Gekken - 09

Total number of words is 4560
Total number of unique words is 1635
35.5 of words are in the 2000 most common words
47.8 of words are in the 5000 most common words
54.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
achterdochtig. Naast zijn hoofd nu hurkte de aap, afgezakt langs de
spangen.
--"Merci.... juist.... ik bedoel die kleine kameel, ik houd veel van die
dingen.... van alles wat beest is.... ik verzamel."
--"En gij hebt gelijk, monsieur Crépieux, parfaitement raison, het arme
beest had geen water, en monsieur is zonder twijfel een vriendelijk man,
heelemaal niet duur.... inderdaad geen drop, en och, geen vreten ook."
--"Ik wist het wel."
Vogel liep over.
--"Mais que voulez-vous, monsieur Crépieux, heb ik niet den geheelen
middag gearbeid?.... zie toch, patroon, wat ik heb gedaan: een, twee,
drie, vijf, zeven, negen, tien, met deze meê, elf vogels geprepareerd."
--"Elf, een oogenblik," zei monsieur Crépieux.
Tusschen de tobbe en Johan door was hij voorbij gebeend, schoof zijn
badientje onder den linker oksel, en zóo de schouders achteruit, den rug
hol, militair, de kuiten strak, ietwat wijd uitstaande de voeten,
beschreef hij als op een schoolbord den muur; vervolgens het cijfer met
een paar krasse haaltjes. Over zijn staanden boord, als bij een dog
dien de halsband knelt plooide zijn nek. Hij leî het stuk krijt in den
tafelhoek, wendde om.
--"Elf," herhaalde hij, of hij het cijfer in zijn hoofd opschreef.
--"Onze," had Vogel gemeesmuild, "on dirait une unité double."
Hij ging de werktafel langs met de handen hangend, zonder pijp, naar den
muur waar de rij van cijfers bloot achter de datums der dagen was; 11
onderaan, versch.
--"Morgen zal ik naar Gibraltar moeten, monsieur Crépieux."
In een stuk spiegelglas, donker op den muur, vastgeklemd tusschen
spijkerkopjes, verscheen nog eens zijn bovenhoofd, roodig in het blauwe
verweerde.
--"Taisez-vous donc." Het gerel was stil.
--"Zie, patroon, er is geen arsenic meer.... de flacon is leêg; ge
weet.... de huidjes zullen bederven, de veêren loslaten.... regardez....
bijna niets meer, niet eens genoeg om, par exemple, een rat te
vergiftigen."
Crépieux haalde de schouders op en keek het bepoederde fleschje aan, dat
de dokter hem voorhield.
--"Ah, ge gelooft.... ik heb het niet opgegeten, monsieur Crépieux....
soyez en bien sûr."
--"Neen.... maar ge zoudt het kunnen hebben verkocht."
Gestriemd, vlaagde het schaamte-rood tusschen uit de kleêren van den
dokter, bloedplassig boog de nek weg, met vurige ooren, nu hij het
fleschje teruggaf aan zijn plaats. En zijn stem hevig gehouden achter de
tanden, riep van uit het achteromme:
--"Malheur à moi!.... vous avez raison, ik zou het kunnen hebben
verkocht."
Crépieux ongeraakt, bleef zijn vingers wisschen, keek neêr in zijn
nagels. En het bijna schreeuwen van Vogel hing als een hoon in de booze
stilte. O, dat werd ten langenleste onuitstaanbaar. Maar Johan
vastgehouden aan zijn plaats, voelde hoe van binnen het eenzame en
donkere kloppen voortging van zijn eigen hart.
Vogel, de armen in den haak, bukte over zijn werkbank. Met harde
lichtranden op zijn hoedhoofd, drilde de patroon zich achter hem op,
grijs en korrekt.
--"Dokter, wat hebt ge daar?"
Vogel sneed voort, bijziende.
--"Dokter, uw hand beeft, ge hebt zeker weêr vanmorgen te veel
gedronken. Prenez-garde, ge zult me dat huidje bederven, dat gaat niet
goed."
--"Vous avez raison, monsieur Crépieux, mijn hand beeft."
De patroon kreeg de knarsende kaakmaling in de wangen, van
schoolmeesters die zich verbijten om de onbevattelijkheid van een kind.
Hij blies onder zijn snor, praatte naar den ander:
--"Over een uur komt de Atlantic in de baai; alors, ge vertrekt
morgenavond, ik zie u nog wel, niet waar.... denk om wat ge beloofd
hebt. Bonsoir, 't is hier benauwd, ik begrijp niet hoe ge 't hier
uithoudt, het wordt hier te klein. Dokter, ik zal u vanavond zeggen wat
ge te doen hebt, ik kom bij Antonio. Bonsoir."
--"Bonsoir, monsieur Crépieux."
Maar bij de deur keek hij om, richtte zijn stalen oogen.
--"Dokter, zeg me nog eens den naam van dat nieuwe beest daar."
--"Gypohierax angolensis, monsieur Crépieux."
--"Goed, en verzuim niet de dieren drinken te geven voor ge weg gaat,
dokter."
In een gulp lucht was de patroon weg, buiten ruimde zijn stap henen.
't Was stil. Vogels blauwe oogen keken rechtuit, innig.
--"Wat zegt ge er van?"
......
--"Niets?"
......
--"Niets, vous avez raison."
En weêr was de stilte, een slag.
Doch boven zijn gepluis praatte een andermaal de kamerstem uit den
dommel:
--"De avond valt al.... de avond van alle dagen.... Comme il vous a
montré bien sa puissance.... Bitte, ga nog niet heen, laat ik dit
beestje afmaken.... schaudern Sie für mich?"
Johan had het niet langer kunnen uithouden op het bankje; zwaar waren
zijn beenen aan den grond; vol voelde hij zich van die kamer, tot aan de
keel langzaam volgegoten met den jammer. En daar van uit dien hoek had
hem de aap zitten aanvragen, zeker had dat al lang gedaan dat beest, of
hij wel goed alles begreep.
--"Zoo de ooren in slechte seizoenen wennen, moest ook mijn ziel lang
bot zijn voor het rondonderen van het onweêr."....
De stem ging voort:
--"Het is hier stil, is het niet? Toch, ik ben voor stilte niet bang....
van tijd tot tijd, wissen Sie, verbeeld ik me hier te zijn gesloten in
mijn graf.... als een verslagene die van zijn wapens medekreeg in den
doodslaap, lig ik tusschen de attributen van mijn laatst leven.... dàar
van mijn boeken, dàar van mijn instrumenten, dàar mijn onderscheiding,
mijn vogels, mes petites choses"....
Hij was achterover gegaan in zijn stoel, en nu met de armen geheven, het
scalpel nog in de rechterhand, geleek hij een mensch in een stuip
gebleven onder den neêrwarrelenden schemer.
--"Dan pakt me de begoocheling en ik strek me strakker.... zóo.... vouw
de handen op mijn borst als mijn doode tusschen zijn zerken, want
natuurlijk, het was een opperhoofd, wissen Sie"....
--"Wat de tijden oud zijn.... et moi comme je me sens parfaitement
heureux.... ik hoor als nu de stappen buiten gaan.... het loopt
voorbij.... het gaan zal nooit meer kunnen treden op mijn ziel, mijn
teêre ziel, vous dis je.... die me deed verloren gaan bij mijn leven....
allons, daar zijn we over de ziel aan het praten.... allons donc.... le
crépuscule c'est donc bien l'heure des grandes confidences....
permettez"....
Hij wilde opstaan, maar of het voor iets onnoodigs geweest was, zakte
hij opnieuw in zijn werkhouding.
En Johan streek zich met de hand over de oogen om de verbijstering te
ontgaan. Want de kamer een oogenblik vlottend, was bij het opstaan van
Vogel hem verschenen gezonken. Stoffigheid hing voor de dingen, stoffig
trok de dag achteruit door de lichtscheur in den muur. De avond bedroop
den hemel. In den hoek over den steegwand roodde zich het raam, gelijk
oogenwit dat beloopt met bloed.
Rondom keek alles tegen hem aan. De wand, een seconde aangedrongen, zag
strak weêr, gruw, geluikt, gelaten; en de zoldering, wankelend of zij
keeren had gewild, blikte breed uit, beschermend, overhuivend.
In een boog waren ze voorbij gezwenkt de rij van doode vogels. Nu van
onder de asch der stof prikten zij hun glans-spritsende oogjes in de
zijne, met een getjilp en gekir van kijken, in een uitgesliep van
tijdeloos gekijk. Doch voorbij het bekruiste lichtraam, schreiend, was
zijn gestaar neêrgezakt op de gestalte van den dokter, stoffig, met de
armen aan het lijf.... en ellende, die rug was kolossaal en vaag een
herhaling geworden van zijn aangezicht.
Onder den kraag, windselend om de lichtopbulting van de schoeren als een
voorhoofd, donkerden de schouderpunten twee schaduwmoeten, naast
elkander als een gesloten oogenpaar; plooitjes rondden zich er onder: de
wellen vermoeid in zijn vroeg-oud gezicht. En daar waar de neus verliep
in de lichtzakking langs de ruggroef, waren de gerekte smartlijnen
bijzijën, bootste een opschorting met een spotkrul zijn hangenden
knevelmond; willoos deinsde de rug naar de lenden om, zoo zijn zwakke en
achteruitgegroeide kin dat deed.
Maar de gestalte rekte zich op en het gezicht was gebroken in rimpels.
Op zij uit, zoekend den ander, murmelde hij langzaam met het hoofd
knikkend:
--"Ach, das Leben ist dumm, vous savez."
Toen om te ontkomen aan de pijniging der ziel, smartte de lang
ingehouden en worstelende opwinding zich vrij door den mond. Een tweede
maal ging het floers voorbij Johans oogen, en hij hoorde rondom zich het
martelen van zijn woorden:
--"Ben ik dan voor niet gegaan, hoe lang wel.... want de maanden zijn
gegroeid tot jaren, reiziger meê in het leven, ging ik dan om niet van
oord tot oord, van nieuw naar nieuw. Mensch, kijk me zoo niet aan, ook
ik heb de volken naast elkaâr zien staan en vervloeien, ge weet het, als
in het kleurenspectrum de kleuren. Zat ik dan voor niet tusschen de
lichamen in de snellende en schokkende wagens; liep ik dan voor niet meê
over de wegen, tusschen het loopen en het deinen van mijn gelijken, maar
die ik voelde en zij niet mij. Was ik dan om niet in hun huizen, heb ik
dan om niet geproefd hetzelfde blij en droef, leerde ik om niet hun
ontroeringen opletten, tot waar ze grauw wegschuilt onder de stoppelige
baardharen van de stugge mannen. Was ik dan zoolang alleen, alleen om
niet, tusschen al dat gangende zeg ik u, niet wijs, niet dom?"
Spangengerel schudde de kamer.
--"Stil, kameraad!" groeide de stem van Vogel.
--"Nous avons tous deux raison, ah oui.... maar meer dan gij, ge weet
het, keek ik in den dood. Zeker.... er zijn twee machten, me semble, die
maken dat alles gaat, zoo gij zeidet. Een is er die aanzet, beroert, de
schokken geeft.... hoe haar te noemen? geest.... le génie de la vie, par
exemple.... maar daar is die andere, die alles wil bestendigen,
eindigen, l'intelligence.... Nauw geeft de een beweging, subitement
l'autre se dresse, slaat het willende in haar sterke handen.... bon....
doch bedachtzaam.... fatalement trop.... houdt zij het aan den grond
vast.... bon.... mais voilà encore une autre fois le mouvement fixé....
raisonne."
--"En toch gaat het," schreide Johan van zich af.
--"E pur si muove.... giebt 's etwas neues!.... stil toch, kameraad....
oui, raisonne, je vous demande, raisonne.... le raisonnement est qui
gagne. Luister"....
* * * * *
Gedreven met zijn lijf van muur tot muur, kwam naar Johan als van buiten
het vlottende geredeneer. Gekruisigd aan zichzelven hoorde hij niets
meer dan zijn-zelfs woorden en ze waren zacht en wat klagend om hem:
--"Ik was al vroeg alleen.... ik was alleen altijd.... in het halfdonker
van een nauwe straat weet ik me geboren.... drie maanden van een jaar
kwam er de zon tot op het plaveisel.... Er spelen kinderen met mij....
vlossig hun haren.... wij spelen over de keien, wij groeien tusschen den
schemer van de huizen op.
.... Hoe ik het voel nu en den dag zie, dat de straat me werd
afgenomen, wegging uit de kindsheid van mijn oogen, als uit een spiegel
dien men omkeert de beelden."
--"Jongmensch."
--"Toen"....
--"Jeune homme.... wat?"....
--"Het gaat, het gaat, van donker naar licht, ik kan het niet meer
volgen. Jong, was ik oud, was ik jong, toen ik duisterling, meêliep in
de rangen van het volk.... en o, de dagen dat ik twijfelde aan
mijzelven, nog proef ik het duister ervan bitter in den mond"....
"Zoo is het altijd gegaan, reizende van ontmoeting naar ontmoeting, naar
goed, naar kwaad.... en ik kom hier.... en ik ontmoet u."
En heftig gericht, vochtten zijn oogen in de oogen van den ander, die
groot open, gesperd keken in het schemerhuis. Maar van uit Vogels mond
vloog als een gulp rook het woord:
--"Ivresse."
Gevangen het woord, er den klank van overschreden.
--"En gij daar voor mij, mijn vleesch geworden angsten, doode, waarin
ik de droomen nog zie krioelen, gij die geen liefde begeert en mijn
vriendschap gesmaad hebt, hoe zal ik u weêr rukken uit mijn ziel en er
de weefsels niet scheuren.... Weet ge het dat ge huist in mij, weet ge
het dat ik u draag, dat ik u liefheb."
--"Ivresse."
Maar vierend de stijgende en de koortsende beroering:
--"Als luchters branden ze nu stil de vlammen van het leven in mij; als
garvend koren sprankelt het in mijn hoofd op, ik ga geleid, ik wil er
uit.... gaan, o, als een meteoor voorbij in het niet, latend in het ruim
der tijden nalichtend het bewegen van mijn leven"....
--"Meer waard te begeeren, zeg ik u, de gelatenheid waar armen van geest
meê naar hun einde gaan."
--"Voel hoe mijn hart heet is, hoe mijn oogen schroeien in heet water.
O, weg nu in een wolk.... als Elia in een wagen van vuur. De
eeuwigheid"....
--"Ivresse"....
* * * * *
--"Hoor er is slag van wind in uw woorden, er is ruimte, er is
leêgte.... Ellende, 't gekamert wijkt, het huis is rood. Daar van uit
dien hemelhoek komt het ons overspuiten met bloed.... Vogel, wie gij,
wie ik.... Over uw hoofd, over mijne handen.... o, de dood.... hij raakt
aan mijn oogleên.... mijn oogen, mijn oogen.... hij strikt de banden van
mijn mond toe, van mijn mond, van mijn mond."
Spangen relden, en huilend de stem uit het vanbinnen in het vreemde
idioom:
--"Ivresse, ivresse.... il passé le quelque chose."
Buiten zichzelven was Johan neêrgevallen op het bankje.
* * * * *
Naast den rossen gloed van Jachjemeds lantaren liep Johan naar huis. Het
was laat geworden. Vanuit de werkplaats had de dokter hem meêgenomen
naar de bovenwijk, daar was de lucht frisch en het gezicht zoo mooi te
zien. Stil, genegen, had hij Vogel naast zich gevoeld, terwijl zij
gingen het avond-bedrijf in van de nauw-stijgende stegen door de
Jodenbuurtjes. Vleezige vrouwen, met de handen vol ringen op de dikke
buiken, babbelden naar elkaâr, de aangezichten bleek en vettig in den
schemer onder de doeken van kleurzijde of het Sabbath was. Mannen,
hangerig gezeten op den verzakten drempel, borgen de handen in de
beenenplooien van het lijfwaad, of waren aan 't staan in het
post-vierkant van hun huisdeuren. Zij druilden er met hun stroeven
ernst, zij waren verzonken in den lagen nacht, maar hoog in de
heuvelende steeg, onder 't saffraan der lucht dat de muren guldde, waren
nog heldere kleuren, groen als van oud gras en purperend gewirwar.
Kinderen, vonkend-zwartoogig en met gevlochten haar, vele al uitgekleed,
stoeiend in het enkele hemdje, gierden het uit in het straatslop, tot de
schrikkerige schreeuw van een waakzame moeder kreet naar een van de
kleinen.
Maar boven, over den borstwal van het platform lag de stad blauw onder
het geluwende, onder het naar boven somberder wordende doornen van den
hemel. De huisvlakken en de spitsen schoven achter elkaâr, drijvend in
ijlheid henen, naar het slaapwater, naar het nachtwater van de zee, waar
't kustschuim witte en boogde.... het reiken van een schuwen droom....
als een gedachte guirlandende van nacht naar dag....
Stil was er alles geweest, lichtelijk en ongedaan, zoo de wierooken die
in kerkschepen zweemen, dampte het achter de heuvelende gestalten van
de mannen die op den krommenden borstwal zaten. Wijdgebroken glansden
hun avond-oogen uit de kappenschaûw, ze bleven stom rooken hun pijpje,
aan de naakthangende voeten de rosse sloffen hingen. Of geëlleboogd daar
over het dikke steenvlak rijden zij zich samen, hengelaars gelijk op een
brug over een Hollandsch water, zoo keken ze neêr in de vallei van blauw
en in den suizenden sluimer van hun avondstad.
Als een paar even vreemde lichamen hadden ook zij plaats genomen op den
wal.... stil.... eindelijk even het zwerven van een paar woorden, het
vaarwelzeggen van twee alleene zielen.... Ik zal u schrijven.... A quoi
bon.... Als ik thuis ben.... u vertellen.... Vous m'oublierez.... Hoe
zal het gaan als ik ginds weêr ben.... Mij? Binnen een jaar.... ah
bah....
De avond werd koud en toen waren zij teruggedaald tot in Antonio's
kroeg.
Daar, onder de opwinding van de lamp, koperlichtend in de duistere
balken, zaten de mannen holend om het glimmende buffet. Het was er druk.
Twee Arabieren in wijd-witte heerenkleêren leunden er, half aan het
zitten, half aan het staan. Het was druk, en het praten was over hen.
Zij waren gekomen van achter hun bergen waar zij eenzaam woonden. Dagen
lang hadden zij gereisd tot hier om bescherming te vragen, om zich te
stellen onder de hoogheid van het Fransche patronaat. Want beschuldigd,
maar valschelijk, van een groote zonde tegen den Koran, hadden zij
geweigerd de boete te betalen aan het inhalige districthoofd.... de
boete van zestig roode ossen. Maar op een nacht was de jongste van de
twee broeders weggehaald met groot geweld.... verbeeld u.... zes
maanden had hij gelegen in het vuil van een Moorsch cachot.... toegeven
natuurlijk.... de losprijs betaald door den oudste.... dat is die zoo
rechtop zit.... want de andere, n'est ce pas?.... men kan het hem
aanzien.... hij ziet er uit nog comme un chien battu....
En monsieur Badaud, met het tabouret tusschen zijn beenen, als op zijn
paard: "ce sacré Maroc, zoo werd de buit gemakkelijk".... En het zwarte
baardmensch, dat naast den blonden, giegelenden Antonio den wand
aankleefde, de Redacteur van de Réveil, zou er wel eens een hartig
woordje in zijn krant van zeggen.... de noodzakelijkheid betoogen van
het algemeene patronaat. Dat ging zoo niet langer, wat zegt u? Maar de
fotograaf, een verwezen man, leek wel doof, rookte onverschillig zijn
kiff. Hij zat dwars op zijn bank, smal, de armen en de beenen geknikt
over elkander. Naast hem schoof Vogel in zijn hoek. Daarna, monsieur
Crépieux tronend op zijn vaste plaats, en ook de minister kwam, blauw,
even door de poort kijken.... dat gaf een luid alarm, hij verdween er
meê.... werd er gejouwd door de vrienden? Het was druk vanavond.
Onder het hooge gloeien van de lamp ging er het praten in de ommewegen
der vertaling. De Arabier uitgehoord, antwoordde aan wat men vroeg; zijn
smalle lippen beboogd met den donkerstrependen knevel neurieden; week
klaagde zijn zachte keelstem, terwijl hij de vier reine vingers van zijn
rechterhand, fijn met lange aaiingen, wreef over de witte palm van de
linker.
Hij was rijk.... hij had vier vrouwen, veel vee en knechtschap.... En de
glossen waren gegaan, rondgeschurkt tusschen de naar-elkaâr-toeë
schouders van het gezelschap, en de grappen over zijn verondersteld
huiselijk leven. Sivory vertaalde een vraag voor den Redacteur. Badaud,
tot verduidelijking, gaf klappen met zijn hand in de lucht, ruzie
spelend. Maar de bergman, kalm in de kap van zijn mantel, had
teruggesproken: "Men mocht een vrouw niet slaan, zelfs niet met een
bloem."
Toen eerst had de vroolijkheid goed gedaverd uit de rood-roezige
gezichten.... o, ces brutes.... ces sales Arabes, non, non, om den
bliksem niet poëtisch. "Komaan, Jachjemed, vertel jij eens hoe je voor
een paar maanden dien hak in je kop hebt gekregen.... het mes heeft je
voor je leven gemerkt.... ha, ha, ha"....
Achter in den wijden lichtkring was de gids bij de gangdeur opgedoken;
verschrikkelijk aan het lachen, staande in zijn gore jas, luisgrijs, met
op zijn kaaloorig hoofd de fez bloedrood. Dwars van buitenoogs kerfde
het bekende litteeken, rood nog, spleet langs den neus, reeg door de
lippen, knauwend den lach.
Maar de Arabier deftig in zijn witte kalmte en niets kunnend begrijpen
van de vreemde spraken, deed meêglimmen wel het tandenwit in een
lachloozen lach, maar in zijn oogen had de verachting gedonkerd voor die
makkelijk lachende Christenhonden.
Buigend en met de hand op het hart vertrokken de beide broeders. Zij
waren de gasten van Antonio. Ze gingen hun handen wasschen. En uit het
donkere poortgat was daarna een neger aangesloft, een kerel van meer dan
zes voet. Achterhoofdloos steeg de lipkop uit zijn jas, rechtop stond
hij onder de lamp of hij was gegroeid tegen een muur. Een nieuwe
revolver kwam hij koopen; hij vatte het geladen wapen van den
herbergier aan, handig met die dingen tusschen zijn nachtelijk-glanzende
flesschen. En zonder eenig waarschuwen vuurde de neger met luie aaphand
over het hoofd van Johan heen. Het schot kraakte, donderde: de lamp aan
het gaan geraakt, rikketikte in zijn kettingen; toen zaten de mannen
stil, als getroffenen in den rook. Voor Johan was de muur verschenen
betureluurd door de zwarte gaatjes van de straffe kogels.
En toen hij eindelijk was vortgesloft, ging het kroegpraten weêr
voort:.... Het was de confident van den heer op het Kasbah.... een kerel
om te vrind te houden.... Hé, Antonio, hij heeft niet eens betaald....
Die zwarte mijnheer had onlangs iemand van de beenen geschoten,
comprenez-vous? pan.... pan.... en de familie, wraak gezworen, loerde nu
op hem om de hoeken van de stegen.... Evenwel.... dat was alles
kwansuis.... had hij geen wapens genoeg? hij zit er vol van.... even een
kijkje nemen had hij gewild.... om die twee boerenlummels was hij
gekomen.... was hij gebleven.... had hij geen snuifjes gepresenteerd aan
wien maar wilde.... comme ça, het kokertje op den rug van de vlakke
hand, gracelijk, of hij een dépêche reikte aan zijn heer.... Ge zult
zien, Sivory, hij komt vanavond nog terug. "Máar," meende monsieur
Badaud, en deed zijn hoed op éen oor zeilen, "in elk geval was het
verstandig op je hoede te zijn.... vóor dat een man den tijd kon vinden
je te dooden.... il faut le massacrer lui-même".... en monsieur
Crépieux: "Certainement, toujours faire le premier coup".... doch Vogel
van boven zijn rhum had zijn pijp uit zijn mond gehaald en gemeesmuild:
"Remarquez bíen, mon ami, que tous ces bons conseils ne vous coûtent
rien."
.... Uit het donkere maar-voortloopen werd Johan opgeroepen door
Jachjemeds stilstaande stem:
--"Holei, Soleimon, schuif wat op."
Boven den weg gloeide de gekerfde kop van den gids en grinnikte naar het
opdoezelend hoofd van het Zocco-gekje. De jongen, slecht wakker, keek
dwalerig, lacherig; hij huiverde in de schouders, schuwoogde de lantaarn
in en krabde wat onder zijn voddenmantel over de vorstelijke borst. In
zijn kroeshaar spatterde licht, hooisprietjes, ze vonkten goud als droeg
hij van de zon meê in zijn haren. Maar slaapdronken keerde hij zich om
naar den nacht, stom-vragerig "laat me toch liggen", en dook het zwart
tusschen de tonnen in, tusschen de rood doovende cirkels van de
hoepelranden.
Tusschen het muren-duister wiebelde de kruisvlam voort over den
bobbelenden steegvloer.... En tegen Johan kwam de gids aangedrongen,
zijn schorre stem bedelde:
--"Monsieur, monsieur, chantez encore un peu."
Een vloek beefde op de lippen van den ander.
--"Neen, vandaag niet."
Dat was zoodra hij maar met dien knaap alleen was, altijd om hetzelfde
zangetje: het lijfdeuntje van monsieur Badaud; 's avonds eens had hij
het in zijn ooren meêgedragen, het geneuried onder weg en sinds dien
tijd zeurde Jachjemed er om, tot in het oneindige trachtte hij het na te
zingen.
--"Monsieur, monsieur!"
Toen in een opflappend lachen om het malle geval.... waarom ook niet.
Hoor hoe dat Parijsche operettenliedje kittelde in het binnen van deez'
lolligen jongen:
"Bombardos, Patakès."
.... Allons, allez-donc, jeune homme....
En Johan zong:
"Ce brave général Bombardos."
"Ce cher général Patakès."
Tot aan huis wakkerde het lachen van daarginds, beurt-zingend, van zacht
naar hooger, overbegonnen, krieuwelend, folterend in den drankgorgel van
den Arabier en pret aan het maken, buitelend in de ziel van den
ander.... Hoor, hoor, Johan, hoe het kaatst in de geul, hoor het
stikkedonker bluft, bluft over het leven waar ge naar toe gaat, morgen
al; hoor het looft en het prijst uit uw eigen mond:
"Ce cher général,"
"Ce brave général!"
Zie, daar komen ze aanstappen in de lucht. Hoe komen ze hier, zou je zoo
zeggen. Buig, waarde heer.... stil kameraad.... de mooie generaals
Bombardos, Patakès. Hun laarzen rinkinken. Ze laten zich zien, hun
achtersten spannen in witte pantalonen, gezellig zijn hun buiken onder
rijke vesten.... En ze hebben goud op de schouders, goud op de borst,
goud in hun zakken; zie hun snorren vlaggen, de wangen hebben feest; zij
ook beminnen het leven. Ze hebben geweldig veel pret.... Schud pluimen
op hun steken, zwaai kleuren over hen heelemaal. Stil, kameraad; ze
lachen complimenteeren, ze buigen, zij zijn nooit bang in het gedaver
van de coulissen.
"Bombardos!"
"Patakès!"
In de poort van het hôtel was Johan alleen, en nog zong achter uit het
donker de jongen.


VI.

Boven de lage wereld klankte de zon al-éenig.
Van-af zijn hooge plaats gehuurd op een bordes, schoof voor Johans oogen
de Zoccostraat op, menschenloos en naar haar poorten henen, het
wachtende plaveisel bekringd met keien strekte zijn zonnige baan als een
stralende schubbenhuid over de aarde voort, tusschen de muren der
wederzijding.
Zware gestoelten in zontijden verweerd, blokten de witte bouwsels uit de
laagte op, naar overal bezet met de wacht van menschen. Want op plat
naast plat, van bordes boven bordes stonden zij er samen in kleurige
menigvuldigheid onder het gespante van het blauw, gezameld over de
doozen van hun huizen.
Tot op de poorten die boogden en sloten het straatgezicht, waar de hooge
stad heuvelde en het Kasbah was; tot onder den cyclopenmuur van d'oude
vesting vergestaltten zich de mannen en de vrouwen.
En links naar de landrichting, waar de muur uit de vergane bastions zijn
kanteelen kartelde, voor het wegrondende van de lage lucht, was het al
damp, ziedde achterin de lichtkolk van het groote marktveld; want daar
gedruisch, stoom van veel beweging met bedwelming in het ijle; want daar
de fantasia's en het buskruitspel, om te vieren vandaag den geboortedag
des Profeten.
Alzoo over het zwermende volk ging het licht naar den middag. Dan stoof
een knal uit de straat naar boven, rookte het kruit het schot na, en de
flonkerende koper-loop van een Moorsch geweer vinnig tusschen vingers
rondgeslingerd, bliksemde geel-cirkelend door het wijde slop. Velen
keken omlaag om het spel te zien, maar daar zette zich alweêr de bergman
op de teenen, vroolijk met wijd-uitzakkenden pas daalde hij de straat
af, voor zijn schaduw uitloopend; weg streepte zijn geweer, heen gloeide
zijn roode hoofddoek, en van-nieuws-aan was om Johan op het bordes het
veelsprakig leven en het wachten in den lichten luister.
En hij herinnerde zich vanochtend in het hôtel terwijl hij zijn boeltje
bijeen bond, het schrikkerige splijten van de lucht lang te hebben
gehoord, oorlogsrumoer vèraf, schermutselen dichtbij, en zich niet te
hebben afgevraagd wat of dat kon beduiden. Want zijn gedachten dwalerig,
half los al van het hierzijn, omdat het eindelijk zou teruggaan en niet
meer verder, en zie toch hoe smartelijk het altijd weêr werd bevonden te
moeten verlaten wat men nooit zal weêrzien.... Knal maar, knal maar....
De vertooning was nu uit en een ander bedrijf ging volgen.... Toen had
hij de hemdboordjes zoo vreemd op de reisdeken zien liggen, met hun
zuiver-halsopen, pasklaar ook voor een ander, met het roode merkdraadje
voor de keel of het een bloedkrab was. En in een opzetten van zijn wil
de propperige kousen geplet onder het schetsboek: het moet, ze zullen er
in....
Doch de lange schoten kraakten, durelijk, harder aanhoorend of op het
venstertje gemikt werd. En naar buiten kijkend over het erf-muurtje
heen, daar kwamen ze aanzetten op het vochte strandzand, de lenige
buitenlui met de stralende geweren in de handen hangend. Hun armen
spierden naakt, er werd onder het loopen geladen. Ze gingen klein langs
de kalme pracht der zee, maar stoer toch in hun wit en bisterzwart
gestreepte burnous van kemelhaar, de kappen driehoekten van schouder
naar schouder, veel wijder dan men hier ze droeg. Achterin reden er aan
op springende paardjes, waarvan de schabrakken schalden in de
feestelijke zon. De schedels omvlagd met de roode foedralen van hun
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Gekken - 10
  • Parts
  • Gekken - 01
    Total number of words is 4768
    Total number of unique words is 1586
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 02
    Total number of words is 4586
    Total number of unique words is 1714
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.0 of words are in the 5000 most common words
    52.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 03
    Total number of words is 4558
    Total number of unique words is 1622
    35.9 of words are in the 2000 most common words
    47.8 of words are in the 5000 most common words
    54.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 04
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1584
    36.3 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    54.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 05
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1676
    29.4 of words are in the 2000 most common words
    40.9 of words are in the 5000 most common words
    47.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 06
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1471
    40.7 of words are in the 2000 most common words
    53.7 of words are in the 5000 most common words
    59.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 07
    Total number of words is 4561
    Total number of unique words is 1612
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    48.4 of words are in the 5000 most common words
    53.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 08
    Total number of words is 4612
    Total number of unique words is 1700
    32.6 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    51.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 09
    Total number of words is 4560
    Total number of unique words is 1635
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    47.8 of words are in the 5000 most common words
    54.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 10
    Total number of words is 4551
    Total number of unique words is 1770
    30.4 of words are in the 2000 most common words
    42.4 of words are in the 5000 most common words
    49.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 11
    Total number of words is 2283
    Total number of unique words is 940
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    45.6 of words are in the 5000 most common words
    53.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.