Kerkhofblommen - 4

Total number of words is 4174
Total number of unique words is 1285
44.3 of words are in the 2000 most common words
59.6 of words are in the 5000 most common words
65.6 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
1877
Van kindsbeen af getrouw
aan recht en plicht en zeden
in weinig goeds voldaan,
met kleen gewin te vreden;
van 's morgens, voor den dag,
tot in de nachtsche stonden,
in werk en kerk gelijk,
vol neerstigheid bevonden;
heur' man een ware schat
van bijstand en genoegen;
heur kindren zóó dat nooit
zij moeder nutloos vroegen;
de kindsheid heiliglijk
bewakend; veler kleenen
een tweede moeder; elk
een voorbeeld; van geen eenen
gehaat ofte onvereerd;
vol dagen en vol deugden;
ja, van heur jonkheid af
verdienend eeuwge vreugden;
heur name eene eer, door haar
met vlek noch schand bedorven,
alzoo heeft zij geleefd,
alzoo is zij gestorven!

XXXIII
BLANCHE
1877, 22 Maarte
Nog nauwlijks heft een blomke of twee
zijn kopken uit de groene wee
en zoekt de zonnestralen,
of blanker blomkes gansch een stoet
de blijde wegen schittren doet
omtrent de kerkportalen.
Ik zie daar een, zijn name is _blank_,
gelijk zijn' kleêren, wit en lang:
zijn' kinderlijke leden
bewegen of 't een Engel waar,
die, in een witten wolksamaar,
de kerk kwame ingetreden.
Dat is ons kind! God riep, het kwam,
en 't broodgelijkend Offerlam
mocht in zijn herte dalen;
zijn hert, dat kloppend d'eersten keer,
uit onz' twee herten kwam weleer
zijn' levensloop te halen.
Leeft lustig voort dan, kindtje, en laat
zoolang u 't leven openstaat,
niet af vooruit te schrijden;
vooruit, waar God u wilt en waar
gij moogt, met ons, uw oudrenpaar
eens eeuwiglijk verblijden.

XXXIV
BLANCHE
1877, 8 Junij.

Nog nauwlijks is een maand of twee
den schoonen dag voorbij, of wee
verblindt onze oogenstralen;
wij zoeken weêr den blijden stoet,
maar alles treurt en treuren doet
omtrent de kerkportalen.
Ik zie daar een... zijn lijkje blank
ligt roerloos, en een sluier lang
ombundselt zijne leden;
zijn zielken, of 't een Engel waar,
is door den witten wolksamaar
des Hemels ingetreden.
Dit was ons kind! God riep, het kwam,
gelijk een schuldloos offerlam,
blij uit deze aardsche dalen;
ons kind, dat, levend d'eersten keer,
uit onz' twee herten kwam weleer
zijn' levensloop te halen.
Vaartwel, vaartwel dan, _Blanche_, en laat
ons allen in dien droeven staat
niet hulploos verder schrijden,
maar bidt, alwaar gij zijt, voorwaar
nog dikwijls voor uw oudrenpaar,
zoo zal ons hert verblijden!

XXXV
J.D.S.
1877.

Nog nauwlijks t' halvenweeg
mijn oudrendervend leven,
o Heer, wat ben ik blij,
U alles weêr te geven
dat gij mij gaaft, geheel
en door geen schâ belet!
Benijdt mij, gij vooral,
die, uit uw' kinderjaren,
onschuldig, ach, niet meer,
gescheept zijt en moet varen
de wreede wereld in,
met zoo veel kwaad besmet!
Indachtig blijft toch, ja,
dat elk van u zal sterven;
indachtig, opdat elk
eens ook de kroon moge erven
die "Onze Vader" zelf
mij, weez', heeft opgezet.

XXXVI
O.R.D.C.
1878
Goevrijdag was 't dat ik mijn kind zag henendragen
naar 't kerkhof! En bij 't kruis aldaar begroeven zij't!
Maria, laat mij U mijn bitter lijden klagen,
Maria, Moeder Gods, die ook toch moeder zijt!
Mijn kind!... 't Was God getrouw en U, naast God, genegen,
met bovenaardsche liefde! Eenvoudig, onbedacht,
zoo kende 't God en U en ons! En, met Gods zegen,
geen hooger jonste en had noch hij noch ik verwacht!
Die schat is weg! Die gunst heeft God mij zelf ontnomen!
Waarom? o Moedermaagd, waarom en vrage ik niet:
uw Jesus weet het best, Hij is om haar gekomen,
Hij, die mij, moeder, met U, Moeder, weenen ziet.

XXXVII
C.M.N.
1878
De wereld had, met scherp geweld,
zoo geren hare ziel geveld
en hare deugd doen falen;
de Dood heeft ook de kans geproefd,
met pijn en smert haar lijf gegroefd,
en rustloos afgemalen;
dan viel op 't laatst de booze aan 't werk,
maar Jesus wees, almachtig sterk,
hem de onderaardsche dalen:
en, rustende op zijn vaderhand,
Caelina ging naar 't Vaderland,
voor eeuwig zegepralen!

XXXVIII
P.P.D.M.
1878
Ik heb mijn Heer en God gebeden,
in 't midden van mijn hert;
'k en kende 's werelds ijdelheden
noch 's werelds smert.
Ik langde om hooger staat te leven,
en God, daarmeê voldaan,
heeft 't hoogste mij van al gegeven
en toegestaan.
Vaartwel, die mij gekend hebt, allen,
rondom Maria's voet;
en die door 's werelds ongevallen
nog reizen moet.
God geve aan die mijne ouders waren,
en die ik heb bemind,
de rust, na lange of korte jaren,
bij mij, hun kind!
Dan zal de dood geen scheiden wezen,
geen eeuwig scheiden, neen,
maar ouders doen en kind, nadezen,
weêrom bijeen!

XXXIX
W.R.A.K.
1878
o Schoone dagen, ongeweten,
of die, te laat gekend, o Heer,
zoo gauw geleên zijn en versleten,
en komen her noch immer meer!
Ik was een kind te weinig jaren,
ik bleef onschuldig al te onlang;
den zeeweg roekte ik in te varen,
voor schipbreuke onbevreesd, onbang!
Eilaas, daar faalt mij mast en steven,
daar vliegt mij bank en boord intween;
daar is van al mij niets gebleven,
niets, niets als ik en God alleen!
Ter hulpe, o Jesu, moet ik zinken
in dezen nood, zoo laat mij vrij
naast u de bittre teugen drinken
uit dezen kelk! Staat bij! Staat bij!

XL
K.J.A.J.D.M.
1878
Het lag gebundseld en gebonden in de dood,
toen Jesus kwam, als schijnbaar brood.
Hij sprak: "Staat op!" En alle schijn verdween;
't wierd levend, het zag Jesus-God med' een,
en 't mocht den blijden choor ingaan,
in 't wit gewaad der onschuld, die voortaan
zal eeuwig blinken. Treurt niet, maar,
die hem bemindet, volgt zijn stappen naar!

XLI
OP DE DOOD VAN GELUKZALIGER GEDACHTENIS.
PIUS IX
13 Mei 1792 -- 7 Februarij 1878
De Koning van de Priesters is niet meer
der levenden. De mare vliegt. Elk weet het. En, gestorven,
heeft Pius hooger naam dan levend ooit verworven.
't Was hij! Daar was zulk geen! Men weeklaagt niet, veeleer
verheugt men in zijn dood, die, triomphant gebleven,
elk staaft in zijn geloove, elk steunt van die nog leven
en biddend overal. Elk zag hem niet, elk toch,
elk kent en elk bemint, elk eert en weet hem nog.
Elk zal hem kennen, weten, elk beminnen, eeren,
schoon duizend jaren nog na duizend wederkeeren.
Geen tijd meer haalt hem in, hij is de tijden voor,
en de eeuw die nog niet is ontvangt alree zijn spoor.
Verkrachting, list, verraad, zij poogden, maar zij vonden
des Pausen ziele sterk, gerust en ongeschonden.
't Was hij! Hij zag en: "Neen, de Pausen falen niet!"
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Poogt wederom, nu dat gij hem gestorven ziet,
spant al te zamen, helle en helsche strijdgenoten!
Staat op! Hij ligt in lijke!... Uwe ure is 't! Saamgeschoten!
Geweld gedaan! Gepoogd!... En, eeuwig neergeveld,
zoo zult gij machtloos zijn in al uw strijdgeweld;
en vallend over 't spoor van zijn bezweken voeten,
daar zult gij, spijts uw hert, lijk Pius, zeggen moeten:
"_Non possumus!_"

XLII
F.L.V.
1879
Ik ben Maria's kind, voortaan
en moet ik niet meer duchten
van uit den rechten weg te gaan
om eeuwiglijk te zuchten.
Ik stierf, maar God verleende mij,
't geen God alleen kan geven,
van in den Hemel, eeuwig blij
en eeuwig lang, te leven!
XLIII
E.M.P.
1879
Te vroeg gesmaakt, te vroeg ontvlogen,
te vroeg, eilaas, hebt gij mijne arme ziel bedrogen,
bedrog van 's werelds ijdelheid:
gij duurdet eenen dag, eene ure, een' stonde,
ha... tijds genoeg om arrebeid en zonde,
en om nog erger kwaal na die, mij toegezeid,
te kennen! 'k Wierd u moe! De kwade wegen,
door distels en door doornen diep gelegen,
zijn, op het end, veel beter nog
als al de valsche vroolijkheden
der korte dagen die 'k heb doorgeleden!
Vaartwel! Alwaar ik ga 'n is geen bedrog,
maar waarheid, leven, vreugde: in 's Hemels vreden!

XLIV
F.M.
1879
Hoe menig kind, den zelfsten dag
en 't zelfste jaar verschenen,
dat met mij eens het leven zag
en voor mij is verdwenen!
Zoo leerde ik lang en leerde ik goed
de kunst van wel te sterven,
ach, Onbevlekte, ik bidde U, doet
mij 't eeuwig leven erven!

XLV
R.D.
1880
o Vrienden, jeunt me een goed gebed
en peist, eer ge uw betrouwen zet
op al dat ijdle menschen raân,
hoe dat het is met mij vergaan!
Ach! jong zijn, dat en heeft, eilaas,
den duur niet van een enklen blaas;
gezond zijn is schier nog zoo broos
als 't ijs waar 't eenen nacht op vroos!
Het leven is één stap, gesteld,
het wiegsken uit, in 't gravenveld!
En dan! o Dan, 'k en weet het niet!
Hij weet 't alleen, die alles ziet!
Hij weet 't alleen, 't zij heil of ramp,
voor eeuwig, na den wereldkamp,
wat dat er ons te wachten staat,
wanneer de tijd van sterven slaat.
o Dan, mijn God, bermhertigheid,
gij hebt het aan uw Kruis gezeid:
vergeeft mij wat gij weet en ziet.
want, wat ik deed en wist ik niet!

XLVI
Ridder ADOLF LOOSVELDT
13 October 1845 -- 20 Junij 1879.
Thielt -- Zanzibar.
Held des vreden,
overleden
op het slagveld, vrij van bloed;
g' hebt uw leven
God gegeven,
gansch en geerne en onvergoed!
Andren lijden,
andren strijden,
andren liegen, valsch en schoon;
die de wereld
't hoofd omperelt
met een ijdele gloriekroon.
Gij zaagt lijden
gij zaagt strijden,
gij zeidt: "Op!" en gij waart voort;
vriend noch mage en
kon u tragen,
want gij man waart van een woord.
Overleden
vriend, in vreden
bleeft gij voor de Kerke dood:
ha, Gods kerke
hebbe uw sterke
ziele, in haren moederschoot!
Thielt verloos u,
God verkoos u,
blijft aan God gejeund voortaan,
eeuwig, eeuwig;
en wij, leeuwig,
zullen we op uw voetspoor gaan!

XLVII
E.P.C.
1880
Voorbij is 't lijk een zonnestraal,
die, uit den hemelwagen,
een korten tijd
elkeen verblijdt,
omtrent de winterdagen.
't Was al zoo zuiver, noch 't en heeft,
van als het wierd geboren
tot op den dag
dat 't weg ging, ach,
zijne onschuld nooit verloren.
Het was verstandig, wijs en vroed,
en menig mensch met reden,
't zij man of vrouw,
niet durven zou
naast hem in 't oordeel treden.
Zoo schikte't God. Een korten tijd
verscheen het vóór onze oogen,
en, op de baan
ons voorgegaan,
zal 't ons den Hemel toogen.

XLVIII
TH. S., UURWERKMAKER.
1880
God geeft den tijd bij dag en jaar,
ach neen, bij kleene tikskes maar,
en 't laatste tikske komt aleer
men 't peist of weet, eilaas, te zeer!
De wijzer wijst elke uur en tijd,
maar de uur niet dat gij schuldig zijt
te sterven! Zijt dus voorbereid,
de wijzer wijst naar de eeuwigheid.

XLIX
FELIX A. J. Baron BETHUNE
12 Junij 1789--28 Sept. 1880
Ik heb gekend dien ouden grijsgedaagden,
dien fellen, goeden, welgezinden man;
dien blijden ouderling, dien sterken, onversaagden,
dien edelen mensch, dien christenen! 'k En kan
geen dag mij brengen dien ik leefde weêr te binnen
dat hij niet oud en sterk, en jong en was van geest:
hij scheen onsterflijk. Ja, onsterflijk is 't beminnen
dat hij verwekte en dat hem volgen zal, nu meest
dat hij is weggegaan en ijdel heeft gelaten
die groote en edele plaats, die eens zijn naam besloeg:
nu dat hij, goedgekeurd van God, en t'zijnder baten,
ter onzer niet, ontging eilaci, veel te vroeg!
Hij leefde eene eeuw bijkans, lijk Pius, dien hij eerde,
en die den grijzen zoon, gekend en hoog geschat,
zijn koninklijke blasoen vertreflijkte en vermeerde,
met 't graaflijk edelzijn der Roomsche wereldstad.
Hij 'n stierf niet, hij verdween; hij 'n krankte niet, maar zwijgend,
zoo scheen hij, al met eens verrukt, als naar een stem
te luistren, die hem sprak onhoorbaar... tot dat, hijgend,
hij eindlijk henentoog, hij, 't beste deel van hem,
zijne edele en vranke ziel! -- Vaartwel dan, oude vader,
gaat, gaat, wij jeunen 't u bij duizenden, beweend
van droefheid, blij nochtans; treedt God voor altijd nader,
en blijft met ons, in Hem, onsterfelijk vereend!

L
E.D.V.
1881
Die altijd, eere en plicht getrouw,
goê man, goê vader, kind en vrouw
beminde en was bemind ervan,
zou zulk een kwalijk sterven dan?
Al stortt' hij onder 't vier en 't lood,
al sloeg de donder zelv' hem dood,
of was 't een moordnaars schuld, nog dan
geen ware Christen schrikte ervan.
Neen, niemand weet hoe wonder dat
God alles wel te zamen vat
dat is en zal zijn; geen en kan
doorgronden 't diep geheem daarvan.
Bij hem die waakt ten allen tijen,
daar zult ge uw vader wederzien,
o kind; en, vrouw, den braven man
zult ge eeuwig blijven hebben dan!

LI
M.V.J.M.V.
1881
't Was 't uwe en 't onze, eilaas,
en, hadde 't mogen leven,
't waar' 't onze en 't uwe, o God,
zoo hope ik wel gebleven!
Waarom dan? Neen, waarom
en vrage, en rade ik niet:
ik berg mijn tranen, en...
dat Gij wilt is geschied!
'k Ben blijde, intusschentijd,
dat 't zielken onzer ziel,
na eenen lach met ons
gewisseld, U beviel;
en, U bevallend, dat
ons aldereerste kleentjen
voor eeuwig worden mocht
ons zalig Madeleentjen!

LII
J.B.B.
1881
Welaan, mijn weerde dienaar, lang
genoeg hebt gij den rechten gang
gevolgd, dien 'k uwe ootmoedigheid
met loonbelofte had voorgeleid.
Gij hebt voor mij veel meer gedaan
als Vorsten die daar slagen slaan,
die winsten doen en, jammer dies,
die stervend doen meest al verlies.
Uw sterven wel was 't voorbedacht,
want veerdig waart gij, dag en nacht,
om, altijd en met neerstigheid,
te doen dat u was opgeleid.
't Zij wie, met recht, u gaf bevel,
gij hoordet en gij deedt het wel,
en altijd hebt ge uw Meesters woord,
of waar 't mijn eigen, wel aanhoord.
Verblijdt u, goede knecht, voortaan;
gij hebt mij grooten dienst gedaan,
in de alderminste kleenigheid:
verblijdt u in der eeuwigheid!

LIII
S.V.C.
1881
'k En trok mij al 't geweld niet aan
der wereldlijke zaken,
maar 'k wilde, langs de nauwe baan
met d' hulpe Gods, geraken
tot in dat land, waar ze altemaal
gerechtigd zijn te wenschen
hun erflijk deel, 't zij rijke of kaal,
't zij groote of kleene menschen.
Hoe kleender hier, hoe grooter daar,
dat heeft God zelf gesproken,
en God en heeft zijn woord, voorwaar,
noch nu noch nooit gebroken.
'k Verwachte u, man, en kind, en al,
'k verwachte u, naastbestaanden:
de nauwste weg u leiden zal,
verzaakt den breed gebaanden,
dien velen volgen, rijke en groot,
benauwd van iets te derven
dat goed is, maar, dat, na de dood,
eilaas, doet eeuwig sterven!

LIV
E.H. DHOOP
Thielt 1840--Dixmude 1881
Die steen weêrsta den tijd, zoo lang
er menschenherten leven;
Hij teekne 't graf met eere en dank
door vrienden hier verheven;
't bedekt het stof van een die, 't leed
van iedereen indachtig,
te snel zijn eigen leven sleet:
hem loone God almachtig!

LV
M.V.V.
1881
Bermhertig weest mij, God,
met 't aldermeeste erbarmen,
en houdt mij, schuldenvrij,
in uw' almachtige armen!
Besproeit mij met hyssoop
en wascht mij witter dan
ooit versch gevallen sneeuw,
ooit lijnwaad wezen kan!
Verleent dat mijn gehoor
uw' hulp vernemend zij,
en maak 't gevelde stof
van mijn gebeenten blij!
Ge aanveerdt den geest die rouw
en leed heeft in zijn schuld,
en 't nederig boetend hert
Gij nooit versmaên en zult!
Dan, luistert, o mijn God,
vol goedheid, naar mijn stem,
en zet mij zetelvast
in 't hoog Jeruzalem!

LVI
F.J.P.
1881
Moe en tendenuit versleten
zat en zuchtte ik, jaren lang,
om weer los, en van de keten
vrij, te gaan den vrijen gang.
Los en vrij dat wierd ik heden,
En al 't gene ik meest ontzag,
't gaf mij, oud en stram van leden,
weêr den jong- en vrijen dag.
Al die sterven zult, onthoudt het:
't leven is een blijde baan
maar voor hem, die altijd houdt het
sterven in zijn oogwit staan.
Leeft en leert dus allen sterven,
gij die groot zijt en die kleen;
gij die 't waar geluk wilt erven,
'k wete 't, daar en is maar één!
Dat zult gij ook zelve eerst weten
en genieten, zoo 'k betrouw,
als gij vrij zult van de keten
zijn daar ik ben, vriend en vrouw!

LVII
M.L.V.D.B.
1881
Voor velen is de weg naar Lourdes hooge steden
een hoopverwekkend gaan, vol lof- en dankgebeden,
en 't wederkeeren wordt door velen, in hun land,
als of 't een bruiloft waar', gevierd ten allen kant.
Eilaas, zoo ging ik ook, vol hopende gepeinzen,
om troost in mijn verdriet, van hier naar Lourdes reizen,
en 'k wenschte al 't gene God, met Onze Lieve Vrouw,
had best voor mijne ziel beschikt, dat 't wezen zou.
Triomph, het is geschied! Geloofd zij God! Genezen
en mocht ik van de kwaal des lichaams wel niet wezen,
maar hooger giften gaf mij, op Maria's woord,
die God, die altijd elk na zijn beliefte aanhoort:
'k Genas van al 't verdriet, van al de droeve plagen,
die velen nog na mij, die mensch zijn, zullen dragen;
'k genas, om nimmer meer te kranken, en om, blij,
voor eeuwig God te zien, van zucht en tranen vrij!

LVIII
H.N.
1881
Eilaas, eilaas,
ze zijn zoo dwaas
die, van hun jongste dagen
voor de eeuwigheid,
die elk verbeidt,
in tijds geen zorge en dragen!
Ik stierf, al was
ik wel te pas
en op geen dood aan 't peizen,
en, onverwacht,
het minst gedacht
en hadde om weg te reizen!
Niet el en kan
't gevolg daarvan
voor mijne ziel nu baten,
't en zij dat ik
geen oogenblik
en hebbe ooit God verlaten.
God weet dat, Hij
die stierf voor mij,
en, stervend, heeft verworven
dat ik met al
niet vreezen zal,
hoe haastig ook gestorven.

LIX
G.J.G.M.
1881
Welkom, kindtje, in d'Hemelzalen,
'k liet u van mijn' Englen halen
uit des werelds doolwoestijn;
Vader, Moeder, wilt niet weenen,
omdat 't oudste der twee kleenen
al zoo vroeg mocht zalig zijn.
Zorgt voor 't andre, en laat geen listen
't dierbaar schaapke mij betwisten,
dat ik u te weiden liet:
weidt het zoo dat, Vader, Moeder,
gij uw kind, -- en dat zijn broeder,
't Zusterken -- eens wederziet!

LX
L.P.D.
1881
o Kwaad om gaan is 't achter 't leven:
men valt zoo lichte, aleer men 't weet!
Wel hem dien vrienden hulpe geven,
die handen trouw zijn hert besteedt,
wanneer hem eens de felle winden
onvoetvaste en schier vallend vinden!
'k En wist het niet, en, blij geboren,
voorspelde ik mij geen zielsgevaar:
eilaas, ik heb den weg verloren
en hulploos ging ik vallen, maar
een laatste vriend heeft me ondervangen,
een vriend dien 'k aan een kruis zag hangen.
Gekruiste God, zijt honderd malen,
mij welkom, want Gij, liefgetal,
mij achtervolgd hebt, op mijn dwalen;
zijt welkom, ach, met kruis en al:
ik wil 't U lijdzaam helpen dragen
en u, mijn God, vergifnis vragen!
Vergifnis, die mij hebt geschapen,
die mij verlost hebt, en gered:
vergifnis, eer ik valle in slapen
met U, op 't eendlijk folterbed:
o Jesu, wilt me, in 't ander leven,
vergifnis en verrijsnis geven!

XLI
J.M.E.H.B.
1881
'k En heb niet lang geleefd, maar lang geleden;
'k heb weinig blijdschap, droefheid veel gezien;
hoe vaart het mij, in de eeuwigheden,
geen droefheid en geen lijden meer te lijen!
Zoo is het in dit ballingschap der aarde:
't geluk is kort, eilaas, en 't lijden lang;
't Is nacht aleer de middag klaarde,
en ruste en is het nimmer, zonder dwang!
Niet zoo en is 't bij ons; die hooger steden
bewonen, en, onsterfelijk voortaan,
al 't lijden hebben uitgeleden,
en in de blijdschap eeuwig blijven staan.
Geliefden, niet terug-, niet omgekeken:
alhierwaards is de weg, de zaligheid;
de waarheid Gods is mij gebleken,
u zal zij blijken: volgt me, en weest bereid.
Want 't komt een dag weleens, van al de dagen
de schoonste, vol onsterfelijk genot,
dat wij, die hier ons scheiden zagen,
en weenden, weêr te zamen zijn bij God!

LXII
A.B.
1881
Ik ben bij U, Maria zoet,
getrouwig blijven staan,
tot dat de jubelkroone mij
wierd om het hoofd gedaan.
Ik was bij U te Bethlehem,
in 't moederlijk genot,
naast U volgde ik Calvariewaard
uw' Zone en mijnen God.
Gij hiet zijn Kruis mij dragen en
Hij deed mij vroolijk zijn,
U volgende in de blijdschap en
U volgende in de pijn,
tot op dien alderlaatsten van
de dagen, als Gij, teer,
bij mij kwaamt, mij versterken met
het Kruis van mijnen Heer.
In 't Kruise, in U, o Moeder, dan
zoo hope ik, onvervaard,
dat Gij mij zult voltoogen nu
den Kruisweg Hemelwaard!

LXIII
V.J.
1881
'k Geloove dat Hij leeft, die 't leven schiep
en elk verwekken zal die ooit ontsliep
of scheen in 't graf te dalen.
'k Geloove dat de loon de werken dekt
en overmild vergeldt, ja, verder strekt
als 's levens wijdste palen.
'k Geloove dat gij, Moeder, moe gewrocht
en moe geleden, eindelijk los gerocht
van 's werelds dienstbaarheden,
in Hem nu rust, in wien gij Christen wierdt
en, met Geloove en Liefde en Hoop versierd,
zijt in Gods rijk getreden.
'k Geloove dat, op de oude rots gestaan,
gij weerdig hebt dit leven doorgegaan
en zijt alsnu gerezen
waar, Moeder, gij uw kindren, trouw en goed,
naartoe wenkt, en voortaan verlangen doet
om weêr bij u te wezen!

LXIV
C.V.
1881
Zij heeft de waarheid Gods, zijn goedheid ondervonden,
die mocht den laatsten stap van hare levensbaan,
gelijk den eersten, schuldloos gaan
en vrij van alle zonden!
Maria ging haar vóór en zij kwam nagetreden,
getrouw, van kindsbeen af, en, kinderlijk gezind,
zoo heeft zij hare plicht bemind
en haren last geleden.
Geen sterven was 't voor haar, veel eerder zegepralen,
op 's werelds erg bedrog: het was ontlaten zijn,
van Adams ballingstraffe en pijn,
en de oude schuld betalen.
Zij stierf den dag dien God voor haar had uitverkoren
't was op de blijde feest wanneer Hij nederkwam:
als van Maria 't Godlijk Lam
wierd in een stal geboren.
Lam Gods, zij hare ziel dan licht en rust gegeven!
Maria, toogt dat Gij haar Moeder waart, en dat
nooit kind dat zulk een Moeder had
en miste 't eeuwig leven!

LXV
G.J.N.
1881
Een Engel te meer heeft het leven verhandeld,
het tijdlijk gewisseld om 't eeuwig genot!
"Wat is het?" Zoo komt men van 't kerkhof gewandeld,
en zegt: "'t Is hem beter, veel beter bij God!"
Veel beter is 't hem, maar eilaas, zij die blijven,
zij, Vader en Moeder, hun leven, hun bloed,
hun hoop, hunnen troost, al in de eerde zien drijven...
die wonde, die diepe is 't, die 't meêlijen verzoet!
Dan, troost u, zijt Christnen: die 't kind heeft gegeven
is Meester van alles, en 't kind u vergoên,
dat wil en dat zal Hij: is Hij u gebleven,
wat kan u, die God nog hebt, wanhopen doen?
Staat op, en ziet hemelwaards, pelgrims der aarde,
die werken en slaven moet, loon is nabij:
God leeft nog, God waakt nog; die niemand en spaarde,
de Dood zal eens dood zijn, en leven zult gij!

LXVI
G.K.D.
1882
Te jong en niet te jong, eilaas, is hij geleden
naar 't eeuwig land, daar elk naartoe ziet, die nog leeft!
Te jong, zoo spreekt allicht de menschelijke reden,
die, diep getroffen, haast geloove en hope ontgeeft.
Te jong en is het niet, om pijne en smert te laten;
om, vrij van al 't gevaar dat deze wereld brouwt,
te rijzen boven 't stof der menschelijke staten,
en eeuwig vrij te zijn, zegt hij die hooger bouwt.
Vaartwel, En laat ons niet beroofd van uw gebeden,
o broeder: balling zijn wij, ver van u, voortaan.
Vergeet ons immer niet, die lastig achtertreden,
en die, nog ongetroost, den weg des werelds gaan!

LXVII
R.F.D.
1882
't Geweld des waters kwam tot in
mijn huis, en al de banden
des lichaams voelde ik, neergeveld,
hoe ze, een voor een, ontspanden!
Geen hope op medicinen meer,
geen hulpe in 's menschen krachten!
van U alleen bleef hulpe, o God,
bleef alles af te wachten.
Gij riept: ik kwam. Geen tegenzeg
en lag in mijne woorden,
omdat ik zelf, mijn hert, mijn al,
van jongs U toebehoorden,
die eerst mij dedet hopen, en
die, op den dag van heden,
getrouwig liet uw huis en erf
mij zalig binnentreden.
Een ander water vloeit alhier,
en blijdt het huis des Heeren:
Gij zelve zijt die Levensbron,
en, mocht ik wederkeeren,
'k en kwam maar om de liefste, die 'k
op de aarde liet, te manen:
Vergeet uw vrouw, uw Moeder niet,
noch 's Hemels rechte banen!

LXVIII
F.M.V.
1882
Ik was hetgeen gij zijt, en meer als u misschien
heeft mij de hand van God verleend en toegegeven
al 't geen men in een kind zoo geren pleegt te zien,
van jonkheid, levenslust en kracht om lang te leven.
Wat blijft mij nu daarvan? Dat zelve en is mij niet,
dat onverliesbaar scheen, standvastig aangebleven!
Ik ligge in 't duister graf, geen mensch meer die mij ziet,
en met een enkel woord is heel mijn lot beschreven!
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Kerkhofblommen - 5
  • Parts
  • Kerkhofblommen - 1
    Total number of words is 4158
    Total number of unique words is 1525
    38.8 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 2
    Total number of words is 4467
    Total number of unique words is 1482
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    54.2 of words are in the 5000 most common words
    61.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 3
    Total number of words is 4165
    Total number of unique words is 1352
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    63.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 4
    Total number of words is 4174
    Total number of unique words is 1285
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    65.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 5
    Total number of words is 4192
    Total number of unique words is 1337
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    58.5 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 6
    Total number of words is 4075
    Total number of unique words is 1245
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.8 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Kerkhofblommen - 7
    Total number of words is 3408
    Total number of unique words is 1314
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.