Herfsttij der Middeleeuwen - 24
Total number of words is 4324
Total number of unique words is 1754
30.3 of words are in the 2000 most common words
45.4 of words are in the 5000 most common words
53.4 of words are in the 8000 most common words
Simon de Saulx uit te werken, om het als een indrukwekkende
rechtvaardiging voor te dragen voor de prinsen en hooge heeren te
Parijs.
Daarmede verscheen nu meester Jean Petit, godgeleerde, preeker en
dichter, den 8sten Maart 1408 in het hotel de Saint Pol te Parijs
voor het luisterrijke gehoor, waarin de dauphin, de koning van Napels,
de hertogen van Berry en Bretagne de eersten waren. Hij begon met
gepaste nederigheid: hij arme was theoloog noch jurist, "une très grande
paour me fiert au cuer, voire si grande, que mon engin et ma mémoire
s'en fuit, et ce peu de sens que je cuidoie avoir, m'a jà du tout
laissé." Dan ontplooit hij het kunstwerk van de zwartste politieke
boosaardigheid, dat zijn geest in strengen stijl gebouwd had op den
tekst: Radix omnium malorum cupiditas. Op schoolsche onderscheidingen en
neventeksten is het geheel kunstig gedisponeerd; verlucht met exempelen
uit de schrift en de historie; het krijgt een duivelsche levendigheid en
een romantische spanning door de kleurige uitvoerigheid, waarmee de
pleiter de snoodheden van den verslagene beschrijft. Het begint met de
opsomming van twaalf verplichtingen, waardoor de hertog van Bourgondië
gehouden was, den koning van Frankrijk te eeren, te beminnen en te
wreken. Dan beveelt hij zich aan in de hulp van God, de Maagd en Sint
Jan den Evangelist, om het eigenlijke betoog te beginnen: verdeeld in
een major, een minor en een conclusie. Nu stelt hij zijn tekst voorop:
Radix omnium malorum cupiditas. Daaruit worden twee toepassingen
afgeleid: de begeerte maakt afvalligen, zij maakt verraders. Deze
boosheden van apostasie en verraad worden verdeeld en onderverdeeld en
daarna gedemonstreerd aan drie voorbeelden. Als de archetypen van den
verrader rijzen Lucifer, Absalom en Athalia voor de verbeelding der
hoorders op. Dan volgt de opstelling van acht waarheden, die den
tyrannenmoord rechtvaardigen: wie tegen den koning conspireert, verdient
dood en verdoemenis; hoe hooger hij staat, hoeveel te meer; ieder mag
hem dooden. "Je prouve ceste verité par douze raisons en l'honneur des
douze apostres": drie uitspraken van doctores, drie van philosophi, drie
van juristen en drie uit de schrift. Zoo gaat het voort, tot de acht
waarheden compleet zijn: een citaat uit _De casibus virorum illustrium_
van "le philosophe moral Boccace" wordt aangehaald, om te bewijzen, dat
men den tyran mag aanvallen uit een hinderlaag. Uit de acht waarheden
volgen acht "correlaria" met een negende als toegift, waarin met
toespelingen geduid werd op al de geheimzinnige gebeurtenissen, waarin
de laster en de argwaan aan Orleans een gruwelijke rol hadden toegekend.
Al de oude verdenkingen, die den hoogstrevenden en losbandigen prins van
zijn jonge jaren af hadden vervolgd, werden tot gloeihitte weer
opgerakeld: hoe hij in 1392 de opzettelijke aanlegger was geweest van
het rampzalige "bal des ardents", toen zijn broeder de jonge koning
ternauwernood was ontkomen aan den jammerlijken vuurdood van zijn
gezellen in hun vermomming als wildemannen, door een onvoorzichtig
bijgehouden toorts geraakt. Orleans' samensprekingen in het klooster der
Celestijnen met "den toovenaar" Philippe de Mézières leverden de stof
tot allerlei zinspelingen op moordplannen en giftmengerij. Zijn algemeen
bekende gehechtheid aan tooverkunsten geeft aanleiding tot de
levendigste gruwelverhalen: hoe Orleans op een Zondagmorgen met een
afvalligen monnik, een ridder, een knape en een knecht naar la Tour
Montjay aan de Marne reed; hoe de monnik daar twee duivelen deed
verschijnen, gekleed in bruin-groen en geheeten Heremas en Estramain,
die een degen, een dolk en een ring van een helsche wijding voorzagen,
waarop het gezelschap een gehangene van de galg van Montfaucon ging
halen enz. Tot uit den zinneloozen praat van den waanzinnigen koning
wist meester Jan sinisteren zin te puren.
Nadat aldus eerst de beoordeeling op het niveau van het algemeen-
zedelijke was verheven, door de zaak te stellen in het licht der
schriftuurlijke modellen en moreele sententiën, en vervolgens de stemming
van afgrijzen en huivering kunstig is gaande gemaakt, breekt in de minor,
die stuk voor stuk de geledingen van de major volgt, de stroom van
regelrechte beschuldigingen los. De hartstochtelijke partijhaat doet den
aanval op de nagedachtenis van den vermoorde met al de hevigheid, waartoe
de toomelooze geest in staat was.
Vier uren lang was Jean Petit aan 't woord, en toen hij uitgesproken
had, sprak zijn lastgever, de hertog van Bourgondië: "Je vous avoue".
Er werden van de justificatie vier kostbare boekjes gemaakt, gebonden in
geperst leer, verlucht met goud en miniaturen, voor den hertog en zijn
naaste verwanten. Een daarvan wordt nog te Weenen bewaard. Ook was het
vertoog te koop. [770]
De behoefte, om elk levensgeval uit te beelden tot een moreel voorbeeld,
elk oordeel af te zonderen tot een sententie, waardoor het iets
substantieels en onaantastbaars krijgt, kortom dat kristallisatieproces
der gedachte, vindt haar meest algemeene en natuurlijke uiting in het
spreekwoord. Het spreekwoord neemt in de middeleeuwsche gedachte een
zeer belangrijke plaats in. Het treedt als 't ware in concurrentie met
de heilige schrift. Tegenover de onbereikbare verhevenheid der
bijbelsche moraal handhaaft in het spreekwoord de nuchtere,
laag-bij-den-grondsche, baatzuchtige levenswijsheid haar gezag.
Tegenover de jammerklacht over de aardsche zondigheid en verdorvenheid
stelt de volkswijsheid in het spreekwoord haar nuchtere, goedmoedige,
ironische berusting in de slechtheid der wereld. Uit het spreekwoord
klinkt de diepe genoegzaamheid, die grenst aan de wijsheid van hen, die
de wereld tot den grond hebben gepeild, en haar aanzien met een
glimlach; de weldadige wijsheid van het spreekwoord ligt in zijn
resignatie. "Les grans poissons mangent les plus petis."--"Les mal
vestus assiet on dos au vent." Daar ligt de sociale rechtvaardigheid.
"Nul n'est chaste si ne besongne" (als het niet noodig is). "Il n'est si
ferré qui ne glice" (niemand zoo goed beslagen, dat hij niet uitglijdt).
"L'homme est bon tant qu'il craint sa peau". "Au besoing on s'aide du
diable". Daar ligt de moraal. "Moyen dueil vault mieux que trop joye".
"Chascun a chose qui le myne". "Le jeu vault tant comme on y met". "Trop
quiert (begeert) qui veult happer la lune".
Het is verbazend, welk een aantal spreekwoorden er in de late
Middeleeuwen gangbaar zijn geweest. [771] In hun alledaagsche geldigheid
sluiten zij zoo goed aan bij den gedachteninhoud der litteratuur, dat de
dichters van dien tijd er een druk gebruik van maken. Zeer in trek is
bij voorbeeld het gedicht, waarvan elke strofe eindigt met een
spreekwoord. Een ongenoemde wijdt in zulk een vorm een schimpdicht aan
den gehaten prévôt van Parijs, Hugues Aubriot, bij diens smadelijken
val. [772] Vervolgens komt Alain Chartier met zijn _Ballade de Fougères_
[773] Molinet met verschillende stukken uit zijn _Faictz et Dictz_,
[774] Coquillart's _Complaincte de Eco_, [775] Villon's ballade, geheel
uit spreekwoorden opgebouwd. [776] Ook _Le passé temps d'oysiveté_ van
Robert Gaguin [777] hoort ertoe; de 171 strofen eindigen op enkele na
met een passend spreekwoord. Of zijn deze spreekwoordachtige zedelijke
uitspraken (waarvan ik maar enkele weervind in de mij bekende collecties
van spreekwoorden) eigen gedachten van den dichter? In dat geval zou
het nog sterker bewijs zijn, welk een levende functie in het laat-
middeleeuwsche denken aan het spreekwoord, dat is aan het afgeronde,
geijkte, algemeen verstaanbare oordeel, toekwam, indien wij ze hier in
onmiddellijke aansluiting bij een gedicht uit den geest van een
individueelen dichter zien ontstaan.
Zelfs de preek versmaadt naast de heilige teksten het spreekwoord niet,
en het ernstig betoog in staats- of kerkvergaderingen maakt er een ruim
gebruik van. Gerson, Jean de Varennes, Jean Petit, Guillaume Fillastre,
Olivier Maillard brengen in hun preeken en oraties de meest alledaagsche
spreekwoorden tot sterking van hun betoog te pas: "Qui de tout se tait,
de tout a paix, Chef bien peigné porte mal bacinet (helm), D'aultrui
cuir large courroye, Qui commun sert, nul ne l'en paye, Qui est tigneux,
il ne doit pas oster son chaperon." [778]--Ja, er is zelfs een schakel
tusschen het spreekwoord en de _Imitatio_, die immers naar den vorm
berust op de spreukenverzamelingen of rapiaria, waarin men wijsheid van
allerlei aard en herkomst placht te vergaren.
Er zijn in de latere Middeleeuwen tal van schrijvers, wier kracht van
oordeel zich eigenlijk niet boven het spreekwoord verheft, dat zij dan
ook voortdurend toepassen. Een kroniekschrijver uit het begin der
veertiende eeuw, Geoffroi de Paris, doorspekt zijn berijmd
geschiedverhaal met spreekwoorden, die de moraal van het gebeurde geven,
[779] en daaraan doet hij wijzer dan Froissart en _Le Jouvencel_, wier
sententies van eigen maaksel dikwijls als halfgare spreekwoorden
uitvallen: "Enssi aviennent li fait d'armes: on piert une fois et
l'autre fois gaagn'on." "Or n'est-il riens dont on ne se tanne." "On
dit, et vray est, que il n'est chose plus certaine que la mort." [780]
Een soortgelijke kristallisatievorm der gedachte als het spreekwoord is
het devies, dat in de laatste Middeleeuwen met bijzondere voorliefde
gecultiveerd wordt. Het is geen wijsheid van algemeene strekking, zooals
het spreekwoord, maar een persoonlijke aansporing of levensles, die door
den drager tot een teeken is verheven, dat hij met gouden letters in
zijn leven zelf aanbrengt, een les, die door de gestyleerde herhaling,
waarmee zij op al de stukken van garderobe en uitrusting wederkeert,
hem en de anderen moet suggereeren en vast houden. De stemming van de
deviezen is veelal een van berusting, evenals bij het spreekwoord, van
verwachting, soms met een onuitgesproken element, dat ze geheimzinnig
moest maken: "Quand sera ce? Tost ou tard vienne, Va oultre, Autre fois
mieulx, Plus dueil que joye." Verreweg de meeste hebben betrekking op de
liefde: "Aultre naray, Vostre plaisir, Souvienne vous, Plus que toutes."
Dat zijn ridderlijke spreuken, op dekkleed en wapenrusting aangebracht.
Op de ringen stonden zij met intiemer klank: "Mon cuer avez, Je le
desire, Pour tousjours, Tout pour vous."
Met de emblemen, die het devies òf zichtbaar illustreeren òf ermee in
los verband van zin staan, maken de zinspreuken deel uit van de
heraldische gedachtensfeer. Het blazoen is voor den middeleeuwer meer
dan een genealogische liefhebberij. De wapenfiguur krijgt voor zijn
geest een waarde, welke nadert tot die van een totem. [781] De leeuwen,
de leliën, de kruisen worden symbolen, waarin een heel complex van trots
en streven, aanhankelijkheid en gemeenschapsgevoel in beeld is
uitgedrukt, gemarkeerd als een zelfstandig, ondeelbaar ding.
De behoefte, om elk geval te isoleeren als een zelfstandig bestaand
iets, het te zien als idee, uit zich in de Middeleeuwen in een sterke
neiging tot casuïstiek. Deze vloeit al weer voort uit het ver strekkende
idealisme. Aan elke vraag, die zich voordoet, moet een ideale oplossing
eigen zijn; deze is gegeven, zoodra men de juiste betrekking heeft
erkend tusschen het aanwezige geval en de eeuwige waarheden, en die
betrekking wordt afgeleid uit de toepassing van formeele regels op de
feiten. Niet alleen vragen van zedelijkheid en recht vinden zoo hun
oplossing, de casuïstische beschouwing beheerscht allerlei andere
levensgebieden bovendien. Overal waar stijl en vormen hoofdzaak zijn,
waar het spel-element van een cultuurvorm op den voorgrond treedt, viert
de casuïstiek hoogtij. Dat geldt in de eerste plaats van alles wat
ceremonieel en etikette betreft. Hier is de casuïstische beschouwing op
haar plaats; hier is zij als denkvorm adequaat aan de gestelde vragen,
immers hier zijn het enkel een reeks van gevallen, bepaald door
eerbiedwaardige precedenten en formeele regels. Hetzelfde geldt van het
wapenspel en de jacht. Gelijk vroeger reeds ter sprake kwam, [782]
schept ook de opvatting der liefde als een schoon gezelschapsspel van
stijlvolle vormen en regels de behoefte aan een uitgewerkte casuïstiek.
Tenslotte hecht zich allerlei casuïstiek aan de gebruiken van den
oorlog. De sterke invloed van de ridderidee op de opvatting van den
krijg gaf ook aan dezen een element van spel. De gevallen van buitrecht,
van aanvalsrecht, van trouw aan een parool, kwamen onder het aspect van
spelregels, zooals zij golden voor tournooi en jachtvermaak. De zucht,
om in het geweld recht en regel te brengen, sproot niet zoo zeer voort
uit volkenrechtelijk instinct als uit ridderlijk besef van eer en
levensstijl. Alleen een nauwgezette casuïstiek en het opstellen van
strenge formeele regels maakten het mogelijk, het oorlogsgebruik
eenigermate in harmonie te brengen met ridderlijke standseer.
Zoo vinden wij de beginselen van het volkenrecht gemengd met de
spelregels van de wapenoefening. Geoffroy de Charny legt in 1352 aan
koning Jan II van Frankrijk, in diens hoedanigheid van grootmeester
der juist door hem gestichte ridderorde van de Ster, een reeks van
casuïstische vragen ter beslissing voor: twintig betreffen de "jouste",
eenentwintig het tournooi en drieënnegentig den oorlog. [783] Een
kwarteeuw later draagt Honoré Bonet, prior van Salon in Provence en
doctor in het canonieke recht, aan den jongen Karel VI zijn _Arbre des
batailles_ op, een tractaat over oorlogsrecht, dat nog in de zestiende
eeuw, blijkens nieuwe uitgaven, van praktische waarde werd geacht. [784]
Men vindt hier bijeen en dooreen vragen van het hoogste gewicht voor het
volkenrecht en beuzelachtige kwesties, die niet veel meer dan spelregels
betreffen. Mag men de ongeloovigen zonder noodzaak beoorlogen? Bonet
antwoordt nadrukkelijk: neen, zelfs niet om hen te bekeeren. Mag een
vorst den ander den doortocht over zijn gebied weigeren? Moet het (veel
geschonden) privilege, dat de ploeger en zijn os veilig zijn voor het
oorlogsgeweld, ook uitgestrekt worden tot den ezel en den knecht? [785]
Moet een geestelijke zijn vader of zijn bisschop helpen? Wanneer men een
geleende wapenrusting in den slag verliest, is men dan teruggave
verschuldigd? Mag men slag leveren, op feestdagen? Is het beter, nuchter
slag te leveren, of na den maaltijd? [786] Voor dit alles heeft de prior
raad, uit bijbelplaatsen, canoniek recht en glosse.
Een der gewichtigste punten van het krijgsgebruik was in dezen tijd
alles wat het maken van gevangenen betrof. De losprijs voor een
aanzienlijk gevangene was voor edelman en soudenier een der
uitlokkendste beloften van den strijd. Hier was een onbeperkt veld voor
casuïstische regels gegeven. Ook hier loopen volkenrecht en ridderlijk
point d'honneur dooreen. Mogen de Franschen wegens den oorlog met
Engeland de arme kooplui, landbouwers en herders op het Engelsche gebied
gevangen nemen en hun hunne goederen ontnemen? In welke gevallen mag men
uit zijn gevangenschap ontsnappen? Wat is de waarde van een vrijgeleide?
[787]--In den biographischen roman _Le Jouvencel_ worden van die
gevallen uit de praktijk behandeld. Men brengt voor den aanvoerder een
twist van twee kapiteins over een gevangene. "Ik heb hem, zegt de een,
het eerst bij zijn arm en zijn rechterhand gegrepen en hem den
handschoen afgerukt". "Maar mij, zegt de ander, heeft hij het eerst de
rechterhand en zijn woord gegeven." Beide gaf aanspraak op het kostbare
bezit, maar de laatste aanspraak wordt als de hoogere erkend. Van wien
is een gevangene, die ontvlucht en weer gevangen is? Oplossing: in het
oorlogsgebied behoort hij aan den nieuwen vanger, maar daarbuiten aan
den oorspronkelijken vanger. Mag een gevangene, die zijn woord gegeven
heeft, wegloopen, als zijn vanger hem niettemin aan een ketting legt?
Of als men verzuimd heeft, hem zijn woord te vragen? [788]
Naast de casuïstische denkwijze nog een ander uitvloeisel van de
middeleeuwsche neiging, om de zelfstandige waarde van een ding of een
geval te overschatten. Men kent _Le Testament_ van François Villon, het
groote satirische gedicht, waarin hij al zijn hebben en houden vermaakt
aan vrienden en vijanden. Er zijn meer van die dichterlijke Testamenten,
zooals dat van Barbeau's muilezel door Henri Baude. [789] Het is een
geijkte vorm. Deze vorm echter is slechts begrijpelijk, als men zich
herinnert, dat inderdaad de middeleeuwsche menschen gewoon waren, per
testament tot over het geringste van hun bezittingen afzonderlijk en
uitvoerig te beschikken. Een arme vrouw vermaakt aan haar parochie haar
zondagskleed en haar kap; haar bed aan haar petekind, een pels aan haar
verpleegster, haar daagsche rok aan een arme, en vier pond tournoois,
die haar vermogen uitmaakten, met nog een kleed en een kap aan de
Minderbroeders. [790] Is ook daarin niet een zeer alledaagsche uiting te
zien van dezelfde denkrichting, die ieder geval van deugdbetrachting als
een eeuwig exempel, elke gewoonte als een goddelijke ordinantie aanzag?
Het is dat kleven van den geest aan de bijzonderheid en waarde van het
enkele ding, dat als een ziekte den verzamelaar en den gierigaard
beheerscht.
Al de opgesomde trekken laten zich vereenigen onder het begrip
formalisme. Het ingeschapen besef van de transcendentale wezenlijkheid
der dingen brengt mee, dat elke voorstelling in onwrikbare grenzen staat
omlijnd, geïsoleerd in een plastischen vorm, _en die vorm heerscht_.
Doodzonden en dagelijksche zonden zijn naar vaste regels te onderscheiden.
Het rechtsgevoel is muurvast, het behoeft geen oogenblik te twijfelen:
de daad richt den man, zei de oude rechtsspreuk. Bij de beoordeeling van
een daad is haar formeele inhoud nog altijd hoofdzaak. Eenmaal, in het
primitieve recht van den oudgermaanschen tijd, was dat formalisme zoo
sterk geweest, dat de rechtspraak geen rekening hield met opzet of
onopzettelijkheid: de daad was de daad, en bracht als zoodanig de straf
mede, terwijl een niet voltooide daad, een poging tot misdrijf,
straffeloos was. Eerst langzamerhand dringt in het middeleeuwsche recht
de uitzondering door, dat men niet door een onwillekeurige verspreking
in het eedsformulier zijn recht verliest. De sporen van dat formalisme
in rechtzaken zijn ook in de latere Middeleeuwen nog voor 't grijpen.
De buitengewone gevoeligheid voor de formeele eer is een verschijnsel
van die denkwijze. Te Middelburg was in 1445 heer Jan van Domburg wegens
een doodslag gevlucht in een kerk, om het asylrecht te genieten. Men
blokkeerde hem in zijn toevluchtsoord, gelijk de gewoonte was.
Herhaaldelijk zag men toen zijn zuster, een non, hem komen aansporen,
om zich liever al vechtende te laten dooden, dan de schande over zijn
geslacht te brengen van in beulshanden te vallen. En als dat tenslotte
toch is geschied, verwerft de juffer van Domburg zijn lichaam.
[791]--Bij een tournooi is het dekkleed van het paard van een edelman
versierd met 's mans wapen. Dat was zeer ongepast, vindt Olivier de la
Marche, want als het paard, "une beste irraisonnable", nu eens struikelde
en het wapen sleepte in het zand, dan was de geheele familie geblameerd.
[792]--Kort na een bezoek van den hertog van Bourgondië op Chastel en
Porcien doet aldaar een edelman in waanzin een poging tot zelfmoord.
Men is er onbeschrijfelijk ontdaan over, "et n'en savoit-on comment
porter la honte après si grant joye demenée." Ofschoon het bekend was,
dat het in waanzin was geschied, wordt de ongelukkige, genezen, uit het
kasteel verbannen "et ahonty à tousjours." [793]
Een treffend voorbeeld van de plastische wijze, waarop aan een behoefte
tot herstel van geschonden eer werd voldaan, levert het volgende geval.
Te Parijs was in 1478 een zekere Laurent Guernier bij vergissing
gehangen. Hij had namelijk nog juist remissie gekregen van zijn
misdrijf, maar deze was hem niet bijtijds aangezegd. Na een jaar was
dit gebleken, en werd het lichaam op verzoek van zijn broeder eervol
begraven. Voor de baar gingen vier stadsomroepers met hun ratels, het
wapen van den doode op hun borst; rondom de baar vier kaarsen en acht
fakkeldragers in rouwgewaad en met hetzelfde wapen. Zoo ging het door
Parijs van de Porte Saint Denis tot de Porte Saint Antoine, vanwaar het
vervoer naar 's mans geboorteplaats Provins begon. Een der omroepers nu
roept voortdurend: "Bonnes gens, dictes voz patenostres pour l'âme de
feu Laurent Guernier, en son vivant demourant à Provins, _qu'on a
nouvellement trouvé mort soubz ung chesne_." [794]
De sterke levenskracht van het bloedwraakprincipe, dat juist in zoo
bloeiende en hoogbeschaafde streken als Noord-Frankrijk en de Zuidelijke
Nederlanden zoo welig tierde, [795] is een andere kant van dezelfde
geestesgesteldheid. Ook die wraaklust heeft iets formeels. Men overlegt
somtijds zorgvuldig, iemand niet te dooden, en steekt hem daarom
welberaamd in dijen, armen en aangezicht; het slachtoffer moet vooral
niet zonder biecht sterven: du Clercq vertelt een geval van lieden, die
hun schoonzuster gaan vermoorden en opzettelijk een priester meebrengen.
[796]
Het formeele karakter van zoen en wraak brengt weer mee de bevrediging
van het ongelijk door symbolische straffen of boetedoeningen. In al de
groote politieke verzoeningen der vijftiende eeuw komt een groot gewicht
toe aan dat symbolisch element: het afbreken van de huizen, die aan het
misdrijf herinnerden, het stichten van gedenkkruisen, het toemetselen
van poorten, om van openbare boetceremoniën en het stichten van
zielmissen en kapellen niet te spreken. Zoo bij den eisch der Orleansen
tegen Jan zonder Vrees, zoo bij den vrede van Atrecht in 1435, bij den
zoen van het oproerige Brugge in 1437, en den zwaarderen zoen van het
opstandige Gent in 1453, waar de lange stoet, geheel in 't zwart, zonder
gordels, blootshoofds en barrevoets, de hoofdschuldigen in het hemd
vooraan, optrekt in den stortregen, om allen te zamen voor den hertog
pardon te roepen. [797]--Bij de verzoening met zijn broeder in 1469
vraagt Lodewijk XI allereerst den ring, waarmee de bisschop van Lisieux
den prins als hertog aan Normandië heeft gehuwd, en laat dien te Rouen
in 't bijzijn van notabelen op een aambeeld breken. [798]
Het algemeene formalisme ligt ook ten grondslag aan het geloof in de
werking van het gesproken woord, dat zich in de primitieve cultuur in
zijn volheid openbaart, en zich in de late Middeleeuwen nog handhaaft in
zegenspreuken, tooverspreuken, dingtalen. Een plechtig verzoek heeft nog
iets solemneels, iets van het dwingende van den sprookjeswensch. Wanneer
alle smeekbeden Philips den Goede niet kunnen vermurwen, om genade te
schenken aan een veroordeelde, gaat men het verzoek opdragen aan Isabella
van Bourbon, zijn geliefde schoondochter, in de hoop, dat hij het haar
niet zal kunnen weigeren,--want, zegt zij: ik heb u nog nooit iets
belangrijks gevraagd. [799] En het doel wordt bereikt.--In hetzelfde
licht is de verbazing van Gerson te beschouwen, dat ondanks alle prediking
de zeden nog niet verbeterden: ik weet niet, wat ik zeggen moet:
voortdurend worden er preeken gehouden, maar altijd tevergeefs. [800]
Onmiddellijk uit het algemeene formalisme vloeien voort die eigenschappen,
die aan den geest der latere Middeleeuwen zoo dikwijls een karakter van
holheid en oppervlakkigheid geven. Vooreerst het buitengewone simplisme in
de motiveering. Hiërarchisch geanalyseerd als het begrippenstelsel was,
gegeven de plastische zelfstandigheid van elke voorstelling en de behoefte
om elk verband te verklaren uit een algemeen geldige waarheid, werkt de
causale geestesfunctie als een telefooncentrale: er kunnen steeds allerlei
verbindingen tot stand worden gebracht, maar altijd slechts van twee
nummers tegelijk. Men ziet van elken toestand, elken samenhang slechts
enkele trekken, en deze hevig geëxaggereerd en bont gekleurd; het beeld
van een gebeurtenis heeft steeds de enkele zware lijnen van een primitieve
houtsnede. Eén motief is steeds voldoende ter verklaring, en bij voorkeur
het algemeenste, het onmiddellijkste of het ruwste. Voor de Bourgondiërs
kan het motief tot den moord op den hertog van Orleans slechts op één
grond berusten: de koning heeft den hertog van Bourgondië verzocht, den
echtbreuk der koningin met Orleans te wreken. [801] De oorzaak van den
grooten Gentschen opstand is voor het oordeel der tijdgenooten door een
vormkwestie over een briefformulier geheel voldoende aangegeven. [802]
De middeleeuwsche geest generaliseert gereedelijk uit één geval. Olivier
de la Marche concludeert uit één geval van Engelsche onpartijdigheid uit
vroeger tijd, dat de Engelschen in die dagen deugdzaam waren, en dat dit
de oorzaak was, dat zij Frankrijk hadden kunnen veroveren. [803] De
geweldige overdrijving, die onmiddellijk voortspruit uit het te bont en
te zelfstandig zien der gevallen, wordt nog in de hand gewerkt, doordat
altijd naast het geval terstond een parallel uit de heilige geschiedenis
gereed staat, die het geval optrekt in een sfeer van hooger potentie.
Wanneer bijvoorbeeld in 1404 een processie der Parijsche studenten is
verstoord, waarbij er twee zijn gewond en van één het kleed gescheurd,
dan is voor den verontwaardigden kanselier der Universiteit de klank
van een teeder woord: "les enfans, les jolis escoliers comme agneaux
innocens", genoeg, om het geval te vergelijken met den kindermoord van
Bethlehem. [804]
Waar voor ieder geval een verklaring zoo gemakkelijk wordt aanvaard, en,
eenmaal aanvaard, zoo vast geloofd, daar heerscht een buitengewone
gemakkelijkheid van het valsche oordeel. Indien men met Nietzsche moet
aannemen, dat "der Verzicht auf falsche Urteile das Leben unmöglich
machen würde", dan kan juist daaraan voor een deel het krachtige, felle
leven, dat ons in vroeger tijden treft, worden toegeschreven. In elken
tijd, die een buitengewone spanning van alle krachten vraagt, moet het
valsche oordeel in versterkte mate de zenuwen te hulp komen. De
middeleeuwers leefden eigenlijk doorloopend in zulk een geestelijke
crisis; zij konden geen oogenblik buiten de grofste valsche oordeelen,
die onder den invloed van partijgevoel een ongeëvenaarden graad van
boosaardigheid bereiken. De geheele houding van de Bourgondiërs
tegenover de groote veete met Orleans getuigt ervan. De verhouding van
de aantallen gesneuvelden wordt door den overwinnaar in het belachelijke
verschoven: Chastellain laat in den slag bij Gavere vijf edelen vallen
aan de zijde van den vorst tegen 20 of 30.000 der opstandige Gentenaars.
[805] Het is een der moderne trekken van Commines, dat hij aan die
overdrijvingen niet meedoet. [806]
Hoe is tenslotte die eigenaardige lichthoofdigheid op te vatten, die
zich in oppervlakkigheid, onnauwkeurigheid en lichtgeloovigheid bij de
latere middeleeuwers voortdurend openbaart? Het is dikwijls, alsof zij
niet de geringste behoefte hebben aan werkelijke gedachten, alsof een
voorbijglijden van ijle droombeelden voedsel voor hun geest genoeg was:
uiterlijke feiten oppervlakkig beschreven, dat is de signatuur van
schrijvers als Froissart en Monstrelet. Hoe hebben de eindelooze
onbeslissende gevechten en belegeringen, waaraan Froissart zijn gaven
heeft verspild, hun aandacht kunnen boeien? Naast de felle partijmannen
staan onder de kroniekschrijvers zij, wier politieke sympathieën in het
geheel niet zijn vast te stellen, zooals Froissart en Pierre de Fenin;
zoozeer put hun geest zich uit in het verhaal der uiterlijke
gebeurtenissen. Zij onderscheiden het belangrijke niet van het
onbelangrijke. Monstrelet is bij het onderhoud van den hertog van
Bourgondië met de gevangen Jeanne d'Arc tegenwoordig geweest, maar
herinnert zich niet, wat er gesproken werd. [807] De onnauwkeurigheid,
zelfs ten opzichte van gewichtige gebeurtenissen, waarin zij zelf
betrokken waren, kent geen grenzen. Thomas Basin, die zelf het
rehabilitatie-proces van Jeanne d'Arc leidde, laat haar in zijn kroniek
geboren zijn te Vaucouleurs, laat haar door Baudricourt zelf, dien hij
heer in plaats van kapitein der stad noemt, naar Tours brengen, vergist
zich drie maanden betreffende haar eerste samenkomst met den dauphin.
[808] Olivier de la Marche, het puik der hovelingen, vergist zich
voortdurend in de afstamming en verwantschap der hertogelijke familie,
en plaatst zelfs het huwelijk van Karel den Stoute met Margareta van
York, waarvan hij de feesten in 1468 had meegemaakt en beschreven, na
het beleg van Neuss in 1475. [809] Zelfs Commines ontkomt niet aan
rechtvaardiging voor te dragen voor de prinsen en hooge heeren te
Parijs.
Daarmede verscheen nu meester Jean Petit, godgeleerde, preeker en
dichter, den 8sten Maart 1408 in het hotel de Saint Pol te Parijs
voor het luisterrijke gehoor, waarin de dauphin, de koning van Napels,
de hertogen van Berry en Bretagne de eersten waren. Hij begon met
gepaste nederigheid: hij arme was theoloog noch jurist, "une très grande
paour me fiert au cuer, voire si grande, que mon engin et ma mémoire
s'en fuit, et ce peu de sens que je cuidoie avoir, m'a jà du tout
laissé." Dan ontplooit hij het kunstwerk van de zwartste politieke
boosaardigheid, dat zijn geest in strengen stijl gebouwd had op den
tekst: Radix omnium malorum cupiditas. Op schoolsche onderscheidingen en
neventeksten is het geheel kunstig gedisponeerd; verlucht met exempelen
uit de schrift en de historie; het krijgt een duivelsche levendigheid en
een romantische spanning door de kleurige uitvoerigheid, waarmee de
pleiter de snoodheden van den verslagene beschrijft. Het begint met de
opsomming van twaalf verplichtingen, waardoor de hertog van Bourgondië
gehouden was, den koning van Frankrijk te eeren, te beminnen en te
wreken. Dan beveelt hij zich aan in de hulp van God, de Maagd en Sint
Jan den Evangelist, om het eigenlijke betoog te beginnen: verdeeld in
een major, een minor en een conclusie. Nu stelt hij zijn tekst voorop:
Radix omnium malorum cupiditas. Daaruit worden twee toepassingen
afgeleid: de begeerte maakt afvalligen, zij maakt verraders. Deze
boosheden van apostasie en verraad worden verdeeld en onderverdeeld en
daarna gedemonstreerd aan drie voorbeelden. Als de archetypen van den
verrader rijzen Lucifer, Absalom en Athalia voor de verbeelding der
hoorders op. Dan volgt de opstelling van acht waarheden, die den
tyrannenmoord rechtvaardigen: wie tegen den koning conspireert, verdient
dood en verdoemenis; hoe hooger hij staat, hoeveel te meer; ieder mag
hem dooden. "Je prouve ceste verité par douze raisons en l'honneur des
douze apostres": drie uitspraken van doctores, drie van philosophi, drie
van juristen en drie uit de schrift. Zoo gaat het voort, tot de acht
waarheden compleet zijn: een citaat uit _De casibus virorum illustrium_
van "le philosophe moral Boccace" wordt aangehaald, om te bewijzen, dat
men den tyran mag aanvallen uit een hinderlaag. Uit de acht waarheden
volgen acht "correlaria" met een negende als toegift, waarin met
toespelingen geduid werd op al de geheimzinnige gebeurtenissen, waarin
de laster en de argwaan aan Orleans een gruwelijke rol hadden toegekend.
Al de oude verdenkingen, die den hoogstrevenden en losbandigen prins van
zijn jonge jaren af hadden vervolgd, werden tot gloeihitte weer
opgerakeld: hoe hij in 1392 de opzettelijke aanlegger was geweest van
het rampzalige "bal des ardents", toen zijn broeder de jonge koning
ternauwernood was ontkomen aan den jammerlijken vuurdood van zijn
gezellen in hun vermomming als wildemannen, door een onvoorzichtig
bijgehouden toorts geraakt. Orleans' samensprekingen in het klooster der
Celestijnen met "den toovenaar" Philippe de Mézières leverden de stof
tot allerlei zinspelingen op moordplannen en giftmengerij. Zijn algemeen
bekende gehechtheid aan tooverkunsten geeft aanleiding tot de
levendigste gruwelverhalen: hoe Orleans op een Zondagmorgen met een
afvalligen monnik, een ridder, een knape en een knecht naar la Tour
Montjay aan de Marne reed; hoe de monnik daar twee duivelen deed
verschijnen, gekleed in bruin-groen en geheeten Heremas en Estramain,
die een degen, een dolk en een ring van een helsche wijding voorzagen,
waarop het gezelschap een gehangene van de galg van Montfaucon ging
halen enz. Tot uit den zinneloozen praat van den waanzinnigen koning
wist meester Jan sinisteren zin te puren.
Nadat aldus eerst de beoordeeling op het niveau van het algemeen-
zedelijke was verheven, door de zaak te stellen in het licht der
schriftuurlijke modellen en moreele sententiën, en vervolgens de stemming
van afgrijzen en huivering kunstig is gaande gemaakt, breekt in de minor,
die stuk voor stuk de geledingen van de major volgt, de stroom van
regelrechte beschuldigingen los. De hartstochtelijke partijhaat doet den
aanval op de nagedachtenis van den vermoorde met al de hevigheid, waartoe
de toomelooze geest in staat was.
Vier uren lang was Jean Petit aan 't woord, en toen hij uitgesproken
had, sprak zijn lastgever, de hertog van Bourgondië: "Je vous avoue".
Er werden van de justificatie vier kostbare boekjes gemaakt, gebonden in
geperst leer, verlucht met goud en miniaturen, voor den hertog en zijn
naaste verwanten. Een daarvan wordt nog te Weenen bewaard. Ook was het
vertoog te koop. [770]
De behoefte, om elk levensgeval uit te beelden tot een moreel voorbeeld,
elk oordeel af te zonderen tot een sententie, waardoor het iets
substantieels en onaantastbaars krijgt, kortom dat kristallisatieproces
der gedachte, vindt haar meest algemeene en natuurlijke uiting in het
spreekwoord. Het spreekwoord neemt in de middeleeuwsche gedachte een
zeer belangrijke plaats in. Het treedt als 't ware in concurrentie met
de heilige schrift. Tegenover de onbereikbare verhevenheid der
bijbelsche moraal handhaaft in het spreekwoord de nuchtere,
laag-bij-den-grondsche, baatzuchtige levenswijsheid haar gezag.
Tegenover de jammerklacht over de aardsche zondigheid en verdorvenheid
stelt de volkswijsheid in het spreekwoord haar nuchtere, goedmoedige,
ironische berusting in de slechtheid der wereld. Uit het spreekwoord
klinkt de diepe genoegzaamheid, die grenst aan de wijsheid van hen, die
de wereld tot den grond hebben gepeild, en haar aanzien met een
glimlach; de weldadige wijsheid van het spreekwoord ligt in zijn
resignatie. "Les grans poissons mangent les plus petis."--"Les mal
vestus assiet on dos au vent." Daar ligt de sociale rechtvaardigheid.
"Nul n'est chaste si ne besongne" (als het niet noodig is). "Il n'est si
ferré qui ne glice" (niemand zoo goed beslagen, dat hij niet uitglijdt).
"L'homme est bon tant qu'il craint sa peau". "Au besoing on s'aide du
diable". Daar ligt de moraal. "Moyen dueil vault mieux que trop joye".
"Chascun a chose qui le myne". "Le jeu vault tant comme on y met". "Trop
quiert (begeert) qui veult happer la lune".
Het is verbazend, welk een aantal spreekwoorden er in de late
Middeleeuwen gangbaar zijn geweest. [771] In hun alledaagsche geldigheid
sluiten zij zoo goed aan bij den gedachteninhoud der litteratuur, dat de
dichters van dien tijd er een druk gebruik van maken. Zeer in trek is
bij voorbeeld het gedicht, waarvan elke strofe eindigt met een
spreekwoord. Een ongenoemde wijdt in zulk een vorm een schimpdicht aan
den gehaten prévôt van Parijs, Hugues Aubriot, bij diens smadelijken
val. [772] Vervolgens komt Alain Chartier met zijn _Ballade de Fougères_
[773] Molinet met verschillende stukken uit zijn _Faictz et Dictz_,
[774] Coquillart's _Complaincte de Eco_, [775] Villon's ballade, geheel
uit spreekwoorden opgebouwd. [776] Ook _Le passé temps d'oysiveté_ van
Robert Gaguin [777] hoort ertoe; de 171 strofen eindigen op enkele na
met een passend spreekwoord. Of zijn deze spreekwoordachtige zedelijke
uitspraken (waarvan ik maar enkele weervind in de mij bekende collecties
van spreekwoorden) eigen gedachten van den dichter? In dat geval zou
het nog sterker bewijs zijn, welk een levende functie in het laat-
middeleeuwsche denken aan het spreekwoord, dat is aan het afgeronde,
geijkte, algemeen verstaanbare oordeel, toekwam, indien wij ze hier in
onmiddellijke aansluiting bij een gedicht uit den geest van een
individueelen dichter zien ontstaan.
Zelfs de preek versmaadt naast de heilige teksten het spreekwoord niet,
en het ernstig betoog in staats- of kerkvergaderingen maakt er een ruim
gebruik van. Gerson, Jean de Varennes, Jean Petit, Guillaume Fillastre,
Olivier Maillard brengen in hun preeken en oraties de meest alledaagsche
spreekwoorden tot sterking van hun betoog te pas: "Qui de tout se tait,
de tout a paix, Chef bien peigné porte mal bacinet (helm), D'aultrui
cuir large courroye, Qui commun sert, nul ne l'en paye, Qui est tigneux,
il ne doit pas oster son chaperon." [778]--Ja, er is zelfs een schakel
tusschen het spreekwoord en de _Imitatio_, die immers naar den vorm
berust op de spreukenverzamelingen of rapiaria, waarin men wijsheid van
allerlei aard en herkomst placht te vergaren.
Er zijn in de latere Middeleeuwen tal van schrijvers, wier kracht van
oordeel zich eigenlijk niet boven het spreekwoord verheft, dat zij dan
ook voortdurend toepassen. Een kroniekschrijver uit het begin der
veertiende eeuw, Geoffroi de Paris, doorspekt zijn berijmd
geschiedverhaal met spreekwoorden, die de moraal van het gebeurde geven,
[779] en daaraan doet hij wijzer dan Froissart en _Le Jouvencel_, wier
sententies van eigen maaksel dikwijls als halfgare spreekwoorden
uitvallen: "Enssi aviennent li fait d'armes: on piert une fois et
l'autre fois gaagn'on." "Or n'est-il riens dont on ne se tanne." "On
dit, et vray est, que il n'est chose plus certaine que la mort." [780]
Een soortgelijke kristallisatievorm der gedachte als het spreekwoord is
het devies, dat in de laatste Middeleeuwen met bijzondere voorliefde
gecultiveerd wordt. Het is geen wijsheid van algemeene strekking, zooals
het spreekwoord, maar een persoonlijke aansporing of levensles, die door
den drager tot een teeken is verheven, dat hij met gouden letters in
zijn leven zelf aanbrengt, een les, die door de gestyleerde herhaling,
waarmee zij op al de stukken van garderobe en uitrusting wederkeert,
hem en de anderen moet suggereeren en vast houden. De stemming van de
deviezen is veelal een van berusting, evenals bij het spreekwoord, van
verwachting, soms met een onuitgesproken element, dat ze geheimzinnig
moest maken: "Quand sera ce? Tost ou tard vienne, Va oultre, Autre fois
mieulx, Plus dueil que joye." Verreweg de meeste hebben betrekking op de
liefde: "Aultre naray, Vostre plaisir, Souvienne vous, Plus que toutes."
Dat zijn ridderlijke spreuken, op dekkleed en wapenrusting aangebracht.
Op de ringen stonden zij met intiemer klank: "Mon cuer avez, Je le
desire, Pour tousjours, Tout pour vous."
Met de emblemen, die het devies òf zichtbaar illustreeren òf ermee in
los verband van zin staan, maken de zinspreuken deel uit van de
heraldische gedachtensfeer. Het blazoen is voor den middeleeuwer meer
dan een genealogische liefhebberij. De wapenfiguur krijgt voor zijn
geest een waarde, welke nadert tot die van een totem. [781] De leeuwen,
de leliën, de kruisen worden symbolen, waarin een heel complex van trots
en streven, aanhankelijkheid en gemeenschapsgevoel in beeld is
uitgedrukt, gemarkeerd als een zelfstandig, ondeelbaar ding.
De behoefte, om elk geval te isoleeren als een zelfstandig bestaand
iets, het te zien als idee, uit zich in de Middeleeuwen in een sterke
neiging tot casuïstiek. Deze vloeit al weer voort uit het ver strekkende
idealisme. Aan elke vraag, die zich voordoet, moet een ideale oplossing
eigen zijn; deze is gegeven, zoodra men de juiste betrekking heeft
erkend tusschen het aanwezige geval en de eeuwige waarheden, en die
betrekking wordt afgeleid uit de toepassing van formeele regels op de
feiten. Niet alleen vragen van zedelijkheid en recht vinden zoo hun
oplossing, de casuïstische beschouwing beheerscht allerlei andere
levensgebieden bovendien. Overal waar stijl en vormen hoofdzaak zijn,
waar het spel-element van een cultuurvorm op den voorgrond treedt, viert
de casuïstiek hoogtij. Dat geldt in de eerste plaats van alles wat
ceremonieel en etikette betreft. Hier is de casuïstische beschouwing op
haar plaats; hier is zij als denkvorm adequaat aan de gestelde vragen,
immers hier zijn het enkel een reeks van gevallen, bepaald door
eerbiedwaardige precedenten en formeele regels. Hetzelfde geldt van het
wapenspel en de jacht. Gelijk vroeger reeds ter sprake kwam, [782]
schept ook de opvatting der liefde als een schoon gezelschapsspel van
stijlvolle vormen en regels de behoefte aan een uitgewerkte casuïstiek.
Tenslotte hecht zich allerlei casuïstiek aan de gebruiken van den
oorlog. De sterke invloed van de ridderidee op de opvatting van den
krijg gaf ook aan dezen een element van spel. De gevallen van buitrecht,
van aanvalsrecht, van trouw aan een parool, kwamen onder het aspect van
spelregels, zooals zij golden voor tournooi en jachtvermaak. De zucht,
om in het geweld recht en regel te brengen, sproot niet zoo zeer voort
uit volkenrechtelijk instinct als uit ridderlijk besef van eer en
levensstijl. Alleen een nauwgezette casuïstiek en het opstellen van
strenge formeele regels maakten het mogelijk, het oorlogsgebruik
eenigermate in harmonie te brengen met ridderlijke standseer.
Zoo vinden wij de beginselen van het volkenrecht gemengd met de
spelregels van de wapenoefening. Geoffroy de Charny legt in 1352 aan
koning Jan II van Frankrijk, in diens hoedanigheid van grootmeester
der juist door hem gestichte ridderorde van de Ster, een reeks van
casuïstische vragen ter beslissing voor: twintig betreffen de "jouste",
eenentwintig het tournooi en drieënnegentig den oorlog. [783] Een
kwarteeuw later draagt Honoré Bonet, prior van Salon in Provence en
doctor in het canonieke recht, aan den jongen Karel VI zijn _Arbre des
batailles_ op, een tractaat over oorlogsrecht, dat nog in de zestiende
eeuw, blijkens nieuwe uitgaven, van praktische waarde werd geacht. [784]
Men vindt hier bijeen en dooreen vragen van het hoogste gewicht voor het
volkenrecht en beuzelachtige kwesties, die niet veel meer dan spelregels
betreffen. Mag men de ongeloovigen zonder noodzaak beoorlogen? Bonet
antwoordt nadrukkelijk: neen, zelfs niet om hen te bekeeren. Mag een
vorst den ander den doortocht over zijn gebied weigeren? Moet het (veel
geschonden) privilege, dat de ploeger en zijn os veilig zijn voor het
oorlogsgeweld, ook uitgestrekt worden tot den ezel en den knecht? [785]
Moet een geestelijke zijn vader of zijn bisschop helpen? Wanneer men een
geleende wapenrusting in den slag verliest, is men dan teruggave
verschuldigd? Mag men slag leveren, op feestdagen? Is het beter, nuchter
slag te leveren, of na den maaltijd? [786] Voor dit alles heeft de prior
raad, uit bijbelplaatsen, canoniek recht en glosse.
Een der gewichtigste punten van het krijgsgebruik was in dezen tijd
alles wat het maken van gevangenen betrof. De losprijs voor een
aanzienlijk gevangene was voor edelman en soudenier een der
uitlokkendste beloften van den strijd. Hier was een onbeperkt veld voor
casuïstische regels gegeven. Ook hier loopen volkenrecht en ridderlijk
point d'honneur dooreen. Mogen de Franschen wegens den oorlog met
Engeland de arme kooplui, landbouwers en herders op het Engelsche gebied
gevangen nemen en hun hunne goederen ontnemen? In welke gevallen mag men
uit zijn gevangenschap ontsnappen? Wat is de waarde van een vrijgeleide?
[787]--In den biographischen roman _Le Jouvencel_ worden van die
gevallen uit de praktijk behandeld. Men brengt voor den aanvoerder een
twist van twee kapiteins over een gevangene. "Ik heb hem, zegt de een,
het eerst bij zijn arm en zijn rechterhand gegrepen en hem den
handschoen afgerukt". "Maar mij, zegt de ander, heeft hij het eerst de
rechterhand en zijn woord gegeven." Beide gaf aanspraak op het kostbare
bezit, maar de laatste aanspraak wordt als de hoogere erkend. Van wien
is een gevangene, die ontvlucht en weer gevangen is? Oplossing: in het
oorlogsgebied behoort hij aan den nieuwen vanger, maar daarbuiten aan
den oorspronkelijken vanger. Mag een gevangene, die zijn woord gegeven
heeft, wegloopen, als zijn vanger hem niettemin aan een ketting legt?
Of als men verzuimd heeft, hem zijn woord te vragen? [788]
Naast de casuïstische denkwijze nog een ander uitvloeisel van de
middeleeuwsche neiging, om de zelfstandige waarde van een ding of een
geval te overschatten. Men kent _Le Testament_ van François Villon, het
groote satirische gedicht, waarin hij al zijn hebben en houden vermaakt
aan vrienden en vijanden. Er zijn meer van die dichterlijke Testamenten,
zooals dat van Barbeau's muilezel door Henri Baude. [789] Het is een
geijkte vorm. Deze vorm echter is slechts begrijpelijk, als men zich
herinnert, dat inderdaad de middeleeuwsche menschen gewoon waren, per
testament tot over het geringste van hun bezittingen afzonderlijk en
uitvoerig te beschikken. Een arme vrouw vermaakt aan haar parochie haar
zondagskleed en haar kap; haar bed aan haar petekind, een pels aan haar
verpleegster, haar daagsche rok aan een arme, en vier pond tournoois,
die haar vermogen uitmaakten, met nog een kleed en een kap aan de
Minderbroeders. [790] Is ook daarin niet een zeer alledaagsche uiting te
zien van dezelfde denkrichting, die ieder geval van deugdbetrachting als
een eeuwig exempel, elke gewoonte als een goddelijke ordinantie aanzag?
Het is dat kleven van den geest aan de bijzonderheid en waarde van het
enkele ding, dat als een ziekte den verzamelaar en den gierigaard
beheerscht.
Al de opgesomde trekken laten zich vereenigen onder het begrip
formalisme. Het ingeschapen besef van de transcendentale wezenlijkheid
der dingen brengt mee, dat elke voorstelling in onwrikbare grenzen staat
omlijnd, geïsoleerd in een plastischen vorm, _en die vorm heerscht_.
Doodzonden en dagelijksche zonden zijn naar vaste regels te onderscheiden.
Het rechtsgevoel is muurvast, het behoeft geen oogenblik te twijfelen:
de daad richt den man, zei de oude rechtsspreuk. Bij de beoordeeling van
een daad is haar formeele inhoud nog altijd hoofdzaak. Eenmaal, in het
primitieve recht van den oudgermaanschen tijd, was dat formalisme zoo
sterk geweest, dat de rechtspraak geen rekening hield met opzet of
onopzettelijkheid: de daad was de daad, en bracht als zoodanig de straf
mede, terwijl een niet voltooide daad, een poging tot misdrijf,
straffeloos was. Eerst langzamerhand dringt in het middeleeuwsche recht
de uitzondering door, dat men niet door een onwillekeurige verspreking
in het eedsformulier zijn recht verliest. De sporen van dat formalisme
in rechtzaken zijn ook in de latere Middeleeuwen nog voor 't grijpen.
De buitengewone gevoeligheid voor de formeele eer is een verschijnsel
van die denkwijze. Te Middelburg was in 1445 heer Jan van Domburg wegens
een doodslag gevlucht in een kerk, om het asylrecht te genieten. Men
blokkeerde hem in zijn toevluchtsoord, gelijk de gewoonte was.
Herhaaldelijk zag men toen zijn zuster, een non, hem komen aansporen,
om zich liever al vechtende te laten dooden, dan de schande over zijn
geslacht te brengen van in beulshanden te vallen. En als dat tenslotte
toch is geschied, verwerft de juffer van Domburg zijn lichaam.
[791]--Bij een tournooi is het dekkleed van het paard van een edelman
versierd met 's mans wapen. Dat was zeer ongepast, vindt Olivier de la
Marche, want als het paard, "une beste irraisonnable", nu eens struikelde
en het wapen sleepte in het zand, dan was de geheele familie geblameerd.
[792]--Kort na een bezoek van den hertog van Bourgondië op Chastel en
Porcien doet aldaar een edelman in waanzin een poging tot zelfmoord.
Men is er onbeschrijfelijk ontdaan over, "et n'en savoit-on comment
porter la honte après si grant joye demenée." Ofschoon het bekend was,
dat het in waanzin was geschied, wordt de ongelukkige, genezen, uit het
kasteel verbannen "et ahonty à tousjours." [793]
Een treffend voorbeeld van de plastische wijze, waarop aan een behoefte
tot herstel van geschonden eer werd voldaan, levert het volgende geval.
Te Parijs was in 1478 een zekere Laurent Guernier bij vergissing
gehangen. Hij had namelijk nog juist remissie gekregen van zijn
misdrijf, maar deze was hem niet bijtijds aangezegd. Na een jaar was
dit gebleken, en werd het lichaam op verzoek van zijn broeder eervol
begraven. Voor de baar gingen vier stadsomroepers met hun ratels, het
wapen van den doode op hun borst; rondom de baar vier kaarsen en acht
fakkeldragers in rouwgewaad en met hetzelfde wapen. Zoo ging het door
Parijs van de Porte Saint Denis tot de Porte Saint Antoine, vanwaar het
vervoer naar 's mans geboorteplaats Provins begon. Een der omroepers nu
roept voortdurend: "Bonnes gens, dictes voz patenostres pour l'âme de
feu Laurent Guernier, en son vivant demourant à Provins, _qu'on a
nouvellement trouvé mort soubz ung chesne_." [794]
De sterke levenskracht van het bloedwraakprincipe, dat juist in zoo
bloeiende en hoogbeschaafde streken als Noord-Frankrijk en de Zuidelijke
Nederlanden zoo welig tierde, [795] is een andere kant van dezelfde
geestesgesteldheid. Ook die wraaklust heeft iets formeels. Men overlegt
somtijds zorgvuldig, iemand niet te dooden, en steekt hem daarom
welberaamd in dijen, armen en aangezicht; het slachtoffer moet vooral
niet zonder biecht sterven: du Clercq vertelt een geval van lieden, die
hun schoonzuster gaan vermoorden en opzettelijk een priester meebrengen.
[796]
Het formeele karakter van zoen en wraak brengt weer mee de bevrediging
van het ongelijk door symbolische straffen of boetedoeningen. In al de
groote politieke verzoeningen der vijftiende eeuw komt een groot gewicht
toe aan dat symbolisch element: het afbreken van de huizen, die aan het
misdrijf herinnerden, het stichten van gedenkkruisen, het toemetselen
van poorten, om van openbare boetceremoniën en het stichten van
zielmissen en kapellen niet te spreken. Zoo bij den eisch der Orleansen
tegen Jan zonder Vrees, zoo bij den vrede van Atrecht in 1435, bij den
zoen van het oproerige Brugge in 1437, en den zwaarderen zoen van het
opstandige Gent in 1453, waar de lange stoet, geheel in 't zwart, zonder
gordels, blootshoofds en barrevoets, de hoofdschuldigen in het hemd
vooraan, optrekt in den stortregen, om allen te zamen voor den hertog
pardon te roepen. [797]--Bij de verzoening met zijn broeder in 1469
vraagt Lodewijk XI allereerst den ring, waarmee de bisschop van Lisieux
den prins als hertog aan Normandië heeft gehuwd, en laat dien te Rouen
in 't bijzijn van notabelen op een aambeeld breken. [798]
Het algemeene formalisme ligt ook ten grondslag aan het geloof in de
werking van het gesproken woord, dat zich in de primitieve cultuur in
zijn volheid openbaart, en zich in de late Middeleeuwen nog handhaaft in
zegenspreuken, tooverspreuken, dingtalen. Een plechtig verzoek heeft nog
iets solemneels, iets van het dwingende van den sprookjeswensch. Wanneer
alle smeekbeden Philips den Goede niet kunnen vermurwen, om genade te
schenken aan een veroordeelde, gaat men het verzoek opdragen aan Isabella
van Bourbon, zijn geliefde schoondochter, in de hoop, dat hij het haar
niet zal kunnen weigeren,--want, zegt zij: ik heb u nog nooit iets
belangrijks gevraagd. [799] En het doel wordt bereikt.--In hetzelfde
licht is de verbazing van Gerson te beschouwen, dat ondanks alle prediking
de zeden nog niet verbeterden: ik weet niet, wat ik zeggen moet:
voortdurend worden er preeken gehouden, maar altijd tevergeefs. [800]
Onmiddellijk uit het algemeene formalisme vloeien voort die eigenschappen,
die aan den geest der latere Middeleeuwen zoo dikwijls een karakter van
holheid en oppervlakkigheid geven. Vooreerst het buitengewone simplisme in
de motiveering. Hiërarchisch geanalyseerd als het begrippenstelsel was,
gegeven de plastische zelfstandigheid van elke voorstelling en de behoefte
om elk verband te verklaren uit een algemeen geldige waarheid, werkt de
causale geestesfunctie als een telefooncentrale: er kunnen steeds allerlei
verbindingen tot stand worden gebracht, maar altijd slechts van twee
nummers tegelijk. Men ziet van elken toestand, elken samenhang slechts
enkele trekken, en deze hevig geëxaggereerd en bont gekleurd; het beeld
van een gebeurtenis heeft steeds de enkele zware lijnen van een primitieve
houtsnede. Eén motief is steeds voldoende ter verklaring, en bij voorkeur
het algemeenste, het onmiddellijkste of het ruwste. Voor de Bourgondiërs
kan het motief tot den moord op den hertog van Orleans slechts op één
grond berusten: de koning heeft den hertog van Bourgondië verzocht, den
echtbreuk der koningin met Orleans te wreken. [801] De oorzaak van den
grooten Gentschen opstand is voor het oordeel der tijdgenooten door een
vormkwestie over een briefformulier geheel voldoende aangegeven. [802]
De middeleeuwsche geest generaliseert gereedelijk uit één geval. Olivier
de la Marche concludeert uit één geval van Engelsche onpartijdigheid uit
vroeger tijd, dat de Engelschen in die dagen deugdzaam waren, en dat dit
de oorzaak was, dat zij Frankrijk hadden kunnen veroveren. [803] De
geweldige overdrijving, die onmiddellijk voortspruit uit het te bont en
te zelfstandig zien der gevallen, wordt nog in de hand gewerkt, doordat
altijd naast het geval terstond een parallel uit de heilige geschiedenis
gereed staat, die het geval optrekt in een sfeer van hooger potentie.
Wanneer bijvoorbeeld in 1404 een processie der Parijsche studenten is
verstoord, waarbij er twee zijn gewond en van één het kleed gescheurd,
dan is voor den verontwaardigden kanselier der Universiteit de klank
van een teeder woord: "les enfans, les jolis escoliers comme agneaux
innocens", genoeg, om het geval te vergelijken met den kindermoord van
Bethlehem. [804]
Waar voor ieder geval een verklaring zoo gemakkelijk wordt aanvaard, en,
eenmaal aanvaard, zoo vast geloofd, daar heerscht een buitengewone
gemakkelijkheid van het valsche oordeel. Indien men met Nietzsche moet
aannemen, dat "der Verzicht auf falsche Urteile das Leben unmöglich
machen würde", dan kan juist daaraan voor een deel het krachtige, felle
leven, dat ons in vroeger tijden treft, worden toegeschreven. In elken
tijd, die een buitengewone spanning van alle krachten vraagt, moet het
valsche oordeel in versterkte mate de zenuwen te hulp komen. De
middeleeuwers leefden eigenlijk doorloopend in zulk een geestelijke
crisis; zij konden geen oogenblik buiten de grofste valsche oordeelen,
die onder den invloed van partijgevoel een ongeëvenaarden graad van
boosaardigheid bereiken. De geheele houding van de Bourgondiërs
tegenover de groote veete met Orleans getuigt ervan. De verhouding van
de aantallen gesneuvelden wordt door den overwinnaar in het belachelijke
verschoven: Chastellain laat in den slag bij Gavere vijf edelen vallen
aan de zijde van den vorst tegen 20 of 30.000 der opstandige Gentenaars.
[805] Het is een der moderne trekken van Commines, dat hij aan die
overdrijvingen niet meedoet. [806]
Hoe is tenslotte die eigenaardige lichthoofdigheid op te vatten, die
zich in oppervlakkigheid, onnauwkeurigheid en lichtgeloovigheid bij de
latere middeleeuwers voortdurend openbaart? Het is dikwijls, alsof zij
niet de geringste behoefte hebben aan werkelijke gedachten, alsof een
voorbijglijden van ijle droombeelden voedsel voor hun geest genoeg was:
uiterlijke feiten oppervlakkig beschreven, dat is de signatuur van
schrijvers als Froissart en Monstrelet. Hoe hebben de eindelooze
onbeslissende gevechten en belegeringen, waaraan Froissart zijn gaven
heeft verspild, hun aandacht kunnen boeien? Naast de felle partijmannen
staan onder de kroniekschrijvers zij, wier politieke sympathieën in het
geheel niet zijn vast te stellen, zooals Froissart en Pierre de Fenin;
zoozeer put hun geest zich uit in het verhaal der uiterlijke
gebeurtenissen. Zij onderscheiden het belangrijke niet van het
onbelangrijke. Monstrelet is bij het onderhoud van den hertog van
Bourgondië met de gevangen Jeanne d'Arc tegenwoordig geweest, maar
herinnert zich niet, wat er gesproken werd. [807] De onnauwkeurigheid,
zelfs ten opzichte van gewichtige gebeurtenissen, waarin zij zelf
betrokken waren, kent geen grenzen. Thomas Basin, die zelf het
rehabilitatie-proces van Jeanne d'Arc leidde, laat haar in zijn kroniek
geboren zijn te Vaucouleurs, laat haar door Baudricourt zelf, dien hij
heer in plaats van kapitein der stad noemt, naar Tours brengen, vergist
zich drie maanden betreffende haar eerste samenkomst met den dauphin.
[808] Olivier de la Marche, het puik der hovelingen, vergist zich
voortdurend in de afstamming en verwantschap der hertogelijke familie,
en plaatst zelfs het huwelijk van Karel den Stoute met Margareta van
York, waarvan hij de feesten in 1468 had meegemaakt en beschreven, na
het beleg van Neuss in 1475. [809] Zelfs Commines ontkomt niet aan
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Herfsttij der Middeleeuwen - 25
- Parts
- Herfsttij der Middeleeuwen - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4412Total number of unique words is 181536.0 of words are in the 2000 most common words51.4 of words are in the 5000 most common words59.3 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4395Total number of unique words is 178034.2 of words are in the 2000 most common words49.5 of words are in the 5000 most common words57.1 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4199Total number of unique words is 162832.3 of words are in the 2000 most common words46.4 of words are in the 5000 most common words54.4 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4530Total number of unique words is 166335.8 of words are in the 2000 most common words50.8 of words are in the 5000 most common words60.3 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4344Total number of unique words is 168433.5 of words are in the 2000 most common words47.3 of words are in the 5000 most common words54.7 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4245Total number of unique words is 169229.5 of words are in the 2000 most common words42.1 of words are in the 5000 most common words50.2 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4331Total number of unique words is 173929.8 of words are in the 2000 most common words43.6 of words are in the 5000 most common words51.1 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4397Total number of unique words is 167531.3 of words are in the 2000 most common words46.0 of words are in the 5000 most common words54.4 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4470Total number of unique words is 171334.4 of words are in the 2000 most common words50.9 of words are in the 5000 most common words58.6 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4385Total number of unique words is 183429.2 of words are in the 2000 most common words42.8 of words are in the 5000 most common words50.1 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3879Total number of unique words is 136326.9 of words are in the 2000 most common words39.2 of words are in the 5000 most common words45.6 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4375Total number of unique words is 171930.9 of words are in the 2000 most common words45.3 of words are in the 5000 most common words53.2 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4381Total number of unique words is 176730.7 of words are in the 2000 most common words45.0 of words are in the 5000 most common words52.3 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4249Total number of unique words is 172228.4 of words are in the 2000 most common words41.2 of words are in the 5000 most common words47.0 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4284Total number of unique words is 174930.7 of words are in the 2000 most common words44.9 of words are in the 5000 most common words52.2 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4367Total number of unique words is 173333.7 of words are in the 2000 most common words47.6 of words are in the 5000 most common words56.1 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3978Total number of unique words is 170823.6 of words are in the 2000 most common words34.4 of words are in the 5000 most common words40.0 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4422Total number of unique words is 171834.5 of words are in the 2000 most common words49.1 of words are in the 5000 most common words57.3 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4241Total number of unique words is 177432.6 of words are in the 2000 most common words46.2 of words are in the 5000 most common words53.6 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4290Total number of unique words is 172831.5 of words are in the 2000 most common words44.4 of words are in the 5000 most common words51.5 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4241Total number of unique words is 165928.7 of words are in the 2000 most common words41.2 of words are in the 5000 most common words49.4 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4158Total number of unique words is 177829.7 of words are in the 2000 most common words43.4 of words are in the 5000 most common words51.1 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4290Total number of unique words is 173230.4 of words are in the 2000 most common words43.4 of words are in the 5000 most common words50.3 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4324Total number of unique words is 175430.3 of words are in the 2000 most common words45.4 of words are in the 5000 most common words53.4 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4103Total number of unique words is 174729.2 of words are in the 2000 most common words41.7 of words are in the 5000 most common words49.4 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 26Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4375Total number of unique words is 161833.0 of words are in the 2000 most common words48.8 of words are in the 5000 most common words57.0 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 27Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4416Total number of unique words is 170932.8 of words are in the 2000 most common words46.9 of words are in the 5000 most common words54.6 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 28Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4202Total number of unique words is 163530.4 of words are in the 2000 most common words44.4 of words are in the 5000 most common words53.0 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 29Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4403Total number of unique words is 186926.0 of words are in the 2000 most common words38.3 of words are in the 5000 most common words44.9 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 30Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4322Total number of unique words is 176227.5 of words are in the 2000 most common words39.0 of words are in the 5000 most common words46.2 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 31Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4295Total number of unique words is 186626.2 of words are in the 2000 most common words38.2 of words are in the 5000 most common words44.8 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 32Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3982Total number of unique words is 166026.0 of words are in the 2000 most common words38.7 of words are in the 5000 most common words44.9 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 33Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3690Total number of unique words is 172920.5 of words are in the 2000 most common words30.8 of words are in the 5000 most common words36.0 of words are in the 8000 most common words
- Herfsttij der Middeleeuwen - 34Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 716Total number of unique words is 44815.3 of words are in the 2000 most common words23.6 of words are in the 5000 most common words29.3 of words are in the 8000 most common words