijn jongeren, en zij maakten
zich op, en zij gingen samen naar Ber-seba; en Abraham
woonde te Ber-seba.
20. En het geschiedde na deze dingen, dat men Abraham
boodschapte, zeggende: Zie, Milka heeft ook Nahor, uw
broeder, zonen gebaard:
21. Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel, den
vader van Aram,
22. En Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel;
23. (En Bethuel gewon Rebekka) deze acht baarde Milka aan Nahor,
den broeder van Abraham.
24. En zijn bijwijf, welker naam was Reuma, diezelve baarde ook
Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha.
68
Genesis
Hoofdstuk 23
1. En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit
waren de jaren des levens van Sara.
2. En Sara stierf te Kiriath-arba, dat is Hebron, in het land Kanaan;
en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.
3. Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode,
en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:
4. Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geeft mij een
erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht
begrave.
5. En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:
6. Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van
ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van
ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt
begraven.
7. Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des
lands, voor de zonen Heths;
8. En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn
dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt
voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,
9. Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in
het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld
geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.
10. Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de
69
Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths,
van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:
11. Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk,
die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns
volks geef ik u die; begraaf uw dode.
12. Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk
des lands;
13. En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands,
zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld
des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar
begraven.
14. En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:
15. Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers,
wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.
16. En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het
geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen
Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman
gangbaar.
17. Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat
tegenover Mamre [lag], de akker en de spelonk, die daarin was,
en al het geboomte, dat op den akker [stond], dat rondom in zijn
ganse landpale was gevestigd,
18. Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen
Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.
19. En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk
des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron,
in het land Kanaan.
20. Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham
70
gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.
71
Genesis
Hoofdstuk 24
1. Abraham nu was oud [en] wel bedaagd; en de HEERE had
Abraham in alles gezegend.
2. Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis,
regerende over alles, wat hij had: Leg toch uw hand onder mijn
heup,
3. Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en
den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen
zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke
ik woon;
4. Maar dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap trekken, en
voor mijn zoon Izak een vrouw nemen zult.
5. En die knecht zeide tot hem: Misschien zal die vrouw mij niet
willen volgen in dit land; zal ik dan uw zoon moeten
wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt?
6. En Abraham zeide tot hem: Wacht u, dat gij mijn zoon niet
weder daarheen brengt!
7. De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en
uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij
gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw
zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw
aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw
neemt.
8. Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult gij rein zijn van
72
dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen.
9. Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van Abraham,
zijn heer, en hij zwoer hem over deze zaak.
10. En die knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en
toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij
maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie, naar de stad
van Nahor.
11. En hij deed de kemelen nederknielen buiten de stad, bij een
waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen.
12. En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe [haar]
mij toch heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham,
mijn heer.
13. Zie, ik sta bij de waterfontein, en de dochteren der mannen dezer
stad zijn uitgaande om water te putten;
14. Zo geschiede, dat die jonge dochter, tot welke ik zal zeggen:
Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en ik
zal ook uw kemelen drenken; diezelve [zij], die Gij Uw knecht
Izak toegewezen hebt, en dat ik daaraan bekenne, dat Gij
weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt.
15. En het geschiedde, eer hij geeindigd had te spreken, ziet, zo
kwam Rebekka uit, welke aan Bethuel geboren was, de zoon
van Milka, de huisvrouw van Nahor, de broeder van Abraham;
en zij had haar kruik op haar schouder.
16. En die jonge dochter was zeer schoon van aangezicht, een
maagd, en geen man had haar bekend; en zij ging af naar de
fontein, en vulde haar kruik, en ging op.
17. Toen liep die knecht haar tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch
een weinig waters uit uw kruik drinken.
73
18. En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en liet haar
kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken.
19. Als zij nu voleindigd had van hem drinken te geven, zeide zij: Ik
zal ook voor uw kemelen putten, totdat zij voleindigd hebben te
drinken.
20. En zij haastte zich, en goot haar kruik uit in de drinkbak, en liep
weder naar den put om te putten, en zij putte voor al zijn
kemelen.
21. En de man ontzette zich over haar, stilzwijgende, om te merken,
of de HEERE zijn weg voorspoedig gemaakt had, of niet.
22. En het geschiedde, als de kemelen voleindigd hadden te drinken,
dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht
was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen,
welker gewicht was tien [sikkelen] gouds.
23. Want hij had gezegd: Wiens dochter zijt gij? geef het mij toch te
kennen; is er ook ten huize uws vaders plaats voor ons, om te
vernachten?
24. En zij had tot hem gezegd: Ik ben de dochter van Bethuel, den
zoon van Milka, die zij Nahor gebaard heeft.
25. Voorts had zij tot hem gezegd: Ook is er stro en veel voeders bij
ons, ook plaats om te vernachten.
26. Toen neigde die man zijn hoofd, en aanbad den HEERE;
27. En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer
Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten
heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op
dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.
28. En die jonge dochter liep, en gaf ten huize harer moeder te
kennen, gelijk deze zaken waren.
74
29. En Rebekka had een broeder, wiens naam was Laban; en Laban
liep tot dien man naar buiten tot de fontein.
30. En het geschiedde, als hij dat voorhoofdsiersel gezien had, en de
armringen aan de handen zijner zuster; en als hij gehoord had de
woorden zijner zuster Rebekka, zeggende: Alzo heeft die man
tot mij gesproken, zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond
bij de kemelen, bij de fontein.
31. En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! waarom
zoudt gij buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats
voor de kemelen.
32. Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde de
kemelen, en men gaf den kemelen stro en voeder; en water om
zijn voeten te wassen, en de voeten der mannen, die bij hem
waren.
33. Daarna werd hem te eten voorgezet; maar hij zeide: Ik zal niet
eten, totdat ik mijn woorden gesproken heb. En hij zeide:
Spreek!
34. Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham;
35. En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot
geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen, en runderen, en
zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en
ezelen.
36. En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon
gebaard, nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven
alles, wat hij heeft.
37. En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Gij zult voor
mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der
Kanaanieten, in welker land ik wone;
75
38. Maar gij zult trekken naar het huis mijns vaders, en naar mijn
geslacht, en zult voor mijn zoon een vrouw nemen!
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Statenvertaling - 1 - 06
- Parts
- Statenvertaling - 1 - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3032Total number of unique words is 57858.0 of words are in the 2000 most common words73.0 of words are in the 5000 most common words78.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3009Total number of unique words is 62652.7 of words are in the 2000 most common words68.0 of words are in the 5000 most common words73.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3004Total number of unique words is 66756.0 of words are in the 2000 most common words70.4 of words are in the 5000 most common words76.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3063Total number of unique words is 63365.3 of words are in the 2000 most common words79.6 of words are in the 5000 most common words85.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3003Total number of unique words is 61860.9 of words are in the 2000 most common words75.8 of words are in the 5000 most common words81.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3068Total number of unique words is 69159.7 of words are in the 2000 most common words73.6 of words are in the 5000 most common words79.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3040Total number of unique words is 64058.5 of words are in the 2000 most common words73.4 of words are in the 5000 most common words80.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3035Total number of unique words is 66960.1 of words are in the 2000 most common words74.3 of words are in the 5000 most common words81.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3006Total number of unique words is 66950.6 of words are in the 2000 most common words65.7 of words are in the 5000 most common words72.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3076Total number of unique words is 61258.6 of words are in the 2000 most common words75.5 of words are in the 5000 most common words81.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3040Total number of unique words is 62063.1 of words are in the 2000 most common words79.0 of words are in the 5000 most common words85.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3064Total number of unique words is 64559.5 of words are in the 2000 most common words74.9 of words are in the 5000 most common words80.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2931Total number of unique words is 77356.3 of words are in the 2000 most common words72.2 of words are in the 5000 most common words78.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3021Total number of unique words is 58860.7 of words are in the 2000 most common words74.7 of words are in the 5000 most common words79.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3060Total number of unique words is 54466.4 of words are in the 2000 most common words79.1 of words are in the 5000 most common words84.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2953Total number of unique words is 62760.4 of words are in the 2000 most common words74.4 of words are in the 5000 most common words81.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2970Total number of unique words is 70159.9 of words are in the 2000 most common words73.8 of words are in the 5000 most common words81.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2986Total number of unique words is 69956.3 of words are in the 2000 most common words74.9 of words are in the 5000 most common words82.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2904Total number of unique words is 61155.5 of words are in the 2000 most common words70.9 of words are in the 5000 most common words77.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2971Total number of unique words is 52848.8 of words are in the 2000 most common words64.2 of words are in the 5000 most common words71.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2982Total number of unique words is 65860.1 of words are in the 2000 most common words74.9 of words are in the 5000 most common words81.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2848Total number of unique words is 64857.7 of words are in the 2000 most common words72.5 of words are in the 5000 most common words78.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2829Total number of unique words is 48948.1 of words are in the 2000 most common words63.5 of words are in the 5000 most common words71.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2964Total number of unique words is 40656.8 of words are in the 2000 most common words73.4 of words are in the 5000 most common words81.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2922Total number of unique words is 49950.5 of words are in the 2000 most common words67.9 of words are in the 5000 most common words78.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 26Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2977Total number of unique words is 54958.0 of words are in the 2000 most common words71.9 of words are in the 5000 most common words78.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 27Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3034Total number of unique words is 39356.7 of words are in the 2000 most common words72.8 of words are in the 5000 most common words79.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 28Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2963Total number of unique words is 48357.9 of words are in the 2000 most common words73.7 of words are in the 5000 most common words83.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 29Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2889Total number of unique words is 53953.9 of words are in the 2000 most common words71.7 of words are in the 5000 most common words77.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 30Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2891Total number of unique words is 54752.9 of words are in the 2000 most common words70.3 of words are in the 5000 most common words78.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 31Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3023Total number of unique words is 54556.0 of words are in the 2000 most common words75.3 of words are in the 5000 most common words83.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 32Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2837Total number of unique words is 40156.3 of words are in the 2000 most common words72.6 of words are in the 5000 most common words79.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 33Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2873Total number of unique words is 53053.7 of words are in the 2000 most common words69.9 of words are in the 5000 most common words76.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 34Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2707Total number of unique words is 41255.7 of words are in the 2000 most common words71.0 of words are in the 5000 most common words78.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 35Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3013Total number of unique words is 65656.1 of words are in the 2000 most common words69.8 of words are in the 5000 most common words78.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 36Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2927Total number of unique words is 62256.0 of words are in the 2000 most common words75.0 of words are in the 5000 most common words82.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 37Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2965Total number of unique words is 58058.7 of words are in the 2000 most common words75.1 of words are in the 5000 most common words84.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 38Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3019Total number of unique words is 64459.6 of words are in the 2000 most common words73.3 of words are in the 5000 most common words81.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 39Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2895Total number of unique words is 70248.3 of words are in the 2000 most common words62.3 of words are in the 5000 most common words68.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 40Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2763Total number of unique words is 47060.1 of words are in the 2000 most common words76.3 of words are in the 5000 most common words81.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 41Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2874Total number of unique words is 60452.6 of words are in the 2000 most common words67.4 of words are in the 5000 most common words74.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 42Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2908Total number of unique words is 59057.5 of words are in the 2000 most common words69.9 of words are in the 5000 most common words77.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 43Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3045Total number of unique words is 64355.8 of words are in the 2000 most common words70.9 of words are in the 5000 most common words76.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 44Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3075Total number of unique words is 63259.0 of words are in the 2000 most common words77.0 of words are in the 5000 most common words83.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 45Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3037Total number of unique words is 65757.6 of words are in the 2000 most common words74.8 of words are in the 5000 most common words80.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 46Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3093Total number of unique words is 57655.4 of words are in the 2000 most common words71.2 of words are in the 5000 most common words77.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 47Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3061Total number of unique words is 61458.7 of words are in the 2000 most common words76.0 of words are in the 5000 most common words82.5 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 48Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3027Total number of unique words is 62654.3 of words are in the 2000 most common words70.8 of words are in the 5000 most common words77.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 49Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3017Total number of unique words is 63956.5 of words are in the 2000 most common words74.7 of words are in the 5000 most common words82.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 50Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3082Total number of unique words is 66258.5 of words are in the 2000 most common words77.2 of words are in the 5000 most common words82.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 1 - 51Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 2621Total number of unique words is 76753.9 of words are in the 2000 most common words73.0 of words are in the 5000 most common words81.7 of words are in the 8000 most common words