Gekken - 06

Total number of words is 4804
Total number of unique words is 1471
40.7 of words are in the 2000 most common words
53.7 of words are in the 5000 most common words
59.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
elken avond weêr, wanneer hij alleen was, dat leêgworden in het langzaam
ontastbaar worden van de dingen om hem heen. Dat kwam schokloos droevig,
zonder smart, als langzaam bezwijmen bij veel bloedverlies, dat dampte
alles weg, begeerten, minnen en haten, alles weg in de éene neiging naar
het weg-willen-wezen.
Langs hem haastten de gangende steêlui voorbij; enkelen en bij meer;
vrouwen schuivende boven het ratelen der baboesjes, in nachtwitte
omhuiving; mannen stoer en groot, roeiend met armen en beenen voort in
den avonddroom, al verder-op zich meer omwikkelende met duister in dit
stervensuur. Ze verdwenen, klimmend de muren langs naar de hooge stad,
of ze doken den nacht van de poorten in. Daar ging de
sprookjesverteller, gelijk een bekend gezicht in sluimer komt en gaat;
en het vage herinneringszien kwam als een knipoog meê, van dienzelfden
man, den slangenbezweerder.... Avond aan avond had hij naar hem staan
kijken, nooit kunnend scheiden van die markt; een bekend figuur met zijn
tasch was hij er zelve geworden; tot in het late uur doolde hij er,
wanneer het veld blond lag, wijl achter de heuvelen de zon zoo
pracht-stil van de aarde wegboog. Dan stond die man in zijn wit hemd, en
vóor hem kringen van in goor-witte krooken en vouwen verscholen
Arabieren-volk; de voorste rijen gehurkt; hij gebaren aan 't maken met
zijn oud-roode tamboerijn, schuddend de haren, die zwart en lang als bij
een vrouw, en begroezeld met vuilnis waren. Met strootjes om de staarten
aan een pin gebonden, sliertten zijn slangen slap over den grond,
venijn-geel gekronkeld, glibberig languit, schimmelachtige dingen,
onbewegelijk en smerig. Maar de tongpriemen flitsten en vlijmden hun de
harde bekken uit, streelerig, koudmakende wellust-rillingen, wanneer
gaande in kringloop, de naakte voeten van den slangenman, als bezeten
dingen langs hun koppen dansten. Grimasseerend zat het volk dan te
luisteren, knippend de oogjes, klein en sluw, om de wreede neuzen rilde
het, opgegaan waren ze in het voor Johan gansch onverstaanbare verhaal,
dat over hen als uitgeniesd werd. En ze begonnen te prevelen en zij
kusten handen en gewaad zich, zoodra maar Gods naam werd aangeroepen op
den slag van de tamboerijn.... Nu draafde de man zijn loop naar huis,
geweldig spannend den grond onder zijn koelbloote beenen, de ben met
slangen hing morsig achterop zijn rug, een flard van zijn wit
toovenaarshemd hing onder den grauwen lapmantel neêr.... weg.... weg....
rinkelde de tamboeriene langs zijn zij.
Johan slenterde over het veld, dat kreetloos leêg werd, waar ezels en
honden begonnen te dolen, snuffelend met de snoeten in 't schuifelende
afval, schaduwen. Toen vond hij zich loopen op de straat achter twee
heeren aan, hij tredend bijna in den stap van hun voeten. En in zijn
hoofd redeneerde even het bewustzijn, hoe hij wel loopen kon blijven tot
die twee naar binnen gingen.... Dat was tijdig genoeg, nog wel een uur
vóor het diner.... Zoo bleef hij een eindje achter de schommelende en
schemerwitte mannen stappen die toonloos liepen te babbelen naar elkaâr,
lip-redeneerden in den avond, onder de ommekappen, onder de koepels der
tulbanden vandaan, zonder gebaren, de handen over elkander in de wijde
mouwen. Een eindje vóor de poort keerden zij om en hij deed eveneens,
liet ze voorbijgaan en keerde toen weêrom, achter hen aan loopend,
drinkend den avond en het zieltogen van den dag. Soms voelde hij wel
klein pijnlijk, licht in de verdooving van zijn wezen zijn maag gaan
hongeren, maar dat was niets, er woelden soms krampjes van binnen, 't
was of er telkens wat van zijn lijf afging en in den nacht vervloog.
Zijn kijken ging nu de leêgte tegen van aarde en hemel. Daar voor het
nog smeulende lichte, stompten als hooger grond de Engelsche en
Spaansche fonda's op, voor het groenige geviolet van de benedenlucht.
Maar westelijker was een haal geel gebleven, scherend bijna de
vluchtende terreinen, een haat-flakker van brand nog in dat eindelooze
gemurmel, in den sluimer der kleuren, in de al-aarzeling der
ommerijzing.
Hoe langs hoe meer dampte de violette nacht de vallei vol. Onder Johan's
tam-gaande voeten verzonk de straat, die aanschokken bleef als met
wiegetred zijn slaapzieken wandel, voortvloeide onder de andere
wandelaars, de weinigen die, vreemde en verstorven wezens, doolden,
gingen. Voor hem uit bleef het praten van de beide heeren gaan,
vlinderende alleene-stemmen boven den grond, en ginds daar glimmerde de
weg nog wat, waar de straat opging tusschen de glooiingen, onder het
weeë schijnsel van de zwijmelende kim. Daar, in een gewissel van oude en
verbrande gelen, verrookt, verroost, leefde nog licht boven het donkere
alomme, luister ver-af, vaag als schijnsels die komen in de gesloten
oogen na lang staren in het licht.... Want alles schijn en geen leven
meer.... schijn, schijn, in de groote onstoffelijke wereld nu....
Johan ging terug, met de heeren mede, een onnoozele wel waarvan de
gedachten verloren zijn, met als rook boven in zijn hoofd, het vaag
gevoelde weten van zijn nog vlottende eenzaamheid.
Hij had dien morgen een brief ontvangen over Gibraltar, Engelsche post,
de brief kwam uit Parijs.... Frits was in Parijs.... die brief had hem
beroerd met een plotselingen terugslag naar zich zelven. Hij had hem bij
zich gehouden, er meê loopen praten in zelfgesprek, hardop vaak praten
met den verren schijver. Hij had hem aldoor gevoeld zoo kreukelend in
zijn hand, daar gevouwen in zijn borstzak; de brief, de brief, dat was
het ding van zijn dag geweest. Iets heel vertrouwelijks was het
geworden, dat fladderende van-uit de ziel van een ander.
Van huis uit, door de donkere straatjes en toen door het lichte buiten
was het meêgegaan: hier ben ik, hier ben ik, om je oogen te dwingen naar
binnen, naar mij; hier ben ik, en ik groet, kijk hoe ik groet.... hier
ben ik en gij zijt mijn broeder, langs ratelende, stalen banen kom ik
gevangen aan.... hier vrij en zie, over de zee en door de luchten, hier
ben ik.
En hij had gewandeld, vreugdevol; zie je wel.... zie je nu wel, op het
van-binnen juichen van zijn blije ziel; het strand langs als een
opgetogen kind in slangetjes loopend tusschen de draderige hoopen bruin
sponswier, die de vloed op het strand nalaat. Luchtig, als was er in hem
een dronkenmakend zonnegas; de handen koud; maar gevoeld aldoor het
klieven van zijn warm hoofd door het zoel-schuimende licht. Wanneer hij
er sterk aan had loopen denken, dan waren zijn oogen gaan wellen en in
een weeke verteedering: O, ik wou, ik wou....
En den muur om, en de mierende drukte in, door de volste volte,
roekeloos als hoorde de wereld aan hem. Een jonge, donkere kerel was
woest gaan schelden en hij was tartend blijven staan: wel, wat wou je,
wat zou je me wel kunnen doen, denk je.... en toen had hij in eens
vergeten en aan 't lachen, aan 't lachen, omdat hij plotseling niets
anders zag dan dien grappigen mond, zoo dicht bij zijn oogen, die
ratelende en klappende en friemelende lippen. Dat deed plezier.... alles
deed plezier.... wat een gek-doende mond, dicht als een doos die klemt
en waar dan in eens rare dingen uitkomen, of als een tuitgaatje dat je
bespuwen wil, of als een elastieke kouseband, dien je met je vingers kan
rekken.... waar de man het wel over heeft....
En het klare blauw tegen en den buiten-bergweg op.... hier ben ik, hier
ben ik, en ik groet.... en tusschen het wijd wegvloeren van de heuvelen,
groen zaaigroen en roode vorenaarde, gonsde het in hem: hier ben ik,
hier ben ik.... Zoo in den zomer je wereld kan vol zijn, om je en in je
en overal, om het zonnezingen van maar éene cigale, had hij geloopen de
vlakke wegen over, met zijn ziel zwervend boven een rust van gelijke
gedachten, zoo ruim in den zondagschen dag.
Ja.... de brief had gelijk.... reizen dat was wel een heerlijk ding,
vlottend te zijn in de vlottende werelddingen, gaan, maar gaan met je
oogen vol droomen.
Telkens had hij er weêr in moeten lezen, lezen nog eens zulke in lang
niet gehoorde woorden, vriendelijk en bekend, van ziel schijnende op
ziel, bedwelmend als zoete zelf-vleierijen. En dan was hij 't schrift
gaan bekijken, nooit genoeg, en de hand, de bekende hand had hij zien
komen op het blaadje, en 't hoofd gebukt, donker boven de hand en de
stille schouders, de sterkstille schouders. En dan de hand aan 't gaan,
de rijen langs, strepend het papier, in de hersenkracht die zet de lange
visioenen op 't papier, en den warmen bloedklop door de pen neêr op het
papier, en dan de pen aan 't ijlen, dun dik, dun dik, op neêr, op neêr,
krassend, hakend, opsjouwend tegen de koortsende emotie, in den drang
van binnen, blaadjes vol nauw geboren woorden, doorhalen hier, vergeten
woorden daar, en woorden onleesbaar als raadsels gelaten door de
ontroering op 't papier.
O, die brief met zijn eindelijke erkenning; stond hij daar niet zelve
zoo, nu plotseling het leven van die twee geleden zware jaren vattend,
den wreveltijd van het stille verzet, en het langzaam groeien van zijn
haat tegen al dat hem had willen fatsoeneeren, links en rechts.... ik
voel me zoo vrij....
In een wedloop van woorden vertelde de schrijver, hoe hij het in
Amsterdam niet had kunnen uithouden. 't Had wel een vlucht geleken,
zooals hij was weggegaan, het hoofd zwaar van het omme-geredeneer, vies
geworden van zich zelven. Naar Parijs was hij gegaan, hopend daar een
grooter leven te vinden, dat meer om hem heen stond, waar hij stil en
aan zich zelven overgelaten zou kunnen werken. En Parijs, het had zich
dadelijk zoo mooi aan hem voorgedaan, nu in den damp van zijn eersten
winterdooi, het licht-lilalillende Parijs met zijn schitterende dorures,
het verguldsel als bajonetten-geflikker op hekken en spitsen en het
geglans van zijn gouden reclames boven al de willige beweging van de
boulevards.... o, je zult zien.... ik zal.... ik zal.... maar och, het
is nu zoo'n genot, dat vrije flaneeren hier langs de straat, met mijn
oogen maar voor me uit, de handen in mijn jaszak, de armen dicht aan
mijn romp.... zoo vrij.... en zeker, zoo plezierig zeker, dat ik niemand
kan tegen komen die het noodig vindt je aan je mouw te trekken, om je
eens te laten kijken wat hij mooi vindt.... O, de stumpers.... En als ik
moê word, dan ga ik zitten voor de ramen van een café, suf-oogen naar
het spektakel; of van-boven een omnibus het prettig vinden het leven in
den nek te zien, terwijl de wielen onder je zoo knarsig hun bedrijfleven
gaan en het van de boomen zoo kalmeerend neêrdrupt in je hals. Als het
me dan te binnenkomt, hoe ik me daar ginds kwellen liet tot in de wanden
van mijn atelier, hoe ik er gewichtig moet hebben uitgezien, met een
komediantengezicht, verdwaald tusschen al die bij elkaâr gestoken
hoofden, dan moet ik lachen, lachen, en dan vindt zoo'n leuke Franschman
het noodig te zeggen: "que j'ai l'air content." Maar ach, je weet ook
niet hoe gauw je er in zit in dat bedrijfleven; blijf maar weg, als je
kunt; dat het je nooit gebeure, hoe je op een oogenblik lucide, schrikt
van te zien in wat een verwarring je meêliep, hoe ge alles zaagt zoo, en
niet het stinkende gedrang tegen je zelven in.... Verbijstering....
Maar, hoor ze dan ook orakelen, roepend als marktschreeuwers, allen door
elkaâr, allemaal en niets anders toch dan: ik, ik, ik.... Bah, wat een
drukte, als je maar te gaan hebt met je oogen en rustig werkend,
verlangend voort.... wat weten wij voor anderen, slangen die we zelve
zijn met het staarteinde in den bek.... zoeken we dan nog wat anders dan
ons eigen einde....
.... En gelezen en herlezen en meêgevoeld tot in het kloppen van zijn
polsen, den naslag van dien in eenzaamheid gestilden toorn en het zachte
zelfsussen van die onstuimige ziel. Hij was er in meêgegaan tot er hem
de slapen van waren gaan gloeien.
Want in een opflakker van binnenbrand was het schrijven ten einde
gegaan.... O, nu ik hier ben, los van dat zwatelende koor, alleen met
een nieuwe wereld die tegen mijn oogen aanvaart en ze wijd open doet
gaan, nu voel ik het nog meer, dat ik toch niets anders liefheb dan mij
zelven, en al wat anderen doen en wat anderen praten me nooit gescheeld
heeft. We babbelen daar wat over een wereld, die vlottend en broos is
als van geblazen zeepwater en voelen niet, dat ons hongerend ik daar
vloekt met zijn veel, veel, en er wel sterven zal.... Welk ander wijst
mij mijn wondervol zelf, mijn zelf, waar ik in rondleef als in een roes
van raadsels, dat ik liefheb en alleen begeer; och, ook nog in de dagen
toen ik me zelven martelde en kwelde, adoreerde het toch zijn hoongod in
't carnavalspak zoo zeer. O, die weters, wij weters, onze monden zijn
maar dingen die spreken, waarmeê we wachtertje spelen voor de poort van
onze zwijgende begeerte.
Zoo weêr geschreven; en klaar als iets te zien, zag hij het gezet
tusschen hen beiden.... en voor hem was het een antwoord geweest op zijn
eigen vage gedachten. Want in zijne van natuur buiten zichzelve levende
ziel wou het groeien in gezichten en in gedachten niet. Denken; wanneer
was hij begonnen te denken, was het van 't jaar, verleden jaar of nog
vroeger. Denken, peinzen, 't liefhebben van wat er zoo om kan gaan in je
hoofd, het troetelen van je eigen overweging, het uit elkaâr rafelen van
gedachtenweefsels en het weêr weven van nieuwe. Wat was er overgebleven
van al de wijsheid, die hij toch aangehoord had uit beminde monden?
Gezegden veel, die beelden opriepen.... maar wat al woorden waren niet
voorbijgegaan. Doch, men had goed praten, ze waren gekomen, maar door,
ongevraagd, de woorden met hun naweeën van gepeins.... Wij zeggen dat,
denk er eens over, in brief op brief, van vriend op vriend.... En zoo
gewichtig zagen ze er uit, de geschreven woorden, waar elke aarzeling
in scheen verstijfd, heerscherig en overredend, al voelde hij wel
dikwijls, 't was als een reuk op een afstand, dat ze kwamen van iemand,
die zichzelven bedwelmde met woorden, woorden, woorden.... of van een
overvolle, die van zijn kracht in den wind smeet, verzot geworden op het
rondom martelen van zijn woordjes. Soms was het dan als een schreeuw in
hem: "ze willen je kwaad doen, ieder wil je kwaad doen,".... maar de
redeneering ten langen leste had weêr gevraagd: "waarom?" Zoo waren ze
telkens blijven trekken aan vezels daarbinnen, die hij niet wist dat er
waren, getrokken hadden ze aan al die draden, van zijn binnenste naar
buiten uit, ondanks hem zelven, en met pijn, met pijn, spinsels van
weêrwoorden, in brief op brief, aan vriend op vriend.... Ik heb een
gevoel, placht hij vroeger van zich af te roepen, wanneer gevraag hem in
het nauw joeg, of je mijn darmen afhaspelt; en het was eigenlijk nog
niet veel beter.
Later ook.... vandaag de opleving.... had hij zich zelven opgedrongen
dat het toch wel goed was en verstandig veel over alles te denken....
Maar och, het verveelde zoo gauw, en eer hij het wist stond hij voor een
spiegel te spotten.... kijk, het baat niets, je hoofd blijft even
groot.... wel, was lachen niet een wijs ding?
Destijds was op een nacht eens in zijn slaap een droom gekomen.... 't
was ook weêr na een brief.... vriend N. heeft zijn baard laten groeien
en ziet er nu uit als een profeet.... stond verteld.... Toen was een
groot hoofd met een schedel als een koepel, een droogvellige gevelkop
met plooien als van leêr, met tusschen de geloken oogledenspleet een
lichtvaag, koel om van te ijzen, over zijn borst gebogen geweest. En
het hoofd verlengde zich nog door een baard, een langen profetenbaard,
eerst wit, daarna rood als oude wijnmoer. En dat stroomde over het laken
en dat knapte in 't slepen als gloeiende metaaldraden die koud willen
worden. En het hoofd, bovenop, dampte en borrelde gelijk water dat aan
de kook is. En hij was, de ontzetting, in zijn droom gaan liggen
tellen.... bij den hoeveelste zal de bol bersten.... En toen zat er zoo
ineens een stoffig-zwarte stille spinnekop met zijn krommen voorpoot op
het voorhoofd te tikken, oogenloos zat hij te tikken, en achter uit zijn
zwaar lijf spon hij draden.... een ruim vol draden.... almaar draden....
Het wakker worden.... de nachtmerrie.
Dat alles was wel koud nu en om te lachen, maar toen hij las: "blijf
maar weg", had hij dadelijk gevoeld hoe er bij hem uit al die doorleefde
dagen een heftige weerzin gegroeid was, daarginds weêr te zullen moeten
terugkeeren.... "Ik zal het rekken, ik blijf zoolang, als ik kan
weg".... had hij voor kort nog in een brief gezegd.
.... Al vèr in den namiddag, naar zijn plekje gedwaald, was hij, willend
weten hoeveel hij nog aan geld bezat, zijn gordel gaan losmaken, en zijn
bezitting gaan tellen, stillekens het rammelen vermijdend.... Ja, dat
geld, al was het zuinig geweest.... het was die twee jaar door toch maar
altijd zoo gekomen, als iets dat vanzelf sprak.... maar nu was 't
gedaan.... En hij was aan 't cijferen begonnen, zittend achter de
ondoorkijkbare heggen, die hoog als olifantstanden over hem heen
stekelden, en aan 't uitrekenen in zijn jaszakschetsboekje, als een oude
duitendief over zijn schat gebogen.
.... Laat eens zien, was zijn gedachte gegaan, indien ik morgen
vertrek.... maar dan moet ik eerst met de proviandschuit van het
Engelsche garnizoen oversteken naar Gibraltar.... gaat met het
kanonschot hier vandaan.... vervolgens van Gibraltar, den volgenden dag,
met ezels en een arriero over Algeciras naar Cadix.... geen kijken naar,
een veel te dure historie.... dus blijf ik liever.... over een week komt
de Transatlantic in de baai.... zoo ben ik wel genoodzaakt hier wat te
blijven nog.... en dat vindt je toch eigenlijk wel prettig. Men kan nu
eenmaal toch niet alles zien.... al was het ook waar, dat je in die
treinen en booten het karakteristiekste altijd langs vloog. Flap....
weêr een mooi ding voorbij, en zoo ging het altijd.... Eerst het
hôtel.... zooveel.... fooi, zooveel.... als ik eens wegging zonder fooi,
dat doen de Engelschen ook.... dan de overtocht naar Cadix.... het aan
boord brengen.... die vervelende kleine dingen kosten het meeste
geld.... je rekent er nooit op.... zooveel.
Van Cadix naar Sevilla.... daar.... den koffer lossen in el Cisno.... O
jee.... daar ook een rekeningetje betalen.... vijf dagen logies.... neen
zes.... zooveel....
Vervolgens naar Madrid, een lange zit, gelukkig was 't nu niet warm....
derde klas.... zooveel.
Dan, in Madrid allicht een paar dagen overblijven. 't Museum.... de
Velasquezzen nog eens goed zien, en de Goya's.... de zaal met zijn ouden
oppasser.... Vier maanden kopieeren, vier maanden.... et la bonne
reste....
Dat was aanraken geweest van een oude wonde, want al had hij zichzelven
gezegd er niet meer aan te willen denken, de wrok was er ingeroest en
wou maar niet uitslijten.
Wat had dan ook niet al meêgewerkt om hem dat gedoe ongenietbaar te
helpen maken, was het niet alles?.... En zoo het eens ongestoord had
kunnen gebeuren, hoe zou het geweest zijn?....
"Waarom?" was herhaaldelijk door vrienden-brieven gevraagd: "vertel ons,
waarom maak je toch eigenlijk zoo'n ding, waarom laat je je vier maanden
van je rijk leven, in een tijd dat je geen raad weten moest met je
vollen kop, je aldus kloosteren in een museum, is niet éen streepje dat
je zelf gevoeld hebt, meer waard, en meer wenschelijk voor wat je
bereiken wilt, dan al dat na leeren doen wat een ander heeft gelijnd....
geniet het, goed.... maar maak ons niet wijs, dat het voor jouw plezier
is, het doen van zoo'n hondenbaantje.... neen, amice, een slachtoffer
ben je van de domme school-traditie: groote mannen bestudeeren kweekt
groote mannen.... stijl.... stijl.... wel dien hebben we te halen uit
ons zelven.... en niet uit museums.... 't bederft je.... geloof me...."
En vaag had het toen door zijn gedachten getwijfeld:.... stijl.... je
zelf.... is het wel heelemaal dat?....
Maar dat het voor zich zelven was wat hij deed, geloofde hij ook al niet
meer. Was het niet onnoozel, zoo alle dagen aan alle wanden van het
museum te zien, te moeten bekennen, hoe het juist niet het beste van een
almaar heerlijk doorgegroeid kunstenaar was, wat je als voorbeeld werd
voorgehouden.... En hij had die meening niet voor zich kunnen houden....
"Wel, dan doe je het om het geld of om een banale eer".... Een oudere
vriend had daarentegen geschreven: "gij zult eenmaal blij zijn, een doek
van die importantie te hebben vervaardigd." Ook al niet plezierig om te
hooren.... Weêr een ander zei: "Nu je zelf vindt dat het onnoodig is,
waarom laat je je dan nog langer exploiteeren. Kom terug.... je hoort
hier.... wat hebben wij te maken met die vreemde landen.... Mauve!....
Maris!"....
Dat was wel zeker, hoe ook die eene schreef: "trek je toch alles niet
zoo aan, je doet genoeg, neem maar wat plezier," zij moesten maar eens
als hij hier zoo alleen zijn, dag in dag uit met je wrokkende zelf, al
die anderen, die altijd wel een rug vonden om tegen aan te staan.... dat
was wel zeker, dat hij ellendiger dagen nog niet gehad had.... pijn
hebben is erg, maar als je lichaam lijdt en schreeuwt, dan is er geen
mensch die dat geluid niet verstaat. In de zaal van het museum was het
balkon een uitkomst geweest, daar kon je de spijttranen laten opdrogen
in de harde zon en daar gaf het oude ventje stilletjes permissie
sigaretten te gaan rooken; als 't werk je doodverveelde, kon je daar als
een bedelaar met je rug tegen den muur gaan staan niets doen. Daar
bewaarde dat kereltje ook zijn kruik met water onder een oude sombrero
voor de koelte.... De heete dagen.... Dat oppassertje met zijn leuk
rimpelgezicht en zijn vriendschappelijke op-den-schouder-klop-maniertjes
van kom, 't zal wel gaan, houdt je maar goed, 't wordt mooi.... en dan
dat baasjes lachen.... Krom stond hij er bij met zijn handen op zijn
knieën, wanneer hij van al het Hollandsche gevloek van zijn
beschermeling geen jota begreep.
Ook was gezegd: "het rijk krijgt die dingen meteen op een koopje zoo."
Nu ja, geld was geld en 't rijk gaf 't.... maar 't was toch wel waar
ook.
Het rijk, het land, de regeering.... dat waren nu ook weêr dingen, waar
hij nooit een begrip van had kunnen krijgen uit officieel geschrijf....
was 't éen ding, waren het er honderd.... iets zonder houvast, dat niet
aan te spreken was en dat hij toch almaar zoo door boven zijn hoofd
gevoeld had.... het rijk, dat kon wel eens waar zijn, haalde er die
subsidie-gelden wel weêr netjes uit zoo.... nog niet zoo dom, dat rijk;
en als ze nu eens een kat in den zak kochten.... dat kon.... erg ook....
en wat zou het eigenlijk dat honderdkoppige ding kunnen schelen een
kopie naar een beroemd schilderij te bezitten. Maar waarom gaven ze dan
de toelage niet zoo, zonder meer.... waren ze bang dat je het in weelde
verteren zou?.... neen, er moest wat voor gedaan worden, je kreeg het op
een papiertje meê. Houden ze de jongens, die ze uitzenden voor
futloos?.... wat stond er niet al overbodigs op voorgeschreven....
groote meesters.... natuur.... of je daar niet van zelven naar kijken
ging.... je wilt toch schilder worden en dan.... officieel mensch als je
bent, de gezanten complimenteeren, en die ontvingen je als lastposten en
deden of ze voor de eerste maal van kunst hoorden in hun leven; niets,
niets voor je weten te doen, misschien niet willen.... een schande als
je toch van de regeering komt.... daar moest je nogal een zwart pak voor
meêsjouwen.... En dan series studies laten zien.... waar leveren voor je
geldje....
"Zeg het maar, zeg het maar!" was herhaaldelijk geschreven.... "is het
niet goed voor jou, dan is het voor die na je zullen komen".... en
dan....
Neen, dat begreep die Russische pensionnaire in Rome anders. Welk een
man was dat geworden in z'n herinnering met zijn rustig praten: "vous
m'embêtez avec votre Hollande.... il faut être plus sage que vos
amis.... ge zijt hier om je wat uit te zetten, pour vous élargir"....
en: "als je een wond in je hart hebt dan brandt je er hem uit.... soyez
tranquille, regardez".... En de Grieksche en de Oostenrijkers, en....
Rome was vol van die jongens, dat waren toch ook geen Fransche
seigneurs, en die liepen hun mooie dagen zoo onbezorgd door, zoo
benijdenswaard, dacht hij dan, met hun neus in de lucht.
Schacheren.... wanneer ze het là-bas nu eenmaal deden, omdat het zoo
hoort en er niet veel voor over hadden, waartoe dan al die schijn of 't
heel wat was.... wist daar dan geen mensch wat reizen een duur en
moeielijk leven is. Nu was het alleen een baantje voor rijke jongens....
je waagde er alles aan, je gezondheid.... had hij niet in Venetië een
maand lang op zijn achterstallig kwartaal moeten wachten en geleefd als
een heiden, had hij niet zijn gouden Prix de Rome, er nog aan hechtend,
in den lommerd beleend om geld te krijgen.... was 't niet ridicuul....
Halfheid.... meêdoen.... kunstglorie van een land.... zoo'n beetje à
l'instar de France. Nu ja, dan moest je den Paus niet van dichtbij
gezien hebben.... Dinges had wel gelijk, 't leek veel meer op een
exploitatie....
Maar was 't niet bepaald dwaas, kijk, het rijk stuurt je uit.... nu ja,
dat is een wassen neus, goed dan, je wordt uitgezonden namens het rijk
door een School-Commissie.... kunstvrienden uit de eerste ingezetenen
der hoofdstad.... rijke burgers.... de beschermers, de heeren, waar ten
allen tijde de kunstenaars de troubadours van zijn geweest....
uitstekend; die komen overeen, geven je op, kopieën te maken.... of je
het mooi vindt of niet, daar wordt niet naar gevraagd, jonge wildzangen
als de pensionnaires zijn, voor je welzijn dus en voor hun-zelfs
plezier.... naar oude schilderijen, die ze.... neen, corpo di Bacco, dat
was wel zeker.... ga maar na wat je te doen hadt.... zoo het origineel
werk was, niet in hun huizen zouden willen hebben. Voor den drommel,
dessertkost was 't juist niet.... Hoe zat dat zoo.... dat kwam dus niet
van hen, niet van die eerste lui.... dat kwam bepaald dus van het land,
van dat ding in de lucht.... Hoe zat dat zoo?.... Men moet
redeneeren.... moet men niet?.... Al deze schilderijen zijn beroemd als
groote kunst.... de bedoeling is: de kunst grooter te maken. Groote God,
wat een tegenspraak.... want hoe meer de pensionnaires de kracht uit die
groote meesters inzogen.... en dat was toch de bedoeling, ga maar na....
hoe meer ze thuis de kans hadden hun heele leven lang hongerlijders te
zullen moeten blijven.... dat kwam er nu wel niet zoo opaan.... maar zij
zouden dan van armoê ook wel niet veel uit kunnen voeren en waar bleef
dan de groote kunst?.... En de pittigheid van die oude heerooms, want
pittig waren ze.... kon je wel eens als oude wijn in je bol blijven
zitten. Wat moest hij daar nu meê doen?.... Et la bonne reste.... het
tweede deel van het officieele programma.... de natuur ingestuurd.
Zoo toegevend aan zijn oude hebbelijkheid, had hij zijn vlinderende
gedachten laten gaan, en toen zacht-ernstig in het gras had hij
herdenkend gelegen, de handen in mekaâr onder het hoofd gevouwen, boven
het weeke zwellen van zijn hart, en gezien als door den nevel, die een
roes in de oogen nalaat, hoe het blauw boven wegkromp in een
hooghangende melancholie....
.... Dat was al begonnen in het Museum. En daarna, zonder thuis, wonend
in herbergen, plots verloren gezet met je groeiende oogen in de wreede
zonnatuur van het stoffige Zuiën, middenin het alles vernielende licht,
middenin daar met je arm hoofd en je onmogelijke handen, zwart, zwart
van al die binnenkamersche, oud-eeuwsche schilderijen....
Dat begon al vroeg, drie uur in den morgen; daar was hij al weêr, de
harde dag, je opbrandend met onrust uit je slaap in een damp van zweet.
En je wou nog niet zien, maar het verschrikkelijke licht sloeg je in je
hersens, door je oogen in, als witte brand met rook van blauw, zengend
op alles neêr, spattend van alles op.... En dan maar aan het werk en om
tien uur al dood moe, en weêr als gisteren het werk vernietigd. Dagen
dikwijls had hij gevoeld krankzinnig te zullen worden als dat niet
ophield, en zich opgesloten met de stores dicht van zijn slaaphokje, en
op bed gevallen met het gezicht in de kussens. Maar het licht vloekte in
je hoofd, en dan verdooving gezocht in den landwijn.... hij van nature
geen drinker, om het ellendige huilgevoel in je te smoren, hoe je niets
zijt, niets in dat lichtoordeel.... Vaak midden op den dag aan den
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Gekken - 07
  • Parts
  • Gekken - 01
    Total number of words is 4768
    Total number of unique words is 1586
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 02
    Total number of words is 4586
    Total number of unique words is 1714
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.0 of words are in the 5000 most common words
    52.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 03
    Total number of words is 4558
    Total number of unique words is 1622
    35.9 of words are in the 2000 most common words
    47.8 of words are in the 5000 most common words
    54.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 04
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1584
    36.3 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    54.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 05
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1676
    29.4 of words are in the 2000 most common words
    40.9 of words are in the 5000 most common words
    47.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 06
    Total number of words is 4804
    Total number of unique words is 1471
    40.7 of words are in the 2000 most common words
    53.7 of words are in the 5000 most common words
    59.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 07
    Total number of words is 4561
    Total number of unique words is 1612
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    48.4 of words are in the 5000 most common words
    53.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 08
    Total number of words is 4612
    Total number of unique words is 1700
    32.6 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    51.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 09
    Total number of words is 4560
    Total number of unique words is 1635
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    47.8 of words are in the 5000 most common words
    54.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 10
    Total number of words is 4551
    Total number of unique words is 1770
    30.4 of words are in the 2000 most common words
    42.4 of words are in the 5000 most common words
    49.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Gekken - 11
    Total number of words is 2283
    Total number of unique words is 940
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    45.6 of words are in the 5000 most common words
    53.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.