Gerucht en geweld - 5

Total number of words is 2236
Total number of unique words is 858
46.5 of words are in the 2000 most common words
60.6 of words are in the 5000 most common words
64.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Ineens stonden op de grote galerij twee mannen tegenover elkaar. Zij hadden hun hoofden met een rotankapje bedekt, waarop wit en zwarte veren waren vastgehecht en droegen een pantser van pantervel, eveneens met veren versierd. Beiden hadden zich omgord met het machtige Dajak-zwaard. Ze droegen het in een schede van boombast gemaakt maar zo bewerkt dat het op leer leek en even donker en glanzend was. Het gevest was met kralen kwasten versierd en op een bepaalde manier met rotan omwonden. De dans was een oorlogsdans, tegelijkertijd wild en verfijnd. De troms en gongs sloegen een rhytme dat door de dansers werd versterkt met het stampen der voeten en wilde kreten. De bewegingen bootsten het vliegen na, het neerstorten van een vogel op zijn prooi.
Daarna dansten de vrouwen een langzame dans in kleine passen, waarbij de voorvoet klepperend het rhytme op de rotanmat meelsoeg. De vrouwendans was eentoniger, technisch heel knap, voor al de zeer verfijnde voetbewegingen.
Een oude, maar nog ongebogen man begon reciterend te zingen, de anderen vielen in koor bij.
[p. 102]
‘Dit is een hikajat,’ legde de Demang ons uit en hij vertaalde:
‘Aan de oever van de rivier woonde een grote koning.
Zijn huis was zeer rijk, elke paal was met koppen van honden, tijgers en krokodillen versierd.
Wie het huis zag wenste vleugels te bezitten om er over heen te vliegen.
Wie de rivier afvoer, hield op met pagaaien om naar het huis te kijken.
Zo groot en prachtig was die woning.’
Iedereen scheen deze hikajat te kennen, een machtig koor van stemmen viel in.
‘Deze zangen wekken magische krachten op, daarom worden ze nu nog onder het ladangen gereciteerd. In de tijd toen men nog aangevallen werd door de snellende vijanden, zongen de vrouwen, terwijl de mannen vochten. In de regentijd, als de verbindingen tussen de verschillende huizen verbroken zijn, als men niet op het veld kon werken en de lange weg naar school voor de kinderen onbegaanbaar geworden is, leren de ouden hen zingen en dansen,’ vertelde de Demang ons.
Daarna danste een kleine jongen, een kind van een jaar of zes, een vogeldans met uiterst subtiele en fragiele bewegingen. We konden zien hoe goed
[p. 103]
de lessen, op de lange regendagen gegeven, werden geleerd.
Het meest indrukwekkende van die avond was de gemeenschappelijke dans, uitgevoerd door twintig mannen, een dans die men vroeger danste als men van een geslaagde sneltocht met de koppen huiswaarts keerde. Slechts twee mannen waren in veren hoofdtooi en droegen een borstharnas over hun pyamajasje heen, wat een belachelijk gezicht opleverde, de anderen waren in hun dagelijkse kleren. In vroegere tijden toen iedereen de krijgsdos en de tjawat droeg, moest het een angstwekkend geheel geweest zijn. Nu nog in deze potsierlijke moderne kleren, aangevuld met wat oude tooi, leverde deze dans een huiveringwekkend effect op.
Ik stond in het donker aan de buitenkant van de galerij en leunde tegen de balustrade van ruwgekapt hout. Ik voelde aan de natte wind in mijn hals dat het regende. Het regende zelfs hard, maar dat geluid was niet te horen, zo wild dreunden de gongs en trommen hun rhytme. Om de vijf, zes stappen werd door de dansers een langgerekt gehuil aangeheven, dat verscheidene seconden aan hield, een schreeuwen waarin triomf en angst zich samen voegden tot een verschrikkelijk geluid, sterker en angstwekkender dan menselijke stem-
[p. 104]
men. Ook de vrouwen dansten nu mee. De voordanser, een reusachtige kerel, hief in zijn rechterhand de ontblote mandau, de besnorde schedel in zijn andere hand. Ook verscheidene anderen dansten met oude schedels in een lus van klapperblad. Men had vergeten de petromaxlampen bij te pompen. Het licht liep terug, alleen de ouderwetse koperen lampen brandden door als fakkels. De vrije vlammen bewogen in de avondwind. De Demang zat op de grond naast de oude Temenggung. Ik kon het gezicht van de oude man niet zien, wel dat van de Demang, die achterover leunde en gezellig een sigaret rookte. Ik deed snel drie stappen terug in het licht en ging naast hem zitten. ‘Is er iets?’ vroeg hij.
‘Neen,’ zei ik onzeker. ‘Waar is Saleh toch.’
‘Misschien daar verder op,’ antwoordde hij rustig. Het dreunen van de gongs deed alle begrip van tijd verloren gaan. Het moest diep in de nacht zijn. Sommige dansers waren in slaap gevallen, anderen ontwaakten om opnieuw te gaan dansen, maar de groep der dansers werd steeds kleiner en die der slapers groter. Toen zag ik opeens Saleh. Hij droeg een Dajakse hoofdtooi en danste mee. Deze keer had hij geen last van de atmosfeer.
Vrouwen dansten niet meer mee, wel hingen er nog enkelen uit de deuren en keken toe. Ik voelde
[p. 105]
me opeens heel moe en slaperig. Een tiental mannen dansten nog voort, maar in een rustiger rhytme, de rest lag over de gehele galerij verspreid op de plaats waar zij in slaap waren gevallen.
‘Zou ik in een van de biliks kunnen slapen?’ vroeg ik de Demang.
Hij maakte het voor mij in orde. Iemand kwam vragen of ik een klambu wilde hebben, maar ik wist uit ervaring hoe gek wandluizen op klambus zijn en prefereerde de muskieten. Na een kwartier was alles gereed. De vrouwen leidden mij de kamer binnen. Er waren er wel twaalf klambus gespannen, in de open ruimte tussen de twee rijen lag een met een laken bedekte matras en hoofdkussen. Er naast brandden twee hoge koperen lampen met een losse rode vlam. Daar moest ik liggen, opgebaard als een dode.

De hele nacht door bleef de muziek van gongs en trommen klinken. De meesten sliepen maar toch waren er steeds enkelen die nog dansten. De grote petromax bij de deur ging uit. De vlammen van de oude lampen flikkerden hevig toen de nachtwind sterker door kwam staan. Het werd donker in de grote ruimte, alleen op de stookplaats brandde nog een klein rood vuur. Het geluid van de gongs bleef, maar werd minder doordringend.
[p. 106]
Nog steeds ritselden de voeten van de dansers op de rotanmatten.
Niet ver van mijn hoofdeinde was een klambu gespannen, ik kon niet zien wie daar sliep, maar er klonk een benauwd vies hoesten uit op. Reeds half in slaap schoof ik nog mijn kussen naar beneden om er verder van af te komen liggen.
Toen ik weer wakker werd waren alle lampen uitgegaan en de trommen en gongs stil geworden. Er werd niet meer gedanst, buiten ritselde vredig een zachte regen, even regelmatig als de ademhaling van de mensen om mij heen. Soms stond iemand op en ging naar het vuur, daar achter moest de w.c. zijn. Weer viel ik in slaap en weer werd ik wakker, het was toen al morgen, maar nog niet helemaal licht. Twee vrouwen bliezen met bambupijpen het vuur aan voor het koken van de ochtendkoffie, een grote, rode vlam sloeg hoog op, toen was ik klaar wakker. Ook de anderen ontwaakten. De griezelige oude man, die met een schedel in zijn hand de dans rond de offerdieren leidde, kroop uit de klambu dicht aan het hoofdeinde van mijn matras. Hij moest de hoester geweest zijn.
Er brandden nu verscheidene vuren onder de zwart berookte potten. Het licht viel op het bordenrek en op de vloer waar de lepels en vorken
[p. 107]
van de slametan nog op een hoop lagen. Toen zag ik dat daar geen uitbouw was, maar dat de afwasplaats 's nachts als w.c. werd gebruikt.
De schemering werd al grijs. Voor het helemaal licht zou zijn moest ik in de rivier gaan baden. Ik zocht wat ik nodig had bij elkaar en liep de lange galerij af over de slapende dansers stappend om bij de trap te komen. Buiten was het nu al helemaal dag, maar er was nog niemand op het houten vlot, dat in de rivier verankerd lag en als badplaats diende. Ik baadde lang en uitvoerig.
Op de galerij begonnen de slapers wakker te worden. We kregen koffie en koekjes terwijl een paar kleine jongens de matten veegden. Voor het huis klonk alweer het geluid van de gongs en trommen, de dansers waren hun eerste ronde om de offerdieren heen begonnen. We zaten aan de balustrade der galerij en zagen tussen de bomen de dansers bewegen.
Niemand van ons had lust om daar beneden te gaan kijken. Het was veel plezieriger om met onze oude gastheer, de Temenggung, de morgenkoffie te drinken. Toen de dans afgelopen was bleven gongs en trommen luid door slaan, opeens klonk een afgrijselijk geschreeuw dat tot ons ruggemerg door drong.
‘De varkens worden geslacht,’ zei de Temenggung.
[p. 108]
Het schreeuwen duurde voort, het duurde heel erg lang.
‘Worden ze gemarteld?’ vroeg Saleh.
‘Ze worden gemarteld,’ luidde het antwoord, ‘want uit hun hart en ingewanden moet de toekomst gelezen worden.’
We keken elkaar aan en dachten aan wat deze aardige man ons gisteren vertelde: ‘Vroeger offerden wij geen dieren, maar slaven en gevangenen.’ Weer beving ons het gevoel van onbehagen.

Na het koffiedrinken werd alles in orde gemaakt voor de tocht naar de begraafplaats. We vertrokken toen de zon reeds hoog stond met twee sampans, versierd met klapperblad en rood en gele vanen, waartussen de gongs opgehangen waren. De prauwen werden in de breedte aan elkaar gebonden en door onze motorboot getrokken. Meer dan een uur duurde de tocht, onder het aanhoudend slaan van de gongs, terwijl de oude vrouw zingend bad.
‘Wat bidt zij?’ vroeg ik de Demang.
‘Dat de voorouders goed over dit dorp mogen denken, het welvaart zenden en rijke rijstoogsten.’
Soms baden de andere vrouwen mee, maar de oude, halfblinde vrouw bad voortdurend. Haar stem was tegelijkertijd zwak en doordringend, er
[p. 109]
lag een accent van wanhoop in dit smeken. Ze was zo oud, dat vele van haar kinderen en kleinkinderen reeds gestorven moesten zijn. Haar stem klonk op als de stem uit de oerwereld. Het leven veranderde zo snel. Vele Dajaks zijn reeds tot de Islam of het Christendom overgegaan, de oude adat en het oude geloof beginnen te verdwijnen. De oude vrouw met het gelaat van een dode bad tot de doden die haar wereld kenden, daarom was dit bidden zo diep aangrijpend.
De begraafplaats lag hoog op de andere oever van de rivier, acht, negen huisjes op palen, het dak met de schedels van gesnelde vijanden versierd. In deze huisjes werden de kisten van de doden geschoven, de Dajak begraaft zijn gestorven niet.
Wij landden en klommen de hoge oever op. Mannen en vrouwen begonnen de alang-alang neer te slaan, hier en daar en zonder veel systeem, meer als symbolische demonstratie dan om werkelijk de boel schoon te maken. Sommigen liepen naar de huisjes toe en lichtten de deksels van de kisten der nog niet lang gestorvenen op, om te zien of het lijkenvocht al weggevloeid was. Wij werden uitgenodigd om ook een kijkje te nemen, maar Saleh en ik namen die uitnodiging niet aan. We bleven staan in de hete zon aan de rand van de begraafplaats. Een lange paal in de vorm van een
[p. 110]
mens werd voor het middelste huisje opgericht. Hij was voorzien van de schedel, versierd met de snor van klapperblad, waar gisteren mee gedanst werd. Ook de veelkleurige vanen werden geplant. De onde vrouw zong haar doa's en de anderen voelen in. Hoewel wij in de zon stonden rilde ik van koude. ‘Je kunt de geesten voelen,’ zei ik tegen Saleh, zijn eigen woorden van gisteren herhalend. Hij lachte niet en knikte ernstig.
Nadat het bidden opgehouden had gingen wij naar de prauwen terug. Ik was al in de eerste sampang gestapt toen de oude witte man, de voordanser rond de offerdieren, die vannacht aan mijn hoofdeinde sliep, door het water naar de prauw waadde. Eerst toen zag ik hem voor het eerst in het volle daglicht. Het meest afgrijselijke aan hem waren zijn oorlellen en oorschelpen die tot tweemaal de normale dikte gezwollen waren.
Waar had ik dat eerder gezien? Ineens wist ik het, het was in Ambon, in de leprozerie.
Hij ging zitten in de tweede sampan en ik zag hem recht in zijn gezicht. Zijn voorhoofd was gerimpeld als een leeuwenkop, het teken van de lepra. Ineens begon ik over te geven. ‘Dat wit is niet van de schurft maar van de lepra,’ dacht ik en weer gaf ik over. Eerst toen we voeren, vlak tegen de straffe wind in, knapte ik op.
[p. 112]
Woordenlijst
adat - gewoonterecht, traditie
alang-alang - hoog gras
ampun - genade, vergeving
bilik - hier: kamer, woning
bupati - Hoofd van Gewestelijk Bestuur
demang - Hoofd van Districtsbestuur
doa, do'a - bezweringsgebed
gudang - bergplaats
hikajat - verhaal uit oude tijden
hisbullah - Islamitische strijdorganisatie uit de revolutie
kain - kledingstuk als rok gebruikt
kali - rivier
kandang - stal
kembang sepatu - Hibiscus
kempaitai - Keizerlijke Militaire Politie, Japanse Gestapo
klapper - cocos
kree - zonnescherm
kuali - gietijzeren kookpan
ladang - droge akker
meliwis - kleine wilde eend
merdeka - vrij
obat matjan - tijgerbalsem
padi - rijst

[p. 113]
patjul - hak, landbouwwerktuig
pemuda - jongere
pemuda rakjat - uiterst linkse organisatie
pki - Partai Komunis Indonesia, de Indonesische Communistische Partij
sajur - groentengerecht
sawah - natte akker
slametan - offermaaltijd
tamil itu bukan binatang - die Tamil is geen dier
temenggung - hoge titel
tjawat - schaamschortje
toko - winkel
tuan - heer, mijnheer
tuwak - rijstbier
wadjit - puddingachtige rijstkoek
You have read 1 text from Dutch literature.
  • Parts
  • Gerucht en geweld - 1
    Total number of words is 4905
    Total number of unique words is 1500
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    63.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gerucht en geweld - 2
    Total number of words is 5062
    Total number of unique words is 1473
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.6 of words are in the 5000 most common words
    65.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gerucht en geweld - 3
    Total number of words is 4949
    Total number of unique words is 1518
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.8 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gerucht en geweld - 4
    Total number of words is 5019
    Total number of unique words is 1525
    41.2 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    63.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gerucht en geweld - 5
    Total number of words is 2236
    Total number of unique words is 858
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    60.6 of words are in the 5000 most common words
    64.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.