Spaens Heydinnetie - 8

Total number of words is 2324
Total number of unique words is 1423
26.9 of words are in the 2000 most common words
41.6 of words are in the 5000 most common words
48.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
aen-leggen, overleggen, inrichten, 81 A. 130. 182.
aen-nemen, tot zich nemen, ontvangen, accipere, 854
--aannemen, 1411 A.
aen-schouwen, 941.
aen-steken met, ontsteken in, 1265.
aen-vangen, aanvaarden, 717.
aen-veerden, 682: den spinrock, gaan spinnen.
aen-voeden, kweken, 1022 A.
aerdigh, bevallig, lief, fraai, 138, 150, 337, 1052, 1178.
aerdsche dal, 766, 819.
aert, natuur, geaardheid, inborst, soort, 823, 928, 1271, 1296,
wijze, 562.
aes, voedsel, 511.
af-breken, doen ophouden, 1350.
afgesondert, 1850: afgescheiden.
af-leyden, 1312: weg voeren.
af-nemen, opmaken, uitlezen, 1668.
achter, door langs, 579, 618.
achtinge, (in -- komen), aanmerking, 1911.
al, geheel, alle, 80, 354, 1190.
al, wel, nu, al, 123, 147, 351, 594, 826, 1127 A., 1141, 1170,
1319, 1397, 1610: nog al, 1930.
algelijck, evenzeer, 1070.
-- evenwel, 1363.
schoon ... al, ofschoon, 268, 605.
al te mael, alles (te zamen), 135, 645.
als, alles, 724.
ampt, taak, 21.
anders, voor 't overige, 1800.


B

baey, 312.
banen, doorploegen, 250.
bedencken, overwegen, 596.
in -- brengen, 833.
een in -- houden, 216.
in -- komen, 1847.
bedrijf, 126: doen en laten.
-- 755: gerei.
bedroufd, droevig, 1123, 1176, 1290.
bedroufd syn in, 172.
beducht, bekommerd, 775.
began, praes.?, 721 A.
begerigh des, 1646.
begeven, hem -- tot, zich inlaten met, 870.
begrijp, 346.
behulp, hulp, 206, 254, 1172, 1335.
bejagh, handelingen, bedrijf, nering, voordeel, 11, 62, 536, 848,
1036, 1044, 1058, 1224, 1800.
bekeyd, verkeerd, 170 A.
bekend, noyt --, ongehoord, 700.
bekennen, herkennen, 860, 1575.
beklappen, verraden, 1219. Kil. deferre; vgl. Mned.
bequaem, geschikt, 543, 636.
beleeft, fatsoenlik, innemend, 290, 303, 485, 1142.
belenden, terechtkomen, 296.
belet, beletsel, 308.
bemercken, opmerken, 1648, 1799.
bemoeyen, hem -- des, 1065.
benaeuwen, knellen, 1417.
benevens, naast, met, 332, 579.
beprouven, ondervinden, 763.
bericht, lering en oefening, 1714.
beroeren, ontroeren, 504.
790: raken; 885.
beschadigen, kwaad doen, 1958.
bescheet, bescheid, 1533.
bescheyden, duidelik te onderscheiden, 1763.
bescheydentheit, oordeel, 1741.
bescheyt, met --, 256, klaar en duidelik.
beschrijven, schriftelik uitnodigen, 1421.
beseten, in bezit genomen, 230.
beset, wel overlegd, bedachtzaam, 572, 1381.
besien, opmerken, 401, 403, 405, 409.
besigh in, druk met, 351.
ontrent, 373.
besmetten haer bedde, 742.
besluyten, opmaken, 88, 1796.
besorgen, zorgen voor, 1209.
besorght syn, zorg hebben, 769.
bespreck, overeenkomst, 854.
bestaen, gaan staan, 1278;
(iem.) -- (als), verwant zijn, 1387.
besteden in, aanwenden, gebruiken tot, 46, 918, 1798.
beste-moeder, grootmoeder, 329.
beswaerd, 1395: bitter.
bevallick, 893.
bevallen, c. dat. pers., goed zijn, 498, 638 A.
bevangen (van), overheerst, 1385, 1649, 1750.
bevestigen, handhaven, volhouden, 1787, 1796.
bevragen, ondervragen, 279.
bevrijt met ... van, 334.
bewegen, aandoening, 1301.
-- drijven, 893.
--, ontroeren, 1069; vgl. gewach, Gloss. Gran.
bewijzen, tonen, 336.
bewust, wetende, kennis hebbende, 177, 1021.
by, door, 357, 731, passim.
bidden des, 191, 1721.
bieden (geluck), wensen, 734.
billick, rechtgeaard, 294.
binden, samenvoegen, verbinden, 1125, 1282.
binnen-komen, te binnen komen, 1688.
bysonder, merkwaardig, 1814
bly van, 547.
blussen, 1118: doen ophouden.
bocht, kromming, perk, 71, 367.
bosch, coll., 354.
bossen, 903.
bont-genoot, bondslid, 827.
bot, op een--, in eens, 1679.
bouve-jacht, boevetroep, 1064; vgl. Hd. Jagd.
boven al, voornamelik, 81.
brant, 711: vlam?
breet, uitvoerig, 103.
--, algemeen, 1741.
breyn, 151 A. 1006.
breken, den kop --, inslaan, 748.
aen stucken -- 850.
broeck, 1034 A.
bruyt-stuck, 323 A.
bucht, beurs, 830.
buyten, zonder, 120.
buyten gewoonte, ongewoon, 1703.
buyten spoor, 169, 658.
buyten-hof, uitspanning, 333.


D

daet, in --, werkelik, 1331 A: innerlik.
inder --, juist, 1236.
metter --, dadelik, 499, 1258, 1279, 1422.
in volle --, ten volle, 1352, 1410; 583: in werkelikheid.
dan, 1435.
danck, tegen --, zijns ondanks, 1166.
dapper, snel, krachtig, 1068.
dat, omdat, 24, 794.
dat jae, 1762 A.
dat neen, 1830.
de lieden beurse, 1522 A.
deerlick, betrokken, 269.
deerne, 1552, 1636, 1757.
deftigh, soliede, degelik, ernstig, 659 A, 683, 1525.
des, derhalve, 57.
die, pron., 183, 1007.
-- ... -- 1954.
diefte, diefstal, 749, 1305.
dienen, c. dat., dienstig zijn, passen, 587, 592.
dier, meisje, passim.
dicht, gedicht, 187.
dickmael, 109.
doen, bystant --, 1306.
doen, 705.
als --, 1506.
doen, remplacerend werkw., 442, 1043, 1791.
dom, onervaren, onnozel, 1345.
doorsien, doordringen in, 1205.
doot, 1127 A.
doot, de bleecke --, 1312, 1322 A.: diep ongeluk.
draet, op een -- weten, 93.
dragen, voeren, 1114.
-- (tot), koesteren, toedragen aan, 1619, 1635, 1642.
hem --, zich gedragen, 126.
-- dulden, lijden, 1214.
dralen, gedraal, 1197.
dreyghen, 99: voorspellen.
dril, 1663: trilling, beweging.
drillen, sidderen, 1218.
drouf, 1213, 1264, 1328.
druck, verdriet, 1118, 1335.
duyden, strekken, 684 A.
dutten, mijmeren, soezen, 379.
dwingen, noodzaken, 1137.


E

echter, 1344.
edel, voortreffelik, ridderlik, 230, 1130; 1425: -- geest, bel
esprit. -- helt, 821. -- man, van voorname afkomst, 720.
eenigh, enkel, 920.
eens, eenmaal, 1201.
-- 805, 1327, 1399.
eensaem, alleen, 18, 267, 355, 891.
-- 524: verlaten.
eer, 723: na.
eer, met --, 1368.
eerbaer, fatsoenlik, 955.
eerlick, 949: deftig.
eerst, 35: in de eerste plaats.
eerste, voornaamste, 1336.
eertzvaders, 1964.
eerweerd, edel, 1171.
eygen, zelfde, 149, 173, 490, 599.
--, eigenaardig, biezonder, 1607, 1763.
eygentlyck, biezonder, 1436.
eyntelick, 1523.
ergh, boos, 999.
ernst, aandrang, verlangen, drift, 190, 1093, 1267, 1273.
ernstelick, met aandrang, 1719.
ervarentheyt, ondervinding, 1808, 1832, 1956.
even, even zeer, 644.
--, juist, 1067, 1593, 1620, 1947.
even-selfs, insgelijks, 234, 278.
even soo, even wèl, 754.
even-staegh, voortdurend, 166, 307, 331, 1118, 1215.


F

frissche, (leden), ongerept, maagdelik, 917.


G

gaen, -- boven, te boven gaan, 342.
-- in, overgaan tot, 572.
-- tot besluit, 576: een besluit nemen.
gaen, 899 A.
ront --, 262: openhartig zich uitspreken.
wel --, slagen, 991.
gaendemaken, in beweging brengen, opruien, 1841 A.
gangh, plur., 1000, 1225: streken.
gast, 9, 129, 1049.
schippers --, 319.
gau, vlug, 15.
142: slim.
gaven, begaafdheden, 1658.
gebaer, gedragingen, uiterlik, 266, 845.
--, ceremoniën, 728.
--, getier, 855.
gebieden, verzoeken, 1023.
gebonden, 485 A.
gebreck, kwaal, 272.
gebroet, schepsel, 630.
gebruick, collect., usus, gewoonten, 589, 823.
gebruick, nut, 1645, 1671.
gebruicken (syn lust), voldoen, 120.
gedans, collectief, 46.
geducht, gevreesd, die men ontziet, 813.
gedurigh, voortdurend, 2, 655, 1314.
geest, ziel, gemoed, geest, esprit, 225.
--, persoon, 230 A., 465, 486, 691, 1072 A, 1144, 1205, 1215, 1385,
1425.
geesten, 1070 A. --, vernuften, 1588.
geestigh, aardig, bevallig, lief, fraai, 36, 213.
-- 23, 185, 187, 222, 322, 377, 576, 665, 897, 946, 1094, 1387.
geestigheyt, geest, 1658.
geheym, coll., mysteria, 1560.
gehengen, toelaten, 834, 873.
geklagh, klacht, 1029.
gelaet, voorkomen, uiterlik, 42, 369, 473, 482, 568, 706, 1805.
gelach, scherts, 847.
gelagh, hart --, 963.
geleert (in), ervaren, 514.
geleert des zijn, ondervinding opgedaan hebben in, 1221.
gelegentheyt, aangelegenheid, geval, zaak, omstandigheid,
gesteldheid, 1566, 1609, 1644, 1793, 1930.
op de -- van, 1465: naar aanleiding van.
gelucken, imperson. c. dat., het geluk hebben, toe vallen,
Kil. succedere, prospere cadere, feliciter evenire.
gemael, gemalin, 1160.
gemeen, alledaags, 1963.
-- gemeenschappelik, 1899.
gemerck, teeken, 563.
gemoet, hart, gezindheid, zin, 496, 504, 530, 540, 588, 610, 631,
702: wil, begeerte; 1360.
-- 1294.
tot zijn -- spreken, 610: tot zich zelf.
genegen, geneigd, passim.
genegentheyt, neiging, geneigdheid, 1578, 1622.
generen, hem --, zich levensonderhoud verschaffen, "sich
nähren." 1500.
genieten, bekomen, 243 A. 909.
genough, 1255: erg; vgl. Mned. Wb. II, 1431.
genucht, geneugte, 263.
gepast zijn met, gediend zijn van, 637.
gerief, beschikking, wil, 636, 648.
geselschap, huweliksgemeenschap, 628.
gesint, wel --, er mee in zijn schik, 1423.
gespreck, spreken, praten, 252, 345.
gespuys, lelik soort, 1514.
gestage roeden, 990.
gestalte, 1805, 1817.
--, (inwendige) gesteldheid, 1611.
gestel, aard, 883, vgl. 396.
gestelt sijn, 396: het geval zijn met.
getroost sijn, tevreden zijn, goedvinden, 1042.
geval, zaak, toedracht, 1096.
gevat zijn, 152 A.
geven, 936 A.
-- eenpraet --, 22.
reden --, 262 A.
hem --, 162: zich neergeven.
--, begeven, 471, 1268.
gevoelen, aanvoelen, 1817.
gevoelen des, -- van, van gevoelen zijn over, denken, 1380, 1472.
gevolgh, collect., volgelingen, 15, 175.
--, gevolgtrekking, 102.
-- gevolgen, 106.
gewaer, heeft hij niet -- geworden, 1973.
gewaet, kleding, 24.
gewagh doen van, 1690.
gewoel, onrust, 888.
gewrichte, sing.? 95.
-- plur., leden, 1426, vgl. 1141.
gierigh, begerig, 323.
git, een --, 43.
goed, 1123.
gortigh, schurftig, 419.
graet, trap, 429.
gras, grasveld, 363.
grilligh, dartel, 646, 671, 887.
groene, in het --, 375.
groen, kruid, 168.
groen, weelderig, dartel, 1406.
-- fris, 439 A.
groeten, 793 A.
-- als, begroeten voor, aanspreken, nemen voor, 539, 1162.
grond, grond, zin, aard, oorzaak, het juiste, het fijne, diepste,
40, 68, 83, 89, 143, 236, 244, 257, 302, 736, 1060, 1388.
--, ware, 761, 1231.
guyt, fielt, schelm, 447, 1043.
gul, weelderig, overvloedig, 90, 252.
gulde son, 600, 815.
gunst, genegenheid, gunst, genade, 183, 293, 313, 527, 914, 996,
1098, 1321, 1396, 1399.


H

haer, hun, hen, 256, 464, passim.
haest, weldra, 498.
inder --, plotseling, met spoed, 686, 1198.
hals-gerecht, hoge justitie, 1079.
handel, zaak, zaken, handelingen, 123, 285, 576, 1010, 1136, 1230.
hant-çieraet, 1391.
hant-gespel, 39 A. 341.
happigh, begerig, 1050.
harde, -- kost, 194: zwaar.
haten, 268: hekel hebben, trachten te vermijden.
haveloos, zonder have of goed, 753.
hebben te, 270 A.
-- gaen beginnen, 937 A.
heyden, veld, 522.
aen der --, buiten, op het veld, 369, 385, 905.
hel, een hellen diamant, 556.
hersens, 1069; vgl. breyn.
hertsen, gen. van hert, 1388 A.
hetselve, 1241.
heus, vriendelik, 881, 892, 1163.
--, kies, 55.
--, betamelik, 845.
hier, 998.
hitten, 1695 noot.
hoin, bedrog, 843 A.
hoofsche, van het hof, 505, 548.
--, edel, 687.
hooft-gelt, schatting, capitatio, 811.
hooft-stuk, hoofddeel, 1856.
hoogh gemoet, 631.
hooge zalen, 862.
hoogh gaen, ver gaan, 113, 844.
hoogsten, ten --, 184.
hoop, bende, 69.
houden, 216.
--, het er voor houden, 145.
houden, sigh --, zich ophouden, 804.
houden van, menen, 1468.
houdende, zijn -- van, 1808.
hulp, steun, 16.
huys, huisgezin, 172.
hups(ch), knap, sierlik, 211, 421.


I, Y

ydelheyt, nietigheid, 1798.
yet, iets, 757.
yet sulcx, 1767, 1775.
yet wes, 1834.
immer, ook, 31, 188, 287.
immers, altans, 1916 A.
in, op, 429.
in dese woorden, 192.
in-beelden, wijs maken, 1520.
in-brengen, 1576: aanvoeren.
in-halen, intrekken, 664.
innigh, het diepste van, intimus, 224.
innemen, bezetten, 801.
insettinge, instelling, 1871.
in-val, opmerking, gedachte, 1459.
yver, vurig verlangen, 1265.


J

jaren, 242 A.
oude --, 673: de oude tyd.
jegenwoordelyck, op het ogenblik, 1812.
jeught, jeugd, (jeugdige) lust, 45, 150, 232, 422, 655 A.
292, 868, 880, 1291.
jeught, jongelingschap, 915.
jock, scherts, 54.
jocken, hof maken, tändeln, 541, 842.
jongen, knecht, 1013.
jonnen, gunnen, 916.


K, Q

kan, kent, 1352.
ké, hè, 311 A.
keeren, kern, 220.
kennelic, duidelik, 1868.
keurs, lijfrok, 1034.
klaerlick, duidelik, 1619.
kleynheyt, oneer, 1908; vgl. 570.
klis, 957.
kloen, kluwen, 1682.
klouck, scherpzinnig, schrander, 98, 259, 1831.
kluchtigh, grappig, komiek, 14.
koffer, goed gesloten kist 1016; vgl. het Frans.
koorts, 288 A.
kop, hoofd, 733, 748, 825, 1007.
korten, in --, 206.
kost, collect., onkosten, 778.
kraem, voorwerp, ding, 79.
krevel, minneprikkeling, 318.
kroon, 421: krans.
kunst, kunde, 235.
kunstenaer, kenner, 1609.
kunstigh, handig, met bedrevenheid, 258.
quale, 1407.
quaet, kwaal, 171.
queelen, zingen, 52, 187, 463.
queen, lelik wijf, 943.
quellen, vervolgen, 350.


L

laegh, hinderlaag, 210.
laegh, gering, onbekend, 122.
-- plaets, 614 A.
laegh, 1478: beneden, bassus.
lanckheyt, met -- van tijde, in de loop van de tijd, op de
lange duur, 1832.
langen, aanreiken, 718.
lant-drost, 1124 A.
lant-loopers, zwervers, 1433.
lant-vooghdin, 1090.
lasten, gelasten, opdragen, 1498.
laten, 5 A.
--, verlaten, 617.
-- onder sijn tonge, zwijgen van, 1673.
laven, hem --, zich verkwikken, 510.
leden, 950 A. 714.
diepste --, 326.
leggen, in beraet --, zich beraden, 1200.
leyder, begeleider, 839.
lest, voor het--, ten slotte, 1371.
letten, merken, 291, 585, 1540.
--, opletten, 1684, 1743.
letten, hinderen, schelen, 180, 1048.
leven in een wyse, 822.
liefgetal, lief, aangenaam, 119, 347.
licht, het groote --, 693.
lichte koy, 548.
lichtveerdigheyt, onstandvastigheid, 1488.
lieven, 985.
lijckewel, evenwel, 157, 321.
lijden, dulden, 14.
--, toelaten, 847, 1917.
lijf, ingewand? moederlijf (uterus)? 197.
linden, sing., 77.
lincker, vleier, schalk, 453, 548.
listen, plur. 1114.
listigh, behendig, loos, 285.
loeren op, bespieden, 466.
loffelick, met lof, 1657.
loopen op, van toepassing zijn op, 85, 1670.
loos, vals, bedriegelik, 140, 583.
los, ongebonden, onsamenhangend, onzeker, 82, 128, 610, 1768.
lucht, 144 A.
luym, opwelling, gedachte, 1109.
lust, 1367.
lusten, 344: lustige gewaarwordingen.


M

Madril, 13, 1242.
Oude naam van Madrid; nog 't adjektief: Madrileens.
maeghde-krans, 200 A.
mael, male, reiszak, 1014, 1015, 1050.
maer en, 47 A., 484, 950, 1602.
machtigh, rijk, overvloedig, 104, 581, 635, 643, 1146, 1416.
maken, doen, 889, 1254.
-- fingéren, verdichten, 75.
hem --, zich begeven, 479.
den sieckaert --, het schijn van ziek aannemen, ziek zijn, 1625 A.
mal, dwaas, dartel, 524, 1634.
mal, dwaasheid, 960.
mallen, mal doen, 613.
medeçijn, doctor medicus, 164; passim.
meer, sonder --, 1177.
meest, meest altijd, 350.
meynen, denken, 1025.
meyt, maagd, 695.
meloenen, 1724 A.
memorie, by -- stellen, 1246: te boek stellen.
mensch, niet een --, 40, 795.
geen --, 23, 1413.
merckelick, duidelik, gewichtig, 1610.
mercken, zich bepalen bij, 1310.
midden, te -- (op, in,) 17, 520, 565.
min, minder, 1585.
minnekoortse, 1585.
mits, vermits, met dat, door, 14, 63, 147, 326, 361, 519, 1153.
moedigh, driest, 1059.
mogen, kunnen, 3, 12, 48, 497, 535, 585, 704, 730, 782, 834, 1039,
1068, 1306, 1375, 1412, 1427, 1499, 1534, 1925.
--, mogen, 1223, 1413, 1414, 1498.
--, moeten, 1497 A.


N

naderhant, daarna, later, 283.
naer, duister, 124, 728.
naer, na, nadat, 317, 553.
naerder, 189.
nau, scherp, 29.
naeu-keurigh, kieskeurig, 640.
neygen, sich --, 100 A.
nemen, aannemen, 1304.
--, uithalen, opmaken, 1584.
lust -- in, behagen krijgen, 1088.
neus, 89 A.
nevens, naast, in gezelschap van, 355, 622.
niet, niets, 320, 756, 766, 768, 818, 1048.
nieusgier volck, 340.
nieuwen, van -- aan, 699.
nichte, kleindochter, 330, 478, 1108.
nicker, duivel, boze geest, 1000.
nimmermeer, nooit, 631, 742, 771, 797.
noen, 947 A.
noch, nog, nochtans, bovendien, ook, 49, 135, 612, 802, 869.
noyt, nimmermeer, 1222.
noodelick, noodzakelik, 1863.
nootsakelick, natuurlik,1943.


O

oyt, 1131: wanneer ook.
ombreken, ontbreken, 1098.
om-drijven, verbijsteren, 234.
ommegaen, gebeuren, voorvallen, 1008.
ommegangh, voorgevallene, verloop, 1378.
omringht met, 1269.
omsichtigheyt, 1765.
om-tieën, vertrekken, verbijsteren, 885.
om-voeren, rondvoeren, brengen, 2, 1314.
--, medeslepen 344.
--, doen bewegen, kloppen, 1156.
onbekend, vreemd, 76, 356.
onbekommert, zonder lasten, 810.
onbewust, zonder erg, 1300.
onderdies, ondertussen, 489.
onderentusschen, 1939.
onderhouwen, bezig houden, 138.
onderrechten, inlichten, 1547.
ondersouck doen op, onderzoek instellen naar, 1445, 1558, 1828.
onderstaen, ondernemen, 719, 1967.
ondertasten, doorwoelen, 1050.
ondervinden, uitvorsen, te weten komen, 258, 1132, 1598, 1615, 1633.
onder-vragen, navorsen, 1836.
ondeugend, slecht, verkeerd, 1214.
oneenigheyt, tweedracht, 1885.
oneerlick, oneerbaar, 56.
ongebonden, uit het bedwang, 1006.
ongedaen, haveloos, deformis; verwilderd, dissolutus, 1511.
ongelegentheyt, verlegenheid, 1707.
ongemack, ongeluk, schade, 526.
onguer, onrein, vuil, onkies, gemeen, vies, 26, 543, 646, 1366.
onlanghs, kort te voren, 1478.
onlustigh, ontdaan, terneergeslagen, 608.
onreyn aen, 1896.
onruste, ontevredenheid, 1885.
ons, onze, 1299 A., 1328.
ontdoen, hem -- van, in de steek laten, 1308.
ontfangen, 293.
--, aannemen, 310, 917.
ontgaen, hem -- in, zich te buiten gaan in, 127.
onthouden, sich --, zijn verblijf houden, 1637.
--, wegblijven, 607.
ontijdigh, onrijp, 194.
ontluicken, 1333: open gaan.
ontrecken, 1853.
ontrent, om, bij, in, onder, 24, 60, 96, 174, 1016, 1693, 1721, 1723.
ontseggen, weigeren, van de hand wijzen, 932, 980.
ontset, verbijsterd, 969.
ontsluyten, beginnen, 1120.
ontsteken, ontroerd, irritatus, 221, 1164.
ontstelt, uit de gewone toestand gebracht, 489.
ontwaecken, 388: tot zelfkennis komen.
ontwerp, voorstel, 595.
onverbroken, niet te verbreken, 1858.
onverdult, toorn, 1128.
onverlet, desen --, desniettegenstaande, 164 A., 1085.
--, ongehinderd, 770.
onwaardeerlick, onwaardeerbaar, 1934.
oock, nog, 644, 707, 952, 1008, 1024, 1219.
oorlof, verlof, 1349.
oorspronck, herkomst, origo, 1433.
op een nieu, 1326 A.
open, met een -- mont, 1235.
-- doen (de werelt), verlichten, 815; vgl. patefacere orbem.
open stellen, open en bloot leggen, 738.
openen, een heusche mont --, 892.
opmerkinge, opmerkzaamheid, 1833.
op-nemen, in bescherming nemen, 1768.
op-tieën, naar boven trekken, 1070.
--, spannen, 1169 A.
op-tijgen, aanwrijven, 749.
op-vatten, aangrijpen, 1367, 1373.
over-dragen, aandragen, 371.
over-eenkomste, overeenstemming, 1884.
overgeven, hem --, zich onderwerpen, 578.
overheeren, meester zijn, 702.
overhoop, door elkaar, 1077, 1087.
overlast, overladen, 195.
overslaen, het oog laten gaan over, 948.
overstorten, 1055.


P

pagjen, kleine page, 354.
payen, 142: verschalken.
palen, plur., oord, 2, 1198; vgl. fines, orae.
pant, bezitting, schat, 544, 580.
--, onderpand, 559.
-- goed, 72.
paren, metgezel worden, consociare, 1272.
partuyr, wederhelft, 1918.
passen op, letten op, geven om, zich storen aan, saamgaan met, 10,
21, 968, 1437, 1608, 1696, 1764.
peyl, merkteeken, 827.
peysen op, bepeinsen, 590.
perck, omheinde ruimte, 906. Kil. parck, warande, roborarium:
viviarium, locus septus in quo ferae vivae pascuntur, vulgo parcus.
plegen, doen, 1200, 1895.
plagh, 94 A., 707, 722, 866, 986, 1675, 1923.
--, 792, 971.
pogen, 983.
praem, knel, 1222.
praet, 22, 1196.
prang, 650: nauwende perken.
prangen, de ziele --, 1226.
predicatie doen, 1525.
prenten, 84 A.: bezig houden?
preuf, preuve, proef, bewijs, 591, 1364, 1653.


R

racker, gerechtsdienaar, 1031.
raden tot, dringen, drijven tot, 1360. Kil. raeden, j(tem),
op-raeden, incitare.
raet, middel, 153.
--, overleg, 572.
raken, betreffen, aangaan, 110, 931, 1106, 1223, 1416, 1561: roeren.
rakente, 352: raken aan het.
ranck, streek, boerte? klucht? 54.
rapen, verzamelen, 769, 776.
vreughde --, 161. vgl. Kil. raepen ghe-noeghte. voluptatem capere,
haurire: delectari. Vgl. Oudemans.
ras, 1267.
rasen, de baren --, 806.
rauw, rouw, onbeschaafd, lomp, 305, 967, 1849.
--, onervaren, 672.
recht, juist, 1452.
rechten, de gemeene --, 1839, A.
reden, spreken, taal, woorden, 262 A, 485 A. 734, 933, 1038.
reden, verstand, 229, 298, 671, 703.
schijn van --, 142: schijn van waarheid.
reys, een --, 52, 193, 515, 711.
ridder, 720.
ridderschap, het --, ridderlike waardigheid, 558.
ringekens, 1508.
rijck, machtig, 114.
rijsen, komen, 446, 526, 922.
roemen, zich beroemen, 1629.
roep, gerucht, 1032 A.
roepen over, 1729: halen bij.
roeren, aanroeren, behandelen, "Aenmerck." bladz. 69.
rock, 542 A.
romp, lichaem, 1186.
ront, openhartig, 205, 262, 598.
rot, bende, schaar, 61, 175, 612.
-- 370, A: troepje.
rustigh, solide, flink, 272.
-- vertrouwd, 832.


S, Z

sap, drank, 168, 245 A.
schamel, arm, behoeftig, 939.
schamperheyt, smaad, 1753.
scheen, een blauwe -- loopen, 944.
schendigh, schandelik, 116.
scheppen (lust), 391; vgl. haurire.
scheppinge, scheppingsdag, 1948 A.
schier, (-- of morgen), van daag, 1247; vgl. Warenar 194;
Kil. schier, oft morghen, hodie aut cras: nunc aut post. vgl. van
Hasselt op Kil.
schijnen, 3 A., 388, 608, 704.
scheen, ofschoon, al, 220, 309.
schoot, in ... --, 910, 916.
schoots, buiten --, 800.
schor, het --, land buitendijks, 905.
schorten, haperen, 1056.
schrijven, beschrijven, 1669.
schroom, schrik, vrees, 1063.
schroomen, c. acc., vreezen, 112, 1219.
schuym van bouvejacht, 1064.
zeden, aard, karakter, 485, 1142; vgl. mores.
sedigheyt, zedelikheid, 1918.
seggen, noemen, 677, 732.
-- 696: afspreken.
-- voor, 1092, zie spreken.
seker, 1435: duidelik, indubitatus.
selfs, zelf, zelve, 1336, 1403, 1891, etc.
--, nog, 1001, 1011.
selsaem, zelden voorkomend, biezonder, zonderling, vreemd, raar,
1, 6, 182, 496, 877, 890, 967, 1008, 1409, 1459, 1707.
setten, sigh --, zich zetten tot iets, 189.
liefde --, 926, 957.
ziel, 315.
--, hart, 1100.
--, gemoed, 1380.
de goede --, 315.
sien, toezien, 923.
-- in, inzicht hebben in, 1604.
sier, niet een --, 820.
sijgen, zich gaan vlijen, 492.
zijn aen, 981 A.
zijn tegen, tegen-zijn aan, 823.
sin, zin, zinnigheid, 586, 959.
--, gedachte, 699.
sinnen, gemoed, geest, verstand, zin, ziel, 55, 331, 826, 875, 885,
997, 1006, 1102, 1155, 1169, 1345, 1348, 1384, 1397, 1404.
slagh van volck, 1836.
slagh, -- van drouven reden, 832.
slagh-ader, 1582 A.
slecht, eenvoudig, onnozel, 509.
-- gering, 942.
slim, slecht, erg, boos, 54, 447, 1036, 1225, 1262.
sloir, sloerie, 688, 937.
slons, 943.
slot, besluit, zin, beduidenis, 76, 593, 1939 A.
sneegh, scherpzinnig, behendig, vlug, 67, 136, 209, 284, 339,
350, 1220.
snellen (na), 773: jagen, streven.
soeken syn bejagh op, 1044.
soet, zacht, lief, 186, 895, 1699.
--, best, 183, 1291, 1699.
-- aert, 1271.
soetelick, zachtjes, 1651.
soetigheyt, liefheid, 1882.
sonderlingh, biezonder, merkwaardig, 1442, 1482, 1661, 1793, 1833.
sorghen, beducht zijn, 1216.
spel, 148; Kil. spel, schouwspel .... spectaculum ludi, spectacula
publica.
spelen ontrent, 1072 A.
spijt, smaad, boosheid, 629, 996.
-- 281: minachting.
spijten, verachtelik voorkomen, 257.
spoedelick, met spoed, 1530.
spoker, zwarte kunstenaar, 1005, 1835.
spoor, sleep, trein, 753.
spraeck, spreken, 553.
spreken, aanspreken, 185 A.
-- voor, voorspraak zijn, 1411 A.
springen, dansen, 35, 338 A.
spruyt, 375.
staegh, voortdurend, onafgebroken, 10, 108, 250.
staen, laten --, staken, 1264.
ten toone --, 438 A., 468.
-- in de plaats, 992.
staet, stand, 154, 570.
stam, afkomst, 1142.
stant, staat, toestand, 296, 712, 812, 1170.
stellen, opstellen, zetten, 751 A., 1247.
in 't werk --,
hem --, 117, 137.
--, toepassen, 1742, 1898, 1984.
open --, openen, 519. Kil. applicare operi, Et exercere, cogere
in opus.
stem, geluid, klank, 356.
sterven, bezwijken, 1286.
stil, heimelik, zacht, rustig, 272, 359, 1012.
--, apart, 1266.
stillen, den loop --, 1307.
stonden, van -- aen, 1051.
stracx, dadelik, 1057, 1256, 1374.
strate, weg, 618.
streeck, zet, trek, 135, 186.
strecken over, bezig houden met, 1384 A.
sigh -- na, zich begeven, 1273.
-- voor..., tot, 838.
streelen, vleien, 542, 795.
stremmen, doen ophouden, 252.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Spaens Heydinnetie - 9
  • Parts
  • Spaens Heydinnetie - 1
    Total number of words is 4066
    Total number of unique words is 1520
    27.9 of words are in the 2000 most common words
    37.8 of words are in the 5000 most common words
    43.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 2
    Total number of words is 4434
    Total number of unique words is 1557
    31.1 of words are in the 2000 most common words
    41.9 of words are in the 5000 most common words
    48.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 3
    Total number of words is 4587
    Total number of unique words is 1284
    29.8 of words are in the 2000 most common words
    39.6 of words are in the 5000 most common words
    47.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 4
    Total number of words is 4649
    Total number of unique words is 1308
    28.9 of words are in the 2000 most common words
    41.0 of words are in the 5000 most common words
    48.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 5
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1276
    26.8 of words are in the 2000 most common words
    36.1 of words are in the 5000 most common words
    43.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 6
    Total number of words is 4066
    Total number of unique words is 1718
    29.2 of words are in the 2000 most common words
    39.7 of words are in the 5000 most common words
    45.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 7
    Total number of words is 3924
    Total number of unique words is 1805
    27.1 of words are in the 2000 most common words
    39.1 of words are in the 5000 most common words
    44.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 8
    Total number of words is 2324
    Total number of unique words is 1423
    26.9 of words are in the 2000 most common words
    41.6 of words are in the 5000 most common words
    48.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 9
    Total number of words is 1535
    Total number of unique words is 969
    25.3 of words are in the 2000 most common words
    36.9 of words are in the 5000 most common words
    42.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.