Een twaalftal samenspraken - 11

Total number of words is 4824
Total number of unique words is 1392
44.9 of words are in the 2000 most common words
62.0 of words are in the 5000 most common words
71.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
voorraad, omdat de zee in de buurt hem die aan de hand doet.--MENEDEMUS:
Wat een vriendelijke Heilige, die kraamvrouwen bijstaat en voor zijn
bezoekers ook nog wat over heeft! Maar wat is dat voor een vreemde
manier van geloften doen, dat men zelf rustig thuis blijft en door een
ander de moeite laat doen, zooals uw schoonmoeder deed? Als _jij_ nu een
gelofte gedaan hadt, dat _ik_ (als 't een of ander wat je ondernomen
hadt, gelukkig zou uitkomen) tweemaal in een week zou vasten, denk je
dan dat _ik_ zou doen wat _jij_ beloofd hadt?--OGYGIUS: Neen, ik denk
van niet, zelfs al had-je uit je eigen naam die gelofte gedaan. Want jij
maakt er een spelletje van om de Heiligen te bedotten. Maar in _mijn_
geval was 't mijn schoonmoeder; ik moest haar zin wel doen. Je weet hoe
't met vrouwen gesteld is als ze zich eens iets in het hoofd gehaald
hebben. En bovendien--'t ging _mij_ toch óók aan.--MENEDEMUS: Wat voor
gevaar liep je, wanneer je nu de gelofte eens niet hadt
vervuld?--OGYGIUS: 't Is waar, de Heilige kon me niet voor 't gerecht
dagen, maar hij zou in 't vervolg doof kunnen zijn voor mijn gebeden of
stil een ongeluk over mijn familie kunnen brengen. Je weet: hoe 't met
groote heeren gaat!--MENEDEMUS: Zeg me eens, hoe gaat 't met de zaken
daar bij dien goeden Jacob?--OGYGIUS: Vrij wat minder florissant dan
vroeger.--MENEDEMUS: Hoe dat zoo? Wordt hij oud?--OGYGIUS: Och, jij
grappenmaker. Je weet wel dat Heiligen niet oud worden. Maar die nieuwe
leer, die zich zoo over de wereld, verspreidt, maakt dat men hem niet
meer zoo druk komt begroeten als vroeger wel de gewoonte was. En áls de
menschen nog komen, dan komen ze alleen maar met een begroeting.
Geschenken brengen ze niet mee, of 't zijn heel geringe, omdat ze
beweren dat men het geld beter kan besteden voor de armen.--MENEDEMUS:
Wat een goddelooze leer!--OGYGIUS: En zoo staat daar nu die machtige
Apostel die altijd placht te blinken en schitteren van edelsteenen en
goud, als een houten pop, ternauwernood met een enkel
vetkaarsje.--MENEDEMUS: Nu, wanneer 't waar is wat ik hoor vertellen,
dan loopen ook de andere Heiligen groot gevaar dat hun 't zelfde
gebeurt.--OGYGIUS: Er is zelfs een brief in omloop die eigenhandig
daarover door de Heilige Maagd Maria geschreven is.--MENEDEMUS: Welke
Maria?--OGYGIUS: Maria bijgenaamd "Van Steen."--MENEDEMUS: Je bedoelt
Maria uit 't land bij Bazel?--OGYGIUS: Juist, die.--MENEDEMUS: Je
spreekt me daar dus van een steenen Heilige. Maar aan wien heeft ze
geschreven?--OGYGIUS: De naam staat in den brief zelf.--MENEDEMUS: Door
wien is de brief bezorgd?--OGYGIUS: Zeker door een engel, die den brief
had neergelegd op den preekstoel van den prediker aan wien de brief
geadresseerd is. En opdat je niet 't minste bedrog zoudt kunnen
vermoeden, zul-je den eigenhandig geschreven brief zelf
zien.--MENEDEMUS: Kent ge dan de hand van den engel die particulier
secretaris van de Heilige Maagd is?--OGYGIUS: Zeer zeker.--MENEDEMUS: En
op welken grond wel?--OGYGIUS: 'k Heb het grafschrift van Beda gelezen,
waarvan men zegt dat 't ook door engelen is ingebeiteld. De vorm van de
letters in dat grafschrift komen geheel met die van den brief overeen.
Ik heb ook het briefje gelezen dat aan den Heiligen Egidius gezonden
was. Ook die gelijken precies op de anderen. Is dat alles geen duidelijk
bewijs?--MENEDEMUS: Zou ik den brief eens mogen inzien?--OGYGIUS: 't Mag
wanneer je er een eed op doet dat je er over zult zwijgen.--MENEDEMUS:
'k Zal zwijgen als een mof.--OGYGIUS: Ja, maar er zijn ook wel moffen,
ja zelfs in de geschiedenis zijn zelfs steenen bekend, die op dit punt
in kwaden naam staan, omdat ze niets kunnen stilhouden.--MENEDEMUS:
Beschouw me dan maar als een stomme, als je een mof zoo weinig
vertrouwt.--OGYGIUS: Nu, op die voorwaarde wil ik je den brief
voorlezen: spits je beide ooren!--MENEDEMUS: Ze zijn gespitst.--"Maria
de Moeder van Jezus groet den priester Donkerschat. Dat gij, in
navolging van Luther, de menschen tracht te overtuigen dat het overbodig
is de Heiligen aan te roepen, daarvoor ben ik u in zeker opzicht grooten
dank verschuldigd. Want vroeger werd ik door de onbeschaamde gebeden der
menschen tot vervelens toe gekweld. Zij vroegen van mij alleen alles,
alsof mijn Zoon nog eeuwig een kind bleef, omdat hij altijd zoo wordt
afgebeeld en afgeschilderd op mijn schoot, alsof hij nog van de genade
van zijn moeder afhing en niets aan iemand die hem wat vroeg zou kunnen
weigeren, natuurlijk uit vrees, dat ik hem dan wederkeerig de borst zou
weigeren als hij zou willen zuigen. Somtijds vraagt men mij, die toch
een maagd ben, dingen welke een ingetogen jongman ternauwernood van een
gemeene koppelaarster zou durven vragen en welke ik niet waag neer te
schrijven. Soms komt een koopman die voor handelszaken naar Spanje op
reis gaat, mij de kuischheid van zijn bijzit aanbevelen. Dan weer komt
een nonnetje, die vluchten wil uit 't klooster en den sluier wil
afwerpen mij vragen, of ik haar ongerepten naam wil beschermen dien ze
zelve te grabbelen gaat gooien. Een brutaal soldaat die gehuurd is ter
slachting, roept uit: "Heilige Maagd geef me een rijken buit." Een
dobbelaar roept: "Begunstig mij, Heilige Maagd: gij zult de winst met
mij deelen." En wanneer de dobbelsteen dan geen gunstigen uitslag geeft,
dan overladen ze mij met scheldwoorden en moet ik allerlei
verwenschingen hooren omdat ik geen schurken wil helpen. De lichtekooi,
die met haar lichaam den kost wint, roept mij aan en zegt: "Geef mij een
ruime verdienste." En als ik iets weiger, dan moet ik dadelijk hooren:
"Dan ben je ook geen Moeder der barmhartigheid!" De beden van anderen
weer zijn niet zoo zeer slecht dan wel laf. Een ongehuwde juffrouw bidt:
"Maria geef me een rijken en mooien bruigom." Een getrouwde vrouw:
"Schenk mij mooie kinderen." Een zwangere vrouw: "Maak mij mijn
bevalling licht." Een oude vrouw: "Maak dat ik lang mag leven zonder
hoest en zonder dorst." Een oude malle gek: "Geef dat ik weer jong mag
worden." Een wijsgeer roept uit: "Maak dat ik onontwarbare
wetenschappelijke knoopen kan leggen." Een priester vraagt: "Geef mij
een mooie priesterplaats." Een Bisschop vraagt: "Bescherm mijn Kerk." De
zeeman: "Verleen mij een veilige vaart." Een gouverneur zegt: "Laat mij
uw Zoon zien vóór ik sterf." Een hoveling: "Doe mij in mijn stervensuur
eerlijk en naar waarheid mijn zonden biechten." Een boer bidt: "Geef mij
regen op tijd." Een boerin: "Bewaar ons klein en groot vee in
gezondheid."--Weiger ik iets, dan heet ik dadelijk onbarmhartig. Zoo ik
hen naar mijn Zoon verwijs, dan moet ik hooren: "_Hij_ wil alles wat
_gij_ wilt." Moet _ik_ in mijn eentje, die maar een vrouw en nog al een
maagd ben, hulp verleenen aan varenslieden, krijgers, handelaars,
spelers, trouwende paren, zwangere vrouwen, gouverneurs, vorsten en
boeren? Maar alles wat ik daar gezegd heb, is nog maar een klein deel
van 't geen ik te doorstaan heb. Van dat alles heb ik tegenwoordig veel
minder last dan vroeger, en daarom zou ik u van harte dank zeggen, ware
het niet dat dit voordeel een veel grooter nadeel met zich meesleepte.
Ik heb nu wel veel meer vrijen tijd, maar minder eerbewijzen en minder
inkomsten. Vroeger werd ik begroet als "Hemelskoningin," "Meesteres der
Wereld," nu hoor ik ternauwernood uit den mond van enkelen een "Ave
Maria." Vroeger behing men mij met kostbare steenen en goud, kreeg ik
fraaie kleedingstukken in overvloed, werden mij giften in goud en
edelsteenen gebracht, tegenwoordig krijg ik ternauwernood een klein
manteltje en dat nog wel een waaraan de muizen geknabbeld hebben. De
jaarlijksche inkomsten zijn zóó gering geworden, dat ik er ternauwernood
een armzaligen kerkdienaar van kan onderhouden om een lampje of een
vetkaars voor mij aan te steken. En dat alles zou nog te dragen zijn,
wanneer men niet vertelde dat gij nog grooter plannen koestert. Men zegt
dat gij 't daarop aanstuurt: alle Heiligen uit de kerken te jagen.
Bedenk echter wèl wat gij gaat doen. Den anderen Heiligen ontbreekt 't
niet aan de macht om zich te wreken over 't onrecht hun aangedaan.
Wanneer ge Petrus uit de kerk werpt, dan kan hij voor u op zijn beurt de
deur van den hemel sluiten. Paulus heeft zijn zwaard. Bartholomeus is
met een mes gewapend. Wilhelmus heeft onder zijn monnikspij een volledig
harnas en draagt daarbij een flinke lans. En wat wilt ge tegen den
Heiligen Joris uitrichten, die te paard zit en geheel geharnast is,
schrikwekkend door speer en zwaard? Antonius is ook niet ongewapend: hij
heeft zijn heilig vuur. En ook de overigen hebben hun wapens of hun
kwalen, die ze toezenden aan wien ze willen. Maar mij, ongewapend als ik
ben, zul je er niet uitwerpen of 't moest wezen tegelijk met mijn Zoon,
dien ik op mijn arm draag. Van hem laat ik me niet scheiden. Ge moet hem
met mij uitstooten, of ge moet ons beiden met rust laten, of ge moest
soms liever een kerk hebben zonder Christus. Dat wilde ik u even doen
weten. Bedenk wat ge mij meent te moeten antwoorden. Want de zaak ligt
mij na aan 't harte.--Geschreven uit onze Kerk van Steen den 1en
Augustus van het jaar van 't lijden mijns Zoons 1524. Door mij, maagd
van Steen eigenhandig onderteekend."--MENEDEMUS: Wel, die brief klinkt
dreigend en schrikaanjagend. Pastoor Donkerschat zal dunkt me wel
oppassen.--OGYGIUS: Als hij ten minste verstandig is.--MENEDEMUS: Waarom
heeft die goede Sint Jacob hem óók niet over dezelfde aangelegenheid
geschreven?--OGYGIUS: Dat weet ik niet; misschien omdat hij wat ver af
woont en tegenwoordig alle brieven onderschept worden.--MENEDEMUS: Welke
goede hoogere Macht heeft je naar Engeland gebracht?--OGYGIUS: Een
bijzonder gunstige wind lokte mij er heen en ik had ook zoowat half
beloofd aan de Heilige Moedermaagd aan de Zee dat ik haar na twee jaren
wéér zou komen bezoeken.--MENEDEMUS: Wat was je van plan haar te
vragen?--OGYGIUS: Och, niets bijzonders. Alleen maar die gewone dingen:
dat mijn familie gezond mocht blijven, vermeerdering van mijn vermogen,
een lang en gelukkig leven hier op aarde en altijddurende gelukzaligheid
in 't toekomende.--MENEDEMUS: Kon de Heilige Moeder Gods bij ons u dat
dan niet geven? Zij heeft te Antwerpen een vrij wat mooier kerk dan die
in Engeland is, aan de zee.--OGYGIUS: 'k Zal niet zeggen dat ik 't niet
kàn, maar de Heilige Maagd schenkt hier dit en daar dàt, hetzij dat 't
haar nu eens zoo in den zin komt, hetzij dat ze zich naar onze neigingen
en verlangens schikt, welwillend als ze is. Van Sint Jacob van
Compostella heb ik dikwijls gehoord: maar vertel me eens iets, als je
wilt, van 't rijk van die Heilige Maagd aan de Zee.--OGYGIUS: Goed, ik
zal 't zoo beknopt doen als ik kan. Het is een Heilige die in geheel
Engeland geëerd wordt en men zal op dat eiland niet licht iemand vinden
die hoopt dat 't hem goed zal gaan of hij komt haar jaarlijks met een
kleine gave naar gelang van zijn fortuin begiftigen.--MENEDEMUS: Waar
huist ze?--OGYGIUS: Aan den uithoek van Engeland, in het Noordwesten,
niet ver van de zee, ongeveer drie mijlen. Het is een dorpje dat
nauwelijks van iets anders bestaat dan van de talrijke pelgrims. Er is
een college van Kanunniken, die den latijnschen bijnaam van Regulieren
dragen. 't Is een midden-slag geestelijken tusschen monniken en
kanunniken die men "wereldlijke" noemt.--MENEDEMUS: Zoo'n soort van
amphibieën dus, zooiets als de bevers.--OGYGIUS: Ja, en ook de
krokodillen. Maar, alle gekheid ter zijde. In drie woorden kan ik zeggen
wat ge wilt weten. Kanunniken zijn gehaat, monniken staan in de
gunst.--MENEDEMUS: Je spreekt nòg in orakeltaal.--OGYGIUS: Laat ik er
dan een wiskundige verklaring bijvoegen. Als de Paus te Rome eens alle
monniken met zijn banbliksem trof, dan zouden dezen hier zich als
Kanunniken beschouwen en niet als monniken. En als diezelfde Paus alle
monniken toestond een vrouw te nemen, dan zouden ze verklaren monniken
te zijn.--MENEDEMUS: 'k Wou dat ze bij die gelegenheid mijn vrouw
meenamen!--OGYGIUS: Maar, om op ons onderwerp terug te komen: dit
college heeft eigenlijk geen andere inkomsten dan die welke de
goedgunstige beschikking van de Heilige Maagd hun toestaat. De grootere
kerkgeschenken worden bewaard. Maar wat er aan geld binnenkomt of aan
zaken van minder waarde, dat wordt gestort in de kas om er de Orde en
haar hoofd van te onderhouden. Deze heet bij hen Prior.--MENEDEMUS: Zijn
't menschen van goeden levenswandel?--OGYGIUS: Daar hoort men niet over
praten. Ze zijn rijker in vroomheid dan in jaarlijksche inkomsten. Het
is een aardige en smaakvolle kerk. Maar de Heilige Maagd woont daarin
niet, eershalve heeft ze die aan haar Zoon afgestaan. De Heilige Maagd
heeft haar eigen kerk, om rechts van haar Zoon te
verblijven.--MENEDEMUS: Rechts? Waar ziet haar Zoon dan heen?--OGYGIUS:
Goed opgemerkt! Als hij naar 't westen ziet, dan heeft hij zijn moeder
rechts; wendt hij zich naar 't oosten, dan bevindt zij zich links. Maar
zij woont daar niet. Haar kerk is nog niet gereed: de wind kan er nog
overal doorheen spelen omdat deuren en vensters nog openstaan: en de zee
waarop alle winden ontstaan, ligt vlak bij.--MENEDEMUS: Dat is hard.
Waar woont ze dan?--OGYGIUS: Wel in de kerk, waarvan ik vertelde dat ze
nog niet af is, bevindt zich een kapelletje, van planken in elkaar
gezet, waarin aan weerskanten door een nauw deurtje de bezoekers worden
toegelaten. Er is slechts weinig licht en alleen maar van waskaarsen en
het riekt er heerlijk.--MENEDEMUS: Dat behoort alles zoowat bij de
uitoefening van den godsdienst.--OGYGIUS: Ja, wanneer je naar binnen
ziet, Menedemus, dan zou je zeggen: dat is een verblijfplaats voor
Heiligen, zoo schittert alles van edelsteenen, goud en
zilver.--MENEDEMUS: Je doet me van verlangen branden om er ook eens heen
te gaan.--OGYGIUS: Nu, je zult geen berouw hebben van de genomen
moeite.--MENEDEMUS: Is daar ook niet de een of andere heilige olie te
krijgen?--OGYGIUS: Dommerik! Die wordt immers alleen maar door de graven
van enkele Heiligen uitgezweet, bijv. van Andreas en Catharina. Maria is
immers niet begraven.--MENEDEMUS: Je hebt gelijk, ik vergiste me. Maar
maak je verhaal af.--OGYGIUS: Om de vereering meer en meer te bevorderen
wordt op de eene plaats dit, op de andere dat getoond.--MENEDEMUS: En
misschien ook wel om de goedgeefschheid te bevorderen, volgens 't zeggen
van den latijnschen dichter Ovidius:
"Veel handen geven rijken buit,
Strekt veler hand zich beedlend uit."
OGYGIUS: Overal staan dan ook "gidsen door de heilige plaatsen" den
bezoeker ten dienste.--MENEDEMUS: Van de Kanunniken?--OGYGIUS: Neen! Die
neemt men daarvoor niet. En wel hierom: men wil niet dat zij ten gevolge
van den godsdienst van hun godsdienst vervreemden en terwijl ze de
Heilige Maagd dienen, hun eigen maagdelijkheid te grabbelen gooien.
Alleen bevindt zich in de kapel, waarin ik zei dat de Heilige Maagd
vertoeft, bij het altaar een kanunnik.--MENEDEMUS: Waartoe?--OGYGIUS: Om
de gaven in ontvangst te nemen en te bewaren.--MENEDEMUS: Is men
verplicht te geven of men wil of niet?--OGYGIUS: Neen, volstrekt niet.
Maar sommige bezoekers brengt een soort van vrome schaamte er toe om te
geven, wanneer er iemand bij staat, terwijl ze niets zouden geven als er
niemand bij was. Of ook wel: ze geven heel wat meer dan ze anders zouden
geven.--MENEDEMUS: Je noemt daar een echt menschelijk zwak dat ik bij
ondervinding ken.--OGYGIUS: Er zijn er die zóó verknocht zijn aan de
Heilige Maagd dat ze onder den schijn van een gave op 't altaar te
leggen met een bewonderenswaardige handigheid wegstelen wat een
voorganger er had neergelegd.--MENEDEMUS: En als er nu eens niemand
stond, zou dan de Heilige Maagd zulke schurken niet onmiddellijk met
haar bliksem treffen?--OGYGIUS: Waarom zou de Heilige Maagd dit eerder
doen dan God in den Hemel, voor wien sommige menschen zóó weinig eerbied
hebben dat ze hem van zijn kerksieraden durven berooven, zelfs zóó, dat
ze door de muren van de kerk heen breken?--MENEDEMUS: Ik ben 't nog niet
met mij zelven eens waarover ik meer verwonderd moet zijn: over de
verregaande onbeschaamdheid van die heiligschenners of over Gods
lankmoedigheid.--OGYGIUS: Nu dan. Aan de noordzijde is een poortje, niet
van de kerk (je mocht je soms eens vergissen) maar van de omheining
waarmee 't geheele terrein bij de kerk behoorend wordt omsloten. Die
poort heeft weer een klein deurtje zooals wij die in de groote dubbele
deuren van de adellijke kasteelen zien. Ieder die wil binnentreden,
loopt eerst gevaar zijn scheenbeen te schaven en ziet zich daarna
gedwongen flink te bukken om zijn hoofd niet te stooten.--MENEDEMUS: 't
Is maar veiliger om door zoo'n deurtje 't huis van je vijand niet binnen
te gaan.--OGYGIUS: Dat is een goede opmerking. De "gids door 't
Heiligdom" vertelde dat indertijd een Ridder te paard door dat deurtje
aan een hem vervolgenden vijand ontsnapt was, die hem op de hielen zat.
De ongelukkige die reeds wanhoopte aan redding had door een plotselinge
ingeving zijn leven aanbevolen aan de Heilige Maagd die in de buurt was.
Want hij was van plan om tot Haar altaar te vluchten als de groote poort
openstond. En hoor nu eens het ongehoorde wonder! Eensklaps stond de
ruiter met paard en al binnen de omheining van het kerkhof, terwijl zijn
vervolger tevergeefs buiten voor de poort stond te razen en te
tieren.--MENEDEMUS: En wist de gids je dit verhaal aannemelijk te
maken?--OGYGIUS: Ja zeker.--MENEDEMUS: Dat ging bij zoo'n wijsgeer als
jij bent, toch zeker zoo héél gemakkelijk niet.--OGYGIUS: Hij wees mij
op de deur een koperen plaat met spijkers er op vastgehecht, waarop een
afbeelding van den geredden ridder stond in de kleedij die het Engelsche
volk toen placht te dragen, zooals wij die ook op schilderijen van ouden
datum zien weergegeven. Als die niet liegen, dan hadden de barbiers van
die dagen weinig te doen, evenals de lakenververs en
lakenwevers.--MENEDEMUS: Hoe dat zoo?--OGYGIUS: Omdat de man een baard
had als een geit en omdat er geen enkele plooi zat in zijn
kleedingstukken, die zóó weinig ruimer waren dan zijn lichaam, dat dit
er nauw door was ingesnoerd. Daar was ook nog een andere plaat die de
afbeelding en de grootte van de kapel voorstelde.--MENEDEMUS: Ja, dan
màg men niet meer twijfelen.--OGYGIUS: Onder aan het deurtje was een
ijzeren vlechtwerk, om alleen voetgangers door te laten. Het paste toch
niet dat een ander paard weer de plaats zou betreden, vroeger door dien
Ridder aan de Heilige Maagd gewijd.--MENEDEMUS: En te recht!--OGYGIUS:
Als men nu van hier oostwaarts gaat, komt men aan een kapel vol van
allerlei heilige overblijfselen. Daar ga ik heen. Een andere tempelgids
neemt er de leiding over. Wij prevelen eerst eenige gebeden. Nu wordt
ons een lid van een menschenvinger getoond, en wel van een middelvinger.
Ik kuste dien en vroeg van wien die relikwieën waren. Hij zei: van Sint
Pieter. Toch niet van den Apostel? Hij beweerde van ja. Terwijl ik
daarop de lengte van 't vingerlid aandachtig bekeek, dat wel een aan
reus kon hebben toebehoord, zei ik: "St. Pieter moet wel een man van
buitengewoon groote lichaamsgestalte geweest zijn." Bij die woorden
schoot één van de omstanders in een luiden schaterlach. Dat kon ik niet
uitstaan. Als hij zich stilgehouden had zou de kerkbewaarder ons al de
andere relikwieën getoond hebben. Wij brachten hem zoo goed en zoo kwaad
als het ging weer in zijn humeur door hem eenige geldstukjes te geven.
Vóór de kapel bevond zich een afdakje waarvan hij verzekerde dat het op
een winterdag, toen de sneeuw alles bedekt had, plotseling daarheen van
een verre plaats was aangebracht. Onder dat afdak heeft men twee putten
tot den rand toe vol. De bronwel daarvan is naar men zegt aan de Heilige
Maagd gewijd. Het water is bijzonder koud en werkt heilzaam naar men
zegt voor hoofd- en maagpijn.--MENEDEMUS: Als koud water hoofd- en
maagpijn geneest, dan zal later ook nog wel eens olie dienen om een
brand te blusschen.--OGYGIUS: Maar mijn waarde: 't is immers juist een
wonder dat ik vertel. Wat zou 't anders voor een wonder wezen als koud
water dorst leschte?--MENEDEMUS: Dit is nu zeker 't ééne deel van 't
historietje.--OGYGIUS: Ze verzekerden dat die bron plotseling was
ontsprongen op bevel van de Heilige Maagd. Ik bekeek alles in het rond
nauwkeurig en vroeg: hoeveel eeuwen er verloopen waren sedert die luifel
daar was aangebracht. Hij zei: "Al verscheidene." "De muren van de kapel
zien er anders niet erg oud uit," zei ik. Hij ontkende dat niet. "Zelfs
niet die houten kolommen." Hij ontkende dan ook niet dat ze daar onlangs
neergezet waren en trouwens men kon dat ook duidelijk zien. "En verder,"
zei ik, "lijken dat dak en stroo nog al van nieuwe bouwstof te wezen."
Hij moest dat toegeven. "En zelfs die dwarsbalken en de schuine balken
waarop 't riet en 't stroo steunen, schijnen me nog niet zoo héél lang
daar te liggen." Hij knikte van ja. En toen ik dus merkte dat er geen
stuk meer van de hut uit den ouden tijd overbleef, zei ik: "maar hoe kan
men dan met zooveel zekerheid zeggen dat dit afdak van verre is
aangebracht?"--MENEDEMUS: Hoe heeft zich die tempel-rot daaruit weten
los te praten?--OGYGIUS: Nu, eerst toonde hij ons een zeer oude
beerenhuid die van den balk afhing en hij lachte bijkans om onze
onverschilligheid, dat wij voor zulk een bewijsgrond geen oogen hadden.
Zóó werden we dan overtuigd en terwijl we vergiffenis vroegen voor onze
traagheid van begrip, gingen wij over tot 't bezichtigen van de
hemelsche melk der Heilige Maagd.--MENEDEMUS: Wat lijkt die Moeder op
Haar Zoon! Hij heeft ons zooveel van Zijn bloed op aarde gelaten,
terwijl Zij ons zooveel van Haar melk schonk, dat het nauwelijks te
gelooven is dat één vrouw met één kind zooveel voedsel zou hebben gehad,
ook al had het kindeke er niets van gedronken.--OGYGIUS: Met diezelfde
bezwaren komen ze ook aandragen tegen 't Kruis van onzen Heiland,
waarvan 't hout op zooveel plaatsen, particuliere en publieke, wordt
getoond, dat als de brokstukken ervan bij elkander werden gebracht, men
een scheepslading bijeen zou hebben. Intusschen heeft onze Heer en
Heiland dat kruis toch alléén gedragen.--MENEDEMUS: Nu, komen u al die
stukken van het kruis ook niet verwonderlijk voor?--OGYGIUS: Vreemd mag
't misschien genoemd worden, maar ongeloofelijk volstrekt niet, daar
immers de Heer, die dit naar Zijn welbehagen kan vermeerderen, almachtig
is.--MENEDEMUS: Gij legt dit nu wel op een vrome wijze uit, maar ik zou
bang zijn dat veel van dergelijke verhalen worden verzonnen om er een
zoet winstje mee te behalen.--OGYGIUS: Ik geloof niet dat God het zal
gedoogen, wanneer men hem op die manier wil bedotten.--MENEDEMUS: Ja
maar, wanneer door kerkeschenners roof gepleegd wordt, dan verroert noch
de Heilige Moeder Gods, noch Haar Zoon, noch de Vader of de Heilige
Geest zich ook maar in 't minst, of verschrikt 't zij door een knik, 't
zij door een geluid den schuldige. Zóó groot is Hunne
lankmoedigheid.--OGYGIUS: Ja, het _is_ zoo. Maar hoor nu verder. De melk
waarvan ik sprak, wordt op het hoogaltaar bewaard. Midden daarop staat
een Christusbeeld met de Moeder Gods eershalve aan Zijn rechterzijde. De
melk toch stelt de Moeder voor.--MENEDEMUS: Kan men dan de melk
zien?--OGYGIUS: Natuurlijk, in een kristallen omhulsel.--MENEDEMUS: Dus
vloeibaar.--OGYGIUS: Wat wou je nu praten van _vloeibaar_, terwijl de
melk meer dan vijftienhonderd jaren geleden uit de borst gekomen is.
Neen, de melk is samengeronnen: men zou haast zeggen fijn gewreven krijt
met wit van een ei vermengd.--MENEDEMUS: Waarom toont men ze dan niet
onbedekt?--OGYGIUS: Wel natuurlijk dat de melk van de Maagd niet
bezoedeld zal worden door de kussen van mannen.--MENEDEMUS: Dat laat
zich hooren. Want er zijn, dunkt me, mannen, die er een niet reinen en
niet maagdelijken mond zouden aanzetten.--OGYGIUS: Zoodra de kerkegids
ons in 't oog kreeg liep hij op ons toe, schoot een linnen gewaad aan,
voegde er een priesterlijke stool over zijn schouders aan toe, knielde
eerbiedig neer en lag in aanbidding. Daarna reikte hij ons de Heilige
Melk toe om die te kussen. Toen knielden ook wij op de onderste trap van
het altaar eerbiedig neer. Na eerst Christus gegroet te hebben, sprak ik
tot de Heilige Maagd het volgend gebed uit dat ik juist hiervoor had
opgesteld: "Moedermaagd, Gij die waardig gekeurd zijt met Uwe
maagdelijke borsten den Heer van Hemel en aarde, Uwen Zoon Jezus te
laven, wij spreken de bede uit dat wij, door Zijn bloed gereinigd, mogen
toenemen in braafheid en dat wij mogen bereiken die gelukkige jeugd van
duivenonschuld welke, onbekend met slechtheid, bedrog en list, bij
voortduring dorst naar de melk van de wetenschap van het Evangelie,
totdat die kindsche staat opgegroeid zij tot volmaakten mannelijken
leeftijd, naar de mate van de volheid van Christus, wiens zalige
gemeenschap gij ten eeuwigen dage moogt genieten met den Vader en den
Heiligen Geest. Amen!"--MENEDEMUS: Nu, dat is een vroom gebed. En wat
deed de Heilige Maagd?--OGYGIUS: Wel 't scheen me toe dat Zij beiden,
Zij en Haar Zoon, mij toeknikten, als ik me ten minste niet heelemaal
vergis. Ik verbeeldde mij dat die Heilige Melk een weinig opsprong en 't
scheen mij toe alsof de avondmaalskelk wat glanzender blonk dan te
voren. Intusschen kwam de tempelgids weer op ons af, wel zonder een
woord te zeggen, maar terwijl hij ons een bordje voorhield, zooals bij
ons de menschen dat hebben, die bruggetolgeld innen.--MENEDEMUS: Ja 'k
heb wat dikwijls die bedelbordjes verwenscht, toen ik in Duitschland
reisde.--OGYGIUS: We gaven eenige muntstukken, die hij de Heilige Maagd
aanbood. Hierop liet ik hem door bemiddeling van een jongen man, die de
taal goed verstond en die heel aardig praten kon (ik geloof dat hij
Robert Aldrisius heette) zoo beleefd mogelijk vragen, welke bewijzen hij
er voor had, dat dit werkelijk melk van de Heilige Maagd was. Ik was uit
echt vrome belangstelling nieuwsgierig dit te weten, om enkele
ongeloovigen, die gewoonlijk met al dergelijke dingen den spot drijven,
den mond te kunnen snoeren. Eerst fronsde de kerkegids zijn voorhoofd en
zweeg stil. Ik liet mijn tolk nader aandringen, en hij deed dit dan ook
heel vriendelijk: en wel zóó, dat als hij de Heilige, pas bevallen van
Haar kindje, zóó had aangesproken, Zij hem dit niet kwalijk zou hebben
genomen. Maar de kerkegids, als door een hoogere macht bezield, keek ons
met verschrikte oogen aan, alsof hij met een gevoel van afschuw onze
godslasterlijke taal vervloekte. "Wat behoeft ge daarnaar te vragen,"
zei hij, "daar er toch een authentiek stuk van aanwezig is?" En 't had
er heel veel van dat hij ons als ketters wilde wegjagen, iets wat zeker
gebeurd zou zijn, als we hem niet door 't geven van wat geld een beetje
zachter hadden gestemd.--MENEDEMUS: En wat deedt jelui
intusschen?--OGYGIUS: Wij? Ja, dat kun je denken! Wij dropen af alsof we
een pak slaag gekregen hadden of door den bliksem getroffen waren,
terwijl we onderdanig om vergiffenis vroegen voor onze drieste vraag.
Zoo behoort 't in zaken die 't heilige raken. Van daar gingen we nu naar
't kapelletje, de eigenlijke verblijfplaats van de Heilige Maagd. Toen
we daarheen stapten, vertoonde zich een monnik van de orde der
Minderbroeders. Vorschend keek hij mij aan. Even daarna een tweede, die
mij óók weer van hoofd tot voeten opnam. Daarna nog een
derde.--MENEDEMUS: Ze wilden misschien je portret maken.--OGYGIUS: Nu,
ik had een heel ander vermoeden.--MENEDEMUS: Wat dan?--OGYGIUS: Dat de
een of andere tempelroover iets uit 't kostbare kapelletje van de
Heilige Maagd gestolen had en dat 't vermoeden op mij gevallen was. Toen
ik dus de kapel was binnengetreden stortte ik het volgend gebed uit voor
de Heilige Moeder Gods: "O Gij, de Eénige onder alle vrouwen die moeder
zijt en maagd, zaligste Moeder, reinste Maagd: wij, onrein en bezoedeld
komen tot U, Reine, met onzen groet, om U, hoe we dan ook mogen zijn,
met onze geschenken te eeren. Moge Uw Zoon ons de genade verleenen dat
wij, Uwen vlekkeloozen wandel navolgende, ons waardig maken, dat ook
wij, door de gunst van den Heiligen Geest op een geestelijke wijze,
Jezus ontvangen in ons binnenste binnenste en wanneer wij hem éénmaal
hebben opgenomen, hem nimmer weer verliezen. Amen!" Terwijl ik het
altaar kuste, legde ik wat geld neer en verwijderde mij.--MENEDEMUS: En
wat deed daarop de Heilige Maagd? Gaf ze door geen enkelen wenk te
kennen dat ze uw gebed verhoord had?--OGYGIUS: Het was er, zooals ik je
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 12
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.