Een twaalftal samenspraken - 15

Total number of words is 4913
Total number of unique words is 1421
47.8 of words are in the 2000 most common words
62.6 of words are in the 5000 most common words
70.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
volgens je eigen verklaring als 't meest geëerde moet worden beschouwd
en noem je mij een onbeschaamden rekel." Zoo won pastoor Antonius den
vroeger verloren roem terug. Thans hebben we allen ons historietje
verteld. Nu moet alleen nog maar de rechter uitspraak doen.--HENDRIK:
Dat zal ik wel doen, maar ieder moet eerst zijn glas leegdrinken.
Komaan, ik begin. Maar ... als je van den duivel spreekt, dan zie je
zijn staart. Daar heb je Lieven Goedhart!--JAN: Lieven Goedhart brengt
een gunstig voorteeken met zijn naam mee.--LIEVEN GOEDHART: Wat is er te
doen onder deze oolijke gasten?--JAN: Wel, wat anders dan dat we een
wedstrijd hielden met vertelseltjes, tot jij juist als de wolf tusschen
de schaapjes kwam.--LIEVEN GOEDHART: Dan ben ik dus hier om de maat van
uwe verhalen vol te meten. Nu goed: kom dan allen morgen middag bij mij
eten aan een theologisch gastmaal.--HENDRIK: Dat belooft een somber
maal!--LIEVEN GOEDHART: Nous verrons! Ik wil graag aan mijn tafel
"poenitets" en "ad fundums" drinken, als gij niet zult moeten bekennen
dat mijn maal nog veel vroolijker is dan uw sprookjesmaal. Er is toch
niets aardigers denkbaar, dan dat men beuzelingen met den grootsten
ernst behandelt.

NOTEN:
[1] Minos, koning van Creta, om zijn rechtsgevoel als beoordeelaar over
de schimmen in de onderwereld aangesteld.
[2] Volgens het Latijnsch spreekwoord: "Ik heb in plaats van een schat
houtskool gevonden: d.i. een pot met houtskool in plaats van een pot met
geldstukken.

* * * * *

SCHIPBREUK

ANTOON EN ADOLF.
Een der vlijmendste en scherpste samenspraken van Erasmus, waarin
hij de bijgeloovigheden zijner tijden geeselt en striemt. In
levendige trekken schildert de schrijver een schipbreuk en bespot
daarbij de dwaasheid der menschen, die, in plaats van in de bange
ure van den dood op God te vertrouwen, hun toevlucht nemen tot
allerlei Heiligen, geloften afleggen, die ze toch niet van plan
zijn te houden. Het is een meesterlijk volgehouden ironie; bijkans
elke regel is een zweepslag, een striem, een duw tegen de
schijnvroomheid en het bijgeloof van Erasmus' tijd: het geheel een
eerepalm voor het verlichte genie en den waren godsdienstzin van
onzen Erasmus.
ANTOON: Wat je daar vertelt is vreeselijk. Is dàt varen? God verhoede
dat mij ooit zóó iets in de gedachte kome.--ADOLF: Neen, maar wat ik je
tot hiertoe heb verteld is nog niets vergeleken bij 't geen je nu zult
vernemen.--ANTOON: 'k Heb al meer dan genoeg narigheid gehoord. Ik ril
bij je verhaal alsof ik er zelf bij ben.--ADOLF: Na gedanen arbeid is
het zoet rusten. In dien nacht gebeurde er iets wat bijna alle hoop op
redding aan den kapitein benam.--ANTOON: Wat dan?--ADOLF: 't Was een
half donkere nacht en hoog in den mast stond een van de matrozen op den
uitkijk. Hij keek rond of hij ook land zag. Een soort van vuurbol vormde
zich om hem heen. Dat is voor zeelui een heel slecht Voorteeken als 't
maar één kring is: zijn het er twee, dan is 't gunstig. In de oudheid
hield men die beide vuurkringen voor de verschijning van de halfgoden
Castor en Pollux.--ANTOON: Wat hebben die met 't zeevolk te maken, daar
de één ruiter en andere vuistvechter was?--ADOLF: Ja, dat is nu zoo'n
uitvinding van de dichters. De man aan het roer riep: "Maat," (want met
dien naam spreken zeelieden elkander aan), "zie je wel wat voor
gezelschap je daar aan je zijde hebt?" "Ik zie 't," zei de ander, "en ik
hoop dat 't geluk zal brengen." Dadelijk daarop gleed de vuurbol langs
't touwwerk naar beneden en viel vlak voor de voeten van den stuurman
neer.--ANTOON: En die was zeker half dood van den schrik?--ADOLF: Och,
zeelui zijn aan buitengewone dingen gewend. Een oogenblik bleef de bal
daar liggen en rolde toen langs de gangboorden van 't schip, gleed door
één van de openingen heen en verdween. Tegen den middag begon 't hoe
langer zoo meer te spoken. Heb je de Alpen wel eens gezien?--ANTOON:
Ja.--ADOLF: Nu, die bergen zijn maar wratten, vergeleken bij de golven
van de zee. Zoo vaak we omhoog getild werden, hadden we de maan met
onzen vinger kunnen aanraken; zoo dikwijls we in de diepte gesleurd
werden had 't er veel van, alsof we door de gespleten aarde regelrecht
naar de onderwereld gingen.--ANTOON: Wat zijn de menschen toch dwaas die
zich aan de gevaren van de zee blootstellen!--ADOLF: Terwijl de matrozen
tevergeefs tegen den storm trachten op te tornen, komt de kapitein,
bleek als een doode, bij ons.--ANTOON: Die bleekheid voorspelt een groot
ongeluk.--ADOLF: "Vrienden," zegt hij, "ik ben 't stuur over mijn schip
kwijt: de wind is mij de baas. Er schiet niets over dan dat wij onze
hoop op God stellen en dat iedereen zich op 't uiterste
voorbereidt."--ANTOON: Dat is krasse taal.--ADOLF: "In de allereerste
plaats moet 't schip ontlast worden: 't _moet_; al is 't een hard
middel. Maar 't is beter voor ons leven te zorgen door verlies van 't
een en ander, dan tegelijk met dit laatste ook zelf om-koud te gaan."
Wij begrepen dat hij waarheid sprak en tal van balen en kisten met
kostbare koopwaar werden overboord geworpen.--ANTOON: Dat was met recht
een _kwade worp_.--ADOLF: Er was ook een Italiaan bij ons gezelschap die
een gezantschap had vervuld bij den koning van Schotland. Hij had een
kist bij zich vol met zilverwerk, ringen, lakens en zijden
stoffen.--ANTOON: En wilde de Italiaan die niet aan de zee
afstaan?--ADOLF: Neen, hij wilde met zijn dierbare schatten naar den
kelder gaan of mèt hen gered worden. En zoo verweerde hij zich.--ANTOON:
Wat deed de kapitein?--ADOLF: Die zei: "Voor mijn part mag je met den
heelen rommel verdrinken; maar 't gaat toch niet aan dat wij allen
terwille van die kist kans loopen ons leven te verliezen? Weet dus wat
je doet: anders werpen wij je mèt je kist in zee."--ANTOON: Dat is
flinke zeemanstaal.--ADOLF: De Italiaan moest dus evengoed zijn
kostbaarheden missen, al vloekte hij ook tegen hemel en hel dat hij zijn
leven aan zoo'n barbaarsch element had toevertrouwd.--ANTOON: Aan dat
woord _barbaarsch_ herken ik weer den Italiaan.--ADOLF: Kort daarop
scheurden de winden, die door onze geschenken niet in 't minst zachter
gestemd waren, het touwwerk, het want en de zeilen aan stukken en
flarden.--ANTOON: Genadige hemel!--ADOLF: Daar komt de kapitein wéér
aan.--ANTOON: Wéér om een woord te spreken?--ADOLF: Hij nam zijn muts af
en sprak: "Vrienden, 't is tijd dat ieder zich aan God aanbeveelt en
zich tot den dood voorbereidt." Op de vraag van eenigen die van de
zeevaartkunst iets afwisten, hoeveel uren ongeveer hij meende 't schip
nog te kunnen houden, zei hij niets te kunnen beloven, maar dat 't zeker
niet langer zou kunnen zijn dan drie uren.--ANTOON: Die taal klonk nog
harder dan de vorige.--ADOLF: Toen hij dit gezegd had liet hij alle
touwen kappen, den mast tot aan den ontvangkoker waarin hij past,
afzagen, en vervolgens met ra's en al in zee werpen.--ANTOON: Waarom
dat?--ADOLF: Omdat hij toch maar tot last was en niet tot nut als de
zeilen waren weggenomen of verscheurd. Alle hoop was nu nog op 't roer
gevestigd.--ANTOON: Wat deden intusschen de matrozen?--ADOLF: Daar zou
je eens een jammerlijken toestand gezien hebben. Matrozen zongen
luidkeels: 't "Wees gegroet, Hemelskoningin" en riepen den bijstand in
van de Heilige Maagd, terwijl ze haar allerlei namen gaven van: "Star
der zee, Heerscheres der wereld, Haven des heils," en allerlei andere
vleiende titels die de Heilige Schrift haar nergens toekent.--ANTOON:
Wat ter wereld heeft Zij met de zee te maken die toch nooit op zee
gevaren heeft, voor zoover ik weet?--ADOLF: In den ouden tijd waren de
zeelieden toevertrouwd aan de zorg van Venus, omdat men geloofde dat
deze uit de zee geboren was. Maar sedert zij ophield er zich mee te
bemoeien, is de Moedermaagd in de plaats getreden van de moeder die geen
maagd was.--ANTOON: Spotter die je bent!--ADOLF: Sommigen lagen geknield
op het dek en baden tot de zee, terwijl ze al wat er aan olie aan boord
was op de golven uitgoten, evenzoo vriendelijk en vleiend smeekend als
men gewoonlijk tot een vertoornden grooten heer spreekt.--ANTOON: Wat
zeiden ze dan?--ADOLF: "O allergoedertierenste zee! o grootmoedige zee!
o rijke zee! o allerschoonste zee! Word kalm. Red ons." Tal van
dergelijke uitingen lieten zij de zee aan haar doove ooren
hooren.--ANTOON: Wat een dwaas bijgeloof. En de overigen?--ADOLF:
Sommige passagiers waren maar altijd zeeziek: de meeste deden allerlei
geloften. Er was een Engelschman bij, die gouden bergen beloofde aan de
Heilige Maagd van Walsingham, wanneer hij heelhuids den vasten grond
mocht bereiken. Anderen beloofden veel aan 't Heilige Kruishout te
zullen geven dat zich op deze of gene plaats bevindt. 't Zelfde
geschiedde met de Heilige Maagd die op verschillende plaatsen wordt
vereerd, en ze houden de gelofte voor ongeldig, als men er niet precies
de plaats bij noemt.--ANTOON: Dat is toch belachelijk. Alsof de Heiligen
niet in den hemel hun verblijfplaats hebben!--ADOLF: Daar waren er zelfs
bij, die beloofden dat ze Karthuizer monnik zouden worden. Eén beloofde
een bedevaart te zullen doen naar Sint Jacob van Compostella en wel
barrevoets, blootshoofds, 't lichaam slechts bedekt met een stalen
harnas, den kost verdienend met bedelen.--ANTOON: Dacht niemand aan Sint
Christoffel?--ADOLF: Ik hoorde er een, (en ik deed dat niet zonder
lachen) die met luider stemme, om toch vooral goed verhoord te worden,
aan Sint Christoffel die te Parijs in de Kathedraal staat, (een beeld
zoo groot als een berg) een waskaars beloofde, zoo groot als 't beeld
zelf is. Terwijl hij dit met luid geschreeuw zoo hard hij kon
uitbulderde, stootte zijn buurman die naast hem stond en een goede
kennis van hem was, hem met den elleboog aan en zei waarschuwend tot
hem: "Weet wel wat je belooft? Al houd je ook een verkoop van al wat je
bezit dan kun-je 't nog niet betalen." Toen zei de ander op gedempten
toon (natuurlijk mocht Sint Christoffel dit niet hooren): "Houd je mond,
malloot! Denk je dat ik meen wat ik zeg? Als ik maar éénmaal vasten
grond onder de voeten heb, dan krijgt hij niet anders dan een
vetkaars."--ANTOON: Wat een stommerik! Dat zal wel een Hollander geweest
zijn.--ADOLF: Neen, 't was een Zeeuw.--ANTOON: Het verwondert me dat
niemand dacht aan den Apostel Paulus, die zelf ook een zeetocht heeft
gedaan en zich uit de schipbreuk aan land redde. Paulus kende die rampen
bij ondervinding en had geleerd ongelukkige lotgenooten behulpzaam te
zijn.--ADOLF: Aan Paulus werd niet gedacht.--ANTOON: Baden ze intusschen
ook?--ADOLF: Ja: de één al vuriger dan de ander. De één zong 't "Salve
Regina," een ander zei op: "Ik geloof in God den Vader." Er waren ook
enkelen die bijzondere schietgebedjes hadden, niet ongelijk aan
tooverformules tegen gevaren.--ADOLF: Wat maakt droefheid de menschen
toch vroom! Als iemand in voorspoed is dan denkt hij aan God noch
Heiligen. Maar wat deed jij intusschen? Deed jij geen geloften aan één
der Heiligen?--ADOLF: Ik dacht er niet over.--ANTOON: Waarom
niet?--ADOLF: Omdat ik er niet van houd 't met de Heiligen op een
accoordje te gooien. Is het eigenlijk wel iets anders dan een echt
contract volgens de rechtsformule: "_Ik_ geef, als _gij_ 't óók doet,"
of: "_Ik_ zal het doen zoo _gij_ het doet." "Ik zal een waskaars geven
als ik niet verdrink; ik zal naar Rome een bedevaart doen als gij mij
redt."--ANTOON: Maar riep je de hulp in van den een of anderen
Heilige?--ADOLF: Zelfs dat niet.--ANTOON: Waarom toch niet?--ADOLF:
Omdat de hemel zoo ontzaglijk groot is. Als ik aan den een of anderen
Heilige mijn ziel aanbeveel, stel bijv. aan Sint Pieter, die mij
misschien 't eerst zou hooren omdat hij aan de deur staat, dan ben ik al
dood vóórdat hij nog bij God is gekomen en vóórdat hij dezen de zaak
heeft uiteengezet.--ANTOON: Wat deed-jij dan?--ADOLF: Wel, ik wendde mij
rechtstreeks tot God zelf, zeggende: "Onze Vader die in den hemel zijt."
Geen der Heiligen verhoort sneller dan Hij of geeft met meer
bereidwilligheid wat van Hem gevraagd wordt.--ANTOON: Maar had je
intusschen niet wat gewetenswroeging? Zag je er niet tegen op Hem
"Vader" te noemen, dien je zoo dikwijls aanstoot had gegeven door
verkeerde daden?--ADOLF: Nu, om je de waarheid te zeggen, mijn geweten
maakte mij wel ietwat bang. Maar ik vatte weldra moed, terwijl ik zóó
bij mij zelf redeneerde: "Er is geen vader zoo vertoornd op zijn zoon of
hij zou hem, wanneer hij hem in een maalstroom of in een meer in gevaar
ziet, bij de haren grijpen en hem op den oever trekken. Onder allen die
aan boord waren hield zich niemand kalmer dan een vrouw met een kindje
aan de borst dat zij zoogde.--ANTOON: Wat deed die vrouw dan?--ADOLF:
Zij was de eenige die niet schreeuwde, die niet schreide, die geen
geloften deed, terwijl ze haar kindje in de armen gekneld hield, bad zij
in stilte. Intusschen stiet 't schip op een bank en de kapitein liet er,
uit vrees dat 't geheele schip uit elkander zou stooten, aan den
voorsteven en aan den achtersteven kabels om heen slaan.--ANTOON: Een
treurig hulpmiddel!--ADOLF: In dien tusschentijd komt een oude priester,
een zestiger ongeveer, in ons midden. Hij heette Adam. Hij deed zijn
kappen van zijn beenen, trok zijn schoenen uit, ontkleedde zich tot op
zijn hemd en zei dat we allen 't zelfde moesten doen, om ons gereed te
maken door zwemmen ons leven te redden. En zoo stond hij daar midden op
't schip, terwijl hij ons uit den een of anderen ouden theologischen
schrijver over de vijf waarheden van het nut van de biecht een preek
hield. Zoo spoorde hij ons allen aan om ons op leven en dood vóór te
bereiden. Ook was er een Dominikaner bij. Wie wilde kon bij hen te
biecht gaan.--ANTOON: En jij?--ADOLF: Toen ik alles zoo in 't ongereede
zag biechtte ik God in stilte, terwijl ik bij hem mijn slechtheid
bekende en van hem erbarming inriep.--ANTOON: Waarheen zou je gegaan
zijn als je eens zóó verongelukt waart?--ADOLF: Dat liet ik aan God,
mijn Rechter, over om te beslissen. Immers ik wilde mijn eigen rechter
niet wezen. Maar ik voedde intusschen in mijn hart nog wel eenige hoop.
Onderwijl keerde de kapitein met tranen in de oogen tot ons terug.
"Ieder houde zich bereid. Het schip houdt 't geen kwartier meer uit." Op
sommige plaatsen had 't reeds zware lekken, waardoor het veel water
binnen kreeg. Even daarna komt de kapitein ons zeggen, dat hij in de
verte een kerktoren zag en dat ieder de hulp moest inroepen van den
Heilige, wie 't dan ook was, aan wien die kerk gewijd was. Ze vallen
allen op hun knieën en roepen den onbekenden Heilige aan.--ANTOON: Als
je hem bij zijn naam hadt aangeroepen had hij je misschien wel
verhoord.--ADOLF: Maar den naam wisten wij juist niet. Onderwijl stuurde
de kapitein in de richting van dien kerktoren zoo goed als 't ging, het
gehavende schip, dat veel water in kreeg en zeker uit elkander zou
gevallen zijn als 't niet door de kabels omwonden was geweest.--ANTOON:
Wat een toestand!--ADOLF: Daar dreven wij dan heen zoodat de bewoners
van die plaats ons uit de verte in 't oog kregen en zagen in welk een
gevaar wij verkeerden. Zij liepen te hoop naar den zoom van het strand,
wuifden met hun kleedingstukken, wenkten ons met hoeden, op stokken
gestoken, naar zich toe en gaven ons met omhoog geheven armen te kennen
dat zij ons lot bejammerden.--ANTOON: Ik ben nieuwsgierig te vernemen
hoe dat afliep.--ADOLF: Het water stond reeds overal in het schip,
zoodat we aan boord even groot gevaar liepen te verdrinken als in
zee.--ANTOON: Nu had men zijn toevlucht moeten nemen tot 't gewijde
anker.--ADOLF: 't Mocht wat! Neen! De matrozen hoozen 't water uit de
sloep en laten deze te water. Allen wilden zich tegelijk daarin werpen,
terwijl de matrozen riepen, dat de sloep zooveel menschen niet kon
bevatten en dat ieder maar moest grijpen wat hij grijpen kon en zoo naar
land moest zwemmen. Lange bedenktijd was er niet. De een greep een
roeiriem, de ander een boomstok, een derde een trog, weer een ander een
waterkuip, een ander een plank en zoo gaf men zich, vol goed vertrouwen
op 't geen men gegrepen had, aan de golven over.--ANTOON: En wat
gebeurde er intusschen met die vrouw, de eenige die niet
jammerde?--ADOLF: Zij landde 't eerst van allen aan de kust.--ANTOON:
Hoe kwam dat zoo?--ADOLF: Wij hadden haar op een breede plank geplaatst
en zóó vastgebonden dat ze er niet licht kon afglijden. We gaven haar
een plank in de hand om die bij wijze van roeiriem te gebruiken en onder
onze beste wenschen stieten wij haar in de golven, haar een zetje
gevende met een boomstok; want ze mocht niet dicht bij 't schip blijven:
dat was gevaarlijk. In haar linkerarm hield zij haar kindje gekneld, met
haar rechterhand roeide zij.--ANTOON: Dat was een manhaftige
vrouw!--ADOLF: Toen er niets meer te grijpen viel, rukte nog iemand ten
laatste 't houten beeld der Heilige Maagd los, dat vermolmd en uitgehold
was door muizen. Met dit beeld in zijn arm begon hij te
zwemmen.--ANTOON: Kwam de boot goed en wel aan land?--ADOLF: Niets van
dat alles ging eerder naar den kelder. Er hadden zich wel dertig
menschen ingeworpen.--ANTOON: Hoe kwam 't dat ze zoo jammerlijk
verging?--ADOLF: Nog vóórdat men de boot van 't schip had kunnen
losmaken sloeg ze door 't slingeren om.--ANTOON: Hoe vreeslijk! En
verder?--ADOLF: Nu, terwijl ik anderen hielp, had ik er bijkans 't
loodje bij gelegd.--ANTOON: Hoe zoo?--ADOLF: Omdat er niets meer over
was waaraan ik mij onder 't zwemmen kon vasthouden.--ANTOON: Daar zou
een kurken zwemgordel goed geholpen hebben.--ADOLF: Nu, 'k wil je wel
verzekeren dat ik op dat oogenblik meer om een zwemgordel zou gegeven
hebben dan om een zwaren, gouden luchter. Toen ik overal rondkeek viel
mijn aandacht eindelijk op 't onderste gedeelte van den mast. Maar ik
kon dat niet alleen loskrijgen en ik roep dus de hulp van een ander in.
Ons vastklampend aan dat stuk mast werpen we ons in de golven, _ik_ aan
den rechter kant, hij links. Terwijl we zoo ronddobberen werpt zich die
priester, die aan boord de preek gehouden had, midden tusschen ons in.
't Was iemand groot van stuk. Wij riepen: "wie is die derde man? Die zal
ons allen te zamen doen verdrinken." Bedaard gaf hij ten antwoord:
"Houdt maar goeden moed: daar is ruimte genoeg: God zal ons wel
helpen."--ANTOON: Hoe kwam hij er toe pas zoo laat te water te
gaan?--ADOLF: Wel, hij zou mee in de boot zijn gegaan tegelijk met den
Dominikaner: want allen gunden hem de eer. Maar ofschoon zij over en
weer elkaar in de biecht hadden genomen, gingen zij, naar 't schijnt
iets vergeten hebbende, opnieuw bij elkander te biecht en legde de een
den ander de hand op 't hoofd. De boot sloeg intusschen om, zoo vertelde
mij priester Adam.--ANTOON: En hoe ging 't met den Dominikaner?--ADOLF:
Onder aanroeping van de hulp der Heiligen ging hij na al zijn kleeren te
hebben uitgetrokken naakt te water.--ANTOON: Welke Heiligen riep hij
aan?--ADOLF: Dominicus, Thomas, Vincentius en den een of anderen Petrus,
maar voornamelijk had hij zijn hoop gebouwd op Sinte Katrijn van
Siëna.--ANTOON: Dacht hij niet aan Christus?--ADOLF: Ik vertel wat de
priester mij verteld heeft.--ANTOON: Hij zou eerder uit 't water gered
zijn als hij zijn monnikspij had aangehouden. Hoe kon Sinte Katrijn van
Siëna hem nu herkennen, daar hij die had afgelegd? Maar vertel nu verder
over je zelven.--ADOLF: Terwijl wij nog in de buurt van 't schip
dobberen, dat als een speelbal van de golven heen en weer slingert,
verplettert het roer waar we tegen aan slaan het dijbeen van mijn
kameraad, die aan den linkerkant op den mastbalk zat. Zoo werd hij er
afgesleurd: de priester bad hem een eeuwige rust toe en kroop op zijn
plaats. Hij drukte mij op het hart moedig mijn hoek vast te houden en
flink met mijn voeten te trappen. We kregen intusschen heel wat zout
water in. Zoo had Neptunus ons niet alleen een zout bad maar ook een
zouten drank bereid. De priester bedacht daartegen een
middeltje.--ANTOON: Welk?--ADOLF: Zoo vaak een golf tegen ons opkwam
draaide hij er 't achterhoofd tegen in terwijl hij zijn mond gesloten
hield.--ANTOON: Die bejaarde man was toch per slot van rekening een
flinke kerel.--ADOLF: Toen we een poos zoo rondgedreven hadden en al een
eindje gevorderd waren zei de priester, die nog al flink uit de kluiten
gewassen was: "Vat moed: ik voel grond." Ik durfde op zooveel geluk niet
hopen en zei: "We zijn nog veel te ver van de kust dan dat we al grond
kunnen verwachten." "Neen," zei hij, "ik voel grond met mijn voeten."
"'t Is misschien," zei ik weer, "één van de kisten die de zee hier heen
heeft gewenteld." "Neen, aan 't schuren van mijn teenen voel ik
duidelijk den zandbodem." Toen we nòg een poosje hadden rondgedobberd en
hij weer grond voelde zei hij: "Doe jij wat je 't beste toeschijnt: ik
laat je den mast geheel over en waag me in 't ondiepe water." Hij
wachtte even tot de golven weer afstroomden en liep op zijn voeten zoo
hard hij kon in 't water voort. En toen de branding weer kwam aanrollen
zette hij zijn beide handen op de knieën en zette zich schrap tegen de
golven in, terwijl hij onder 't water dook zooals duikervogels en eenden
dat doen: toen de golfslag weer terugzoog, stak hij 't hoofd omhoog en
liep opnieuw hard vooruit. Daar ik zag dat hem dit goed gelukte volgde
ik zijn voorbeeld. Op het strand stonden mannen die, met zeer lange
stokken op een rij elkander steunend, zich tegen 't geweld der golven
staande hielden. 't Waren pootige kerels, gewend aan 't water. De
voorste van hen reikte aan den naastbijzijnden zwemmer een stok toe. Als
de schipbreukeling dien maar éénmaal beet had, werd hij veilig op 't
droge getrokken, wanneer de mannen achteruit gingen op 't strand. Zoo
werden er verscheidene passagiers van 't schip gered: wel zeven; maar
twee zijn toen ze bij 't vuur gelegd werden, bezweken.--ANTOON: En met
je hoevelen was je op het schip?--ADOLF: Achtenvijftig koppen.--ANTOON:
Wat is die zee toch wreed! Was ze ten minste maar tevreden met een
tiende--daarmee is de geestelijkheid zelfs tevreden. Om van zulk een
aantal maar zóó weinig in 't leven te laten, dat is hard.--ADOLF: Toen
hebben wij de haast ongelooflijke menschlievendheid ondervonden van dat
volkje aan zee, dat ons alles met de grootste bereidwilligheid
verschafte: huisvesting, verwarming, eten, kleeren, reisgeld.--ANTOON:
Wat voor landslui waren 't?--ADOLF: Hollanders.--ANTOON: Ja, die zijn de
gepersonifiëerde menschlievendheid, al zijn ze ook omringd door halve
barbaren. Maar 'k denk dat je nu wel genoeg hebt van de zee en Neptunus
niet weer zult gaan opzoeken?--ADOLF: Neen, waarlijk niet, als God mij
ten minste mijn gezond verstand laat behouden.--ANTOON: Nu, ik hoor ook
liever van dergelijke ongevallen _vertellen_ dan dat ik ze _beleef_.

* * * * *

VREKKIGE RIJKDOM

JACOB EN GILBERT.
Waar de onmogelijke vrek woonde (ergens in Italië wellicht?) bij
wien onze vriend Gilbert in den kost was--wie zal 't zeggen? Maar
dat hij 't er slecht had, is zeker. Nòg zekerder, dat Gilbert een
dwaas was, dat hij het er zóó lang uithield. Hoe het zij: Erasmus
geeft in deze samenspraak uiting aan zijn afkeer van schraapzucht
en schrielheid op spottende wijze. De aartsgierigaard wordt
belachelijk gemaakt--maar tevens toch ook aan de menschen de
matigheid aangeprezen; want al is Erasmus 't niet eens met hen, die
beweren dat men nooit te weinig kan eten, hij geeft toch wèl den
raad: eet niet te veel; men kan 't over het algemeen met minder
voedsel af, dan wij doorgaans tot ons nemen.
In zoover is zijn raad zeker zeer verstandig, al is de schilderij
van den vrek niet van overdrijving vrij te pleiten.
JACOB: Waar kom jij vandaan, zóó verdord en vermagerd alsof je met de
krekeltjes een tijdlang van dauw alleen geleefd hadt? Je lijkt wel een
schim van een mensch, in plaats van een mensch.--GILBERT: De schimmen in
de onderwereld kregen ten minste nog uien en prei te eten; maar ik heb
tien maanden op een plaats doorgebracht waar men dat zelfs niet
kreeg.--JACOB: Waar was dat? Was je naar de galeien gesleept?--GILBERT:
Volstrekt niet: 'k was in Synodium.--JACOB: Wat, in zoo'n rijke stad,
heb je dáár zoo van den geeuwhonger geleden?--GILBERT: Nou, òf
ik.--JACOB: Hoe kwam dat? Had je geldgebrek?--GILBERT: Noch gebrek aan
geld, noch aan vrienden.--JACOB: Wat was er dan aan de hand?--GILBERT:
Ik was in huis en in den kost bij Antronius.--JACOB: Bij dien
rijkaard?--GILBERT: Ja, maar hij is niet rijk alleen, maar óók
brandgierig.--JACOB: Kom, daar sta ik van te kijken.--GILBERT: Dat
behoeft volstrekt niet. Want zoo gaat 't met menschen die van doodarm
plotseling schatrijk worden.--JACOB: Hoe had je er ook plezier in
zooveel maanden achtereen bij zoo'n gastheer verblijf te
houden?--GILBERT: Er was 't een en ander wat me daar bond en bovendien
ik had er nu eenmaal lust in.--JACOB: Maar vertel me eens, hoe leeft die
man dan wel?--GILBERT: 'k Zal het je vertellen, omdat de herinnering aan
geleden leed ook zijn aangename zijde heeft.--JACOB: Voor mij zeker in
dit geval.--GILBERT: Toen ik daar vertoefde kwam bij al 't andere ook
nog dit ongemak, en wel van den kant des Hemels, dat drie maanden lang
een felle noordenwind blies, terwijl die wind er anders nooit dan een
dag of acht blaast.--JACOB: En hoe dan nu drie maanden?--GILBERT: Tegen
den achtsten dag draaide de wind alsof 't afgesproken was, maar na acht
uren uit den tegenovergestelden hoek gewaaid te hebben, keerde hij weer
naar zijn vroegeren hoek terug.--JACOB: Dan had-je voor je arme lijf wel
een lekker vuurtje noodig.--GILBERT: De haard was groot genoeg als er
maar voldoende voorraad brandhout was geweest. Om daaraan evenwel niets
uit te geven, ging onze vriend Antronius op onder water staande plekken
gronds boomwortels uitgraven, die anderen hadden laten zitten en dat
deed hij nog wel liefst 's nachts. Van die brokken nat hout stapelde hij
een haardvuur op, waaraan rook natuurlijk niet, maar vuur wèl onbrak: je
kon er je niet aan warmen, maar 't moest daartoe dienen dat men niet met
grond van waarheid kon zeggen, dat er in 't geheel geen vuur was. Een
enkel vuur van dien aard duurde dan ook den geheelen dag, zóó zuinig
brandde het.--JACOB: Dat was een harde overwintering!--GILBERT: Neen,
nog veel harder er een zomer door te brengen.--JACOB: Hoe zoo?--GILBERT:
Omdat in huis zóóveel vlooien en ander ongedierte waren, dat men niet
alleen overdag er niet rustig kon zitten, maar 's nachts den slaap niet
kon vatten.--JACOB: Wat een droeve rijkdom!--GILBERT: Vooral bij zulk
vee.--JACOB: De vrouwen moeten daar wel lui zijn.--GILBERT: Men krijgt
ze niet te zien. Ze verkeeren niet met de mannen. Zoo komt 't dan ook,
dat de vrouwen daar niets zijn dan louter _vrouwen_ en dat de mannen die
diensten missen, welke gewoonlijk door de vrouwelijke sekse worden
verricht.--JACOB: Maar schaamde Antronius zich niet over zulk een
behandeling?--GILBERT: Hij is in zulk een armoedige omgeving opgevoed en
kent geen ander genot dan geld winnen. Nergens was hij minder te vinden
dan in zijn huis; hij schacherde in alles en nog wat. Je weet: de plaats
van zijn inwoning is vóór alles een koopstad. De beroemde Grieksche
schilder Apelles bejammerde het, wanneer hij een dag had laten
voorbijgaan, zonder dat hij een penseelstreek op het doek had gezet;
Antronius jammerde nog veel meer, wanneer er een dag voorbij gegaan was
zonder dat hij een winstje had gemaakt. En als dat eens gebeurde, dan
zocht hij thuis zijn winst te halen.--JACOB: Wat deed hij dan?--GILBERT:
Hij had in zijn woning, naar het gebruik in die stad, een regenbak.
Daaruit putte hij eenige emmertjes water en goot die in zijn wijnvaten
leeg. Daar zat zeker winst op.--JACOB: De wijn was misschien wat al te
koppig.--GILBERT: 't Mocht wat! 't Was niet veel meer dan verschaald
bocht. Want hij kocht altijd wijn op waaraan iets mankeerde, om dien
voor een koopje in te slaan. Opdat er niets verloren zou gaan, vermengde
hij af en toe het grondsop van tien jaren, alles goed door elkander
roerend en mengend, opdat 't wat zou lijken op jongen wijn, want hij zou
't niet hebben kunnen dulden, dat er ook maar een vingerhoed droesem
verloren ging.--JACOB: Maar als je de doktoren mag gelooven dan krijg je
van zulken wijn den steen in de blaas.--GILBERT: Daar kunnen de doktoren
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 16
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.