Spaens Heydinnetie - 2

Total number of words is 4434
Total number of unique words is 1557
31.1 of words are in the 2000 most common words
41.9 of words are in the 5000 most common words
48.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.

Die in de Musijcque loffelick was ervaren.
En van gelijcke mede in het slaen van de Luyt.
Nu soo isset alsoo, dat niet alleen de hooge Schole van het Sticht
van Utrecht, maer oock menigh geleert man in Hollant met volle reden
van wetenschap kan getuygen, dat al het gene voren is verhaelt,
gelijckelick is te vinden in den persoon van Jonckvrou Anna Maria
Schurmans..." [12]

Zo iemand was de opdracht van Cats z'n geleerd werk waardig.

Cats was populair onder de vrouwen en mannen van de daad in de XVIIe
eeuw: geen wonder! Cats bevredigde fantazie en weetlust: 't was de
eeuw van onderzoek, op elk gebied, in Nederland; hij prikkelde bij
al zijn leren tot beleven; tot daden doen! En deed dit poëtieser dan
iemand anders van zijn tijdgenoten.


III

In een brief, dd. 11 Nov. 1633, aan prof. Barlaeus, geeft Cats enkele
stukken aan, welke hij van plan is een plaats in zijn Trouringh
in te ruimen. [13] Hij heeft deze "gevallen niet erdicht, ofte in
(syn) eygen breyn gesmeet, gelijck het gebruyck van de Poëten veel
plagh te wesen: maer (hy heeft) beter gevonden, de geschiedenissen
van goede schrijvers te ontleenen"; evenwel heeft hij ze "breeder
uyt-gemeten als die by de oude schrijvers gevonden werden ... Sulcx
dient sonderlinge tot beter glimp van de stoffe, ende tot meerder
vermakelickheydt van den leser" ...
Uit zeer uiteenlopende werken van eigen en ouder tijden heeft Cats
nu zijn verhalen in de "Trouringh", gelicht, en minder of meer vrij
bewerkt. Men vindt wat gevonden is, aangewezen en besproken bij
_J. Bolte_, _Tijdschr._ XVI, 241, n.--Dr. _A. S. Kok_, Van Dichters
en Schrijvers I, 81.--Dr. _J. A. Worp_, Noord en Zuid XX, 39 tot 66.

Ook was zijn doel de "Nederlantsche tale te verçieren, de Hollantsche
gedichten sacht-vloeyende en sonder stoot en stop-woorden te maken;
ten eynde de selve eenpaerlick en sonder stuyten gelesen mochten
werden". [14]

De verhalen in de Trouringh van Cats worden meestentijds afgewisseld
door samenspraken tusschen Sophroniscus en Philogamus over
"vraegh-stucken (die) uyt ydere geschiedenisse rijsen." De eerste is
"out-man ende weduwenaer", de ander "jonghman ende noch ongehout";
deze overlegt hoe hij "bequamelijck uyt desen eensamen staet tot
een geselligh leven soude mogen komen." Het hapert hem er maar aan
dat hij "te weynigh kennisse van saken hebbe in die gelegentheyt,
en noch de rechte gronden niet en weet van dat groot werck." Waarom
de eerste hem "een nieu Poëtisch werck" in handen geeft, "verscheyde
gedenck-weerdige trou-gevallen .... voor oogen stellende..." Met
aandacht zal hij "letten vvatter voor aenmerckingen uyt sullen
te trecken syn ... ende daar nae willen vvy reden en tegen-reden
onderlinghe seggen en hooren." [15]
Dit is niet door Cats "over-al in volle leden ghedaen konnen
werden, vermits (s)ijn ampt (geduerende den tijt dat (hij) met het
voorsz. Werck besigh was) (hem) veel beswaerlijcker quam te worden als
wel te voren. In vougen dat (hy s)yn begonnen ontworp naer eysch van
saken niet en (heeft) konnen vol-trecken: maer (heeft) de vervullinge
van verscheyde bedenckelicke vraegh-stukken ghelaten aen het oordeel
van den ervaren en geoeffenden leser."

Deze dialogen waren algemeen in de XVIIe en in de XVIe eeuw: 't
hoofddoel was aangename geestverrijking: ze behandelden in elegante
causerie alle vragen van kunst, smaak, wetenschap, zeden. Vooral
in Italië was dit genre inheems.--Lucianus, en Athenaeus waren 't
voorbeeld, zie vertaling en commentaren door Casaubonus.--Vgl. Erasmi
Colloquia; Bargagli's Trattenimenti; Cremaille's Jeux de l'Incognu;
Harsdörffer's Frauenzimmergesprächbücher (dames-encyclopaedie).
Ook in de Middeleeuwen vindt men al deze leerzame dialogen in navolging
van Augustinus. [16]


IV
_Ex uno disce omnes._

Een van de meest bekende is het "Selsaem Trou-geval tusschen een
Spaens Edelman ende een Heydinne, soo als de selve edelman, ende alle
de werelt doen geloofde", of kortweg genoemd Het Spaens Heidinnetje.
Cats zelf vond het nog al biezonder: in de oudste druk staat het met
een mooi vignet, en een extra groot 'hoofd' boven de bladzij waar
't begint, en wordt op biezondere wijs onderscheiden ook door het
bericht in de Tafel.
Cats wilde prof. Barlaeus overhalen zijn Trouringh in het Latijn
te bewerken. Hij noemt in een van zijn brieven aan deze professor
[17] zekere doctor Pozzo; die zou dit Spaens Heydinnetie in het
Spaans hebben bewerkt, maar die schrijver heeft hij niet onder de
ogen gehad. Dit aardige verhaal heeft enige overeenkomst met de
vertellingen, van Heliodorus. Dan deelt hij Barlaeus de inhoud mede.
De 20 Febr. 1634 zendt hij het hem, in 't ruwe afgewerkt. Of het waar
is, zoals zijn zegsman vastelik beweert, of verzonnen, en of het
pas gebeurd is, of dat het aan de oudheid is ontleend, laat hij in
't midden. Hij geeft Barlaeus volle vrijheid er in te veranderen, wat
hem goed dunkt. Het stuk wacht en vereist nog een tweede doorwerking;
de minste verandering is reeds uitstekend. [18]
Deze kwam in 1643 uit; het privilegie is van 7 Desember. Daaronder als
"Cheiromantis" het Spaens Heydinnetie.
Cats hield dus Pozzo voor de auteur. Maar 't verhaal is een van de
"Novelas ejemplares" van Cervantes; die zegt dat hij 't verhaal vond
bij "el licenciado Poço".
Heeft Cats niet geweten dat Cervantes de auteur was van "la Gitanella
de Madrid?" Hij noemt hem niet! En overal elders citeert Cats zijn
bronnen wel! Hoogstwaarschijnlik had Cats het verhaal in een vertaling
gelezen; dan nog was zijn zeggen juist: "historiam ... ex hispanorum
monumentis hausi." 't Was "zeer waarschijnlijk een Italiaanse, daar
hij spreekt van Ferdinando, voor 't spaanse Fernando" [19]
De Novelas ejemplares van Cervantes verschenen in 1613--waarin
de Gitanella--en zijn vele malen herdrukt of nagedrukt. De franse
vertaling is van 1621 door F. de Rosset en d'Andiquier. De italiaanse
is van 1626 door Guglielmo Alessandro de Novilieri Clavelli, in
Venetië; met de naam van Cervantes op 't tietelblad; in 1627 verscheen
de tweede (van D. Fontano), en 1629 nog een derde, de beide laatste
in Milaan. Maar mischien ook stond het verhaal in de een of andere
bundel novellen. [20]
Zodat we nog niet met zekerheid kunnen aangeven waar Cats zijn
Pozzo-Gitanella kan gevonden hebben.
In 1643 kwamen uit vier verhalen, vertaald door F. V. S.--"moogelyk
Felix van Sambix, die den drukker is geweest" zoals van Meekeren
meedeelt in zijn voorrede van "De doorluchtige dienstboden", door
hem naar een van deze verhalen bewerkt. Zij verschenen bij Felix van
Sambix in Delft; het eerste, tweede en vierde zijn van Cervantes. Dit
laatste is Het schoone Heidinnetje. [21]
Heeft Cats ook deze niet gelezen, dat hij in latere drukken het
eerst-medegedeelde niet gepreciseerd heeft?
In J. van Beverwyck's Schat der Ongesontheyt (1660) (blz. 106)
wordt dit Spaens Heydinnetje gedeeltelik aangehaald, en omtrent de
"polsslagh" naar "de redenen aanghewesen by d'Heer Ridder Iacob Cats"
verwezen.
Het verhaal van dat Spaanse zigeunerinnetje was erg in trek. Men
bewerkt het, men vertaalt het in 't Nederlands.
_M. Gansneb Tengnagel_ gaf in 1643 uit: Het Leven van Constance, waer
af volght het Tooneelspel, de Spaensche Heydin. En _Cath. Verwers
Dusaert_ publiceerde in 1641 haar Spaensche Heidin.


V

_Litteratuur over Cats_: de monografie van Dr. _G. de Rudder_, Un poète
Neerlandais, Cats, sa vie et ses euvres, Calais, 1898; breedvoerig, met
voorliefde geschreven. En daarnaast die van _G. Kalff_, Cats (_Gids_
1899, dl. III, 387-435; dl. IV, 69-119); afzonderlik uitgegeven in:
Studiën over nederlandsche dichters der XVIIe eeuw 2e herziene dr.,
1916; (nieuwe titeluitgave in 1908, van de) 1e dr., 1901.
Een overzicht van leven en werken in _F. Buitenrust Hettema_, Uit
alle de Wercken van Jacob Cats (met Inleiding: XXXIX, 216). 1905.
Verder vooral _Van Heeckeren_, Vader Cats (1876), in _Taal en Letteren_
V (1895), blz. 73, gepubliceerd.
Dr. _A. Kuyper_, Het Calvinisme en de Kunst (Rektorsrede), 1888.
Museum Catsianum, door _de Jonge van Ellemeet_, 2e vermeerderde
uitgave, 1887.--
_H. Jansen Marijnen_, Jac. Cats, een mislukt eerherstel, in _Studieën_
LXXIV (1910) 497.--
_Buitenrust Hettema_, Van Lennep op Kongressen in _Nieuwe Gids_ 1910,
bladz. 411.
De oudere literatuur vindt men bij _Kalff_, a. w.


VI

Deze "Zwolsche Herdruk" (Nº. I) werd in 1890 voor 't eerst
uitgegeven. De Inleiding werd in hoofdzaak in 1887 opgesteld; evenwel
niet bij de eerste druk gepubliceerd; wel werd een klein gedeeltetje in
die eerste druk in de Aantekeningen verwerkt. Bij de tweede (1903),
als in de derde, (1913), en in deze vierde druk is die Inleiding
verder alleen bijgewerkt.
In deze herziene herdruk zijn de Aantekeningen vermeerderd; de
woordelijst vergroot en aangevuld. (De aanhalingen zonder meer zijn
alle uit de Trouringh zelf.)
De tekst zelf is afgedrukt naar de eerste uitgave van Cats zijn
Trouringh, Quarto, 1637 (Mus. Catsian. nº. 171). [22] Deze druk is
zo goed als zonder drukfouten.
In de noten is een enkele maal aangehaald de Octavo uitgave,
de tweede druk van den Trouringh, van 1638. In deze ontbreken de
proza-aenmerckingen.
De belangrijkste varianten uit de folio-drukken van "Alle de
wercken", voor zover zij tijdens Cats-zijn leven nog verschenen,
zijn aangetekend.
De eerste van deze, een folio van 1655 (F1), heeft vrij veel
drukfouten; overigens stemt de tekst met de eerste druk van 1637,
op enkele uitzonderingen na, overeen.
Meer veranderingen in de spelling, maar minder drukfouten, treft men
aan in de tweede folio-druk van 1658 (F2).
Niet genoteerd zijn de variante lezingen uit latere drukken. In
de tekst van de bekende editie van 1700, die bezorgd en gedrukt
werd door Dan. van Dalen, Franç. Halma, de wed. van A. van Someren,
te Amsterdam, J. en Wilh. van de Water te Utrecht, is hier en daar
gewijzigd; zo heeft deze, om een voorbeeld te noemen: _verre_ voor
_verde_ (vs. 596); _let my doch_, voor _hangt my uyt_ (vs. 939);
_boot_ voor _biet_ (vs. 734), _troep_ voor _roep_ (vs. 1032), enz.

De taal der XVIIe eeuw verschilt van de onze voornamelik in de vele
woorden, die nu een van de toenmalige, dikwels weinig, afwijkende
betekenis hebben. Bij de samenstelling van het Glossarium is
voornamelik op deze synoniemen gelet: niet enkel zijn die woorden
opgenomen, welke geheel van betekenis zijn veranderd, of sedert uit
de taal zijn verdwenen.
De asterisken in de tekst staan in 't algemeen waar de zin of het
woord kon worden misverstaan. Zij verwijzen naar het Glossarium,
en in een aantal gevallen naar de Aantekeningen. In beide is evenwel
meer opgenomen, dan het aantal asterisken aangeeft.

Ten slotte een woord van dank aan die op enigerlei wijze door hun
hulp deze uitgave hebben bevorderd.

_Zwolle_, Herfst 1921. B. H.


Mr. N. Beets, Oud-Onder-Direkteur van 's Rijks Prenten Kabinet in
Amsterdam had de welwillendheid de volgende mededelingen ons te
zenden over de bijgevoegde autotypieen, waarvoor wij hem onze beste
dank zeggen.

De drie tusschen den text geplaatste reproducties zijn genomen naar
de oorspronkelijke illustraties van het Spaens Heydinnetie in Cats'
Trou-Ringh (ed. 1637).
Twee ervan (pag. 7 en 15) zijn gegraveerd naar teekeningen van
den bekenden Haagschen schilder en dichter Adriaen Pietersz van de
Venne (1589-1662), die voor nog tal van andere illustraties van den
Trou-Ringh--ook voor de groote titelprent van 1636--de ontwerpen
gaf; de een door Crispijn van Queborn (1604-1653 ?); de ander door
A. Mattham (1606-1660). De derde (pag. 30) is door denzelfden Adriaen
Mattham gegraveerd naar een teekening van den Dordtschen schilder
Jan Olis, (± 1610-± 1655) die eveneens eenige teekeningen voor den
Trou-Ringh leverde.
Als titel wordt hier gereproduceerd een ets die Majombe met, op den
arm, de kleine Constance "behangen met juweelen" te zien geeft. De
ets is van Pieter Nolpe (1613-1652) naar Simon de Vlieger (1601-1653),
welke laatste ook aan de Trou-Ringh van 1637 medewerkte. Het prentje
is er een uit een reeks van zes, alle door Nolpe geëtst. Het zijn
illustraties voor
het leven van konstance. Waer af volgt het tooneelspel De spaensche
heidin: Door M. G. T. t'Aemsterdam, gedrukt bij Nicolaes van Ravesteyn,
voor Johannes Jacott, Boekverkoper by de Beurs, op 't Rockin, inde
vergulde Cronyck, 1643. [23]

1921. 1913.) N. Beets.





SELSAEM TROU-GEVAL
TVSSCHEN EEN
SPAENS EDELMAN, ENDE EEN HEYDINNE;
Soo als de selve edelman, ende alle de werelt doen geloofde.

Daer is een selsaem* volck genegen om te dwalen, [24]
Gedurigh om-gevoert in alle vreemde palen*,
Dat (soo het schijnen magh) als in het wilde leeft,
Maer des al niet-te-min syn vaste wetten heeft.
Het laet sigh over-al den naem van heydens geven, 5
En leyt, al waer het koomt, een wonder selsaem leven;
Het roemt sigh dattet [25] weet uyt yders hant te sien,
Wat yemant voor geluck of onheyl sal geschien.
Maiombe was het hooft van dese rouwe gasten,
Die staegh op haer bevel en op haer diensten pasten*, 10
Sy was loos, vals, doortrapt, en slim in haer bejagh*,
Soo veel als eenigh wijf op aerden wesen magh*;
Sy quam veel tot Madril [26] of in de naeste steden,
Want mitse* kluchtigh* was, soo wertse daer geleden*.
Sy had in haer gevolgh al menigh gau verstant, 15
Soo datse gunst en hulp by al de jonckheyt vant.
Sy stal eens seker kint te midden opter straten,
Dat uyt een edel huys daer eensaem was gelaten,
Het was een aerdigh dier*, maer jongh en wonder teer,
En 't is maer twee jaer out, of slechts een weynigh meer. 20
De meyt, wiens ampt het was hier op den dienst te passen,
Die gaf de buert een praet, en liet het wicht verrassen:
Maiombe was verblijt, niet om het geestigh* kint,
Maer datse rijck gewaet ontrent* syn leden vint.
Sy geeft haer metten buyt in onbekende vlecken*, 25
En waer het onguer* heir genegen is te trecken.
Doch wat de moeder socht, en waer de vader schreef,
Men hoort niet hoe 't haer gingh, of waer het meysje bleef.
Hoe nau daer wort gevraeght, hoe nau daer wort vernomen,
Men weet niet wat geval het kint is over-komen: 30
Waer dat men immer* sont, of waer men vragen kan,
'T is al om niet gepooght, geen mensch en weter van.
Maiombe liet het kint verscheyde dingen leeren,
Waer mede dat het mocht syn teere jeught vereeren*,
Eerst singen na de kunst, oock springen op de maet, 35
En wat na 's lants gebruyck een vrijster* geestigh staet.
Het kint wast onderwijl, en leerde vreemde saken,
En grepen na de kunst, en veelderhande spraken,
En selsaem hant-gespel,* en ick en weet niet wat,
Waer van schier niet een mensch de rechte gronden vat. 40
Het was van schoone verw, en vrolick in het wesen*,
Daer is een diep vernuf in syn gelaet te lesen:
Het had een wacker oogh, en swart gelijck een git*,
Syn aensicht even-wel is uyter-maten wit.
Het kon syn frissche jeught, syn wel-gemaeckte leden 45
Tot alderley gedans* en alle spel besteden*;
In vougen [27] dat het volck, en wie het maer en sagh,
Sigh van het aerdigh dier als niet versaden magh.
Noch* kan de jonge maeght geen kleyne lust verwecken,
Als sy met haer gesangh de sinnen weet te trecken: 50
Men vint dat hare stem een yders herte steelt,
Wanneerse maer een reys een aerdigh deuntjen queelt.
Maer des al niet-te-min sy wil geen vuyle dingen,
Sy wil geen dertel jock, geen slimme* rancken* singen;
Haer mont is wonder heus, haer oir en sinnen teer,* 55
Al wat oneerlick* luyt en singhtse nimmermeer.
Des heeftse by haer volck soo veel ontsagh gekregen,
Dat sy het menighmael geleyt in beter wegen:
En schoon dat hun de mont tot vuylheyt is gewent,
Men hoort geen dertel woort als syder is ontrent. 60
En of oock al het rot* tot stelen is genegen,
Sy straft het vuyl* bejagh en isser heftigh tegen:
En mits* sy wonder veel met sangh en spelen wint,
Soo is Maiombe zelfs tot stelen [28] niet gesint.
Doch sooder eenigh dingh bywijlen is genomen, 65
Sy doetet aen den dagh en voor de lieden komen;
Maer al door sneegh* beleyt en met een loosen vont,
Soo datter niet een mensch en weet den rechten gront.
Sy riep een van den hoop, en liet hem veerdigh [29] draven,
En liet, wat yemant stal, in eenigh velt begraven, 70
En dat of by een boom, een hooght of kromme bocht,
Ten eynde men het pant by teyckens vinden mocht.
En wertse dan gevraeght op 't gunter is gestolen,*
En wie het heeft ontvremt, en waer het is verholen,
Soo maecktse voor het volck een wonder vreemt verhael, 75
In woorden sonder slot in onbekende tael.
Maer seyt dan op het lest, dat onder gene linden*,
Of aen den naesten bergh het goet is uyt te vinden:
En als men dan het kraem* daer uyter aerden track,
Soo wast dat al het lant van hare wonders sprack. 80
Doch sy wist boven al haer saken aen te leggen,
Om aen de losse* jeught geluck te konnen seggen;
Het schijnt dat sy den gront van alle zielen kent,
En schier wat yder mensch in syn gedachten prent
Sy wist al watter loopt* op in de hant te kijcken, 85
En hoe dat yemants aert kan uyt het wesen blijcken,
En wat een kleyn, een groot, een puntigh hooft beduyt,
En wat men uyt een oogh of ander lidt besluyt.
Oock uyt den neus alleen soo kanse gronden* trecken,
Waer heen dat yemants lust of gulle* sinnen strecken; 90
Want isse plomp, of scherp, of hoogh, of bijster plat,
Sy heeft van stonden aen syn aert daer uyt gevat.
Sy wist als op een draet, nae mate van de jaren,
Wat yder over-koomt en plagh te wedervaren,*
En wat een teere maeght in haer gewrichte voelt, 95
En wat een jonge wulp* ontrent den boesem woelt.
Sy weet (gelijck het schijnt) de gangen van de sterren,
Waer in het klouckste breyn by wijlen kan verwerren:
Sy weet en wat de son en wat de mane dreyght*,
En waer toe sigh het jaer en al den hemel neyght. 100
Een wie haer openbaert wanneer hy is geboren,
Dien weetse by gevolgh* syn leven na te sporen:
Nu spreecktse wonder breet van druck en ongeval,
En offer yemant arm of machtigh* werden sal.
Sy weet den leven-streep in yders hant te wijsen,* 105
Daer uyt een vremt gevolgh en groote dingen rijsen;
Want is de linij recht en sonder krommen tack,
Soo roemtse stage vreught en nimmer ongemack.
Maer valtse dickmael scheef en in verscheyde bochten,
Soo wort hy dien het raeckt met droufheyt aengevochten*. 110
Indiense somtijts rijst, en dan eens neder koomt,
Soo dienter voor gewis een swaren val geschroomt.
Sy gaet hier bijster hoogh, sy kent een yders wesen,
Sy kan oock rijcken* selfs uyt hant of vingers lesen:
En somtijts groot verlies, en somtijts grooten schat, 115
En somtijts wel een galgh, of oock een schendigh* rat.
Sy wijst een vrijer aen, wanneer hem staet te paren,
Een vrijster ofse veel of luttel heeft te baren,
En ofse by den man sal wesen liefgetal*,
Dan of hy buyten haer syn lust gebruycken* sal. 120
Dit meynt schier al het volck alsoo te moeten wesen;*
Soo dat haer laegen naem gansch hooge was geresen,
En al vermits sy breet in desen handel* weyt*,
En van het naer* geheym soo klare reden seyt.
Genaeckt men eenigh dorp daer weetse flucx te vragen. 125
Hoe sigh in haer bedrijf* de meeste lieden dragen,
En wie sigh daer ontgaet* in lust of dertel bloet,
Doch meest wat over-al de losse jonckheyt doet.
En als sy gasten vint daer yet op valt te seggen,
Soo weetse na de kunst haer saken aen te leggen; 130
Sy maeckt aen yder mensch syn feylen openbaer,
Als of uyt syn gesicht het quaet te vinden waer.
Wat sy van yemant weet dat veynst sy als te lesen
Of uyt het oogh alleen, of uyt het ander wesen*:
En dit noch altemael met soo een gauwen streeck, 135
Dat oock de sneeghste* man verwondert stont en keeck.
Als haer een juffer vraeght, wat man haer staet te trouwen,
Sy kan het nieusgier volck gansch aerdigh onderhouwen;
Sy spreeckt als door een wolck en noyt met open mont,*
En al haer gansch beleyt dat heeft een loosen* gront. 140
Hoe oyt de sake valt sy kan het al verdrayen*,
Sy kan de gauste selfs met schijn van reden payen;
En alsse dan een reys de rechte gronden treft,
Dan isset dat men haer tot in de lucht verheft.
Men hielt dat sy gestaegh een geest met haer geleyde, 145
Die haer als in het oir verholen dingen seyde:
En mits* dit al geschiet door soo een jonge maeght,
Soo isset dat het spel hun des te meer behaeght.
'T geviel om desen tijt dat in dien eygen lande
Een jongh een aerdigh dier door jeught en liefde brande, 150
En hy die haer het breyn en oock den geest besat,*
Was even als de maeght met hare min gevat.
Maer daer en was geen raet om oyt te mogen paren,
Vermits sy niet gelijck in goet of staet* en waren;
De juffer is te* rijck, als maer een eenigh kint, 155
Soo dat haer drouve vrient voor hem geen troost en vint.
Giralde lijckewel* die bleef tot hem genegen,
En is om synent wil als sieck te bed gelegen;
Maer seyt het niet een mensch wat haer van binnen schort,
Soo datse menighmael veel drouve tranen stort. 160
Of schoon een ander lacht, sy kan geen vreughde rapen*,
Sy kan haer in den nacht niet geven om te slapen,
Sy klaeght, en (soo het schijnt) sy voelt gestage pijn,
En desen onverlet* sy wil geen medeçijn*.
Haer vader niet-te-min die liet een doctor halen, 165
Maer die gingh even-staegh* als in het wilde dwalen,
Hy weet niet watter schort, hy weet niet wat te doen,
Hy weet voor hare quael geen sap of heylsaem groen*.
Hy staet als buyten spoor, en is geheel verlegen,
En al wat hy begint dat zijn bekaeyde wegen:* 170
Dies seyt hy, dat het quaet een langer tijt behouft,
En, siet, hier is het huys* ten hooghsten in bedrouft.
Iuyst op dien eygen tijt soo quammer Preçiose,
Op datse daer ontrent een goede plaets verkose
Voor haer [30], voor haer gevolgh, en voor het gansche rot; 175
Dies wortse veel gesien ontrent het naeste slot.
De vrouwe van het huys, bewust* van hare saken,
Wou door het aerdigh dier haer dochter wat vermaken;
En daerom sentser om, en leytse voor het bedt,
En seyde: Niemant weet wat dese vrijster let. 180
Ghy siet* eens wat haer schort, en soo ghy weet te seggen
Hoe wy dit selsaem stuck behooren aen te leggen,
Mijn gunste, soete* maeght, die sal u zijn getoont,
En ghy van mijner hant ten hooghsten zijn geloont.
Daer vingh het geestigh dier de vrijster aen te spreken* 185
Met wonder soet* beleyt en ongewoone streken,
Het queelt een geestigh dicht, het speelt een aerdigh liet;
Maer wat het immer* doet ten* baet de siecke niet.
Als dit Constançe merckt sy gaet sigh naerder setten*,
Sy gaet in meerder ernst op alle dingen letten, 190
Sy bid dat al het volck wil* uyt de kamer gaen,
En sprack de siecke maeght in dese woorden aen:
Ey lieve segh een reys (ick dien het toch te weten)
Hebt ghy ontijdigh* freuyt of harden kost gegeten,
Of is u swacke maegh met suycker overlast,* 195
Of hebje by geval te langen tijt gevast?
Of is u 't lijf verdraeyt van op de jacht te rijden,
Of door een harden val gebracht in bitter lijden?
Of is u bloet verhit door al te langen dans,
Of hebje laet gewaeckt ontrent de maeghde-krans? 200
Of isser yet verstopt in uwe teere leden,
Daer van ghy die het lijt alleen verstaet de reden?
Of isser yet verstelt* in uwen teeren schoot?
Een maeght magh aen een maeght wel seggen haren noot.
Spreeckt ront gelijck het dient van u verholen wesen, 205
Ghy sult door mijn behulp in korten zijn genesen;
Ick weet wat aen de jeught by wijlen kan geschien,
En schoon al ben ick jongh ick hebbe veel gesien.
Giralde seyde neen op al haer snege vragen,
Dies gaet Constançe voort en opent nieuwe lagen*; 210
Hoort (seytse) kenje niet een hups en aerdigh quant*,
De schoonste van de stadt, jae van het gansche lant.
Hebt ghy hem menighmael niet geestigh hooren praten,
Of door een gunstigh oogh tot in het hert gelaten?*
Waerom doch soo geveynst, dat ghy soo langen tijt 215
Hem in bedencken hout en niet te wil en zijt?
Ey lieve, zoo je meent den vrijer oyt te trouwen,
En wilt hem niet te langh in angst en twijffel houwen.
Een die syn tanden breeckt als hy een note kraeckt,
Diens vreught is niet te groot schoon hy de keeren* smaeckt. 220
Giralde kreegh een blos, en wert geheel ontsteken*,
Als sy dit geestigh dier van vrijen hoorde spreken;
En schoon sy veynsen wou, haer bloet is boven haer,*
Dat maeckt haer innigh* hert ten vollen openbaer.
Haer geest is op den loop, haer pols begon te jagen, 225
En al met vreemt gewoel van ongelijcke slagen.
Constançe wederom: Nu sie ick watter schort;
Ghy (wat ick bidden magh) en doet u niet te kort.
Spreeckt soo de reden eyscht, en laet u moeder weten,
Wat voor een edel geest u sinnen heeft beseten*. 230
Want hoe ghy langer swijght, en meer u sieckte deckt,
Hoe dattet uwe jeught tot grooter hinder streckt.
De siecke vrijster sucht, en al haer leden beven,
Haer sinnen even-selfs* die worden om-gedreven,
Nu sie ik (sprack de maeght) wat kunst en wijsheyt doet; 235
Ghy weet, gelijck het blijckt, den gront van mijn gemoet,
Des wil ick nu voortaen in geenen deel verswijgen,
Waer na te deser uyr mijn jonge sinnen hijgen.
Wat dienter meer geveynst? ick ben van liefde kranck,
En dat heeft nu geduert wel seven maenden lanck. 240
Wilt dit nu met beleyt mijn ouders openbaren,
En raet hun acht te slaen op mijn bedroufde jaren.*
Want soo ick dien ick min niet haest genieten* magh,
Soo is de gront geleyt van mijnen lesten dagh.
My sal geen spruyt, of kruyt, geen sap, of pap genesen; 245
Ick sal begraven zijn, ick wil begraven wesen,
Indien ick niet en krijgh hem die mijn hert bemint,
En sonder wien mijn ziel geen rust op aerden vint.
Terstont na dit gespreek soo stortse duysent tranen,
Die met een stage veur* haer teere wangen banen*. 250
Constançe troost de maeght, en geeft haer goede moet,
En stremt, door soet gespreck, haer gullen* tranenvloet.
Hier op is, des versocht, de moeder in-gekomen,
Die had tot haer behulp een doctor met genomen;
Constançe gaeter by, maer trat bezijden af,* 255
Daer sy haer* met bescheyt* het stuck te kennen gaf.
Het speet* de medeçijn, dat sy de rechte gronden
Van dese maeghde-quael had kunstigh ondervonden*;
Te meer, vermits hy weet dat oock de klouckste* man
Dit uyt geen herte-slagh of ader voelen kan. 260
Maer als hy in gespreck met haer began te treden,
Doen gingh Constançe ront*, en gaf hem dese reden:
Een maeght van achtien jaer, af-keerigh van genucht*,
Die veeltijts sonder slaep geheele nachten sucht,
Die, als men slechts begint van vrijers yet te spreken, 265
Verandert in gebaer*, en laet haer woorden steken,
Die staegh wil eensaem zijn, en nimmer uyt en gaet,
En, schoon al isse jongh, het soet geselschap haet,
Die geel en deerlick* siet, en leeft als sonder eten,
Wat soo een vrijster schort dat heb ick wel te weten; 270
Ick segge, dat geen salf haer oyt genesen kan,
Maer dat haer stil* gebreck vereyst een rustigh* man.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Spaens Heydinnetie - 3
  • Parts
  • Spaens Heydinnetie - 1
    Total number of words is 4066
    Total number of unique words is 1520
    27.9 of words are in the 2000 most common words
    37.8 of words are in the 5000 most common words
    43.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 2
    Total number of words is 4434
    Total number of unique words is 1557
    31.1 of words are in the 2000 most common words
    41.9 of words are in the 5000 most common words
    48.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 3
    Total number of words is 4587
    Total number of unique words is 1284
    29.8 of words are in the 2000 most common words
    39.6 of words are in the 5000 most common words
    47.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 4
    Total number of words is 4649
    Total number of unique words is 1308
    28.9 of words are in the 2000 most common words
    41.0 of words are in the 5000 most common words
    48.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 5
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1276
    26.8 of words are in the 2000 most common words
    36.1 of words are in the 5000 most common words
    43.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 6
    Total number of words is 4066
    Total number of unique words is 1718
    29.2 of words are in the 2000 most common words
    39.7 of words are in the 5000 most common words
    45.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 7
    Total number of words is 3924
    Total number of unique words is 1805
    27.1 of words are in the 2000 most common words
    39.1 of words are in the 5000 most common words
    44.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 8
    Total number of words is 2324
    Total number of unique words is 1423
    26.9 of words are in the 2000 most common words
    41.6 of words are in the 5000 most common words
    48.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Spaens Heydinnetie - 9
    Total number of words is 1535
    Total number of unique words is 969
    25.3 of words are in the 2000 most common words
    36.9 of words are in the 5000 most common words
    42.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.