Kerkhofblommen - 6

Total number of words is 4075
Total number of unique words is 1245
43.0 of words are in the 2000 most common words
57.8 of words are in the 5000 most common words
64.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
ons om de kruin gewonden,
heeft korts de dood,
met felheid groot,
gebroken en geschonden!
Doch neen, ze'n kan
de kroone van
de onsterflijkheid niet schenden,
die ons te gaêr
zal kroonen, waar
geen blijdschap meer zal enden!

CVI
I.P.
1887
o Mensch, uw vriend is God alleen,
al 't ander moet gij schromen;
de dood, al mijdt ge u, groot en kleen,
de dood is licht gekomen!
Leeft deugdzaam dan, en leeft bevrijd
van angstigheid en zorgen,
die nooit eene ure in state en zijt
te zeggen: 'k Leve morgen!
o Vrouwe en Kind, uw steun was ik,
naast God; maar, blijft gelooven
dat, zonder God, een enkle tik
u lijf en ziel kan rooven.
Uw ware vriend is God voortaan,
o Vrouwe en Kind, bemint Hem;
en wilt gij Vader volgend gaan
zoo 't God beveelt, gij vindt hem!

CVII
R.H.
1887
Zij was de brave vrouwe, erkend van alle lieden;
zij sprak: De wille Gods in alles moet geschieden
oprechtelijk, en geen die in heur werken vond
het minste dat het woord heurs herten tegenstond.
De lieden mochten boos en valsch zijn, en de tijden
den eenen klagen doen, den anderen verblijden,
't en ging heur af noch aan: ze'n zocht de wereld niet,
maar God alleen in al: in voorspoed, in verdriet.
Het is eene eere 't kind van zulk een vrouw te wezen,
en, volgt ge uw moeder na, o kinderen, geprezen
verdient ge en preusch te zijn, om die u 't leven gaf:
zij leeft met eere nog, al ligt ze diepe in 't graf.
Zij ruste in vreden ja, in 't graf niet, maar hierboven,
zij hebbe al 't gene God kwam winnen en beloven;
die stierf en, op het kruis gestorven, wees de baan
om, door het kruis, met hem ter blijdschap in te gaan!

CVIII
A.G.M.D.
1887
o Zielke, schaars gekomen,
en seffens afgenomen,
Gods Englen willekom,
blijft, blijft, den Hemel binnen,
God kennen, God beminnen,
en keert niet wederom!
Verlost van rampe en lijden,
blijft eeuwiglijk verblijden,
en wordt nooit biddens moe,
ont wij ook, vrij geleden,
geworsteld en gestreden,
bij u eens komen toe!
Daar zal ons hert genezen,
daar zal het blijdschap wezen,
o zielken, onzen tween;
daar zal u, kind, herwonnen,
ons niemand rooven konnen,
noch van uwe ouders schee'n!

CIX
J.H.
1887
Een jaar geleên, schier dag op dag,
is 't dat ze een lieve zuster zag,
die, in de rust getreden,
heur scheen te zeggen: "Volgt mij na
die korten tijd u vorenga:
komt, rust met mij in vreden!"
o Jaar van lijden, dag en nacht,
in pijne en smerten doorgebracht,
in zuchten en in wachten;
hoe brandet gij heur deugden schier
tot louter goud, in 't smertenvier,
eer zij mocht ruste smaken!
"o Heere," sprak ze, "Uw herte kent
alleene al mijne ellenden: zendt
mij kracht, en leert mij vragen
niet anders als, nog dezen dag,
zoo 't uwen wil believen mag,
met U mijn kruis te dragen!"
"Nog dezen dag!" En moegekweld,
in 's werelds dorre doorenveld,
gekweld, doch niet geschonden;
heeft ze eindlijk, langs de blijde baan,
heur zuster in 't gemoet gegaan,
voor eeuwig rust gevonden!

CX
E.J.V.E.
1887
Hij placht den scherpen tand van 't staal
te temperen en te wetten,
en door zijn kunst tot maalbaarheid
den meulensteen te zetten.
Hij won daaraan zijn daaglijksch brood;
en 't brood daar wij af leven,
het wierd ons door de neerstigheid,
van zijnen arm gegeven.
Eilaas, een scherper staal heeft hem
een scherper steen, gemalen:
de felle dood, die schielijk wist
den fellen man te stralen.
Hij viel! Niet onbereid en was
die steen en staal bereidde,
en daaglijks, over 't vier gestaan,
Gods oordeelvier ontbeidde.
Gezuiverd op der aarden, lang
genoeg heeft hij geleden.
opdat hem God een betere als
een aardsche kroon zou smeden;
opdat hem Gods bermhertigheid
in liefde zou onthalen,
en vrij doen zijn voor altijd van
's viers onbermhertig stralen!

CXI
L.V.R.
1887
Aan u voorwaar had menig man
zijn laatste kleed te danken,
het bruiloftskleed der dooden, van
eilaas vier arme planken!
Dat wist ge, en uw' voorzichtigheid
sprak, wakend lang voordezen:
"o Hout, misschien, door mij bereid,
zult gij mijn grafhout wezen!"
Gelukkig die, met 't scherpe in d'hand,
geslaafd hebt zooveel jaren
aan 't vaartuig, dat in 't Vaderland
u vrij zou helpen varen!
Gelukkig dien de vriend van al
die waakt en bidt, zal geven,
na 't werkend, in dit tranendal,
daar, 't eeuwig rustend leven!

CXII
H. J. B. J.
1887
Kerstnacht, of 't koud en donker was,
hebbe ik, in 't huis des Heeren,
als autaarkind, drie Messen lang
gediend, zoo menig keeren!
Kerstnacht is mijn geboortenacht,
na dertig jaar, geworden;
Kerstnacht ben ik, de wereld moe,
den Hemel ingetorden!
Kerstnacht, o Moeder, Vrouwe en Kind,
Kerstnacht kwam mij verblijden
en liet mij weten hoe God loont
die met en om God lijden!
Geen dagen vol ellende meer,
geen lange en bange nachten:
ach, volgt Mij, Moeder, Vrouwe en Kind:
hier blijve ik u verwachten!

CXIII
M. C.
1888
Voor niet en droeg hij 't zweerd
van Gods geweld in d'handen,
noch was de zware plicht
van 't straffen hem betrouwd;
hij wist aleventwel
ook in de knevelbanden
met eerbied aan te zien
het beeld na God gebouwd.
Ei, wapenknecht, hij wierd,
de dieven eens betrapend,
hij, van den grooten dief
die al wat leeft bespringt,
besprongen, vastgepakt,
geknevelband, ontwapend,
en eeuwig pal gezet
waar Vrede en Vrijheid blinkt.

CXIV
M. L. R.
1888
Mijn kinderkens, ik heb u al
dat geeflijk was gegeven:
mijn' werkzaamheid, bij dag en nacht,
mijn' liefde, en ook mijn leven!
God spare u nu! Ik ben verlost,
terwijl 'k uw broerken baarde,
van 't leven dat maar lijen en was
voor mij, en wee op de aarde!
God spare u, spare u, Man, die mij
beminnen hielpt en dragen
den lieven last, nu meer als ooit:
God spare u, lange dagen!
Hebt hope en troost, en... Wilt o God,
aan vrienden 't hert verleenen
te helpen hem, ook zonder mij,
nog zorgen voor die kleenen!

CXV
E.J.C.
1888
Het moorddallaam,
de donkre nacht,
mijn' donkerder gedachten
bekoorden mij
om, roekeloos,
dat God verbiedt
niet te achten!
Een plof... en dood,
zoo waande ik mij,
ellendiglijk aan 't dolen!
o Goede God,
Ge 'n wildet niet:
G' hebt me aan de dood
ontstolen!
Gij zocht mij, daar 'k
U vluchtend was,
U vloekend, in mijn' zonden;
en toch hebt Gij
mij, armen dwaas,
o Goede God,
gevonden!

CXVI
G.D.W.
1888
Wij hoopten beiden dat gij zoudt,
o kind, de lasten menigvoud
verzoeten, die uwe oudren twee
gedoogen, op dees wereldzee.
Wij hoopten...! Maar we 'n wisten niet
't is God alleen die alles ziet,
dat ge ons zoo vroeg gingt afgeplukt,
geroofd zijn en schier weggerukt!
Eilaas, hoe scheurt ons herte en doet
het zeer, omdat het missen moet
't geen 't niet missen wil noch zal,
't en zij om U, o God van al!
Hebt Gij het dan, o goede God,
en ziet ons kindtje geerne, tot
dat Gij ons ook, die altijd leeft,
den hemel... en ons kindtje geeft!

CXVII
A.V.D.V.
1888
Gelukkig paar
die met malkaar
in 't huwelijk verbonden,
de jubelkroon,
die eeuwig schoon
zal blinken, hebt gevonden!
Op de aarde was,
als ijdel glas,
uw blijdschap licht om schenden;
maar nu en kan
de vreugde van
de bruiloft niet meer enden!

CXVIII
E.A.M.T.
1888
Elisa, blijft ons nog, schoon door de dood gescheiden,
met uwe zoete hand beschermen en geleiden;
ons toogen, zoo weleer gij als een Engel placht,
den weg des Hemels, door dees booze wereldnacht!
Hoe lang nog zullen wij, eilaas, nu driemaal weezen,
verlangen naar uw lot en om het onze vreezen?
Elisa, blijft, o blijft, en, 't geen gij immer waart,
een Engel blijft, die ons in eere en deugd bewaart!

CXIX
C.J.A.D.L.C.D.
1888
o Zoete ziel, die 's lichaams leven
te vroeg eilaas, te laat misschien
voor u, aan God hebt weêrgegeven,
wij hopen u weerom te zien!
Gij waart alrêe, hoe jong van dagen,
zoo schrander dat wij hooger iet
als menschlijks in uwe oogen zagen,
en gij alleen en wist het niet!
Vaartwel, o ziel, die 's Hemels streken
behoordet en, verhuisd voortaan,
uws vaders hof zijt ingeweken:
vaartwel, vaartwel, o Christiaan!

CXX
G.V.D.W.
1888
O Jesu, 't zielken dat
Gij ons geschonken hadt,
als echtelijken zegen;
hoe is 't uit onzen schoot
zoo schielijk, door de dood,
gerukt en weggedregen?
Het dunkt ons menigmaal
zijn lieve kindertaal
te hooren... maar, 't is dolen
dat 't minnend herte doet:
ons kindtjen is voor goed,
ons kind is ons gestolen!
Het licht is ons geroofd,
het leven uitgedoofd,
en 't huisgezin, geschonden,
en schettert nimmermeer
vol vreugde, lijk weleer:
het zwijgt ten allen stonden!
De dood en kent geen leed,
zij zeisent, immer wreed
en zonder mededoogen;
geen troost en wete ik, geen:
Gij, Jesu, zult alleen,
Gij kunt onz' tranen droogen!

CXXI
E.J.P.
1888
Het leven is, vol ongevals
vol ramp- en rooi, te aanschouwen als
een kruisweg op de wereld,
die slinks en rechts vol kruisen staat,
en dien men meest met tranen gaat,
en bloedig zweet, bepereld.
Ach, 'k wist het wel, en 'k droeg getroost
mijn kruis naast U, die 't lijden koost,
onschuldig, om het leven,
van schulden vrij- en losgeboet,
o Jesu, door uw dierbaar Bloed,
ons wederom te geven!
o Man, gij stondt mij neerstig bij:
dat God uw hulpe en troost nu zij;
en, dapper doorgetreden,
vergeet mij niet, die haastig viel,
noch dat ik, arme kranke ziel,
verlange om uw gebeden!

CXXII
J.N.H.
1888
Moet ik, ouders, teerbeminde,
moet ik, zusters, broederen al,
u verlaten, ik en vinde
nooit hetgeen mij troosten zal.
Nooit! o God, maar gij zijt vader,
gij zijt moeder, zuster; gij
zijt mijn broêr, en duistmaal nader
vriend als welke vriend het zij.
Op dan, ouders, moed genomen,
zusters, broeders, al te gaâr;
eens daar ik ben, óók gekomen
vrienden, vrede, en... God is daar!

CXXIII
J.N.A.
1888
Och arme, ofschoon het leven
zij boos om door te streven,
o Kind, wij hoopten dat 't
den Heere u, lange jaren,
believen zou te sparen!
Doch neen! Onze oogen, zat
van weenen, moeten derven
hetgeen gij, met te sterven
ons hebt geroofd: een' schat!
Ach, laat het zoo: daarboven
zult gij den Heere loven,
in 's hemels blijde stad:
terwijl we, in God te vreden,
wij, weenend, hier beneden,
och arme, zullen... Wat?

CXXIV
G.J.T.
Wij minden 't zoo,
wij zagen 't noo,
te noo misschien, ontdragen;
maar, Jesu zoet,
ons herte bloedt
en 't breekt van niet te klagen!
Geeft weer! -- o Neen,
ons kindtje kleen,
we 'n durven 't U niet vragen!

CXXV
E.H. VICTOR VAN COILLIE
1888
Hij, dichterlijk begaafd,
en heeft, in al zijn wegen,
maar op het waarlijk schoon
een wondrende oog geslegen;
en 't, in zijn eigen taal,
beschreven onbeschaamd.
Gods volk lag hem aan 't hert,
hij minde 't, en bekwaamd
als Priester en als Mensch,
om met het Volk te leven,
heeft hij getrouwiglijk,
hem zelven 't Volk gegeven.
God loone 't hem, die weet
en weerdiglijk vergoedt
hetgeen -- Hij zegt het zelf --
men aan de kleenen doet.
Hij stierf! Onsterfelijk
blijft op deze aarde in eeren
zijn vreugdevolle ziel;
en, in het Huis des Heeren,
de loon die zulken loont
die, niet hen zelven, maar
den armen evenmensch,
met liefde nemen waar!

CXXVI
Eerwaarde Pater AMEET VYNCKE
van Zedelghem,
als geloofzendeling gestorven te Kibanga in Opper-
Congoland, op den 17 van Bâmesse 1888.
Gij zijt de vriend van God, die ouders, vrienden, magen,
die land en lieden, om Gods arme Zwarten liet,
in 't Africaansche veld. Wie zouder u beklagen,
die u, voor zulk een zaak, zoo vroeg gestorven ziet?
Gij zijt de vriend van God, nu meest nog, nu de vrede,
de rustdag u alrêe verschenen is. Voortaan
geen lijden meer, geen angst, geen ongewissighede
van hangen tusschen lijf en dood meer uit te staan.
Gij zijt de vriend van God, gekozen tusschen honderd-
en duizenden, om Hem een boodschap hooge en groot
te dragen, verre weg naar 't erflijk afgezonderd,
naar 't weggeworpen kind, in 't zwarte land der dood.
Gij zijt de vriend van God; Hij sprak, en gij, gij hoordet,
gij greept het vendel aan, als minnebode, en gingt
tot waar gij 't zwart geweld, met levend licht doorboordet,
eilaas, dat op uw graf, uw heerlijk graf nu blinkt!
Vaart wel, o vriend van God; o onze vriend: genegen
waart gij ons Vlaamsche Volk, maar God was u veel meer,
veel meerder als uw land, uw tale en al: Gods zegen
zij ons door u, Ameet, verworven, vóór den Heer!

CXXVII
R.C.V.
1889
't Heeft mij de dood gekost,
als, na de wet des Heeren,
ik neerstig werken ging
en reizend wederkeeren.
't Heeft mij de dood gekost;
o vrouwe, vrienden, magen,
en al die 'k geren zag:
't en helpt geen bitter klagen.
't Heeft mij de dood gekost:
na korte of lange stonden
zal 't kosten u de dood,
die leeft! -- Leeft vrij van zonden!
't Heeft mij de dood gekost!
o Jesu, door uw sterven
en door uw dierbaar Bloed,
helpt mij den hemel erven!

CXXVIII
E.M.M.
1889
Wij waren 's eens, van herte en zin,
in lief en leed verbonden;
de dood, eilaas, de dwinglandin,
en ziet geen lief-, geen leedzijn in:
de dood heeft ons geschonden!
De dood alleen, niet els en kon
dat God vereende krenken;
maar Hij die, als de morgenzon,
de macht der wreede dood verwon,
Hij zal ons 't leven schenken.
Het leven, dat geen ziekte en kan,
geen droefheid meer bederven:
o Vrouwe daar verwacht mij dan,
mijn kind, ons kind, en mij, uw man,
om nimmermeer te sterven!

CXXIX
B.S.
1888
o Blankske bij uw stervensbed
zoo menig versche blom gezet,
verwelkt, gedord en weggedaan,
komt nu in ons geheugen staan!
Geplukten uit het blomgebied,
ze stierven, maar ze 'n leden niet;
en, onbeklaagd hun teer gewas
haast weg en haast vergeten was.
Maar gij, o blank en bleek gewaad
eens maagdenblomkens, gij en gaat
niet smerteloos, niet onbeschreid,
vergeten niet, naar de eeuwigheid!
Wij zagen 't, hoe gij bitter kreescht,
in ons meer als in u bevreesd;
en lijende, omdat gij, kranke maagd,
die u beminden lijden zaagt!
Vaartwel... en blijft in ons gemoed,
o Blankske, teeder blomke zoet,
gebloeid staan, en, bij God den Heer,
o kindtje lief... en sterft niet meer!

CXXX
S.A.L.
1889
Zij was van jongs aan God, als Moeder en als Vrouw,
spijts alles, zediglijk en stediglijk getrouw;
de tijd en mochte nooit, noch met den tijd het keeren
en 't wenden des gebruiks, haar andere zeden leeren;
zij stond tot tenden toe, heur kinderen voorgegaan,
en bleef navolgensweerd, schier onnavolgbaar staan!
God kent die vastigheid in 't goed, en zal ze loonen
met iets dat langer duurt als 's werelds ijdle kroonen:
met onveranderlijk en stervensvrij genot
in Hem, die zelve en loon en loonder is, in God!
Daar, moeder, mochte ik, U indachtig al mijn leven,
mij dankbaar, U en God voor altijd wedergeven,
dien gij bemindet en bewaardet, en voortaan
dien gij alleen liet op den weg des levens gaan!

CXXXI
V.S.
1889
Het werken was heur lot,
heur blijdschap en heur leven;
het werk is zij getrouw
tot aan den dood gebleven;
en, als zij lijdend lag
en stervend neergeveld,
dan heeft zij nog in 't werk
heur hoop en troost gesteld.
Om God heeft zij gewrocht,
met God heeft zij geleden,
op God heeft zij gehoopt,
tot God heeft zij gebeden;
en vast gesteund op Hem,
die loonder is van 't goed,
en heeft zij niet gevreesd
dat leêggang vreezen doet.
Welaan, de rust zij u,
Victoria, gegeven:
ge'n hebt z'hier nooit gekend,
geniet ze in 't ander leven!

CXXXII
J.F.M.
1889
Hij wist wat werken was
en waakzaam gadeslagen
al 't gene, hem vertrouwd,
bij nachten en bij dagen
bekommerde zijn hert,
vol eed'le vromigheid.
Hij wist wat lijden was,
en heeft, herhaalde malen,
wanneer de dood hem kwam
zijn liefste panden halen,
als christen mensch tot God
"uw wil geschie" gezeid.
Hij steunde, vast en vrij,
op God al zijn betrouwen,
't zij vroeg, 't zij laat bereid
om ook de dood te aanschouwen,
en 't kruis te aanveerden dat
hem ook was opgeleid.
Dat kruis, met kloeken moed
zoo langen tijd gedregen,
het zij een kroone nu
voor hem, voor ons een zegen,
't zij een vermaan ter deugd
en ter standvastigheid!

CXXXIII
P.J.D.B.
1889
De dood is doof en blend,
't en helpt geen schoone spreken!
Zoo zegt men, maar de Dood
is Gods bevel getrouw:
Hij wist wanneer, waarom
en hoe de band zou breken,
dien Hij gebonden had,
o zwaar beproefde Vrouw!
Hij weet al 't geen Hij wilt,
of doet of laat geschieden,
te schikken dat er goed
en weldaad uit verschijn':
geeft Hem uw herte dan
en doet niet zoo de lieden
die, klagend van de Dood,
God zelv' betichtend zijn!
Hij die de Vader is
van al dat leeft, hoe zal Hij
verlaten die Hem dient
met eerbied, en betrouwt?
Schept moed, o Moeder, God
is Vader meest van al, Hij;
en beter is 't op Hem
als op een' rots gebouwd!

CXXXIV
H.B.
1889
Het voer voorbij als lichaamloos:
een schaduwe, een geschemel;
een Engel van verduldigheid,
een zielke voor den Hemel.
Het wist dat 't hier geen stede en was
voor hem om lange jaren
te leven, maar een tranendal,
om spoedig door te varen.
En als het, 't elevatieklokske
in d'hand, den Priester diende,
zoo zuchtte 't: "Ons toekome uw rijk!"
godvruchtig opwaarts ziende.
En 't rijk des Heeren kwam in hem
zijn hert vol deugden bouwen,
en 't, vroeg geheiligd, laten vroeg
Gods Heiligheid aanschouwen!

CXXXV
A.G.
1889
De lucht weergalme nu
en klage 't aan de steenen
dat wij ten grave gaan
en onzen vriend beweenen,
die, als een vader, als
een broeder, ons zoo lang
geleidde en leeren deed
de kunst van spel en zang!
De lucht weergalme nu
en klage 't aan de stede
wat hij voor 't weezenhuis
en voor de weezen dede,
spijts ziekte en ongemak,
spijts alle ondankbaarheid,
voor 't ouderlooze kind
tot elken dienst bereid!
De lucht weergalme nu...
Eilaas, nog korte stonden
waar zult gij, vriend Goddaert,
waar zult gij zijn geblonden?
In 't duister graf? o Neen,
ver boven 't duister graf:
gij zijt, waar God alreede
u rust en vrede gaf.

CXXXVI
A.J.M.D.
1889
Hij stierde vrij en blij, zijn vaartuig op de baren;
nam water, wind en streek, nam 's hemels licht te baat,
en zou, voorspoediglijk door 's werelds nood gevaren,
bereiken 't lustig land waar gij te bloeien staat,
o Wetenschap, o Kunst! Maar neen, de winden sprongen
geweldig op hem neêr, en slingerden 't gebouw
dat al zijn' hope droeg tot dat het, moegedwongen,
begaf en nederzakte in 's afgronds diepste grauw!
Is niets gebleven, is hij hopeloos verloren?
Kan niets u troosten, die, zijn schipbreuk ziende, staat
en weent nu op de kust? Of zal hij, eens herboren,
genieten eeuwiglijk des levens dageraad?
Gewis, de Schepper zal zijn schepsel zijn indachtig;
de Heiland zal zijn Bloed indachtig zijn, en dan
zal die vernederd was, verwekt door God almachtig,
eens leven waar geen dood hem ooit meer naken kan.

CXXXVII
TH. TH.
1889
Ik heb den Heer gediend,
ootmoedig weggeborgen,
o kloosterzusters, door
uw moederlijk bezorgen;
in 't huis des Heeren, in
Maria's waakzaamheid,
ben ik, met raad en daad,
tot sterven voorbereid!
Vaartwel dan, goed en trouw
gebleven brave zielen,
die mij als eigen kind,
om Gods wille onderhielen:
die alles loont, hij zal 't
u loonen, onverbeid,
't zij nu, 't zij naderhand,
-- vaartwel! -- in de eeuwigheid!

CXXXVIII
Eerw. H. EMILE DE MONIE
vereerd met het kruis _Pro Ecclesia et Pontifice_.
1890
Wij bouwden op uw leven een getemmer
van eere en deugd, voor God en 't vaderland;
maar schielijk grijpt de felle menschentemmer
en keert u, onzen grondsteen, overkant!
Wat nu gedaan? Geklaagd, geweend, gedropen
in diepe droefheid, zonder ende of maat;
de ellendigen gelijk, die niet en hopen
dat ooit een weerzien hun te wachten staat?
Neen! Hooger zult gij nu en beter wezen
een leidend licht ons en een bake in zee,
totdat wij allen zijn voor goed genezen
van Adams schuld en onvermijdbaar wee.
Tot daar zij 't: Hoog den moed en 't hert gedragen!
Geen veege droefheid! Immer moed voortaan,
en, spijts de dood, spijts al heur nederlagen,
op God betrouwd en neerstig voortgedaan!

CXXXIX
J.B.V.L.
1890
Mijn huis- en echtgenoot,
getrouw tot in de dood,
ben ik bijgebleven;
gij hebt door lief en leed,
in arebeid en zweet,
mij hulpe en troost gegeven.
Nu zijn wij ver vaneen
van herte en ziele, neen,
van lijve eilaas gescheiden;
en ik, den korten tijd
dat gij mij voorenzijt,
moet mijnen dag bereiden.
Och keer' de dag weêrom,
als ik u, bruidegom,
in God teruggevonden,
zal mogen immermeer
beminnen, bij den Heer,
en zijnen lof verkonden!

CXL
G.A.A.
1890
Uw hand heeft mij geschapen,
getrokken uit den niet,
en nu ben ik ontslapen,
na 's werelds lang verdriet:
gedenkt, o goede Vader,
uw schepsel nu;
ik kom u biddend nader:
'k geloove in u!
Door 's vijands macht gebonden,
met Adams schuld belaan,
hebt gij uw schaap gevonden
en weêr naar huis gedaan:
gedenkt, o Heilig Herte,
mijn zielke nu;
door alle uwe pijne en smerte:
ik hope op U!
Gij zijt mij komen laven,
op mijnen laatsten tijd,
met al uw' beste gaven,
gij die bermhertig zijt:
gedenkt niet... ik beweene
mijn zonden nu,
en, stervend, Heer, alleene
beminne ik U!

CXLI
A.M.
1890
Amandine, uw deugdzaam leven
heeft ons langen tijd gesticht:
moge God u vrede geven,
nu dat ge overleden ligt!
Och, of wij ook, al te zamen,
't geen gij neerstig hebt gedaan
nadoende, op uw' stappen, kwamen
waar gij ons zijt voorgegaan!
Die de menschen weet te paaien,
wereld, ons en zult gij niet
in uw' valsche netten draaien
en in 't eeuwig helsch verdriet!
Amandine, rust in vrede,
tot een zalig wederzien;
rust, en al de zielkes mede!
Amen! Moge 't zoo geschiên!

CXLII
P.H.M.L.
1890
De dood en heeft niet onverwacht
u, man en vrouw, gescheiden:
God hielp, eer 't vallen van den nacht,
hare arme ziel bereiden.
De tijd is snel, het leven kort:
bereidt toch alle dagen
uw werk, eer ge ook geroepen wordt
om 't schielijk in te dragen.
Verleent het licht des Hemels haar,
o Heere, en wilt ons geven
't geluk van haar te ontmoeten daar
zij rust, in 't eeuwig leven!

CXLIII
R.S.L.
1890
De dood heeft mij bereid
en heel doorpijnd gevonden:
't is beter hier als in
het vagevier geboet!
Hebt dank, o Heere, en, door
uw' vijf bebloede wonden,
verleent, bermhertig, mij
het onverganklijk goed!
Verleent aan die ik laat
in droefheid en in tranen,
mijn Kind'ren, mijnen Man,
te leven naar uw' wet.
En, als 't te sterven komt,
wilt hun de wegen banen
ten Hemel en tot mij...
Dit is mijn sterfgebed.

CXLIV
E.P.E.W.
1890
Ge'n weet niet, gij die leeft,
noch gij en kunt niet weten,
aleer gij sterven zult,
hoe waarlijk ongemeten
de goedheid is van God
en zijne bermhertigheid.
Geen einde en is eraan,
noch geen bekende palen:
die schuld kent helpt Hij zelf
zijn schulden doodbetalen,
en houdt den schuldenaar
den hemel toebereid.
o Bidt voor mij, gij al,
die, langs des werelds paden,
hebt moeite, en nauwlijks weet
uw rechten weg te raden;
maar, met betrouwen bidt
tot Hem die 't al vergeeft.
Hem, wiens bermhertigheid,
zoo menigmaal gebleken,
eilaas vergeten wordt
of dikwijls weggesteken,
terwijl men jong is nog
en zonder zorge leeft!

CXLV
E.J.L.H.V.D.M.
1890
Hoe zijt gij ons ontvlucht,
gij kleene troostverschaffer;
de blijdschap van ons huis,
het licht van onze baan?
Hoe zijt gij ons geroofd;
wie, onbermhertig, gaf er
uw ijdel wiegsken ons
te vinden ledig staan?
o God, gij zijt te goed
opdat men 't U zou wijten;
o Vader, duizendmaal
gezegend zij uw naam;
maar, zendt ons sterkte toe,
en, om de plicht te kwijten
der christ'ne droefheid, maakt
ons lijdend hert bekwaam!

CXLVI
F.V.
1890
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Kerkhofblommen - 7
  • Parts
  • Kerkhofblommen - 1
    Total number of words is 4158
    Total number of unique words is 1525
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 2
    Total number of words is 4467
    Total number of unique words is 1482
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    54.2 of words are in the 5000 most common words
    61.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 3
    Total number of words is 4165
    Total number of unique words is 1352
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    63.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 4
    Total number of words is 4174
    Total number of unique words is 1285
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    65.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 5
    Total number of words is 4192
    Total number of unique words is 1337
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    58.5 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 6
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1245
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.8 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 7
    Total number of words is 3408
    Total number of unique words is 1314
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.