Kerkhofblommen - 5

Total number of words is 4192
Total number of unique words is 1337
42.3 of words are in the 2000 most common words
58.5 of words are in the 5000 most common words
64.6 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Toch neen! Mijn Schepper leeft, mijn hoop, mijn toeverlaat,
die waakte op mij wanneer, de wereld ingedreven,
ik vallen zou; Hij die mij heeft, in de overmaat
van zijn bermhertigheid, een helpend hand gegeven!
o Jesu, blijft mij toch indachtig, en gedenkt
dat niemand op U steunt, of had hij 't al bedreven,
die zonder hope zal voor altijd zijn gekrenkt,
en 't zalig deel beroofd van 't eeuwigdurend leven!

LXIX
H.L.V.
1882
o Schoone onnoozelheid
waar zijt gij nog te vinden,
of tref ik nievers meer
uw aanschijn? Inderdaad,
zijt gij voor goed verhuisd,
of door de felle winden
des werelds afgeroofd
uw deugdelijk sieraad?
Daar dook nog eene, eilaas,
zorgvuldig weggescholen;
daar wist ik en daar ging
ze ik wondren, nu en dan;
en ziet, daar is ze voort,
door de Engelen gestolen
en in den Hemel, eer
ooit wereld wist ervan!
Vaarwel, en laat ons al
voortaan in d'hoogten schouwen,
om troost, bij al het kwaad
dat deze wereld krenkt;
een vasten voet daarheen
en vaste blikken hou'en,
waar gij uwe oud'ren, kind,
en uwe vrienden wenkt!

LXX
E.I.V.D.B.
1882
Al dat geboren is moet sterven en 't bekoopen
dat Adam, stervensvrij, de onsterflijkheid verloos,
terwijl hij, zijn gedacht laatdunkend nageloopen,
het willen Gods verzaakte en satans willen koos.
Eilaas geen hope meer, de dood, eens ingelaten,
zit wakende in de lucht, in 't leven, in het bloed;
men kent geen artsenij die heur vergif kan baten,
men maakt geen wet die ooit heur wet ontwijken doet!
Men leeft al sterven, en elk pulsslaan brengt ons nader
den afgepaalden tijd, die onzen loop gezet,
ons wedergeven zal in d'handen van den Vader,
dien wij aanbidden in ons dagelijksch gebed.
Hij wacht ons altemaal, Hij roept ons, en de dreven
naar hem toe, wijst Hij, vol bermhertigheid, ons aan,
opdat geen een van al zijn' kinderen, die daar leven
en sterven zullen, ooit voor goed zou sterven gaan!

LXXI
K.C.S.
1882
Soldaten, die, nog jong, terwijl 't kardatsen dondert,
hun leven wagen, met 't moorddadig staal in d'hand,
die heet men helden, die vereert men, en bewondert:
voor eeuwig strekt hun naam tot eer van 't vaderland.
Waarom? En is 't verdiend, wie zal dan die vergeten,
die brave vaders, die, voor vrouwe en kind, bereid
te sterven dag en nacht, hun arme brokken eten,
niet wetend waar de dood hen onvoorziens verwacht?
't Zijn helden dat: hun Vrouw, hun kinders mogen toogen
hun aanzicht onbeschaamd; en die ze bedelen liet,
of weigerde, als hij kon, hun tranen af te droogen,
verdiende, neen, den naam van mensch noch christen niet!

LXXII
M.T.D.
1883
Vergeet ze niet
die, al heur leven,
is God en plicht
getrouw gebleven:
die man en kind,
die maag en vriend
tot voorbeeld heeft
en troost gediend;
die moe gevrocht,
die moe geleden,
een beter land
is ingetreden,
alwaar zij u,
vergeet ze niet
en bidt voor haar,
eens wederziet!

LXXIII
J.M.
1883
Het water heeft mijn ziel gered,
wanneer ik, kind geboren,
door Vader Adams schuld belet,
het leven had verloren.
Het water heeft mijn lijf ontsteld
en lang heb ik geleden,
tot dat het, bij een laatst geweld,
is in mijn hert getreden.
Ik ga verzinken! Laat, o God,
uw helpend woord verschijnen:
de hand mij vat: op uw gebod
zal al 't gevaar verdwijnen!
God hielp mij, in den nood, en ziet,
zijn hand gebood de baren
met mij en mijn betrouwen niet
den afgrond in te varen.
De have blinkt, het kruis komt mij
van verre al tegenstralen:
ach, vrienden, bidt, en helpt mij vrij
voor eeuwig zegepralen!

LXXIV
O.B.
1883
Te vroeg eilaas, voor ons, is zij gestorven,
voor haren man, voor iedereen
die weet hoe goed zij was, hoe onbedorven
van zeden, al van kindsgebeen!
Zij wist den weg te Kerkewaard te vinden,
des morgens vroeg, en 't zonopstaan
voorkwam zij, biddend, bij den welbeminden,
naar wien zij is te gast gegaan.
Te vroeg eilaas, voor ons! Na heur gedachten
en was 't te vroeg, en was 't te laat:
dat God wilt, dat alleen was heur verwachten;
dat God wilt wilde zij. Zoo staat 't
in 't groot gebed, dat duizendmaal gebeden,
zij stervend zei: "Uw wil geschied'
als in den hemel op de aarden!" Heden,
is 't uw behaag, o Heere, 'n spaart mij niet!
Zij stierf gerust, getroost, en vast geloovend
dat sterven erven is, voorwaar,
en vrijgevochten zijn van 't alberoovend,
van 't albedervend zielgevaar.
Zij stierf gerust, en wacht alree de stonden
dat zij en man, en vriend, en al,
die zij gesticht heeft hier, eens weergevonden,
daar, en voor goed, herkennen zal.
Vaartwel, dan, edele ziel, gekend van geenen,
't en zij van God, en van misschien
een vriend of twee, onvalsch, die weenen
omtrent uw graf. -- Tot wederzien!

LXXV
A.L.W.
1883
De dood klopt altijd voort op rijk en arme deuren;
't zij jong of oud, 't moet al de bittre dood betreuren
en sterven onverwacht, ha dikwijls onbereid,
dat leeft! Er ware niets, en ware de eeuwigheid!
o Dood, gij scheent zoo verre, en, volgend mijne voeten,
daar waart gij, eer ik wist dat ik ging sterven moeten:
maar sterker hand als de uw' had mijne hand geraakt,
en stervend heeft God zelf mij van u vrij gemaakt!
o Dood, waar is uw straal? o Zonde, waar uw keten?
Gods heilig sacrament heeft beide intween gesmeten,
en, rijzende uit het graf en uit de ziekte fel,
vare ik naar de eeuwigheid, met God voor reisgezel!

LXXVI
E.D.
1883
Elodietje, moe geleden,
moe gepijnd en moe gestreden,
is te ruste, 't slaapt voortaan.
't Maagdenblomke, 't fijn van blaren,
heeft gebloeid hier, twintig jaren,
en 't is weêr tot God gegaan!
Ach, zijn lijk, hoe eerbiedwekkend,
zijn twee oogskes nederig dekkend,
wit als was, en, om te zien,
lachend, zoo het loech, nog heden,
als 't, in al zijn' lieflijkheden,
stierf! Of leeft het nog misschien?
Neen 't, 't en leeft niet meer; ontslapen,
heeft het God, geheel herschapen,
en zijn eigen beeld, vol eer',
ongeschonden, weêrgenomen,
zoo 't in hem was neêrgekomen,
toen Hij 't schiep, den eersten keer!
Ach, onsterflijk beeld, staat binnen
ons gemoed en onze zinnen;
dat, aan iedereen bekend,
't maagdenblomkens uitverkoren,
edel voorbeeld, onverloren
blijve, in onze ziel geprent!

LXXVII
F.D.C.
1883
Een brave man was hij, oprecht, en in geen doeken
en lag zijn hert, maar op zijn bloote hand te zoeken,
en op zijn tonge, die de rechte waarheid sprak,
't zij wien zijn ruwe deugd ooit meê- of tegenstak.
Hij diende. Diende God in al die hem geboden,
maar anders geen van al de valsche wereldgoden
en was hij slavelijk verbonden. Vrouwe en Kind,
zijn Meester en zijn Werk, naast God van hem bemind,
getuigen 't openbaar, beschamend onze tijden.
Die één uit honderd was, hij komt dan te overlijden!
God ruste zijne ziel! En, als voor hem en al
die leefden de ure slaat dat elk herleven zal,
dat zijne vrienden toen, hem kennend, zeggen mogen:
Gods woord is waar, hij sprak, nu zien wij 't, onbedrogen,
dat wel doen op der aard wel hebben doet nadien,
en 't eeuwig Licht, voor loon, en 't eeuwig leven zien.

LXXVIII
J.F.R.
1883
't Zij kort of lang, waarom is 't dat wij leven,
't en zij om God, met winste weêr te geven
hetgeen Hij ons verleende, en onzen keer
van sterven af te wachten van den Heer?
Ik was bereid om, op het eerste manen,
met licht in d'hand, kloekmoedig meê te gaan, en,
zoo Jesus deed, na lijden fel en groot,
de hemelvaart te winnen, door de Dood.
Ik was bereid; ik stierf, en, van die stonden,
hebbe ik het licht des levens weêrgevonden;
en, nu dat ik gestorven ben, o Heer,
en U aanschouwe, en sterve ik nimmermeer!

LXXIX
HENDRIK CONSCIENCE
3 Dec. 1812 † 10 Sept. 1883.
Hij was begaafd van God, den Gever en den Nemer;
God gaf, God nam hem ons; maar, wijl hij onzer was,
omstraalde Vlanderland -- hoe prachtig! -- het geschemer
van eenen Geest, die, als een helder spiegelglas,
het schoone, en 't reine, in hoog- en wijder wereld woonend,
ons ongeduisterd en verrukkend wedergaf!
Men zegt: "Hij is niet meer," en, zijne werken kroonend,
aanschouwt men hopeloos des werkmans duister graf.
Neen, hier en is hij niet; neen, weg is hij, gerezen
weêr in 't geboorteland zijns zelfs; nu vrij en vrank,
zoo hopen wij, van al dat ooit in hem mocht wezen,
van aardsche krankheid of geleden menschendwang!
Conscience ontvong van God, Conscienc' heeft weêrgegeven,
aan God en aan zijn Volk, tot op den laatsten dag;
en, is hij andren dood, ons zal hij eeuwig leven,
die bidden, zoo als Hij met ons te bidden plag!

LXXX
C.D.S.
1883
De mensch en weet vandage niet
wat morgen hem kan bringen,
noch hoe, noch waar de felle dood
hem in den weg zal springen.
Gevreesde dood, hoe onbereid
moet gij er velen treffen,
die sterven, en wat sterven is
ach, nauwlijks en beseffen!
Zij wist en zij besief het wel,
die trachtte alzoo te leven
dat zij 't vermaan niet vreezen moest
dat haar de dood zou geven.
Zij stierf gerust, lijk iemand die,
bescheed in korte stonden,
heeft, vragend, naar het Vaderland
den rechten weg gevonden!

LXXXI
M.K.D.
1883
Getuige van voorleden dagen,
voorleden deugden dank en trouw,
heeft ze altijd hoog den moed gedragen
en God gezocht, de eerweerde vrouw.
Zij zag heur kindren eerlijk groeien,
en 't kind van kinde aanzijds heur bloeien;
en zocht geen rijkdoms wankelend goed:
zij zocht alleen dat 't vinden weerd is,
dat minst gezocht, dat minst begeerd is,
dat eeuwig wel en rijk zijn doet.
Dat zocht zij lange: Op 't laatst, gevonden,
weêrklonk het woord, en, losgebonden,
zoo sprong de ziele, kiste en graf
ontvlucht, heur oude ketens af.

LXXXII
C.M.D.H.
1883
Hoe hooge en schoon
zij blad en kroon,
hoe vol van levenskrachten;
hoe fel gegroeid,
hoe blij gebloeid,
en wilt het al niet achten!
het keeren van
den zomer kan
doen sterven en doen vallen
het jongste schoon,
de blijdste kroon,
de vroegste jeugd van allen!
Gij hebt, o Heer,
nog vooraleer
zij vallen zou, gevangen
heur schoone ziel,
en, eer ze viel,
bleef ze in uw handen hangen!

LXXXIII
P.J.S.
1883
Hoe menig boom heeft zijne hand
gekort, gezaagd, in Vlanderland,
en nu ligt hij, een roerloos lijk,
in berd gekleed, op 't aarderijk!
Hoe menig wiel, hoe menig rad
van hem zijne rechte rondheid had,
die 't hebben moest, om voort te gaan:
het wielt rolt nog, de man bleef staan.
Hoe menig stoot, hoe menig slag
en gaf hij niet, bij nacht en dag,
die neerstige, onvermoeide man,
die nu geen hand meer roeren 'n kan!
Hij wist het wel, en wakker zocht
hij God alleen, in 't geen hij wrocht:
zoo werkend heeft hij lang gestaan,
zoo stervend heeft hij loon ontvaan.

LXXXIV
L.C.
1884

Zoo wordt het goud, in 't scherp geweld
des viers, geproefd en vrijgekweld
van alles dat bederfenis
omtrent hem, en geen goud en is.
Zoo wordt de mensch, -- gelukkig hij
die 't wel verstaat! -- ten allen tij,
nu meer, nu min, in 't vier bedroefd
der kwellinge, en van God geproefd.
Hoe klaar en moet de ziel niet zijn,
die, losgemergeld door de pijn,
die uitgeleden, uitgeteerd,
wordt eindlijk Gods aanschouwen weerd!
Zoo waart gij, Leo, lijdend hier
zachtmoediglijk uw vagevier,
waardoor gij, uwe maat gevuld,
nu blinkt en eeuwig blinken zult!

LXXXV
C.T.
1884
"Uwe ooge, is 't dat ze eenvoudig zij
van inzicht, al uw leven
zal klaar zijn als uwe ooge, en vrij
van zonden": 't staat geschreven.
Geen duisternis, geen doling dan,
al waart gij blind van oogen,
geen valschheid die den weg u kan
verzeggen of mistoogen.
Eenvoudig was zij, herte en al,
van in heur jongste jaren;
en, kwam heur leven 't ongeval
des blinden dags bezwaren,
ze 'n doolde noch ze 'n faalde niet,
in 't zoeken van de waarheid;
zij vond hetgeen zij eeuwig ziet
nu, hopen wij: Gods klaarheid!

LXXXVI
R.A.H.
1884
Dat haar brave ziele in vreden
ruste, en in alle eeuwigheden
God geniete, los en vrij
van des lichaams heerschappij.
Vreedzaam en eenvoudig leven,
elk ende een het zijne geven,
God vooral, tot tenden toe,
dat en wierd zij nimmer moe.
Moe geleden was ze, en zeker
dat de dood, de bandenbreker,
komen zou, en traagskens kwam
om heur laatste levensvlam!
Rust en vrede vroeg zij, vragend,
maar den uitstel niet beklagend;
ja, met liefde leed zij hier,
een langdurig vagevier!

LXXXVII
L.E. VANDERGHINSTE
1884
O stil en zwijgend graf,
wien hebt gij ons gestolen?
Hoe! stemloos hem in uwen schoot geleid,
en aan de rust bevolen,
wiens ziele rusteloos,
placht onze ziel te dragen,
met klank en stem,
tot vóór den troon van Gods aanbidlijkheid!
Geeft weer, o graf, geeft weer,
hetgeen wij biddend vragen:
geeft weer ons zijne kunst,
zijn hert: o, al dat hij
verhoopte, geeft het ons
en hem; en dat het zij,
door God, bevrijd voortaan, o dood, van uwe slagen!

LXXXVIII
M.J.J.R.
1884
Waarom en toefde 't niet,
't zoo rijk begaafde,
't zoo liefdeweerd, 't zoo liefdewinnend hert,
dat ons en aller herten laafde
met blijdschap eens, en nu eilaas, met bittre smert?
Waarom en toefde 't niet,
om groot te groeien,
om blij te zijn, om elk te maken blij?
Wat baat het, nog zoo snel te bloeien,
zoo niet de rijpe kroon de vrucht des bloeiens zij!
Het kind was rijpe alreê
voor klaardere oogen
als die des menschdoms, stedevast op de aard:
wilt, ouders, wilt uw tranen droogen,
en kijkt, daar wacht het u, en kijkt ten hemelwaard!

LXXXIX
M.L.D.S.
1884
'n Betrouwt de jongde niet van uw gezonde dagen,
die mij nu ziet gekist en dood naar 't kerkhof dragen;
'n betrouwt ze niet, die, licht dit leven ingegaan,
de dood, de zek're dood uit hun gedachten slaan,
en leven of zij ook niet eenmaal sterven zouden!
De schuld behoort elk eerst in zijn gedacht te houden
die onbetaalbaar is, die niemand delgen kan
dan met zijn eigne dood, en al 't gevolg daarvan!
'k Geloofde, ik hoopte in Hem, en ik beminde Dezen,
die nu alleen mij troost kan, hulpe en bijstand wezen;
Hem die gezeid heeft, en, verrijzend met der daad
bewezen, dat de dood in zijn geboden staat.
o Helpt mij allen Hem nu zijn genade ontwerven;
en leert, die leeft, ook eens, zoo ik deed, wel te sterven:
de kunste is 't leeren weerd van 't gene elk eenmaal doet,
en, wel- of misgedaan, 't gene eeuwig blijven moet!

XC
A.A.T.
1884
Braaf kind van twee brave ouders,
God nam van uwe schouders
den last des lijdens af;
de korte baan des levens
schaars in, en gij daarnevens
gevallen ligt in 't graf!
Wie zalder om u klagen,
die in zoo korte dagen
gewonnen hebt de poort,
terwijl wijlieden moeten
nog buigen lange en boeten,
en strijden immer voort?
De poort, ach, zijt gij heden
des tempels ingetreden;
daar bidt voor ons en beidt,
tot dat wij winnen mogen,
den tempel ingetogen,
de kroon ons toebereid!

XCI
O.S.D.V.
1884
Zij gingen hand in hand, gevolgd van hunne kinderen,
te kerk, te werk, voor God en mensch malkaar gelijk;
en 't scheen dien blijden tronk geen storm en kon behinderen,
geen ramp hem dere doen, als onvoorziens een lijk,
een lijk ter aarde daalt, en man- en kindertranen
den lof van Moeder doen weêrspiegelen in hun wee,
die, onvermoeibaar eens, den voorweg plag te banen,
en 't schip te helpen door de booze wereldzee!
Zij stierf! Zij laat ons na geen schat dien menschen rooven,
geen goud, dat kostlijk is, maar veel meer weerden oest,
maar veel meer weerden schat van goedewerkenschooven,
dien God, in de eeuwigheid, beveiligt voor den roest.

XCII
A.C.B.
1884
De wereld wist van hem noch goed noch kwaad te melden;
zijne ouders, die alleen zijn' jonge jaren telden,
bewaarden zijne ziel, niet zonder vrees voorwaar,
voor 't menigvuldig wee van 's werelds zielgevaar.
Zou hij, was hun gedacht, den schoonen hemel binnen,
de plaats hem voorbereid eens na dit leven winnen?
Zou hij, na onze dood, godsdienstig tot den end,
de kroone hebben, aan geen ander toegekend?
Zou hij... Maar schielijk is de draad kort afgebroken,
die hem aan 't leven bond; zijne oogen zijn geloken,
eer ze ooit het valsch gelaat des werelds schouwden aan,
en nauwlijks uitgezet is hij zoo ver gegaan
ter reis, dat hem geen macht des vijands achterhalen,
geen list des werelds meer kan uit de baan doen dwalen,
geen schâ meer deren noch geen tijd begrenzen. Dan,
God hebbe u, kind, al breekt ons ouderherte ervan!

XCIII
M.L.C.
1885
o Kind van Maria, ten Hemel gevlogen,
genoeg hebt gij hier om uw kroone geleên,
en andren genoeg heeft de wereld bedrogen:
gij, gij hebt de wereld met voeten getreên!
o Kind van Maria, 't geluk van uwe ouders,
ons voorbeeld, onze eere, in uw schuldlooze deugd,
die nooit hebt gedoogd op uw maagdlijke schouders
het jok dat zoo velen aanveerden met vreugd!
o Kind van Maria, gelukkig hierboven,
vergeet niet, zoo bidden wij, dragende uw lijk,
dat wij, hier vereend om Maria te loven,
u volgen, van verre, naar 't hemelsche rijk.
Ach, helpt ons, bij Haar, die gij reeds mocht aanschouwen
om, vrij van de wereldsche boosheid, de baan
van 't ware geluk, zoo wij hopend betrouwen,
lijk gij, onbesmet, tot den einde te gaan.

XCIV
DE MOEDER VAN PIETER BENOIT.
1885
Als 't eeuw'ge voor den mensch begint,
wat is er lest en best bezind,
o gij, die 's werelds eeren
gemaaid hebt; gij, wiens naam, vermeld,
heel 't menschdom liep rondom gesneld,
zoo menig blijde keeren?
Ik stierf in vrede, hopende en
betrouwende, of 'k uw herte ken,
dat gij bestand waart tegen
des werelds dwang en dwingelandije,
des werelds gouden ketens, die
zoo lastig neerwaarts wegen!
Staat op, en volgt uw Moeder na,
van God begaafde zanger, ja
onsterflijke, en laat hooren
uw stemme eens, en vergeet dat niet
aan haar die zong uw wiegelied
in 's hemels blijde chooren!

XCV
A.A.
1885
Wie weet er Gods beschik,
Gods oordeel, Gods gedachten,
Gods Herte, oneindig goed,
al zijn bermhertigheid
te meten met de maat
en 't peil der menschenkrachten,
ten oordeele onbekwaam
en krank van onderscheid?
Aan wien heeft God, aan wien
die kwam naar hem te trachten,
't zij vroeg of late, aan wien
ooit zijn genade ontzeid?
Zoo bidt voor allen dan,
die, eens de dood gesmakend,
verschenen zijn voor Hem
die gaf zijn dierbaar Bloed
ten besten, opdat elk,
dit strijdperk uitgerakend,
eens kome in vrede, en erve
't alderhoogste goed!
Ja, bidt, en blijft, ook gij
die bidt, uwe ure wakend,
want niemand weet wanneer
of hoe hij sterven moet!

XCVI
C.E.D.D.
1885
Gelijk een kranke blom, die op den autaar staat,
daar leeft een korten tijd en dan te nieten gaat,
zoo blomde' en bloeidet gij,
eilaas, en 't is voorbij!
Gelijk een wassen keers, van leden blank en broos,
verrookend nederbrandt en lichtend leeft een poos,
zoo stondt en lichtet gij,
eilaas, en 't is voorbij!
Gelijk een wierookgraan, in 't blakend vier geschroeid,
een zoeten reuk verspreidt, en dan ten hemel spoeit,
zoo leedt en leefdet gij,
eilaas, en 't is voorbij!
o Zuivre maagdenblom, o licht vol deugdzaamheid,
o zoete wierookreuk, in 't brandend vier bereid,
alzoo verdiendet gij
dat ruste en vrede u zij!

XCVII
DEKEN L.-L. DE BO
27 Sept. 1826 † 25 Aug. 1885
Waarom het graf bedicht met vlaamsche of andere woorden,
waarom niet liever stil gezwegen en geweend,
als hij gestorven is en weg naar betere boorden,
dien God, te onlange eilaas aan Vlanderen heeft verleend.
De sprake is ons geroofd, de tonge is ons bezweken,
en zwijgen past nu best, als hem de taal begeeft,
die, leerende ons weleens, die woorden leerde spreken,
die hij zijn leven lang zoo wel verdedigd heeft.
Hij was alleen bekwaam te spreken en te leeren;
te horken was ons recht, onze eere en onze plicht,
naar hem, die zwijgend nu, de hand behoort des Heeren,
en, veel te vroeg eilaas, voor onze voeten ligt.
Waar zouden wij, 't is waar, 't zij einden 't zij beginnen
te loven aan het werk, dat zijne kunste ontviel?
Veel beter zullen wij den kunstenaar beminnen,
en leven in den glans van zijne groote ziel.
Hij leve dan, ofschoon de pijl hem kwam te kerven
den levensdraad intween, die uwe hand ontvlood;
hij leve, om in ons hert voortaan niet meer te sterven,
van uwe schichten vrij, o overwonnen Dood!

XCVIII
L.L.
1885
De brave vrouw, de goede moeder
beklage niemand, want zij is,
vol deugden, naar den Deugdvergoeder
verhuisd, uit 's werelds wildernis.
Beklaagt den man, beklaagt de kinderen,
die, van heur hert, heur hand beroofd,
het licht huns levens zagen minderen,
en 't nu eilaas zien uitgedoofd.
Wie zal der weezen moeder wezen,
wie zal ze toeven, wie castien;
wie, onder duizende uitgelezen,
wie als een moeder geren zien?
o Vader, gij, die _Onzen Vader_
godvruchtig _in den Hemel_ dient,
staat vast en vreest niet: God is nader
als de aldernaaste boezemvriend!

XCIX
M.E.D.
1885
o Zuivre ziel, gelost uit 's werelds oude ellende,
wat liet gij ons bedroefd, niet in uw groot geluk;
maar, omdat nauwlijks een ooit nog zulk eene kende
als gij waart, daarom weent ons herte, en is 't in druk!
Gij waart een zoete troost voor ons, die weinig weten
wat troost is, in dit dal van tranen! God weet hoe
wij mochten 's zondags, soms een uur rond u gezeten,
den hemel smaken op deze aarde, slavens moe!
Gij zijt ons afgepakt, met ure en al! Te zamen
bezien wij nu malkaar, en vragen: Is dan ook
de troost der armen met geen beter' naam te namen
als ander tijdlijk goed: een schaduw en een rook?
Doch neen! Gij zijt daarheen daar schaduw is noch logen;
de kroone omspant uw hoofd; ge zijt ons voorgegaan:
wij volgen, volgen vast, en trachten, onbedrogen,
de baan te houden die ge ons wijst: de hemelbaan.
U daar, in ons gedacht, nog biddende aan te spreken,
te hooren en te zien, alsof gij bij ons waart,
zal troost zijn, is 't dat iets het scherpe zweerd kan breken,
dat in ons herte steekt, sinds uwe hemelvaart!

C
M.T.E.D.P.
1886
o Engelken, dat, weggevlogen,
hebt ons, eilaas, en al bedrogen
dat op uw' schoonheid hopen dierf:
in ons verlies hebt gij gewonnen,
maar wie zal ons nu troosten konnen?
Ons jongste, ons liefste meisken... 't stierf!
Komt dan gij zelve, o hemeldiefken,
komt weer bij ons, o zalig liefken,
en, schoon geen menschenooge u ziet,
laat op het kerkhof 't zielloos wezen,
dat gij ontgaan zijt en ontrezen,
en blijft bij ons, in ons verdriet!

CI
J.H.
1886
Zij was oprecht als edelsteen,
zoo zuiver, dat het wonder scheen
hoe 's levens lang vertoeven
bekwaam was om, met pijne en dwang,
den vrij gewenschten hemelgang
nog langer te bedroeven!
Zij zou, zij moeste henengaan
en ons eilaas, met rouw belaân,
voor goed indachtig maken
hoe groote schat van kostbaarheid
ons is en blijft in 't graf geleid,
en niet meer aan te raken!
Zij weg, 't is alles meê met haar,
dat troost was en geluk, voorwaar,
in 't leven. o Komt weder,
als liefde, als hope, als hulpe, als raad;
en daalt, zoo God u dalen laat,
gezuster, nogmaals neder!
Komt, helpt ons en bewaart dien band
onbreekbaar, dien uw zoete hand
wist om ons hert te binden;
opdat wij, maar van lijve alleen
en voor nen korten tijd, geschee'n,
ons namaals wedervinden!

CII
G. E. J. D. J.
1886
Zoo men soms bij zomernachten
hooge omhooge een sterre ziet,
die op snelle vederschachten
schielijk door den Hemel schiet,
zoo zijt gij ons, die het leven
ons verblijddet meest van al,
schaars een stonde of twee gebleven
Gustafke, in dit tranendal!
Zegt, waar zijt gij, die zoo lieflijk,
alle leedzijn ons ontloecht;
gij die biddend, hemeldieflijk
hieldt uw handtjes zaamgevoegd
als gij zeidet: "Nader, nader,
kome uw rijk?... "En wij voortaan
zuchten, met u zeggend: "Vader,
Vader, zij uw wil voldaan!"

CIII
F.B.
1886
Om Jesu name en schaamde ik mij,
in al mijn levensjaren:
ik hoop dat, onbeschaamd, ook Hij,
me in 't oordeel nu zal sparen!

CIV
A.B.D.
1887
Maar half en nog niet half gegaan
was 't bijstre van de wereldbaan,
toen al met eens een stemme sprak,
en 't onvoltooide leven brak!
Zijn vrouwe eilaas, zijn dochter zoet,
zijn vrienden vielen God te voet
en baden: Laat een stonde nog,
den vriend ons en den Vader toch!
Maar, weet een mensch, die sterflijk is,
het woord van Gods geheimenis?
't Is beter elk in tijds bereid
dat duren zal in de eeuwigheid!
Zoo deed hij, en, gesterkt, getroost,
verliet hij vriend en vrouwe en kroost,
en ging, met Christi Kruis gekust,
naar de eeuwigheid, in God gerust!

CV
G.L.S.
1887
De jubelkroon,
zoo frisch en schoon
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Kerkhofblommen - 6
  • Parts
  • Kerkhofblommen - 1
    Total number of words is 4158
    Total number of unique words is 1525
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 2
    Total number of words is 4467
    Total number of unique words is 1482
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    54.2 of words are in the 5000 most common words
    61.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 3
    Total number of words is 4165
    Total number of unique words is 1352
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    63.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 4
    Total number of words is 4174
    Total number of unique words is 1285
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    65.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 5
    Total number of words is 4192
    Total number of unique words is 1337
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    58.5 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 6
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1245
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.8 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 7
    Total number of words is 3408
    Total number of unique words is 1314
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.