Een twaalftal samenspraken - 13

Total number of words is 4732
Total number of unique words is 1512
44.8 of words are in the 2000 most common words
60.1 of words are in the 5000 most common words
68.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
een man die ziek neerligt van alle hulp verstoken; wanneer, zeg ik, zoo
iemand, na den Heilige om vergiffenis gevraagd te hebben, van dien
grooten rijkdom een enkel stukje wegnam om haar gezin te helpen en dit
beschouwde als iets wat ze van iemand kreeg, die 't haar ten geschenke
of te leen aanbood?" Toen de bewaker van 't gouden hoofd daar niets op
antwoordde, zei Gratianus, die een beetje heftig en driftig is
uitgevallen: "Ik ben er in mijn ziel van overtuigd dat de Heilige man
zich zelfs zou verheugen dat hij ook na zijn dood nog de bezwaren der
armen kon verlichten." Toen fronste de bewaker 't voorhoofd, stak zijn
lippen minachtend vooruit en keek ons met flikkerende en boosaardige
oogen aan. Ik twijfel er geen oogenblik aan of hij zou ons in 't gezicht
hebben gespogen en onder een vloed van scheldwoorden uit de kerk gejaagd
hebben, als hij niet geweten had dat we een aanbeveling van den
aartsbisschop hadden. Ik trachtte zoo goed ik kon met vriendelijke
woorden den toorn van den man tot bedaren te brengen. Ik zei dat mijn
vriend Gratianus het niet zoo meende, maar dat hij zoo'n beetje
gekscherenderwijze gesproken had, zooals hij dat wel meer deed. Tegelijk
legde ik een paar schellingen neer, als een pleister op de
wonde.--MENEDEMUS: Ik kan geen woorden genoeg vinden om je godsvrucht te
prijzen. Maar als ik er zoo nu en dan eens ernstig over nadenk, dan
vraag ik mij wel eens af, hoe de menschen 't met hun geweten kunnen
overeenbrengen, wanneer ze zooveel schatten zoekbrengen met 't bouwen
van kerken, met 't bovenmatig versieren en verrijken er van. Ik wil
graag toegeven dat de kerk in haar plechtgewaden en haar vaatwerk bij
den heiligen dienst een passende waardigheid moet ten toon spreiden. Ook
moet het kerkgebouw een passende statigheid bezitten. Maar waarvoor zijn
zooveel doopvonten, zooveel luchters, zooveel gouden beelden noodig?
Waartoe die buitensporige kosten aan die zoogenaamde orgels? En dan zijn
we daarmee nog niet eens tevreden. Waarom al dat muziek-getjingel dat
met groote kosten moet betaald worden, terwijl intusschen onze broeders
en zusters, die allen de levende kerk van Christus uitmaken, van honger
en dorst verkwijnen?--OGYGIUS: Ieder vroom en verstandig mensch zal
daaraan gaarne paal en perk gesteld zien. Maar omdat dit euvel
voortvloeit uit een soort van vroomheid die geen maat kent, zou 't
eenige aanmoediging verdienen, vooral wanneer men bedenkt dat er
tegenwoordig sommige menschen zijn, die geheel tegenovergesteld van zin,
de kerken van al haar schatten willen berooven. Die kostbaarheden worden
doorgaans gegeven door machtige heeren en vorsten en dat is toch beter
dan dat ze in spel of oorlog worden verkwist. En als men iets daarvan
vervreemdt, dan wordt dit in de eerste plaats als heiligschennis
beschouwd; verder openen zij die gewoon waren te geven, niet zoo licht
meer de milde hand en worden bovendien gelokt om zelf ook te gaan
rooven. Ten slotte zie ik liever een kerk die weelderig versierd is met
rijke benoodigdheden voor den heiligen dienst, dan, zooals er sommige
zijn, naakt en slordig, die meer hebben van paardenstallen dan van
kerken.--MENEDEMUS: Ja, maar we hebben toch wel eens gelezen dat
oudtijds bisschoppen hoog geprezen werden, die heilig vaatwerk overal
heen verkochten, om met 't geld daarvoor verkregen de armen tegemoet te
komen.--OGYGIUS: Men prijst die menschen tegenwoordig nòg. Maar
navolgen: dat mag men niet en mij dunkt, dat _wil_ men ook
niet.--MENEDEMUS: Maar kom aan: ik houd u maar op in uw verhaal. Ik zie
verlangend uit naar 't slotbedrijf van uw avontuur.--OGYGIUS: Luister
maar: ik zal 't in enkele woorden afmaken. Terwijl onze woordenwisseling
daar plaats greep kwam het hoofd van die kerkegidsen bij
ons.--MENEDEMUS: Wie is dat? De abt van het gesticht?--OGYGIUS: Hij
draagt een mijter en heeft de inkomsten van een abt. Alleen draagt hij
niet den naam: hij wordt Prior genoemd, omdat de Aartsbisschop zelf als
Abt fungeert. Vroeger was iedere Aartsbisschop van die streek tevens ook
monnik.--MENEDEMUS: Voor mijn part mogen ze mij "kameel" noemen, als ik
een inkomen krijg als dat van een abt.--OGYGIUS: 't Leek mij een vroom
en tevens schrander man te zijn en vrij goed op de hoogte van de
theologie van Scotus.[6] Hij maakte voor ons een doos open waarin men
zegt dat de rest van 't gebeente van den Heiligen Thomas wordt
bewaard.--MENEDEMUS: Kon je 't zien?--OGYGIUS: Neen, dat mag niet en 't
zou ook alleen maar kunnen met behulp van ladders. Maar de houten doos
bevat weer een gouden kistje en toen dit met touwen naar boven was
getrokken liet hij ons onschatbare dingen zien.--MENEDEMUS: Wat
zeg-je?--OGYGIUS: 't Minste van alles was nog maar 't goud. Alles
flonkerde van zeldzame en bijzonder groote steenen; alles schitterde en
glinsterde. Sommige steenen waren grooter dan ganzeneieren. In diepen
eerbied stonden daar eenige monniken omheen; toen het deksel er
afgenomen werd stonden wij allen in biddende houding. Met een witten
staf wees de Prior ons de edelgesteenten elk afzonderlijk aan, terwijl
hij er den naam in 't Fransch bijvoegde en tevens hoeveel de steen waard
was en wie hem geschonken had. Want de voornaamste steenen waren door
vorsten ten geschenke gegeven.--MENEDEMUS: Die Prior moet wel goed van
memorie wezen.--OGYGIUS: Dat moet hij. Maar, oefening doet er ook veel
toe! Hij heeft dat zoo vaak bij de hand gehad. Van hier brengt hij ons
weer in een ander gewelf. Daar heeft de Heilige Moeder Gods haar
verblijf. Maar 't is er een beetje donker en ze is door een paar
traliehekken afgesloten.--MENEDEMUS: Waarvoor is ze bang?--OGYGIUS: Ik
denk alleen maar voor dieven. Nooit zag ik ergens meer rijkdom
opeengestapeld.--MENEDEMUS: Wat je me daar vertelt is met recht een
blinde rijkdom.--OGYGIUS: Er werden lantaarns bijgehouden en toen zagen
we een meer dan koninklijk schouwspel.--MENEDEMUS: Is de Heilige Maagd
hier dan nòg rijker dan Die aan de zee?--OGYGIUS: Voor zoo ver het
uiterlijk aangaat overtreft deze de andere verre: 't verborgene kent Zij
zelf 't best. Dit wordt alleen maar aan groote heeren getoond en aan
bevoorrechte vrienden. Eindelijk komen we weer in de sacristij terug.
Daar ontdoen ze een kistje, met zwart leer bedekt van 't omhulsel en
zetten 't op tafel neer. 't Gaat open en we buigen ons neer op onze
knieën.--MENEDEMUS: Wat was er in?--OGYGIUS: Gescheurde linnen lappen,
waarvan de meesten nog sporen van snot en slijm droegen. Met die doeken
wischte zich, naar men zeide, de vrome man 't zweet van zijn gezicht en
zijn hals; daarin snoot hij zijn neus of dergelijke vuiligheden meer,
waarvan 't menschelijk lichaam niet vrij is. Mijn goede vriend Gratianus
oogstte daar ook al weer niet den allerbesten dank in. Hem bood de
Prior, als Engelschman, als bekende en als man van veel invloed,
welwillend een der doeken ten geschenke aan, denkend dat hij hem een
hoogst welkom cadeau aanbood. Maar Gratianus toonde zich hiervoor alles
behalve dankbaar, vatte den doek met zijn vingers aan met een tamelijk
minachtend gebaar, en legde hem weinig eerbiedig weer neer, terwijl hij
de lippen vooruit stak als wilde hij gaan fluiten. Dat was zoo zijn
gewoonte, als hem iets overkwam, waarover hij zijn minachting meende te
moeten uiten. Ik schaamde mij dood en hield mijn hart vast hoe dit zou
afloopen. De Prior deed alsof hij niets merkte van 't geen gebeurd was,
nam beleefd afscheid en liet ons vertrekken, na ons eerst een glas wijn
te hebben geschonken. Toen we naar Londen terugkeerden....--MENEDEMUS:
Waartoe was dat noodig, daar je nu niet ver van je vaderlandsche kust af
waart?--OGYGIUS: 't Is zoo. Maar ik wilde liefst die slecht ter naam en
faam bekend staande kust vermijden, slecht befaamd om de rooverijen en
knevelarijen, erger dan die bij kaap Malea in de Oudheid tegenover
schipbreukelingen werden gepleegd. Ik zal je eens vertellen wat ik bij
mijn laatsten overtocht van Frankrijk naar Engeland heb gezien. We
voeren, verscheidene reizigers in getal, van de kust bij Calais in een
sloep naar ons schip, dat op de ree lag. Onder de medereizigers bevond
zich ook een jong Franschman, arm en berooid in zijn plunje. Ze vroegen
hem een halven frank veergeld. Zóóveel zetten ze iemand af voor dat
kleine eindje overvaren. Hij verontschuldigde zich dat hij arm was. Als
in scherts gingen ze hem onderzoeken en toen ze zelfs tot zijn schoenen
toe hadden uitgetrokken, vonden ze tusschen een paar dubbele zolen tien
of twaalf franken. Die ontnamen ze hem zonder complimenten, lachend,
terwijl ze hem nog met schimpwoorden een schavuit van een Franschman
noemden.--MENEDEMUS: En hoe hield zich de jonge man?--OGYGIUS: Hoe zou
hij zich houden? De tranen stonden hem in de oogen.--MENEDEMUS: Maar
hadden zij het recht om zoo te handelen?--OGYGIUS: 't Zelfde recht
waarmee die bandieten de bagage van reizigers rooven, waarmee ze aan
dezen de beurs afnemen als zij hun kans schoon zien.--MENEDEMUS: 't Is
toch verwonderlijk dat zij zulk een boevenstreek durven uitrichten in
tegenwoordigheid van zooveel getuigen.--OGYGIUS: Ze zijn er zóó aan
gewend dat ze werkelijk meenen dat 't hun recht is. Een aantal
passagiers uit 't groote schip zag 't aan, in onze sloep bevonden zich
eenige Engelsche kooplieden die vruchteloos tegenpruttelden. Alsof 't
een grapje gold beroemden de schurken er zich op, dien schavuit van een
Franschman zoo lekker gesnapt te hebben.--MENEDEMUS: Ik zou zulke
zeeschuimers wel eens voor de grap aan de galg willen zien
bungelen.--OGYGIUS: En toch krioelt 't aan de kusten aan weerskanten van
dat volk. Ga nu maar eens na of de versregel van Vergilius hier niet van
toepassing moet wezen: "Wat moeten wel de groote heeren kunnen doen,
wanneer de gemeene dieven zoo iets durven wagen!"[7] Zoo komt 't dan ook
dat ik later liever den grootsten omweg maak, dan ooit dien korteren weg
weer te nemen. Daarbij komt nog dat, evenals de gang náár de onderwereld
door denzelfde dichter Vergilius heel gemakkelijk werd genoemd, de
terugkeer evenwel zeer moeilijk[8], zoo ook langs deze kust de toegang
heel licht, het weggaan daarentegen heel bezwaarlijk is. Te Londen
vertoefden juist eenige Antwerpsche kooplieden: ik besloot mij met hen
aan de zee toe te vertrouwen.--MENEDEMUS: Heeft dan die streek zulke
heilige varenslieden?--OGYGIUS: Nu, ik moet bekennen: evenals een aap
altijd een aap blijft, zoo blijft een schipper altijd een schipper.[9]
Maar wanneer je ze gaat vergelijken met dat andere geboefte, dat geleerd
heeft van roof te leven, dan zijn het engelen.--MENEDEMUS: Nu, ik zal er
aan denken wanneer ik soms eens lust mocht krijgen dat eiland te gaan
bezoeken. Maar keer weer terug op den weg waarvan ik je heb
afgebracht.--OGYGIUS: Toen wij nu naar Londen terugkeerden kwamen wij
niet ver van 't door ons verlaten Canterburry in een weg die hol en
tevens eng was. Bovendien liep de weg sterk af en aan weerskanten was de
wal zóó steil dat men er niet uit kon. Een anderen weg nemen, kan men
niet. Links van den weg stond een bedelhuisje waarin zich eenige arme
oude sukkels ophielden. Een van dezen gaat naar buiten, zoodra ze merken
dat er een ruiter aankomt: hij besprenkelt hem met wijwater en toont dan
't bovenstuk van een schoen waarom een metalen band zit. Hierop zit een
stuk glas dat een edelsteen moet voorstellen. Dat kust men en de
bedelaar krijgt een geldstuk.--MENEDEMUS: In zoo'n hollen weg zou ik
liever een oude bedelaarskolonie zien, dan een troep flinke
struikroovers.--OGYGIUS: Gratianus reed te paard naast mij links, 't
dichtst bij den bedelaar. Hij wordt besprenkeld, hetgeen hij zoo goed en
zoo kwaad als 't ging verdroeg. Toen hem nu de schoen voorgehouden werd,
vroeg hij wat dat moest beteekenen. De bedelaar zei dat 't de schoen was
van den Heiligen Thomas. Gratianus werd wit van boosheid en terwijl hij
zich tot mij wendde zei hij: "Wat verbeeldt zich dat vee wel, dat we de
oude schoenen van alle goede menschen zullen kussen? Waarom houden ze
ons niet wat speeksel of eenig ander uitwerpsel van een heilig lichaam
voor?" Ik had medelijden met den ouden stakkerd en ik troostte hem met
een fooitje.--MENEDEMUS: Ik moet zeggen dat ik de boosheid van Gratianus
wel eenigszins kan begrijpen. Als schoenen en sandalen bewaard werden
als een aandenken aan de vroegere levenswijze, dan zou ik daar niets
tegen hebben. Maar onbeschaamd lijkt 't mij den menschen sandalen en
schoenen en ondergoed onder den neus te duwen, om dat alles te laten
kussen. Als iemand dat uit eigen beweging, uit een soort van
vroomheids-aandrift wil doen, nu, laat hij het doen.--OGYGIUS: 'k Wil
niet ontkennen dat 't beter was het niet te doen: maar aan al wat zich
niet zoo onmiddellijk laat veranderen pleeg ik de goede zijde op te
merken, als die er ten minste is. Zoo maakte ik nu bij mij zelven de
opmerking, dat een goed mensch veel heeft van een schaap, een slecht
mensch van een schadelijk dier. Als een adder bijv. dood is, kan hij wel
niet meer bijten, maar hij kan door den stank en den zwadder den omtrek
nog wel verpesten. Zoolang een schaap leeft, geeft het ons voedsel door
zijn melk, kleeding door zijn wol en verrijkt het ons met de lammetjes.
Na zijn dood geeft 't ons het zoo nuttige leer en dient het ons tot
spijs. Zoo zijn ook hartstochtelijke menschen, die de slaven zijn van
hun lusten, bij hun leven allen tot last. Na hun dood hinderen zij de
levenden door het klokgelui en door al de drukte die bij hun begrafenis
wordt gemaakt, dikwijls ook door de zoogenaamde inwijdingskosten, n.l.
door de uitgaven voor hunne opvolgers. Goede menschen verschaffen in elk
opzicht groot nut. Bijvoorbeeld nu deze Heilige Thomas: hij spoorde door
voorbeeld, geleerdheid, vermaningen, allen tot vroomheid aan; hij
troostte de verlatenen, hielp de behoeftigen en--na zijn dood doet hij
haast nog méér nut. Hij heeft gemaakt dat deze rijke kerk gesticht is,
hij heeft in geheel Engeland aan 't priesterdom een groot aanzien
gegeven. Dat stukje oude schoen geeft onderhoud aan een geheele
bedelaarskolonie.--MENEDEMUS: Ja, dat is nu wel een heel vrome
beschouwing van de zaak, maar ik verwonder er mij over dat jij, als je
er zóó over denkt, nooit de spelonk van den Heiligen Patrick[10] hebt
bezocht, waarover men algemeen verbazingwekkende mirakels vertelt. Mij
komen ze, onder ons gezegd, niet erg waarschijnlijk voor.--OGYGIUS:
Waarschijnlijk? Er kan niets zoo wonderbaarlijk verteld worden of 't
geen men werkelijk ziet, overtreft 't nog.--MENEDEMUS: Ben je dan ook al
tot die spelonk doorgedrongen?--OGYGIUS: Ik heb den echten stroom van
den Styx bevaren; ik ben in den muil van den Avernus afgedaald. Ik heb
gezien hoe 't in de onderwereld toegaat.--MENEDEMUS: Je zult me een
groot plezier doen als je daarvan 't verhaal niet voor je
houdt.--OGYGIUS: Mij dunkt, de inleiding van ons gesprek is al lang
genoeg. Ik ga naar huis om te zeggen dat ze mijn avondeten moeten
klaarmaken: want ik heb van middag nog niet gegeten.--MENEDEMUS: Niet
gegeten? Waarom niet? Uit godsdienstige bezwaren?--OGYGIUS: Volstrekt
niet. Ik deed het uit haat en nijd.--MENEDEMUS: Ben je dan afgunstig op
je eigen maag?--OGYGIUS: Neen, maar wèl op die inhalige herbergiers,
die, niettegenstaande ze hun gasten geen fatsoenlijk maal willen
voorzetten, er toch geen bezwaar in zien een onbillijke rekening in te
dienen. Ik sar hen op die manier. Als ik kans heb op een lekker
avondbroodje bij een goeden vriend of bij een herbergier die wat minder
karig is, dan heb ik maagpijn net tegen etenstijd. Brengt 't geluk me 's
middags echter ergens een lekker maal, dan krijg ik die maagpijn tegen
't avondeten.--MENEDEMUS: Maar ben je dan niet bang dat ze je aanzien
voor gierig en schriel?--OGYGIUS: Menedemus, hoor eens. Die zich over
zoo iets schamen, zetten hun kapitaal van schaamte op lagen interest
uit. Ik voor mij heb mijn schaamte wel voor wat beters leeren
bewaren.--MENEDEMUS: Nu ik brand van verlangen naar de rest van je
bevindingen. Daarom inviteer ik mij zelf bij u aan tafel als gast. Daar
kun je 't mij dan op je gemak vertellen.--OGYGIUS: Ik vind 't heel
aardig dat je je zelven als gast aanbiedt, omdat er velen zijn die
blijven bedanken, ook al worden ze nog zoo dringend uitgenoodigd. Maar
je zult me nog driemaal meer plezier doen, wanneer je thuis wildet
blijven soupeeren. Ik wil dezen avond in den huiselijken kring
doorbrengen. Maar ik heb een plannetje dat voor ons beiden geschikter
is. Laat morgen voor mij en mijn vrouw bij jou thuis een lekker maaltje
klaarmaken. Dan kunnen wij tot 't avondeten toe blijven doorpraten, tot
je zelf zegt dat je er genoeg van hebt en als je wilt dan zullen we ook
nog bij je blijven soupeeren. Waarom krab je je hoofd? Maak jij 't maar
klaar: wij beloven plechtig op tijd te komen.--MENEDEMUS: Ik zou liever
hooren vertellen zonder dat 't mij wat kostte. Maar komaan! Een dinertje
zal worden gegeven, doch 't zal vervelend en laf zijn als gij 't niet
met goede vertellingen weet te kruiden.--OGYGIUS: Maar zeg eens. Jeukt
't je niet en tintel je niet van lust om ook zulke pelgrimstochten te
gaan doen?--MENEDEMUS: Misschien krijg ik die tinteling als je
uitverteld hebt. Zooals ik nu gestemd ben, heb ik genoeg aan mijn
Roomsche Staties.--OGYGIUS: Hoe, Roomsche? En ge zijt nooit te Rome
geweest.--MENEDEMUS: Ik zal je zeggen wat ik bedoel. Die toeren met
pleisterplaatsen maak ik thuis. Eerst ga ik de huiskamer binnen en zorg
ik dat mijn dochters geen kwaad kunnen aan haar kuischheid en ordelijk
van gedrag zijn. Dan ga ik naar de werkplaats; ik ga na, wat de
dienstboden, meiden zoowel als knechts, verrichten. Daarna ga ik naar de
keuken, rondziende of er ook iets te ordonneeren valt. Verder trek ik
dan hierheen, dan daarheen, terwijl ik naga hoe mijn kinderen 't maken
en mijn vrouw, om te zorgen dat alles op zijn plicht past. Dat zijn mijn
Roomsche Staties of bedevaarten naar Rome.--OGYGIUS: Ja, maar daar zou
in uw plaats Sint Jacob wel voor zorgen.--MENEDEMUS: De Heilige Schrift
schrijft mij voor dat zelf te doen. Dat ik 't aan de Heiligen mag
overlaten heb ik nog nergens gelezen.

NOTEN:
[1] Ilias. XV 279. (Vosmaer).
Doch weer ziende dat Hektor de schaar zijner dapperen rondging,
Viel hun de schrik op het lijf, ontzonk hun de moed voor de voeten.
[2] De kerk gewijd aan de Heilige Genoveva, gebouwd in 499 op hare
aansporing, waarin de Heilige in het jaar 521 begraven is.
[3] Door den Paus n.l.
[4] Zoo noemt Erasmus den monnik, die in rangorde 't dichtst bij den
Prior staat.
[5] Men noemt zoo een opsomming van feiten in een volgorde, die de
omgekeerde is van hetgeen in werkelijkheid plaats vindt. Bijv. bij
Vergilius, Aeneïs I 179. "Zij maken zich gereed het graan op 't vuur te
bakken en 't op den steen stuk te stooten;" in werkelijkheid gaat het
stukstooten vooraf aan het bakken.
[6] Duns Scotus, één der invloedrijkste scholastici uit de 14e eeuw, die
de Onbevlekte Ontvangenis van Maria in tweehonderd bewijzen tegenover
Thomas van Aquino verdedigde, waardoor hij veel bijdroeg dat dit een
leerstuk der R.C. kerk werd. Zijn spitsvondige dialectiek bezorgde hem
dan naam van Doctor Subtilis.
[7] Verg. Ecloga III 16. Quid domini faciant, ausint quum talia fures?
[8] Verg. Aeneïs VI. 126.
Facilis descensus Averno
Sed revocare gradum, superasque evadere ad auras,
Hoc opus, hic labor est
[9] Toespeling op het Grieksche spreekwoord: een aap blijft een aap, ook
al draagt hij gouden sandalen. Vergelijk Vader Cats:
Al draagt de aap een gouden ring
Hij is en blijft een morsig ding.

[10] Patricius, St. Patrick, wordt de Iersche Apostel genoemd omdat hij,
in 433 door Paus Celestinus naar Ierland gezonden, daar vele
bekeerlingen maakte.

* * * * *

HET SPROOKJESMAAL

Personen: Eenige makkers aan tafel.
JAN, HENDRIK, WILLEM, KAREL, PIETER, REINT, FLIP, KOOS EN FRITS.

Onder de samenspraken van Erasmus vindt men een viertal die ten
titel voeren "Maaltijd." (Eéne heet 't _dichterlijk_ maal, een
tweede 't _godsdienstig_, een derde 't _wereldsch_ en een vierde
het _Sprookjes_maal.) De eerste drie bevatten gesprekken over
godsdienstige onderwerpen, plaatsen uit den Bijbel, over
spraakkunst en litteratuur. De laatste, het Sprookjesmaal dat
hieronder volgt, is een aaneenschakeling van anecdotes, ook
geschiedkundige, waarmee eenige gasten elkander den maaltijd
opvroolijken.

JAN: Zooals geen welingerichte staat kan bestaan zonder wetten en zonder
hoofd, zoo mag ook dit gastmaal niet zonder president en zonder
reglement zijn.--HENDRIK: Uitstekend! Uit naam van ons allen durf ik wel
verzekeren dat wij 't allen daarmee eens zijn.--JAN: Heidaar, bediende,
breng de dobbelsteenen eens hier! Die moeten beslissen, wien Jupiter zóó
heeft begunstigd dat hij hem tot tafelpresident maakt. Mooi zoo! De
hemel is gunstig geweest aan Willem. 't Lot _is_ toch niet blind.
Onmogelijk kon een geschikter persoon gekozen worden, ook al had er
hoofdelijke stemming plaats gehad. Doorgaans schermt men met een
spreekwoord dat wel waarheid bevat, maar eigenlijk geen Latijn is:
"novus rex nova lex;" nieuwe heeren nieuwe wetten: zeg ons dus, o vorst!
uwe wetten.--WILLEM: Allen bij dezen maaltijd aangezeten: heil!
Vooreerst doe ik bij dezen als mijn wil kennen, dat niemand hier iets
anders vertelle dan lachwekkende verhalen. Wie geen vertelseltje kent,
wordt met een halven gulden beboet. Dat geld worde voor wijn gebruikt.
Onder de wettig erkende verhalen zullen wij ook die rekenen welke voor
de vuist weg verteld worden, mits slechts de maat van 't waarschijnlijke
en betamelijke niet overschreden worde. Als er niemand is die met een
vertelsel in gebreke is gebleven, dan zullen twee 't gelag van den wijn
betalen, nl. de een die 't aardigste, de ander die 't flauwste verhaal
heeft ten beste gegeven. De gastheer moet vrijgesteld blijven van een
bijdrage in de kosten van den wijn. Hij heeft alleen te zorgen voor de
spijzen. Mocht hierover soms eenig geschil ontstaan, dan moet Hendrik
als scheidsrechter optreden. Indien ieder dit gehoord heeft en niemand
er tegen is, dan heeft dit kracht van wet. Wie aan die wet niet wil
gehoorzamen, ga heen, maar met dien verstande dat hij morgen bij ons
drinkgelag mag terugkomen.--HENDRIK: We willen dat de wet door onzen
voorzitter gegeven bij acclamatie van kracht worde verklaard. Maar bij
wien begint de kring van onze vertellingen?--WILLEM: Bij wien anders dan
bij den gastheer?--KAREL: Voorzitter, een paar woordjes als ik
mag.--WILLEM: Denk je soms dat we hier stommetje moeten spelen?--KAREL:
De rechtsgeleerden zeggen dat een onbillijke wet geen wet is.--WILLEM:
Dat geef ik toe.--KAREL: Maar toch stelt uw verordening 't beste
verhaaltje gelijk met het slechtste.--WILLEM: Waar het te doen is om ons
te vermaken, daar heeft hij die 't leelijkst gesproken heeft niet minder
lof verdiend dan hij die heel goed sprak, en wel om deze reden: dat de
een niet minder tot 't genoegen bijdroeg dan de ander. Zoo is het onder
zangers bijvoorbeeld ook: niemand schenkt genot, dan wie bij uitstek
goed zingt of bijzonder leelijk. Wordt er niet meer gelachen, wanneer
men den koekoek hoort dan bij 't hooren van de nachtegaal?
Middelmatigheid vindt hierbij geen lof.--KAREL: Maar waarom worden zij
gestraft die een prijs verdienen?--WILLEM: Om te maken dat niet hun al
te groot geluk een wraakgodin oproepe, wanneer ze èn den prijs èn
straffeloosheid verwierven.--KAREL: Bij Bacchus! Minos, de
rechtvaardigste wetgever[1] die er ooit is geweest, heeft nooit een
billijker wetsbepaling gemaakt.--PIETER: En zult gij geen voorschriften
geven welke regels bij 't drinken in acht moeten worden
genomen?--WILLEM: Na rijp beraad zal ik het voorbeeld volgen van den
Spartaanschen koning Agesilaos.--PIETER: Wat deed die?--WILLEM: Toen hij
eens bij keuze van 't lot tot tafelpresident was gekozen en de
hofmeester hem vroeg hoeveel wijn hij bij elken gast moest plaatsen,
antwoordde hij dezen: "Als gij tamelijk veel wijn in voorraad hebt, geef
dan aan ieder zooveel hij vraagt; als de voorraad wat minder rijk is,
verdeel dien dan gelijkelijk onder allen."--PIETER: Wat bedoelde de
Spartaan met die woorden?--WILLEM: Hij had er dit mee op het oog: om het
maal niet tot een dronkemanspartij te maken, maar ook niet tot een
aanleiding om te mopperen.--PIETER: Hoe dat zoo?--WILLEM: Omdat er zijn
die graag veel drinken, maar ook anderen die 't liever wat kalm-aan
doen. Er worden ook menschen gevonden die geheel-onthouders zijn, zooals
men zegt dat koning Romulus is geweest. Als er dus aan niemand wijn
gegeven wordt of hij moet er om vragen, dan wordt vooreerst niemand
gedwongen om te drinken en toch behoeven zij die van een flink glas wijn
houden, er niet minder om te drinken. Zoo komt 't, dat dan iedereen
vroolijk is aan tafel. En omgekeerd, wanneer met schriele hand de wijn
in gelijke porties wordt rondgedeeld aan iederen gast afzonderlijk, dan
krijgen zij die wat matig drinken genoeg; terwijl ook niemand bij een
gelijke uitdeeling murmureeren kan, wanneer hij ziet dat iemand, die van
plan was het er eens goed van te nemen, zich kalm moet schikken naar
matigheid. Als u dus het voorbeeld van den Spartaanschen koning bevalt
dat ik daar aanhaalde, dan zullen wij dat volgen. Immers wij willen dat
het maal gezellig worde door de vertellingen, niet door den invloed van
veel wijn.--PIETER: Wat dronk Romulus dan?--WILLEM: Wat de hondjes ook
drinken.--PIETER: Is dat een koning niet onwaardig?--WILLEM: Volstrekt
niet meer onwaardig, dan wanneer koningen lucht inademen die ze ook met
de honden deelen. Alleen met dit onderscheid: de koning drinkt niet
hetzelfde water dat de hond drinkt, maar de lucht die de koning heeft
uitgeademd, die ademt de hond in en op zijn beurt ademt de koning ook
weer de lucht in, die de hond heeft uitgeademd. Alexander de Groote zou
vrij wat beroemder zijn als hij zich met den hondendrank had tevreden
gesteld. Niets toch is voor een koning die voor zooveel drinkende
menschen moet zorgen, gevaarlijker dan dronkenschap. Maar dat Romulus
geheel-onthouder is geweest, blijkt uit een niet onaardige uiting van
hem. Toen eens iemand die zag dat hij geen wijn dronk, gezegd had: "wat
zal de wijn goedkoop worden, wanneer allen dien drinken zooals hij,"
toen antwoordde hij: "Neen juist niet; ik denk dat hij heel duur zou
worden, wanneer allen dien dronken zooals ik. Want ik drink juist
zooveel als ik wil."--HENDRIK: Ik woû wel dat onze vriend de kanunnik
Johannis Botzemus uit Constanz hier was, om ons een levend voorbeeld van
dien Romulus voor oogen te stellen. Want hij _is_ werkelijk een even
groot wijnvijand, als men _zegt_ dat hij 't is en toch is hij een
gezellig kameraad en een vroolijk dischgenoot.--JAN: Kom-aan, wanneer
gij niet tegelijk kunt slurpen en blazen (wat Plautus zegt dat zoo
moeilijk is) maar eten en hooren, wat heel gemakkelijk is, dan wil ik
onder goede voorteekenen wel een begin maken met vertellen. Al ge soms
't verhaaltje niet heel geestig vindt, weet dan dat 't een Hollandsche
mop is. Verscheidene onder u zullen den naam van een zekeren Maccus wel
eens gehoord hebben.--HENDRIK: Niet lang geleden is hij gestorven.--JAN:
Toen de man te Leiden aankwam en zich daar als vreemdeling door een grap
bekend wilde maken (want dat was zijn "fort") ging hij een
schoenenwinkel binnen en groette beleefd. De schoenmaker die graag wat
van zijn waar kwijt wilde wezen, vroeg hem wat er van zijn dienst was.
Toen Maccus zijn oogen liet vallen op een paar kappen van laarzen die
daar hingen, vroeg hij of zijn nieuwe klant soms kappen verlangde,
Maccus zei van ja en de baas ging een paar uitzoeken dat voor de beenen
van zijn cliënt geschikt was. Toen hij ze gevonden had, haalde hij ze
voor den dag en (zooals schoenmakers dat gewoonlijk doen) gespt ze hem
aan. Toen nu Maccus keurig netjes met zijn kuiten in de kappen zat, zei
hij: "Wat zou daar een paar schoenen met dubbele zolen netjes bij
staan." Op de vraag van den koopman of hij ook schoenen wilde, knikte
hij van ja. Die worden opgezocht en aan de voeten getrokken. Maccus
prees de kappen, hij roemde de schoenen. De schoenmaker, inwendig blij,
zong 't lofliedje met hem mee, hopend op een hoogeren prijs wanneer den
klant de koop zóó goed beviel. Zoo waren ze reeds met elkander op een
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 14
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.