Een twaalftal samenspraken - 01

Total number of words is 4326
Total number of unique words is 1639
36.0 of words are in the 2000 most common words
52.4 of words are in the 5000 most common words
60.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
EEN TWAALFTAL SAMENSPRAKEN
VAN
DESIDERIUS ERASMUS VAN ROTTERDAM

UIT HET LATIJN VERTAALD DOOR N.J. SINGELS
TOT INLEIDING: Cd. BUSKEN HUET'S BESCHOUWING OVER ERASMUS

1912

* * * * *

ERASMUS
door Cd. BUSKEN HUET

Mijne lezers mogen niet klagen over dit langdurig vertoeven in de
kraamkamer van ons hooger onderwijs. Maar de opmerking staat hun vrij
dat het eerste beginselen zonder wiekslag geweest zijn. Goede wil,
toewijding, zelfopoffering, niets ontbrak, behalve Erasmus en het genie.
De rotterdamsche Heilige, als Vondel hem noemen zou, wekt onze
belangstelling inzonderheid als landgenoot en omdat hij, in
onderscheiding der vermaarde oorlogslieden welke na hem de Republiek der
Vereenigde-Provinciën zou voortbrengen, op zoo eervolle wijze den
nederlandschen volksaard in vredestijd vertegenwoordigd heeft: anderen
met het penseel in de hand, hij met de pen. Alleen de omstandigheden
zijn oorzaak geweest dat niet reeds door Erasmus eene zigtbare
noordnederlandsche akademie is kunnen gesticht worden, gelijk van hem en
zijne geschriften de eerste onzigtbare dagteekent.
Wel is waar zag na zijn vijfentwintigste of dertigste jaar zijn
geboortegrond hem naauwlijks terug, en is hij daarna meer voor Europa
dan voor Nederland gaan leven. Maar, geen Franschman geworden, geen
Engelschman, geen Spanjaard of Italiaan, geen Zwitser zelfs,--ofschoon
hij te Bazel zich meer op zijn gemak gevoelde dan overal elders,--de
sporen zijner afkomst en zijner opvoeding zijn nooit verdwenen. Welke
vlugt daarna zijne studiën mogen genomen hebben, zoodat hij in het
wetenschappelijke den gezigteinder zijner meeste land- en tijdgenooten
ontvoer, het eerste derde deel zijns levens is op zijne verdere vorming,
door de kracht der aantrekking niet minder dan der afstooting, van
beslissenden invloed geweest. Nederland openbaarde hem aan zichzelf, en
zulke indrukken zijn onuitwischbaar.
Litterarische en theologische vijanden hebben, de eenen bij zijn leven,
de anderen kort na zijn dood, door uit te brengen dat hij de zoon was
van een zuidhollandsch dorpspastoor, in strijd met kerkgeloften bij eene
noord-brabantsche dienstbode of huishoudster gewonnen, een smet op zijne
geboorte meenen te werpen.[1] Uit een maatschappelijk oogpunt teregt,
uit een algemeener en edelmoediger ten onregte. Het strekt den
nederlandschen dienstbodestand en den lageren nederlandschen klerus der
15de eeuw tot eer, zulk een buitengewoon kind het aanzijn gegeven te
hebben. Noem het eene speling der natuur; noem het eene waarschuwing der
Voorzienigheid aan den onwetenden oudnederlandschen adel; eene les aan
den etenden en drinkenden oud-nederlandschen burgerstand; niemand zal
beweren dat er termen waren aan de wetenschappelijke toekomst van een
volk te twijfelen, uit welks onderste lagen, in de ongunstigste
omstandigheden, Erasmus kon voortkomen.
Het verwekken van dit kind was niet de eerste dergelijke fout des
vaders. Dezelfde huishoudster had hem reeds vroeger een zoontje
geschonken; en naar het schijnt legde de kerkelijke overheid, tot straf
van den recidivist, hem eene bedevaart naar Rome op. Zoo verdween hij
voor eene poos uit de omstreken van Gouda, en de huishoudster ging bij
zijne rotterdamsche bloedverwanten hare bevalling verbeiden.[2]
Van Erasmus Senior weet men weinig méér dan dat hij, al spoedig in
Nederland en op zijne standplaats teruggekomen, er overleden is toen
zijn jongste zoon twaalf of dertien jaren telde. De moeder stierf een
weinig vroeger, te Deventer, waar zij met den genialen knaap zich
heenbegeven had, om voor zijne gezondheid te waken, terwijl hij er de
lessen van den aantrekkelijken en onvermijdelijken Hegius volgde. Zij
schijnt eene zorgvuldige verpleegster geweest te zijn. Welligt paarde
zij, dochter van een chirurg uit Zevenbergen, aan haar liefhebbend
moederlijk instinkt sommige technische bekwaamheden. Eene boosaardige
deventersche epidemie nam haar in den bloei des levens weg.[3]
De nederlandsche dorpspastoors der 15de eeuw waren geen suikerlords; en
toen vader en moeder het tijdelijke gezegend hadden, vonden de jonge
Erasmus en zijn broeder eene sobere nalatenschap te deelen. De
zevenbergsche heelmeester, grootvader van moederszijde, ongetwijfeld
tevens baardscheerder van beroep, kan evenmin een man van vermogen
geweest zijn. De rotterdamsche familie van vaderskant, ouders van tien
kinderen, deden om het openhouden van al die monden (vóór de kleine
woning bevond zich eene loofhut) niet onmogelijk een bier- of
wijnhuis.[4] Een voogd, te Gouda, was schoolmeester, was plakmajoor, en
wist de twee jonge weezen, nadat te vergeefs beproefd was den jongste
smaak te doen vinden in een Fraterhuis te 's Hertogenbosch, geen beteren
raad te geven dan in een eigenlijk gezegd klooster den kost voor het
eten te gaan zoeken.
Gewone geesten zwichten voor zulke omstandigheden, en onderwerpen zich.
Buitengewone, maar van den tweeden rang, gaan de voorregten van rijkdom
en geboorte benijden, en beschouwen carrière-maken weldra als het
hoogste. Het bewonderenswaardige in Erasmus is dat, toen in vervolg van
tijd zijn bestaan eenmaal verzekerd was, de aanbiedingen van koningen,
keizers, en pausen, stelselmatig door hem afgeslagen zijn. Door de
ondervinding geleerd haatte hij eene armoede die tot bedelen doemt, eene
afkomst welke aan het platburgerlijke vermaagschapt. Maar zijn edel hart
en zijn groot verstand behoedden hem voor de dwaling, in de eene of
andere rigting aan het uitwendige meer te hechten dan het waard is. Zij
heeft hem diensten bewezen, de nederlandsche schooijerswereld uit welke
hij voortkwam. Het gemeene klooster-zelf is hem eene weldadige
leerschool geweest.
Te Gouda letterwijs gemaakt, is het kind naar Utrecht gezonden om het
kerkgezang te leeren, en te zien of hij als koorknaap zijn brood
verdienen kon. Mogelijk oefende hij reeds toen zich in het teekenen of
schilderen; wat hij, evenals de muziek, naderhand voor goed liet
varen.[5] De letteren, niet de kunsten, waren zijne sterkste natuurlijke
neiging; lezen zijn hartstogt.
Eene midden-nederlandsche litteratuur bestond er voor hem niet, evenmin
als eene middeneeuwsch-europesche in verschillende landstalen. Er zijn
geen blijken dat hij Villehardouin, Joinville, Dante, gekend of bemind
heeft. Naar vaderlandsche auteurs der oudheid, Maerlant, Stoke
(_litterae inamoenae_), zag hij niet om, maar kende op zijn twaalfde
jaar den geheelen Horatius en den geheelen Terentius van buiten.
Van zijne vorderingen te Deventer, naderhand in Den Bosch, weten wij
alleen dat hijzelf op later leeftijd er een geringen dunk van koesterde.
Ondanks merkbare teekenen van beterschap waren de onderwijsmethoden in
Nederland toen nog niet veel zaaks, vond hij.[6] Het is waar dat eerst
zijn eigen vermaardheid als man, en de zucht der nederlandsche filologen
hem opzijde te streven, eene betere toekomst heeft doen aanbreken.
Zijn eerste wezenlijk merkwaardige arbeid in latijnsch proza, te zamen
met vrij wat latijnsche verzen (ook de poëzie werd in vervolg van tijd
door hem losgelaten), dagteekent van zijn achttiende jaar of
daaromtrent: zijn proeftijd als augustijner-monnik in het klooster
Emmaüs, te Stein bij Gouda.[7] In tien of elf korte hoofdstukken, vele
jaren daarna vermeerderd met een korrigerend en herroepend twaalfde, is
het een pleidooi ten gunste van het monachale leven, en handelt _Over
het vlieden der wereld_.[8]
De stijl van dit werkje verschilt zeer van dien der _Imitatio Christi_.
In plaats van uit de hoogte, in naam der nietigheid van het
ondermaansche, een heilig leven te gebieden, zooals Thomas a Kempis
doet, betoogt de jonge Erasmus met tal van redeneringen (de vorm is die
van een brief, door een denkbeeldig oom aan een denkbeeldigen neef
gerigt) dat de belangen van een goed geweten, een onbesproken wandel,
een vredig uiteinde, de belangen ook der vrije, ongestoorde, veelzijdige
studie, het kloosterleven krachtig aanbevelen. Het is reeds eene geheel
andere soort van latijn dan zestig of zeventig jaren te voren Thomas
plag te schrijven en tot het laatst aanhield; meer het klassieke
naderend; beschikkend over een veel grooter aantal woorden en
zegswijzen; getuigend van een veel gemeenzamer omgang met de schriften
der oudheid. Aanhalingen uit den bijbel worden niet gemist, doch zijn
betrekkelijk zeldzaam, en vormen in geen geval den hoofdinhoud, gelijk
bij Thomas het geval is.
Nogtans wortelt ook Erasmus' geschrift regtstreeks in de mystiek van den
tijd en van het land; en de eene augustijner-monnik geeft, waar het op
verheerlijken der kloostergeloften aankomt, den ander niets toe. Een
geheel hoofdstuk bij Erasmus, langer dan één der vorige, is gewijd aan
het schilderen der godsdienstige geestdrift van een vriendinnetje zijner
kinderjaren, toen een volwassen meisje, dat ondanks de gebeden van vader
en moeder, ondanks de tranen en omhelzingen van broeder en zuster, in
het aannemen van den sluijer volhardde. Hij spreekt over deze Margaretha
als over eene voorbeeldige geloofsheldin, en wijst er met bewondering op
dat in den kring der schreijende ouders, bloedverwanten, en huisvrienden
(hijzelf was bij het tooneel tegenwoordig en noemt het
hartverscheurend), zij de eenige was om wier lippen een rustige glimlach
speelde.[9]
Zelfzuchtiger, zoo men wil, doch niet minder warm of welgemeend, is
zijne hulde aan de kloostercel als studeerkamer, waar slechts boeken en
nogmaals boeken gevonden worden ja, maar die onder het lezen den jongen
wijze in een paradijs verkeert, een hof van Eden. Anderen mogen aan de
herberg, anderen aan de danszaal de voorkeur geven, hij houdt het met
dit park der letterwereld; met die stroomen, bosschen, weiden, waar,
tusschen het gras, de rozen en de leliën bloeijen of de violen zich
verschuilen. Verlangt de ziel naar goddelijk onderrigt uit de eerste
hand, de jonge kloosterling grijpt naar het Oude of het Nieuwe
Testament. Wenscht hij een kerkvader of een godgeleerde te raadplegen,
hij haalt het boek voor den dag en slaat op zijne knieën het open. Heeft
hij uit de wereld eene oude liefde voor de ongewijde Muze medegebragt,
hij mag in zijne vrije uren, mits het eene platonische genegenheid
blijve, ook aan déze neiging toegeven. Wie gevormd werd in de school van
profeten, apostelen, kommentatoren, en theologen, weet bij de heidensche
wijsgeeren en dichters de medicinale van de giftplanten te
onderscheiden. In zijn litterarischen bloemtuin is hij koningen te rijk,
en trotseert Sardanapalussen.[10]
Een ander klein prozawerk van Erasmus uit deze periode is zijne lijkrede
op eene goudsche weduwe, moeder van drie huwbare dochters en in de
kracht harer jaren gestorven. Haar echtgenoot of haar vader, schijnt
het, had haar een aanzienlijk vermogen nagelaten, en zij maakte daarvan
een edelmoedig gebruik, zoodat zij als eene weldoenster bekend stond.
Daarbij was zij buitengemeen vroom en eene gulle gastvrouw, die de
kloosterbroeders van Emmaüs geregeld ten eten vroeg. Erasmus, wien zij
meer dan één der andere jongelieden genegen was, bewondert hare
onbegrensde godsdienstigheid, en brengt daarvan voorbeelden bij. Niet
alleen wijdde zij onafgebroken hare zorgen aan een groot hospitaal te
Gouda; maar ieder jaar, op Goeden Vrijdag, noodigde zij te harent
dertien armen, wien zij vóór het aan tafel gaan zelve de voeten waschte.
Eene harer dochters, pas zes weken gehuwd, werd door eene noodlottige
ziekte aangetast. De moeder deed Erasmus hiervan kennis geven; en in de
meening haar doodelijk bedroefd te zullen vinden, snelde hij naar hare
woning. Doch Bertha van Heyen, zoo heette de matrone, zeide tot hem toen
hare dochter den adem had uitgeblazen: "Gij komt mij troosten, als ware
ik gekrenkt in mijne regten of moedwillig geplaagd; maar is niet hij,
die mijne dochter mij ontneemt, dezelfde die haar mij gegeven heeft? Ben
ik tot weeklagen bevoegd? Zij is heengegaan tot straf voor mijne
ongeregtigheden."[11]
* * * * *
Het verdient opmerking dat Erasmus, die later de monniken zoo ijverig
nagezeten, zoo geestig en openhartig de jonge meisjes van de wereld
vermaand heeft geen nonnen te worden,[12] met zooveel ingenomenheid over
het offer der Margareta zijner jonge jaren spreekt en over het "hokje"
van Thomas a Kempis. Maar het is óók merkwaardig dat reeds in de hulde
aan Bertha van Heyen uitdrukkingen voorkomen die op een begin van
ontgoocheling wijzen.
Schier onmiddellijk heeft Erasmus gevoeld dat de meeste hollandsche
monniken zijner dagen onopgevoede lieden waren, en zij in het gezelschap
eener beschaafde vrouw zich niet wisten te gedragen. "Wanneer wij bij
Bertha aan tafel zaten," herinnert hij, "en een onzer zich van
uitdrukkingen bediende die den goeden naam van den medemensen benadeelen
konden, dan maakte zij aan het verderfelijk gepraat terstond een einde,
zeggende: Ik bid u, broeders, laat mij aan mijn disch geen woorden uit
uw mond vernemen waardoor een afwezige beleedigd wordt! Spaart mij ook
het overbrengen van zaken die derden niet tot eer strekken: dit vleit
mijne ooren niet."[13]
Zulk eene vrouw, gevoelde hij, behoefde den sluijer niet aan te nemen om
eene voortreffelijke christin te mogen heeten. Sprekend van hare jeugd:
"Zij was schoon," zegt hij, "zij was rijk, zij was een toonbeeld van
deugd en godsvrucht; waarom trok zij zich niet uit de wereld terug, en
ging zij niet in een klooster? zult gij vragen. Zeker, dit ware
voorzigtiger geweest. Maar volgens mij is het een verreweg schooner
eeretitel, te midden van de verleidingen der ondeugd een rein en
onschuldig leven te leiden, en met zelfbewustheid zijn eigen weg te
gaan, terwijl de wereld om ons heen jaagt en drijft. Alleen de deugd
stelt daartoe in staat."[14]
Vroegtijdig heeft Erasmus het klooster bemind; met welgevallen de
tonsuur aanvaard, en door den bisschop van Utrecht zich tot priester
laten wijden. De drang van buiten, welke daarbij gebezigd mag zijn,
heeft minstens voor de helft uit overreding bestaan. Voor méér dan de
helft was het toetreden vrijwillig.[15]
Doch even vroegtijdig heeft hij gevoeld dat voor het verwezenlijken van
een ideaal als het zijne,--een leven voor de studie, van de studie, om
de studie,--het klooster gemist kon worden, en veeleer den naam van
struikelblok of ergernis dan van hulpmiddel verdiende. Niemand had hem
"in de kap gestoken," gelijk naderhand de minachtende zegswijs luidde.
Uit eigen overtuiging, zoo niet uit eigen beweging, had hij zich den
strop om den hals gehaald. Maar pas was het koord bevestigd of hij
gevoelde dat het een koord was, en zijn bestaan dat van een vogel op een
kruk geleek.
In die stemming schreef hij te zelfder tijd de _Ode aan een vriend_,
welke zulk een diepe neerslagtigheid ademt, en die bewijst dat het hem
gemakkelijker viel anderen met woorden de kloosterkevie smakelijk te
maken, dan voor de vleugelen van zijn eigen geest zich met zoo weinig
ruimte te vergenoegen: "Wee mij! Door droefheid, wanhoop, en arbeid,
word ik verteerd. Een wreed lot gunt mij geen oogenblik verademing,
brengt niet de geringste verzachting voor mijn leed. Treurige dagen
voor, treurige na! Door welke misdaad heb ik den Hemel beleedigd, dat ik
eene straf moet lijden de martelingen waardig van den Styx? De aarde ten
minste wordt na de zomerhitte door lange dagen vol schaduw en nevelen
verkwikt; de sneeuw komt en verdwijnt, naarmate de velden haar behoeven
of kunnen ontberen. Mij brengen de saizoenen geen stilling van pijn;
onafgebroken vervullen de droefgeestige zorgen mijne ziel; tranen doen
gedurig mijne oogleden zwellen."[16]
Is het mogelijk een glimlach te onderdrukken wanneer men bedenkt hoe
weinig de jonge man, die onder zijn leed zoo diep gebukt ging, noodig
had om gelukkig te zijn? Welk gering verschil, voor het uitwendige, er
bestond tusschen de kloostercel zijner jeugd, die hij verwenschte, en de
studeercel van zijn manlijken leeftijd, naderhand zijn hemel op aarde?
Nooit heeft Erasmus naar een huwlijk getaald; nooit het als zijne
roeping beschouwd huisvader te worden; nooit eene openbare betrekking
willen vervullen. Wanneer hij in den vollen bloei der jaren de
zamenspraak van _den Officier en den Karthuizer_ schrijft, dan ontwerpt
hij van den laatste een zoo innemend beeld, dat hijzelf er jaloersch van
schijnt.[17] Maar die geïdealiseerde karthuizer is een monnik op het
geduldig papier; en zoo Erasmus te Stein en in het klooster Emmaüs
gebleven was, dan ware voor het leven zijn lot dat van een monnik der
werkelijkheid geweest. Niet om nieuwe banden of om bandeloosheid was het
hem te doen, maar om vrijheid. Zijn land, gevoelde hij, was grooter dan
zijn klooster, de wereld grooter dan zijn land, en er viel daar buiten
eene even nuttige als roemrijke levenstaak te vervullen. In zijne cel
zelve had de beweging der eeuw hem aangegrepen; uit zijne boeken was de
tegenstelling eener barbaarsche omgeving en van een hoogeren standaard
van beschaving hem openbaar geworden; naar _die_ lucht en _dat_ licht
strekte zijn verlangen zich uit. Zóó ten minste verklaren wij ons zijn
ongeduldig bijten in de staven van zijn tralievenster, tien jaren lang.
Er is in Erasmus' leven, nadat als geleide van een jongen schotschen
koningszoon gunstiger omstandigheden hem eindelijk naar Rome gevoerd
hadden, en hij in de drukkerij van Aldo Manuzio de proefbladen zijner
herziene _Spreekwoorden_ had mogen korrigeren; er is een tijd gekomen
dat één ding bij hem nog boven Italië ging: Bazel en de vrijheid. Met de
jaren is het hem duidelijk geworden dat eene werkzaamheid als die zijner
droomen, niet gebonden was aan het land of de stad waar het toeval de
beschaving der oudheid, uit het Oosten verdreven, eene vlugthaven had
doen vinden. Onverschillig dat de Italianen hem niet noodig hadden; zij
voor het openbaar onderwijs hem niet gebruiken konden; zijn nederlandsch
accent, bij het latijnspreken, een hinderpaal was.[18] Niet in het
spreken lag zijne grootste kracht, maar in het schrijven. Hij was in de
wieg gelegd voor leermeester van Noord-Europa met de pen.
Maar in zijne jeugd hunkerde hij slechts naar Italië; en voor de tweede
maal is hij de wanhoop ten prooi wanneer, na een snel vervlogen uitzigt
op welstand en onafhankelijkheid, de vloek der armoede hem op nieuw aan
de plaats bindt.
Het heeft niet gebaat dat een bisschop van Kamerijk, verlegen om een
bekwaam jong sekretaris, daarover naar Utrecht schreef en op aanbeveling
van den prior van Emmaüs onzen veelbelovenden augustijner in dienst nam.
Het doel waarvoor die prelaat hem wilde gebruiken werd gemist, en het
eenige wat de ex-sekretaris bij zijn wisselen van loopbaan gewonnen had
was, dat hij zich naar Parijs had kunnen verplaatsen.
Zijne studiën kon hij daar voortzetten ja, en door het geven van
privaatlessen aan een rijken engelschen knaap of jongeling, lord
Mountjoy, er in zijn onderhoud voorzien. Verdiende hij eene kleinigheid
extra, door voor boekverkoopers te werken, dan kon hij zich een
uitstapje naar Zeeland, naar Engeland veroorloven, en oude
kennismakingen gaan vernieuwen of nieuwe aanknoopen. Doch wat gaf dit
voor de bevordering der groote zaak, wanneer hij naging dat hij de volle
dertig reeds achter den rug had, en hij van den eenen dag op den ander
nog altijd voor zijn brood moest vechten?
Bovendien was Parijs het einddoel zijner wenschen niet. Parijs had
opgehouden het brandpunt der beschaving van den dag te zijn. Het
vrijzinnig Collège de France bestond nog niet. Officieel had aan de
Sorbonne de middeneeuwsche scolastiek nog het hoogste woord. Parijs werd
tijdelijk overschaduwd door Rome. Wie op dat oogenblik naar kennis uit
de eerste hand haakte, had zich naar Italië te begeven. Alleen een in
Italië gehaalde doktorale hoed stempelde toen den man van studie tot
iets meer dan de meesten.
Wij raken hier aan een maatschappelijken misstand der 16de eeuw, welke
eerst driehonderd jaren later, in sommige groote landen of groote steden
van Europa, weggenomen is. Walter Scott kon, ofschoon hij aanvankelijk
slechts door Engelschen gelezen werd, een fortuin bijeenverzamelen.
Erasmus heeft, in weerwil dat zijn latijn hem den toegang tot de
beschaafde en welvarende kringen van een geheel werelddeel ontsloot, het
nooit verder kunnen brengen dan het vinden van een uitgever.
Het eenige wat wij zeggen kunnen is dat het in de 15de eeuw nog erger
was. De voortreffelijke Froissart, die als dolend ridder van de pen
eenigszins als een voorlooper van Erasmus beschouwd kan worden;
Froissart, óók van afkomst een burgerjongen, óók opgeleid voor priester,
óók als partikulier sekretaris zijne loopbaan aangevangen, heeft geen
andere keus gehad dan òf zijn talent te begraven, òf een tafelschuimer
te worden.[19] Er was voor zulke geboren auteurs, in onmin met de
kloostercel, niet geschikt voor de routine van het openbaar onderwijs,
in de middeneeuwsche zamenleving geen plaats. Al de dichters van dien
tijd, wanneer zij alleen dichters zijn, zijn schooijers. Al de
prozaschrijvers, wier eenig kapitaal in portefeuille hun proza is,
lijden gebrek.
Door het vinden der boekdrukkunst is die wanverhouding allengs
uitgesleten. Doch Erasmus was jong in een tijdperk van overgang, toen er
reeds zeer vele boeken gedrukt werden, maar nog in lang niet genoeg om,
behalve het dekken van de kosten der uitgaaf, ook in het levensonderhoud
van den schrijver te voorzien. Onbemiddelde auteurs verbonden zich als
korrektoren aan de drukkerijen en ontvingen daggelden. Van honorarium
voor werken van eigen geest was geen spraak. Het gold zelfs niet voor
eervol, geld aan te nemen van een uitgever.[20] De onbemiddelde zocht
het vermogend patronaat van een man of eene vrouw van de wereld.
Froissart, die niet studeerde; die met geen ander doel dan het
verzamelen van historische anekdoten uit den mond van tijdgenooten nu
het eene dan het andere land bezocht; die met voorbeeldige vlijt er zich
toe bepaalde zijne reeds voltooide verhalen om- en nogmaals om te
werken,--had genoeg, heden aan de gunst eener henegouwsche prinses,
koningin van Engeland geworden, morgen aan de edelmoedigheid van een
half henegouwschen graaf van Blois. Hij kon zijn werk verrigten zoo maar
zijn bed en zijn disch gespreid waren, en de beschermers niet
onbescheiden veel offers van zijne vrijheid vergden.
Erasmus in geenen deele. Deze had voor zijne studiën onophoudelijk
nieuwe hulpmiddelen noodig; moest op verschillende plaatsen bibliotheken
gaan raadplegen, of gaan spreken met geleerde mannen; kon er niet komen
zonder het minimum eener eigen boekerij of het diminutief eener eigen
studeerkamer.
Niet dat hij van het leven of van zijn vak zooveel eischte als vijftig
jaren te voren den italiaanschen filoloog Filelfo in den schoot gevallen
was. Op zijn achttiende jaar was Filelfo hoogleeraar in het grieksch te
Padua geweest. Venetië had hem het eereburgerschap aangeboden, en
daarbij eene zending naar Konstantinopel, waar hij zijne grieksche
studiën naar hartelust kon uitbreiden. Een hertog van Milaan had hem
overvloedig begiftigd; een paus door schitterende aanbiedingen hem naar
Rome gelokt.[21]
Maar al vlamde Erasmus' eerzucht niet op zulke wijdluftige
onderscheidingen; al zou de herinnering van Filelfo's beklagelijk
uiteinde, het gerucht van Filelfo's ondragelijk humeur, hem eer
waarschuwend afgeschrikt dan aangemoedigd hebben, hij kende zijne
behoeften. Zijne wenschen waren: een mak, maar welgebouwd en welgezadeld
paard voor hemzelf, om naar regts en links zich vrij te kunnen bewegen;
nog een paard voor zijne boeken en schrijfbenoodigdheden; een derde
paard voor een vlug en knap bediende, desnoods in staat uit naam zijns
meesters eene litterarische boodschap te gaan verrigten; eindelijk een
klein vast inkomen, genoeg om in het onderhoud van knaap en dieren
ongestoord te kunnen voorzien, en onverdeeld zich aan zijne studien te
kunnen wijden. Voor het overige niemands knecht, niemands afhankelijke
huisgenoot, niemands loontrekkend dienaar.[22]
Gedurende den geheelen namiddag van zijn zeventigjarig leven is deze
bescheiden overvloed Erasmus' deel geweest; en hij heeft zijne eenmaal
verworven onafhankelijkheid verdedigd met de angstvallige zorg van
iemand die bij ondervinding den bitteren bijsmaak van het brood der
maatschappelijke ballingschap kende, en hoe zwaar het valt vreemde
trappen te beklimmen. Eene nederlandsche Statenvergadering bood wel wat
laat hem een eervol geschenk in geld aan; engelsche vrienden hielpen hem
aan eene of meer prebenden; keizer Karel V benoemde hem tot staatsraad,
met vrijheid zijn traktement (indien het betaald werd) te verteren op de
plaats zijner keus.
Jaren lang heeft Erasmus op die wijze, eerst bij afwisseling, daarna
voor goed, onbezorgd te Bazel kunnen leven; heeft naar welgevallen zich
kunnen verplaatsen; te Freiburg zich een huis kunnen doen bouwen; paus
Paulus III voor een kardinaalshoed kunnen bedanken; het zich niet
behoeven aan te trekken, dat de inkomsten van een door dien kerkvoogd
hem toegedacht deventersch prioraat hem ontgingen.
Hadden de krachten slechts toegereikt, zijn middelen zouden in het
laatste levensjaar hem niet verboden hebben Besançon als woonplaats te
kiezen, en er den bazelschen hervormingsijver te gaan ontwijken. Uit
zijne nalatenschap, die zevenduizend dukaten bedroeg, konden de
algemeene armen te Bazel ruim bedacht worden, en goede vrienden tot een
aandenken een of ander kostbaar voorwerp ontvangen.[23]
Heeft Shakespeare het zaliger gevonden een huis en een inboedel te
kunnen koopen? Of was Erasmus gelukkiger iets te kunnen nalaten? Een
testament te kunnen dikteren aan een notaris?[24]
Wie zich eene voorstelling wenscht te vormen van hetgeen, toen het
zonnetje van den betrekkelijken voorspoed nog door moest breken, Erasmus
in zijne jongelingsjaren uitgestaan en geleden heeft, denke zich een man
als onzen voortreffelijken land- en ouderen tijdgenoot Groen van
Prinsterer (sommige portretten van Erasmus en sommige van Groen
vertoonen een zweem van gelijkenis,[25]) en vrage zich hoe het zulk een
fijnbewerktuigden geest in een tenger ligchaam te moede zou geweest
zijn, zoo hij gedurende de eerste veertig levensjaren met eene gemeene
soort van armoede had moeten worstelen? Te moede, ondanks het gunstig
verschil tusschen de maatschappelijke toestanden en hulpmiddelen in de
eerste helft der 19de eeuw en de laatste helft der 15de. Ondanks het
stammen uit een met onderscheiding bekend geslacht, en het niet
schrijnen of knagen van als een stigma beschouwde kloostergeloften.
Enkel onder het dagelijks stuiten van een groot verstand op eene botte
omgeving; van een gevoelig hart op de algemeene onverschilligheid; van
uitgezochte kundigheden op eene onwetendheid van de ruwste soort. Onder
het botsen, in één woord, van een schuw en stil ideaal op het walgelijke
eener werkelijkheid, die, nachtmerrie bij dag, zulk een geest bovenal
van eene lompe en luidruchtige paardemarkt doet droomen.
Voor alle mannen met buitengewone gaven die als vondelingen in het leven
geworpen worden, is de wereld eene harde leerschool; het hardst voor
mannen met een vrouwelijken aard, op wier genie de tegenspoeden, welke
andere karakters louteren of sterken, de werking van een hagelslag doen.
Het hangt zamen met het bijzondere in Erasmus dat de teleurstellingen
zijner lange leerjaren niet in staat zijn geweest zijn humeur te
bederven, al prikkelden zij in hooge mate zijn ongeduld. In eene eeuw
toen alle menschen in alle dingen met heftigheid partij kozen, en men
geen goed burger scheen te kunnen zijn zoo men niet wit of zwart,
vierkant vóór of vierkant tegen was, wist hij met ongeëvenaarde
geestkracht zich voor uitersten te hoeden en, gelijk hij tot een
werelddeel het woord rigtte, een werelddeel te staan. De lutheranen
hebben hem verweten onverbeterlijk roomsch, de roomschen meer dan een
halve lutheraan te zijn. Humanisten hebben hem gehavend als een
afvallige, en theologen wegens zijn humanisme hem uitgemaakt voor een
libertijn. Een filoloog heeft hem gescholden wegens zijn berispen eener
ciceroniaansche latiniteit; en zijn roem was latijnsche brieven te
kunnen schrijven, fraaijer dan sedert Cicero iemand in Europa gedaan
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 02
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.