Laatste verzen - 5

Total number of words is 3224
Total number of unique words is 1171
43.9 of words are in the 2000 most common words
57.2 of words are in the 5000 most common words
62.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
totdat mijne ooge uw weerglans niet,
maar vlak uwe eigen wezen ziet.
Intusschen, wille ik doen alzoo
't geloove leert en winnen
meer wetenschap om God, voortaan,
meer wetend, meer te minnen.
Zoo weze 't mij en alle liên,
die blind eerst, nu den dagraad zien.
Die blad voor blad, heeft opgemaakt
dit werksken, wenscht, bij dezen,
dat 't voordeel doe aan allen, die
't godvruchtig willen lezen;
opdat uw' name, God en Heer,
vereerd zij, nu en immermeer.
1898.


1899


"VADER OVERLEDEN"[1]

o Al te kwade boodschapper,
die, bitsig als een horselbie;
die, stekende als een degenstoot;
die, snel gelijk den bliksemslag;
die, stom en doof, noodzakelijk,
te mijwaard op de snaren komt
gevlogen van den teekendraad!
Te gauwe, ach armen, vindt ge mij
en biedt gij, in uw bitsigheid,
de boodschap,--en geen troost daartoe!--
dat "_vader overleden_" is!
Ge'n zegt niet hoe hij, vroomgezind,
zijn kruise en zijne ellenden droeg;
g'en zegt niet, echt en recht, hoe hij
onwankelbaar geloovig en
betrouwende in Gods goedheid was;
g'en zegt niet hoe, beneên den bast
van buitenwaardsche onteederheid,
hij teêrheid in zijn herte borg;
g'en zegt niet hoe, van 's morgens vroeg
tot 's avonds, hij was werkzaam; hoe
't gevaar hij niet en minde, niet
en vreesde, daar 't de plicht beval:
g'en zegt niet hoe nauwkeuriglijk
hij omzag, daar te zorgen viel
voor kinderlijke onschuldigheid;
g'en zegt niet hoe noch wat hij was,
vóór God en vóór de menschen: gij
en steekt me.... en gij en stoot me maar
door 't herte, dat hij henen is,
mijn broeder! Van geen zielenruste
en rept gij!--Och, hoe herteloos
doorslaat mij nu die bliksemslag
en biedt hij mij, in zijn bitsigheid,
de boodschap,--en geen troost daartoe!--
dat "_vader overleden_" is!--
Zijn ziele God genadig zij!
o Al te kwade boodschapper!
KORTRIJK, 1/1 '99.
[1] "VADER OVERLEDEN" _was de tekst van een telegram meldend de dood van
's dichters broeder_, ROMAAN GEZELLE, _kunstvuurwerker te Brugge_.


REQUIESCAT IN PACE![1]

Ze hebben hier hem neêrgeleid,
in de aarde der gestorvene,
den kunstvierwerker, aan en bij
Zijn grafsteê is[2] het oefenperk,
daar dagelijks men schieten hoort
en poffen van geweerschot.
Wij stonden en wij horkten, in
de stilte van den morgenstond,
naar 't halfgezwegen lijkgebed,
dat iedereens begroetinge is,
die komt alhier. In 't oefenperk,
daar schoten en daar poften ze
zoo dapper, dat het, spotgewijs,
den doode scheen te gelden. Hem
die menigmaal tienduizenden
deed roepen: "Och, hoe wonderschoon
het schittert!" als hij bommen schoot
in 't luchtgewelf, bij nachte. Neen,
nu ligt hij daar en zien en kan
noch hooren hij 't geweergeschut,
dat henenbarst, omtrent hem. Nu
en weet hij van geen duizenden,
die, opwaards ziende, roepen hoe 't
al hemel vier en vonke is.
Geen volk en ziet hij vluchten en
geen kinders, op den arm getorscht,
die schrikkend schreeuwen. Poppen nu
en raderwerk en ziet hij meer,
die breken, braken, branden, schier
alsof de lucht vol sterren en
vol bliksemende zonnen zat.
Het vier, dat in zijn herte leefde,
is uitgedoofd: hier slaapt hij nu!
Wij stonden daar...tienduizenden?
Neen, twintig stille vrienden, die,
omleege ziende en sprakeloos
hem volgden, daar hij henenvoer
voor eeuwig; die beminden hem,
ten grave toe en verder nog!
o Waker, die de dooden hier
bewaakt, in uw gebeden hem
indachtig zijt: des morgens, als
de nooit vermoeide zonne uitgaat
en leven strooit in 't doodenveld.
Des avonds, als 't al slapen gaat
en, moegeleefd, te sterven zoekt
een stonde of twee; indachtig hem
dan weest, aleer gij slapen gaat.
Des nachts, als heel uw kudde ligt
omtrent u, hunnen herder, dien
alleen de lieve zonne zal
ontwekken, als het morgen is:
indachtig weest den doode dan,
als 't leven u de ruste ontzegt.
KORTRIJK, 8/1/'99.
[1] _Bij de begraving van_ ROM. GEZELLE; _zie voorgaande stuk_.
[2] _Aan 't stedelijk kerkhof, te Brugge, paalt het plein voor
schietoefeningen._


UIT DE DIEPTEN.

Ik hoore 't klokspel nauwelijks,
en nauwelijks de slagen,
die slaan de lange stonden van
de stomme winterdagen;
't is doof omtrent mij alles, en
schier dood, hetgeen mij moed,
mij mannelijken wil, te mets,
en kracht in 't herte doet:
daar zit entwat in 't luchtgewelf
dat krank is; dat, beneden
die krankheid, armen mensche, mij
doet krank en ziek zijn, heden.
Wat is dat? Aarde of hemel, wat
ontbreekt mij nu, die wanen
mij vrij van alle zorgen dorst,
nog onlangs; die, de banen
des levens gei doorgaande, hield
den zin op u gericht,
o zonne, die mij tegenblonkt
in 's hemels aangezicht!
Waar is nu alles henen en
hoe zitte ik hier, gekrompen,
vernederd en ontzenuwd, in
des winters doove dompen?
Ach! wis is mij de dood omtrent
en, heimlijk aangekropen,
des nachts ong' hiere duisternisse
in 's herten grond gedropen;
de droefheid,--of ik blijde was
en helder eens van zin,--
op mij heeft heure vuist geveld
en giet mij tranen in.
Waar berge ik mij? Waar vluchte ik u,
o troostloos ondervinden
der zware weemoedsketenen,
die nu mij nederbinden?
Waar vluchte ik mij? Waar schuile ik, of
wie zal mij....? Zal ik vluchten,
die bidden kan; die God bij mij,
voor bijstand, heb: die zuchten
in de oore Gods mijn lijden kan;
die, sprakeloos, verstaan
bij hem kan zijn; die, schaamteloos
bij hem kan binnengaan?
Aanhoort mij dus, o Vader; uit
de diepten roepe ik henen;
"Ontferme 't u eens dooden en
uw licht zij mij verschenen!"
Gij ook zijt eens in 't graf geweest,
drie dagen en drie nachten;
gij ook hebt uwe onlustigheid
geklaagd; als al uw krachten
begaven u, om hulp gebeên,
die aller hulpe en troost,
God zelf, voor mij te lijden en,
gegalgd, te sterven koost.
Ontferme 't u eens stervenden,
die, naast u, neêrgebeden
in 't graf van zijne ellendigheid,
verrijzen wilt ook, heden!
KORTRIJK, 15/1 '99.


HET VLAAMSCHE VOLK

Wanneer, wanneer zal 't hier in Vlanderen
zoo 't vroeger ging, eens weder gaan?
Of mag 't niet meer dat is, veranderen,
moet immer valsch de klokke slaan?
o Neen, o neen, de duinen daveren
de kerels zijn weêr opgestaan:
Van hier, onvlaamsche volksbeschaveren,
het jonge Diet is vrij voortaan.
Te lange alreê zijn oud- en jongen
het vreemde woord gewend alhier,
en 't Vlaamsche lied op Vlaamsche tongen
doen galmen, 't is een schande schier.
't En zal niet meer zoo 't was geschieden:
de kerels zijn weêr opgestaan:
het vrije lied past vrije lieden
en 't jonge Volk is vrij voortaan.
Welaan, wie zal den stroom beteugelen,
die breken wil door boei en band?
Wie kort het Volk zijn' vrije vleugelen
wie temt het jonge Vlanderland?
Geen zuiderlings ontaarde krachten:
de kerels zijn weêr opgestaan
hun stem en zal geen dwang versmachten,
het Vlaamsche Volk is vrij voortaan!
12/1901.


ONGEDAGTEEKENDE GEDICHTEN
EN ONVOLTOOIDE
"=SLAPENDE BOTTEN="


DE BOODSCHAP

De boodschap uit des Heeren woon
't geheim des Heeren boodschappend,
begroet ze vol genaden, die
zal Moeder Gods en Maged zijn.
De Maagd bezoekt de moeder van
Johannes, haar in 't bloed verwant,
en ongebaard verkondigt hij
dat Jezus reeds geboren is.
Het woord dat vóór alle eeuwen uit
des Vaders wezen wierd, verschijnt,
het sterflijk uit een' Moedermaagd
gesproken God- en menschenkind.
Het kind wordt in Gods huis gebracht,
die 't al gebiedt hoort man's gebod
en, afgekocht om niet bijkans
wordt hij die ons verlossen zal.
Hymn. in off. ss. Rosarii.


HOSANNAH

Hosannah zingt,
't is palmendag.
Jerusalem,
slaat open
uw' deuren al,
komt uitewaard,
en kust, in 't zand
gekropen,
het voetspeur en
de stappen van
het veulen, dat
vol eer
is voerende in
Jerusalem
--Hosannah zingt!--
den Heer!


WEGGEROOFDE LELIE

Weer een weggeroofde lelie
uit des werelds doorenveld,
na des levens rampmartelie,
hooge in 's hemels hof gesteld.
't Maagdenlijkske is afgemalen,
tot den laatsten vezel af:
niet en kwaamt gij nederhalen,
dood, bijkans, in 't duister graf.
Wederom, en vrij, geboren,
vloog het zielke hemelwaard:
dood, gij hebt den strijd verloren,
't leven hebt ge, o dood, gebaard.


GELIJK DE ARME PELGRIM

Gelijk de arme pelgrim getreden komt,
die pijn heeft en honger geleden om 't
zoolange, zoolange geduren van
de reize, toch eindelijk de muren kan
zien rijzen, nog blauwende in den morgenstond
van 't huis waar hij moeders bezorgen vond.


O LIEFSTE JESU ZOET

Ik wil mij gansch u geven nu,
o liefste Jesu zoet,
den loop van al mijn leven u
mijn herte en mijn gemoed.
Aanveerd dat herte en 't uwe zij
o Jesu ook gegeven mij
verwisseling van liefde doet
met mij o Jesu zoet.
'k Beminne u uit der maten zeer,
o liefste Jesu zoet.
Gij zegt dat ik u volgen, Heer
en u beminnen moet,
ik vrage u dan, o Jesu kind,
die kinderherten meest bemint,
dat gij mij 't alderhoogste goed
in u beminnen doet.
Van herten zijn wij één voortaan,
o liefste Jesu zoet,
ik wil door alle smerten gaan,
door allen tegenspoed
en sterven zal ik onversaagd,
zoo Gij mij in uw herte draagt
en nimmermeer daaruit en doet,
o Jesu, Jesu zoet.


GEKRUISTE GOD

_O crux ave, Spes unica
Mundi Salus et gloria,
Auge piis justitiam
Reisque dona veniam._
Gekruiste God die voor mij staat,
des werelds eere en toeverlaat,
gekruist, gekroonde Jesu zoet,
onze eenigste hope, ons eeuwig goed,
ik groete en bidde u, reik, o Heer,
al die rechtveerdig zijn, nog meer,
en geeft, door al uw lijen en bloên,
vergifnisse aan die kwalijk doen,
VAR.:
o Kruis dat al onze hope draagt,
Al 's werelds eere en vrijheid schraagt
Vervroomt ze al die uw spraak verstaan,
Vergeeft ze al die u tegengaan.


AVE REGINA

Heil u, heil u, Koninginne,
vrije Vrouw der zoeter minne
heil u, wortel, stam en poort;
heil u, 's werelds weergeboort!
's Zaligmakers moeder milde,
daar hij 's hemels deuren wilde
mede ontsluiten; sterre in zee,
slaat ons gade en weert ons wee!
Die zoo diep zijn neergevallen,
helpt ons weder opstaan, allen,
Jesu moeder, staat ons bij,
dat ons vrede en vreugde zij.


AANZIET DE KRAAIEN

Aanziet de kraaien die van zaai-
noch oestgetij en weten,
die schure en hebben noch schrapraai
en God verleent ze 't eten!
Aanziet hoe dat ze, tem en fraai,
hier spijze en drank vergeten.
GHISTEL.


'T WAS 'N WARE!

"Past op," zei Meester Heuverswijn,
"dat iemand,--wie die snaken zijn,
die 'k hoorde daar, met hand of mond,
eens s...e nadoen, dezen stond,--
nog durve! Wat bediedt mij dat?
Een schande is 't! En, 'k en weet niet wat
ik doen zal met den deugeniet,
die nog nen keer zal durven...!"--Ziet,
daar hoort mij Meester Heuverswijn
weerom entwat gelaten zijn,
van zulken aard, dat 't wonderwel
geleek 't onvoegzaam kinderspel:--
"Komt hier, gij, Jan! Wat hoore ik! Gaat
en seffens recht in 't hoekske staat!"--
"'K en doe," zei Jantje Poupaert, als-
of 't heel onschuldig ware:
"menheere, 't was 'n ware!"
PET. V. WAEREGHEM.


MOCHT ZULK EEN TALE

Mocht zulk een tale eilaas
geen enkel tale wezen,
geen woorden, waarheid en
onnagemaakte smert
op willens voet gesteund,
op biddens vlerk gerezen
tot naast het evenbeeld
der wenschen van Gods hert,
dan zou wellicht de baan
de duistere baan des levens
verlichten in den glans
van Hem die U bemint,
van hem die naar u wacht,
van Jesus, dien gij tevens
al waart gij nog zoo boos
toch geren ziet, mijn kind.


_Ten halven afgewrocht,
ontvangen, niet geboren;
gevonden algeheel,
noch algeheel verloren,
zoo ligt er menig rijm
onvast in mij, en beidt
den aangenamen tijd
van volle uitspreekbaarheid._
(RIJMSNOER).


O stede- en vaste oude meuniksmoffen
wat schijnt ge mij een beeld
van veile vastigheid;
de vlaamsche vuist heeft u
eens in den leest getroffen,
u in de scherpe zon te
droogen uitgeleid;
het angstig vier heeft u
nadien opeengestapeld,
gebakerd ommentom uw leên
en sterk gemaakt,
totdat gij een en al. . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Neen, en schrijft, op rijm of onrijm,
iets, of eer ge aan 't schrijven gaat
. . . . . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Luistert allen, luistert allen:
Gods woord is mij ingevallen.
* * * * *
Ik had ne keer nen dicht gemaakt,
en 't stond van vooren aan zoo wat
van God, gelijk geen een mij dat
en dient te doen herdichten,
. . . . . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Heere geeft dat wie, wanneer
ooit dit schrift in handen kome
. . . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Een lieftallig liedjen op
het wijken van den wintere.
* * * * *
Een deuntje willen wij dichten.
* * * * *
Dat hier en daar en elders leeft,
dat nimmer nog bestaan en heeft,
't gebenedijde u al van in. . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Dat kruis dat gij mij gaaft
een jaar van hier geleden.
* * * * *
De zegen Gods, u, mij en al
die met ons bidt, bewaren zal.
* * * * *
Een heel onvast onthouden van
de onvaste voeren daar ze mij--
. . . . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Gij die God zijt dezer eeuwe,
God gemaakt, in steê van God.
* * * * *
Goevrijnacht, als Jezus
gevangen, gesleurd,
vol wonden geslegen,
besmet en besmeurd.
* * * * *
Heere, komt, ik ben ellendig,
'k ben vol zonde en vol verdriet,
komt, uw' goedheid is onendig,
lange en beidt, o Heere, niet.
* * * * *
Hoe verre buiten al 't bereik
der menschelijke macht gesteld
. . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . .
het worden van den zonnedag.
* * * * *
'k Danke u, van het leven, dat
gij mij laat genieten.
* * * * *
o Bindt mijn handen alle twee,
o bindt mijn herte aan u, en
en laat ze nooit meer, losgegaan,
uw Godlijk herte schuwen.
* * * * *
Oneindig wezen, God,
drievuldig, een, almachtig,
wat zijt gij dicht bij mij
die niet en zie en hoor.
* * * * *
O Maria welk eene eere,
dienstbaar zijn en God den Heere
dragen, zoo gij, moeder zoet,
Jesus uwen Schepper doet.
* * * * *
't Was God die onze zonden zag,
't is Hij die ze ons vergeven mag,
en wij zijn 't die de boeten
daarvan God gelden moeten.
* * * * *
Zijn eigen zoon en spaarde hij niet
en liet hem voor mij slachten.
* * * * *
Die elken vogel voedsel geeft
gebrek voor mij geleden heeft.
* * * * *
Die nievers zijns gelijke en vindt
voor mij wierd mensche en moeders kind
* * * * *
De wille des Heeren,
zoo gister zoo nu,
de wereld zal keeren,
geen "individu".
* * * * *
En niet uw straffen naar
ons kwalijkdoen gemeten
* * * * *
Zijn leven stond hij af voor mij,
gekruist, en voer in 't graf voor mij.
* * * * *
'k En was
nog in
't bestaan
niet, en,
bestaat,
zei God,
mijn kind,
en 'k ben.
* * * * *
Ons toekome, God en vader,
dat wij immer nader, nader
. . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . .
ons toekome uw Koninkrijk.
* * * * *
Oorspronkelijk en van eersten af
is 't God die mij dit leven gaf.
* * * * *
Moeder stond zij, vol van smerte,
naast het kruis en 't brak heur herte,
dat heur kind daar hangend was.
* * * * *
Komt, de stem die roept tot u.
* * * * *
Denkt gij, vriend, dat dat
niemen en weet
dat in uwen boezem
geborgen, daar ligt
het diepste van al,
't zij edel 't zij leelijk
't zij goed het zij kwaad,
't gezien heeft een ooge en 't
bewaren, ontdekken . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . .
Hij zal . . .
* * * * *
Men durft er nog naar kijken nu:
ze is nauwlijks overleden,
ze lacht, of 't ware, en schoonder is
ze, in de eeuwigheid getreden,
als vroeger, daar zij lijdend lag
en leelijk deed.
* * * * *
Mij schielijk is een vreemde
ontroeringe ingevallen:
is stervende iemand, of
ben, veeg, ik zelf misschien
bestemd om heen te gaan?
* * * * *
't En gaat geen een verloren,
geen dingen dat bestaat,
't en wordt geen een geboren,
dat heel en al vergaat.
* * * * *
Mijn schamel, schamel kind,
hoe geren zou 'k het wezen
van uwe eenvoudigheid
zien staande blijven, dat
. . . . . . . . . . . . . .
* * * * *
Maakt pompen van canons
en speiten van geweren,
al 't vechten is voorbij,
't is vrede weere in 't land.
* * * * *
Broonood lijdende,
lam ellendig,
nooit verblijdende,
en onbestendig.
* * * * *
Noch geld, noch wijn, noch brood
en stilt den mensch zijn nood,
daarbij begeert hij ook
met herte en ziele...rook!
* * * * *
O vader, zorgt bevreesd
dat 't kind u geren ziet,
opdat gij nooit en vreest:
dat kind en vreest mij niet.
* * * * *
Pinte, ponte, palingpot,
loopt ermeê naar 't wagenkoot,
loopt ermeê naar 't overbuur...
* * * * *
Waarom bemint u, kind, zoo zeer
't zij welke ontaarde ziele
die kleen zijt, hulploos, arme en teer...
* * * * *
Ei! wat baat het slingervuisten,
hadt gij nog zoo zware knuisten
stondt gij nog zoo hooge en sterk...
* * * * *
Gij zijt, en zult het altijd wezen,
zoo God u schiep, een vrije geest,
geen lichaam, eene ziel, nadezen.
* * * * *
Ten dorse geschreden, zoo
hing 't harnas
hem loodzwaar om de leden.
* * * * *
Over hem Gods handen waken,
vrij van schade en schandeaanraken,
waren ze 't...
* * * * *
De dood, wat is de dood,
herdenkt, o mensch, een stonde.
* * * * *
Noch wulvengier, noch evertand,
en vreest die heeft gezond verstand,
* * * * *
Met uw vuil en stinkend vat
vol gouden vruchtbaarheden.
* * * * *
Als ik jong was, zoo verlangde ik,
dag op dag, naar iets of wat,
* * * * *
Dien man zie ik geren rusten,
zie 'k geren slapen gaan.
* * * * *
Doet hetgeen gij moet,
doet al dat gij doet[1].
[1] VAR. III:
Doet hetgeen gij moet,
Doet hetgeen gij doet,
Gebaren is niet goed.
* * * * *
En zeggen, zeker nu,
zoo zult gij bij uw zelven
* * * * *
Geen bandenbrekend leven
menigvuldiglijk...
* * * * *
Het leven is zoo kort, men kan 't
niet wel genoeg verleven.
* * * * *
Heel verarbeid, heel vermoeid,
zit nabij den boord te wachten
* * * * *
Hoe schoon de weerde schat ook zij,
'k en zal hem nooit beminnen[1].
1 VAR. II:
Hoe schoon de schat ook zij,
Nooit zal ik hem beminnen,
* * * * *
Hoe eer ik ware dood geweest,
hoe min 't hem ha' gespeten
* * * * *
Hij riep met luider stem,
daar alle dingen zwegen
* * * * *
'k Voele een traan mijne oogen ontzwellen.
als ik denke: 't is voorbij[1].
[1] VAR. V:
'k Voele een traan mijn oog _ontwellen_.
* * * * *
Maar haalt mij ievers een die half
zoo eerbaar in zijn . . . . .
* * * * *
Wij hebben al niet veel anders meer,
maar wij hebben nog vlaamsche leute[1].
[1] VAR.
W'n hebben niet veel meer ander Vlaamsch,
maar w' hebben nog vlaamsche leute.
* * * * *
Zoo is uw hand,
zoo weze uw hert.
* * * * *
Het leven, welk geluk was het,
met Adam's zonde en zeer besmet?
* * * * *
Kleene visschen, zoo luidt het lied,
en dappere dieven, en vangt men niet.
* * * * *
Handhaaft u brood van hand,
maar niet van herten.
* * * * *
Daar is hij, roept er een,
loopt weg, hij gaat u vangen!
* * * * *
vol goedheid en vol vriendschap
onversleten . . . . . . . . .
* * * * *
Waar haalt hij 't uit, waar haalt hij 't al.
* * * * *
Verre van ouders, verre van huis,
verre van
* * * * *
_Erumpunt_....
Bottende, en om uit te bersten,
ziet mij al die boomen staan
zoo de naasten zoo de versten,
zwellen doen ze en zwaar nu gaan:
daar 't nu zwart is, zal 't geworden
lente zijn, van einde te orden,
loopt het nog twee nachten aan.
* * * * *
Waarom, waarom bemin ik toch
den donder?
Ontleedt, o gij, die wijs zijt, mij
dit wonder.
Ik hoore heel den nacht
het gulzig slokken van
die gote daar.
* * * * *
Hoe dood, hoe dood,
in al de levendheden
der lieve lente, staat gij daar
onlief alleen....
* * * * *
Waar gaat gij, o geest van de blomme,
wanneer
zij 't leven moet laten en liggen.
* * * * *
Hebt toch meelye,
menschen, meelye
met de schoone
boomen Gods!
* * * * *
De boomen roepen allen,
overluid en lang:
wat loopt gij, stoere stormen,
boos en bulderachtig
voorbij op onzen hals.
* * * * *
De bleekgroene schaaiaards,
nog nauwlijks geblaard,
rijên, hooge in de wolken,
hun' lochtige vaart.
'k Zie u geren blauw en blank,
blank en blauw geweven
wolken
* * * * *
De mane zit en ziet
dat aan; ze schijnt te zeggen:
't is avond nu en 't geen
mijn zuster zonne zag
is henen: rust nu wat
en nederleggen
de zorge gaat van dezen zwaren dag.
* * * * *
Ik weet een hoeksken in
den hof, en, daar geborgen,
ontvluchte ik voor 't geweld
der luide levenszorgen.
Verheven is 't van de aarde,
op oude bouwselbraken,
met boomen overal
omzet, en 't zonneblaken
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Laatste verzen - 6
  • Parts
  • Laatste verzen - 1
    Total number of words is 3472
    Total number of unique words is 1259
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    51.3 of words are in the 5000 most common words
    57.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Laatste verzen - 2
    Total number of words is 3739
    Total number of unique words is 1301
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    57.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Laatste verzen - 3
    Total number of words is 3747
    Total number of unique words is 1345
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    47.6 of words are in the 5000 most common words
    54.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Laatste verzen - 4
    Total number of words is 3642
    Total number of unique words is 1369
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    52.7 of words are in the 5000 most common words
    59.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Laatste verzen - 5
    Total number of words is 3224
    Total number of unique words is 1171
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Laatste verzen - 6
    Total number of words is 946
    Total number of unique words is 515
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.