Een twaalftal samenspraken - 08

Total number of words is 4837
Total number of unique words is 1407
48.0 of words are in the 2000 most common words
64.5 of words are in the 5000 most common words
72.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Faunus de moed toegenomen was, keerde hij op den volgenden dag met
grooter praal weer terug in zijn afgesloten kring en nadat hij met
machtige bezweringen 't spook opnieuw had opgeroepen, vertoonde Polus
zich weer met zijn makker in de verte op hun zwarte paarden, met
angstwekkend gesnuif, doende alsof zij binnen den kring wilden
dringen.--THOMAS: Hadden ze hun lantaarns weer bij zich?--ANSELMUS:
Neen: want dat was hun niet goed bevallen. Maar 'k zal je een ander
verzinsel van hen vertellen. Ze brachten een lang touw met zich mee. Dat
lieten ze zachtjes over den grond sleepen en terwijl ze beiden aan
weerskanten voortreden alsof ze door de tooverspreuken van Faunus werden
voortgejaagd, sloegen ze de beide pastoors tegelijk met den pot dien ze
met wijwater gevuld bij zich hadden, tegen den grond.--THOMAS: Kreeg de
arme kapelaan dàt nu als belooning voor zijn medewerking?--ANSELMUS: Ja:
en hij wilde dat liever dulden dan zich aan de eenmaal begonnen komedie
te onttrekken. Toen ze hierna weer bij elkaar kwamen en aan 't praten
gingen, pochte Faunus er tegenover Polus op, in welk een groot gevaar
hij had verkeerd en hoe flink hij door zijn tooverspreuken de beide
booze geesten op den loop had gejaagd. Hij was innig overtuigd dat er
geen geest zóó schadelijk of onbeschaamd kon wezen die binnen den door
hem afgebakenden kring zou durven komen.--THOMAS: Die Faunus heeft heel
veel van een grooten malloot.--ANSELMUS: Stil; je hebt eigenlijk nog
niets gehoord. De komedie was nu zoover gevorderd, toen, juist van pas,
de schoonzoon van Polus er bij kwam. Hij is n.l. met diens oudste
dochter getrouwd. 't Is, zooals je weet, een echt vroolijke
snaak.--THOMAS: Dat weet ik: van zulke grapjes heeft hij geen
afkeer.--ANSELMUS: Een afkeer...? Hij zou elken borg in den steek laten,
als hij zoo'n stukje kon zien vertoonen of er in mee mocht spelen. Zijn
schoonvader vertelt hem de geheele toedracht en draagt hem de rol op, om
voor de ziel te spelen. Hij neemt een vermomming aan en met wàt een
plezier! Hij wikkelt zich in een laken, in zulk een als waarin bij ons
de lijken worden afgelegd: hij neemt een aangeglommen kool in een test
bij zich, die, door 't laken heen, een gloeienden weerschijn gaf. Tegen
den tijd dat 't donker werd gingen ze naar de plaats waar de komedie
werd afgespeeld. Men hoorde er een vreemd gezucht. Faunus komt met al
zijn tooverformulieren voor den dag. Eindelijk vertoonde zich de schim
tusschen het struikgewas, zoo nu en dan zijn vuur toonend en jammerlijk
zuchtend. Toen Faunus hem bezwoer te zeggen wie hij toch was, sprong
plotseling uit 't struikgewas Polus in de vermomming van den boozen
geest voor den dag en riep met huilende stem: "ge hebt geen recht op
deze schim: ze is van mij," en hij liep verscheidene malen tot aan den
rand van den tooverkring, als wilde hij op den duivelbanner aanvliegen.
Maar dadelijk teruggeschrikt door de woorden van het tooverformulier en
door de krachtige werking van het wijwater, dat de ander in groote
hoeveelheid had gesprenkeld, trok ze zich terug. Eindelijk was de booze
geest verdreven die zich als beschermer van de ziel had opgedaan en er
ontspon zich een gesprek tusschen Faunus en de ziel. Op de nadrukkelijke
vraag van Faunus antwoordde de verschijning dat zij de ziel was van een
Christen. Op de vraag hoe hij heette, was het antwoord: "Faunus."
"Faunus, zoo heet ik óók." En thans trok hij zich de zaak nog meer aan,
nu het een naamgenoot gold. Hij, Faunus, moest toch den anderen Faunus
verlossen. Terwijl Faunus nu met allerlei vragen aankwam, pakte de schim
zijn biezen, omdat hij bang werd dat het rekken van het onderhoud 't
bedrog soms aan den dag zou brengen. Hij zei dat hij niet langer praten
mocht, omdat het hoog tijd was daarheen terug te keeren, waarheen zijn
kwelgeest hem dreef. Maar hij beloofde op den volgenden dag, als 't
mocht, terug te keeren. Weer komt men ten huize van Polus bijeen, den
regisseur van de komedie. Daar vertelt de duivelbanner wat er gebeurd
is, er nog 't een en ander bijbordurend, maar waarvan hij zelf geloofde
dat het waar was. Zóó werkte hij het in de hand dat hem die poets
gebakken werd. Zóóveel wist men nu dat het de ziel was van een Christen
die door een alleronbarmhartigsten kwelgeest op de gruwelijkste wijze
werd gepijnigd. In die richting wordt dus gewerkt. Maar bij de volgende
duivelbanning gebeurt iets lachwekkends.--THOMAS: Zeg eens, wat
dan?--ANSELMUS: Toen Faunus de schim had opgeroepen, springt Polus, die
de rol van den kwelgeest speelde, vooruit alsof hij in den kring wil
binnendringen: en toen Faunus zich daartegen met zijn banspreuken
verzette en een massa wijwater sprenkelde, riep eindelijk de kwelgeest
uit, dat hij om dat alles geen cent gaf. "Je hebt," riep hij uit,
"verboden omgang gehad met een meisje, en nu ben je in mijn macht."
Terwijl Polus dit slechts uit de grap zei, bleek het dat hij toevalliger
wijze de waarheid had gezegd. Want op den duivelbanner maakte dit
grooten indruk en hij trok zich binnen in zijn tooverkring terug en
fluisterde den kapelaan iets in het oor. Polus ging, toen hij dit
merkte, een weinig achteruit, om niet af te luisteren wat hij niet mocht
hooren.--THOMAS: Polus speelde de rol van kwelgeest op vrome en
bescheiden wijze.--ANSELMUS: Ja zeker. Want zijn handelwijze had berispt
kunnen worden, in zooverre dat hij de betamelijkheid wat uit het oog
verloren had. Hij hoorde intusschen de stem van den pastoor die zei dat
Polus eenige boete moest doen.--THOMAS: Welke boete?--ANSELMUS: Dat hij
drie maal 't Onze-Vader moest bidden, waaruit hij opmaakte dat Polus in
dien eigen nacht drie malen 't meisje gezoend had.--THOMAS: Dat was een
ordebroeder buiten de orde!--ANSELMUS: Och, 't zijn óók menschen en een
mensch kan struikelen!--THOMAS: Nu, en verder?--ANSELMUS: Faunus keert
weldra nog woedender naar den rand van den kring terug en daagt den
kwelgeest uit. Maar gene tracht, allengs weer schuw geworden, steeds
terug te wijken. "Gij hebt mij verschalkt," zeide hij; "als ik
verstandig geweest was, had ik u niet moeten waarschuwen." Ge weet dat
veel menschen meenen dat 't geen men éénmaal aan een priester heeft
gebiecht, geheel uit 't geheugen van den duivel is uitgewischt, zoodat
deze er nooit meer gebruik van kan maken.--THOMAS: Een kostelijke
grap!--ANSELMUS: Maar om nu eindelijk 't verhaal te besluiten: gedurende
eenige dagen werden op die manier met de schim gesprekken gehouden. Ten
slotte kwam het hierop neer: de geestenbezweerder, die vroeg of de schim
op de een of andere manier van zijn kwellingen kon worden verlost, kreeg
van deze ten antwoord, dat dit wel kon wanneer 't door bedrog verworven
geld, dat hij ergens op een plaats verborgen had achtergelaten, werd
teruggegeven. Waarop Faunus vroeg: "als 't nu eens door rechtschapen,
vrome mannen tot goede doeleinden werd aangewend?" "Dat zou ook al
voldoende wezen," antwoordde de schim. Verheugd over dit antwoord vroeg
onze duivelbanner met groote nauwkeurigheid hoeveel de som bedroeg. De
ander noemde een groote som, zooveel als hem goed dacht. Hij wees ook
een plaats aan, maar nog al veraf gelegen, waar die schat begraven zou
zijn. Hij gaf voorschriften, tot welke doeleinden hij wilde dat het geld
zou worden besteed.--THOMAS: Waartoe moest dat?--ANSELMUS: Dat drie
menschen elk een bedevaart moesten doen: één naar den zetel van Petrus,
een ander om den heiligen Jacobus te Compostella te gaan begroeten en de
derde moest de kam van Jezus gaan kussen, die te Trier bewaard wordt.
Verder moest in verschillende kloosters een groote menigte psalmen
gezongen en missen gelezen worden. En wat er overschoot van het geld
mocht Faunus naar eigen believen besteden. Onze Faunus was met al zijn
denken bij dien schat: hij had hem in zijn gedachten al
verslonden.--THOMAS: Ja, dat is een algemeene kwaal, ofschoon in 't
bijzonder de priesters in dat opzicht een kwaden naam hebben.--ANSELMUS:
Toen alles op het punt van het geld geregeld was, begon de
duivelbezweerder, daartoe door Polus aangezet, de schim te ondervragen
over zeldzame en geheime kunsten, over goudmakerij en tooverkunst. Ook
hierop antwoordde de schim 't een en ander voor de omstandigheden
passend, maar met de belofte dat hij nog meer aanwijzingen zou geven
zoodra hij door zijn toedoen van zijn kwelgeest bevrijd zou zijn. Dat
mag je nu, als je wilt, het derde bedrijf van de komedie noemen. In het
vierde bedrijf begon Faunus overal in vollen ernst de verwonderlijke
zaak uit te bazuinen: hij klapte over niets anders in zijn gesprekken en
aan maaltijden; hij beloofde aan kloosters prachtige geschenken, wist
heelemaal niet meer van bescheidenheid in zijn spreken. Ook ging hij
naar de plaats waar de schat begraven moest liggen; vond de aangewezen
teekens, maar durfde toch niet naar den schat te graven, omdat de geest
hem bang gemaakt had, dat 't met groot gevaar voor hem verbonden zou
zijn, wanneer de schat werd aangeraakt vóór de vereischte missen waren
gelezen. Veel menschen die wat fijner neus hadden dan hij, begonnen al
lont te ruiken. Maar toen hij overal en bij elke gelegenheid zijn dom
bijgeloof uitkraamde, kreeg hij van zijn vrienden en vooral ook van den
abt van zijn klooster een wenk, om zijn goeden naam als verstandig man,
dien hij tot nog toe bij de menschen had gedragen, niet te grabbelen te
gooien. Maar hij was niet voor rede vatbaar en bleef de zaak als ernstig
beschouwen. Zóózeer had de verbeelding in 't gemoed van den man post
gevat, dat hij over niets anders sprak dan over spoken en booze geesten
en van niets anders droomde. Die gemoedsgesteldheid was zelfs op zijn
gezicht te lezen, dat zóó bleek was en zóó vervallen, dat hij wel een
schim geleek, geen mensch. Om kort te gaan, hij zou zeker spoedig
krankzinnig zijn geworden, als men hem niet met een snel toegepast
middel te hulp ware gekomen.--THOMAS: Nu komt zeker het laatste bedrijf
van het stuk.--ANSELMUS: 'k Zal 't je vertellen. Polus en zijn
schoonzoon bedachten den volgenden streek. Zij verzonnen een brief, met
vreemde letters geschreven en dat wel op niet gewoon papier, maar op
zulk papier, waarin de goudfiligraanwerkers hun fijne plaatjes goud
leggen, zooals je wel weet, van zoo'n roodbruine kleur. De inhoud van
den brief was als volgt: "Faunus, die lang gevangen werd gehouden, maar
nu vrij is, zendt zijn eeuwigen groet aan zijn edelen bevrijder Faunus.
Er is geen reden, Faunus, om u langer te mijnen behoeve te kwellen. God
heeft den goeden wil van uw gemoed gezien en mij daarom, terwille van de
verdiensten uwer ziel, ontslagen. Thans leef ik gelukkig onder de
engelen. U staat een verblijf bij den Heiligen Augustinus te wachten,
die zich 't dichtst bevindt bij de rij der Apostelen. Wanneer gij tot
ons komt, zal ik u persoonlijk dankzeggen. Leef gij intusschen maar
behagelijk voort. Geschreven in den Hemel, op den 13en September van 't
jaar 1498, met 't zegel van mijn zegelring." Deze brief werd heimelijk
op 't altaar gelegd waarop Faunus de mis zou gaan bedienen. Toen de
dienst was afgeloopen kwam er iemand die daartoe was aangezocht, hem
opmerkzaam maken op den brief, als had hij dien bij toeval gevonden. Hij
draagt nu den brief met zich rond en toont dien als een heilig iets. Hij
gelooft vast en zeker dat die brief door een engel uit den hemel is
aangebracht.--THOMAS: Maar wat je daar vertelt dat is niet een mensch
van waanzin bevrijden, maar alleen den aard van waanzin
veranderen.--ANSELMUS: Ja zoo is het: alleen met dit onderscheid dat
zijn waanzin nu wat aangenamer is.--THOMAS: Vroeger hechtte ik
gewoonlijk niet veel aan verhaaltjes over spoken, maar voortaan zal ik
er nog veel minder om geven. Ik vermoed toch dat door goedgeloovige
menschen, lieden zooals Faunus, veel als waar wordt te boek gesteld, wat
met dezelfde kunstgrepen in elkaar is gezet.--ANSELMUS: Nu, ik geloof
dat 't meerendeel van dien aard is.

NOOT:
[1] Grieksche comediedichter wiens stuk: het Spook, door den latijnschen
blijspeldichter Plautus bewerkt is, onder den titel van: Aulularia, het
Spookhuis.

* * * * *

GOUDMAKERIJ

PHILECOUS EN LALUS.[1]
Den dwaas, die tracht den steen der wijzen te vinden en die goud
tracht te vervaardigen, schildert Erasmus ons in onderstaande
samenspraak. Dat zulk een maniac door slimme vogels wordt
geëxploiteerd, spreekt wel van zelf. De geheele geschiedenis
teekent weer 't verlicht verstand van onzen geleerden landgenoot,
die de onnoozelheid brandmerkt van zijne dikwijls lang niet domme
tijdgenooten, welke zich van de alchemisterij wonderen voorstelden.
PHILECOUS: Wat voor nieuws zou er wezen dat Lalus zoo bij zich zelven
grinnikt en bijna in lachen uitbarst, terwijl hij zoo nu en dan een
kruisje slaat? Ik zal den man in zijn gelukzalige stemming eens
aanspreken. Hartelijk gegroet, mijn waarde Lalus. Je lijkt wel in den
zevenden hemel van gelukzaligheid te verkeeren.--LALUS: En toch zal ik
nog gelukkiger wezen wanneer ik u deelgenoot van mijn vreugd gemaakt
heb.--PHILECOUS: Maak mij dan zoo spoedig mogelijk gelukkig!--LALUS:
Ken-je Balbinus?--PHILECOUS: Dien geleerden ouden man, van wien iedereen
niets dan goed weet te vertellen?--LALUS: Juist, zooals je zegt; maar
geen sterveling is ten allen tijde verstandig of niemand is in alle
opzichten volmaakt. Bij zijn vele voortreffelijke gaven heeft de man één
klein gebrek: hij is reeds lang razend verzot op de kunst die ze
Alchemie noemen.--PHILECOUS: Wat je daar noemt is geen klein kwaaltje:
't is een flinke ziekte.--LALUS: Hoe 't ook moge zijn--ofschoon hij door
dat slag van menschen zoo dikwijls bedrogen is, heeft hij zich toch
eindelijk op een verwonderlijke manier laten beetnemen.--PHILECOUS:
Hoe?--LALUS: Daar komt op een goeden dag een zekere priester tot hem.
Deze groette hem met den hoogsten eerbied. Daarop begon hij: "Gij zult
er u misschien over verwonderen, allergeleerdste Balbinus, dat ik, een u
onbekende, u zoo durf aanspreken, terwijl ik toch moet weten dat gij
altijd zoo in de heiligste studiën verdiept zijt." Balbinus knikt
toestemmend, zooals zijn gewoonte is, want hij is met woorden uiterst
spaarzaam.--PHILECOUS: Dat is een bewijs van voorzichtigheid.--LALUS:
Maar de ander was nog voorzichtiger en zei: "Ge zult mij toch, hoop ik,
wel vergeven dat ik u last veroorzaak, wanneer gij de reden verneemt
waarom ik tot u ben gekomen." "Spreek op," zei Balbinus, "maar als gij
kunt, maakt het kort." "Nu ik zal het," zei de ander, "zoo beknopt
mogelijk vertellen. Ge weet, geleerdste van alle menschen, dat het lot
van de stervelingen verschillend is: ik weet niet onder welke helft ik
mij moet rangschikken, onder de gelukkigen of onder de ongelukkigen.
Immers als ik mijn lot van de ééne zijde beschouw, dan lijk ik me zelf
heel gelukkig; van den anderen kant diep rampzalig." En toen Balbinus op
bekorting aandrong, zeide hij: "goed, ik zal er een eind aan maken,
hooggeleerde Balbinus. En dat zal mij gemakkelijker vallen bij een man,
die van de geheele zaak zóó op de hoogte is, dat niemand ze beter
kent."--PHILECOUS: Je schildert me daar een redenaar af, geen
alchemist.--LALUS: Spoedig zult ge van den goudzoeker hooren. "Van jongs
af aan," zei hij, "mocht ik het geluk smaken de meest gezochte kunst van
alle kunsten te leeren, het merg van de heele wijsbegeerte: de
alchemie." Bij 't hooren van dit woord werd Balbinus recht wakker; hij
toonde dit tenminste door zijn gebaren. Al zuchtend vroeg hij hem door
te gaan. De ander ging voort: "Rampzalige die ik ben, dat ik niet
terechtgekomen ben op den weg dien ik had moeten inslaan." Toen Balbinus
hem vroeg, welke wegen hij toch bedoelde, zei hij: "Ge weet opperbest
(wat toch weet gij niet, Balbinus, gij, een man op elk gebied zoo
hooggeleerd?) dat er twee wegen in die kunst bestaan: de eene die men
_verlenging_ noemt; de andere die _verkorting_ heet. En nu heeft 't
ongeluk gewild dat ik terecht gekomen ben bij de verlenging." Toen
Balbinus vroeg wat voor verschil er was tusschen die twee wegen, zei de
ander: "hoe onbedachtzaam van mij om daar bij u over te spreken, van
wien ik moest weten dat dit alles hem meer dan aan iemand anders bekend
is. Daarom ben ik als smeekeling tot u gekomen, dat gij uit medelijden
met mij u zoudt verwaardigen, ons dien heilzamen weg der verkorting mee
te deelen. Hoe meer ge van die kunst weet, des te minder moeite zal het
u kosten ze aan mij mee te deelen. Verberg dus die gave Gods niet voor
een broeder die van droefheid dreigt te sterven. Zoo waar moge Jezus
Christus u steeds rijker maken met grootere gaven." En toen hij niet
ophield met smeeken, moest Balbinus eindelijk wel bekennen, dat hij
heelemaal niets wist van verlenging of verkorting. Hij vroeg dus of hij
hem de beteekenis van die woorden eens wilde uitleggen. Daarop zei de
priester: "Hoewel ik weet dat ik tot iemand spreek die er meer verstand
van heeft dan ik, zal ik het toch doen, omdat gij 't mij vraagt.
Menschen die hun geheele leven aan deze heilige kunst hebben besteed,
doen op tweeërlei wijze de gedaante der stoffen veranderen: de eene is
de kortste manier, maar is ook een klein beetje gevaarlijk; de andere is
wel de langste, maar is daarentegen veel veiliger. Nu noem ik mij
ongelukkig, omdat ik tot nog toe alle moeite heb gedaan op een manier
die mij tegen de borst stuit, en ik heb tot nog toe niemand kunnen
vinden, die mij den tweeden weg kon wijzen, dien ik zoo zielsgraag zou
inslaan. Eindelijk gaf God mij de gedachte in, mij tot u te wenden, een
man even geleerd als vroom. Geleerdheid staat u ten dienste om zonder
bezwaren te geven wat ik van u vraag: uw vroomheid zal u wel aandrijven
om een broeder te helpen wiens redding gij in uw hand hebt." Om kort te
gaan: toen de oude slimmerd door dergelijke praatjes elke gedachte aan
bedrog van zich had afgewend en bij Balbinus 't vertrouwen had gewekt,
dat hij dien éénen weg op zijn duimpje kende, popelde Balbinus' hart
reeds geruimen tijd van verlangen. Eindelijk hield hij zich niet in en
zei: "Laat die verkorting, waarvan ik zelfs den naam nooit gehoord heb,
laat staan dat ik ze ken, naar den drommel loopen! Zeg me, op uw
eerewoord: verstaat ge de kunst van die verlenging ten volle?" "Nou,"
zei de ander, "op mijn duimpje: maar die lange duur verveelt me danig."
En toen Balbinus vroeg hoeveel tijd er wel voor noodig was, kreeg hij
ten antwoord: "Heel wat: bijkans wel een vol jaar. Maar intusschen is 't
de meest veilige manier." "Heb maar geen bezwaar," zei Balbinus; "ook al
waren er twee jaren mee gemoeid. Als je maar op je kunst vertrouwt." Om
nu de zaak in enkele woorden samen te vatten: ze kwamen overeen dat zij
de zaak in het geheim in 't huis van Balbinus zouden aanpakken, op deze
voorwaarde: dat de één het werk zou doen, terwijl Balbinus de kosten zou
dragen. De winst zou eerlijk verdeeld worden, ofschoon de bedrieger
kwanswijs in alle bescheidenheid zeide, al het voordeel aan Balbinus te
willen overlaten. Van beide kanten deed men een eed dat men de zaak stil
zou houden, zooals zij altijd doen die in geheime plechtigheden worden
ingewijd. Nu wordt onmiddellijk 't geld uitbetaald om daarvan de potten,
glazen, houtskool en al het andere te koopen, wat moest dienen om de
werkplaats in te richten. Dat geld bracht onze goudzoeker lekkertjes
zoek met wijntje en Trijntje en dobbelspel.--PHILECOUS: Dat is de rechte
manier om de gedaante der dingen te veranderen.--LALUS: Toen Balbinus er
op aandrong om het zaakje nu eens flink aan te pakken, zei de ander:
"Ken je het spreekwoord niet: een goed begin is 't halve werk? 't Heeft
heel wat voeten in de aarde om zijn stof goed voor te bereiden."
Eindelijk begon hij het fornuis gereed te maken. Maar nu was er weer
opnieuw goud noodig, als een lokvink voor 't goud dat komen moest.
Immers, evenmin als men visch vangt zonder aas, zoo komt ook geen goud
bij de alchemisten voor den dag, zonder dat er eerst een deel goud bij
gedaan wordt. Intusschen ging Balbinus geheel op in zijn berekeningen.
Hij rekende uit, als één ons goud vijftien onsen opbracht, hoeveel winst
er dan wel komen moest van tweeduizend onsen. Zooveel toch had hij
besloten in de zaak te steken. Toen de goudmaker ook dit geld er had
dóórgelapt en al een paar maanden voor de leus druk bezig was geweest
met blaasbalgen en houtskool, hield hij, op een vraag van Balbinus of 't
zaakje wat vorderde, eerst zijn mond. Toen de ander aanhield antwoordde
hij eindelijk: "Zooals het steeds gaat met gewichtige zaken: 't begin is
daarbij altijd moeilijk." Hij voegde er als verklarende reden bij, dat
hij zich vergist had in 't koopen van houtskool. Hij had houtskool van
eikenblokken gekocht en ze had van dennenhout moeten wezen of van
hazelaarshout. Daarmee waren nu honderd goudstukken naar de maan en hij
had er des te lustiger op losgedobbeld. Opnieuw werd er geld gegeven: de
kolen werden verwisseld. En nu werd de zaak met grooteren ijver
aangepakt dan te voren. Het ging onzen goudzoekers als soldaten in den
oorlog, die wanneer 't hun tegenloopt, door grootere dapperheid hun
tegenspoed trachten te herstellen. Toen nu in de werkplaats eenige
maanden achtereen gestookt was, de geboorte van het goud met den dag
werd verwacht en er geen greintje goud meer in de retorten te bespeuren
was (want dat had onze alchemist alles doorgebracht) moest er weer een
andere uitvlucht worden uitgedacht. Het heette nu: de glazen die hij
gebruikt had waren niet zóó van pas geweest als ze wezen moesten. Want,
zooals niet elk hout timmerhout is, zoo maakt men ook geen goud in 't
eerste 't beste glas. Maar, hoe meer men had uitgegeven, des te minder
mocht men ophouden.--PHILECOUS: Zoo gaat 't altijd met spelers: alsof 't
niet veel verkieslijker ware slechts weinig te verliezen dan
alles.--LALUS: Zoo is het. De goudzoeker zwoer bij al wat heilig was,
dat hij nooit zóó bedrogen was. Maar nu de fout eenmaal ontdekt was, zou
alles nu verder wel goed gaan en hij zou deze uitgaaf met grooten woeker
vergoeden. De glazen worden geruild en ten derden male wordt de
werkplaats ingericht. De alchemist gaf een aanwijzing dat de zaak beter
zou lukken, wanneer men aan de Heilige Moeder die (zooals u bekend is)
aan de Zeestad vereerd wordt, eenige goudstukken ten geschenke zond. Dat
't immers een heilige kunst was en dat de zaak niet goed kon afloopen
zonder de begunstiging der goden. Dien raad vond Balbinus uitstekend,
zoo'n vroom man, die geen dag liet voorbijgaan zonder zijn
godsdienstplichten te vervullen. De goudmaker nam de bedevaart op zich,
wel te verstaan naar een nabijgelegen stadje waar hij 't geld, als offer
bestemd voor 't vrome doel, verbraste in allerlei slechte huizen.
Teruggekeerd verklaart hij dat er nu gegronde hoop is om de zaak naar
wensch te doen afloopen: zóó duidelijk had de Heilige Maagd hare
goedkeuring aan hun plannen te kennen gegeven. Men arbeidde nu een
geruimen tijd naarstig in de werkplaats, maar er kwam geen schijntje
goud Voor den dag. Balbinus kreeg op zijn vraag hoe 't er toch mee
stond, van den alchemist ten antwoord, dat hem in zijn heele leven nog
nooit iets dergelijks was overkomen, terwijl hij toch zooveel
ondervinding van de kunst had. En evenmin kon hij met eenige zekerheid
gissen, wat de reden toch wel kon zijn. Toen zij lang hadden geraden,
schoot aan Balbinus eindelijk _dit_ in de gedachte, of de ander soms op
dien dag de mis had verzuimd, of de zoogenaamde uren-gebeden had
vergeten te bidden: want als men deze overslaat, dan kan niets gelukken.
De bedrieger riep toen uit: "daar heb-je het al! Je hebt gelijk! Ik
domoor, heb een paar malen uit onachtzaamheid dat verzuim begaan, en nog
kort geleden ben ik van een diner dat wat lang geduurd had, opgestaan,
zonder 't Ave Maria te bidden." Balbinus zei 't dan ook heel natuurlijk
te vinden dat de zaak geen succes had. De goudmaker nam nu op zich, voor
de twee verzuimde missen, er twaalf te gaan hooren en voor 't nagelaten
Ave Maria er tien op te zeggen. Maar, onze alchemist, die heel wat geld
aan kon, was weer eens platzak. Redenen om van Balbinus een voorschot te
vragen waren er niet. Nu nam hij het volgende kunstje te baat. Geheel
buiten adem komt hij het huis van Balbinus binnen loopen en roept met
jammerende stem: "Balbinus ik ben een verloren man! Geheel verloren! 't
Is gedaan met mij!" Balbinus stond verstomd en verlangde de oorzaak van
zoo'n groot ongeluk te weten. "De heeren van het hof hebben er lucht van
gekregen wat we gedaan hebben en ik verwacht niet anders dan dat ik
spoedig naar de gevangenis zal worden gebracht." Ook Balbinus werd nu in
ernst bleek van schrik. Want gij weet dat 't bij ons een halsmisdaad is,
als iemand zich afgeeft met alchemie zonder uitdrukkelijke toestemming
van den vorst. De ander gaat voort en zegt: "Ik vrees nu wel niet den
dood; ik wilde zelfs dat mij die trof! Maar ik ben bang voor iets
ergers." Op de vraag: wat dat dan wel was, antwoordde hij: "Ik zal
ergens naar een vesting gesleept worden. Daar zal ik mijn geheele leven
dwangarbeid moeten verrichten voor menschen, voor wie ik dat niet doen
wil. Is niet elke dood boven zulk een leven te verkiezen?" Nu werd er
over de zaak gesproken en gepraat en beraadslaagd en ze werd van alle
kanten bekeken. Balbinus die in de loopjes van de rhetorica doorkneed
was, ging alle zoogenaamde geschilstaten door, om te zien of hij 't
gevaar kon ontkomen. "Kunt ge," zoo vroeg hij, 't misdrijf niet
loochenen?" "Volstrekt niet. De zaak is bekend onder de hovelingen van
den koning en ze hebben bewijzen die niet ontzenuwd kunnen worden." 't
Feit kon zelfs niet verdedigd worden omdat de wet op dit punt klaar en
duidelijk was. Toen er veel in 't midden was gebracht en nergens eenig
hoû-vast te vinden was, zei eindelijk de alchemist die onmiddellijk geld
noodig had: "Balbinus, wij zitten hier nu plannen te beramen en maken
geen voortgang. En toch eischt de zaak een oogenblikkelijke afdoening.
Over enkele minuten zullen de gerechtsdienaren hier zijn om mij weg te
sleepen." Toen Balbinus geen uitredding kon verzinnen, zei eindelijk de
alchemist: "Er wil mij ook niets te binnen schieten. Ik geloof niet dat
mij iets rest dan dat ik manmoedig sneef. Of we moesten bijgeval
besluiten tot 't eenige redmiddel dat ik nog zie, meer afdoende dan
eervol, waarvoor de eenige verontschuldiging is dat nood wet breekt. Ge
weet: dat slag van menschen is tuk op geld en laat zich vrij gemakkelijk
omkoopen om te zwijgen. Al is het ook nog zoo hard aan zulk gespuis geld
te geven om dat weer gauw te verbrassen, zoo zie ik toch voor het
oogenblik geen betere uitkomst." Balbinus was van dezelfde gedachte en
hij telde dertig goudstukken neer om daarvoor het verlangde stilzwijgen
te koopen.--PHILECOUS: Nu wat ge me daar vertelt geeft mij wel een groot
denkbeeld van de scheutigheid van Balbinus.--LALUS: Daarentegen zou je
hem, wanneer 't een fatsoenlijke zaak gold, eerder een tand uit zijn
mond geslagen hebben dan geld uit zijn beurs. Zoo werd er voor den
goudzoeker gezorgd, die geen ander gevaar had geloopen dan dat hij geen
geld had voor zijn liefje.--PHILECOUS: Ik vind 't verwonderlijk dat
Balbinus 't niet in de gaten kreeg.--LALUS: Ja op dit punt mist hij, als
men 't goed beschouwt, elk waarnemingsvermogen, hij die anders zoo'n
scherpen neus heeft. Weer wordt met een nieuwe bijdrage de oven
gestookt, maar eerst een schietgebedje tot de Heilige Maagd opgezonden
dat Zij hun pogingen zou willen begunstigen. Bijkans een heel jaar was
reeds voorbijgegaan en nu eens onder dit, dan eens onder dat voorwendsel
werd de moeite verspeeld en gingen de kosten verloren. Intusschen viel
er iets kluchtigs voor.--PHILECOUS: Wat dan?--LALUS: De goudmaker had
verboden omgang met de vrouw van één der heeren van het hof. Haar
echtgenoot, die argwaan had gekregen, begon onzen vriend na te gaan.
Toen hem eindelijk eens werd bericht dat de priester zich in de
slaapkamer van zijn vrouw bevond, keert hij onverwacht naar huis terug
en klopt aan de deur.--PHILECOUS: Wat wilde hij den kerel doen?--LALUS:
Nou, niet veel vriendelijks! Hem dooden of hem voor goed onschadelijk
maken en de gelegenheid benemen ooit weer zijn streken uit te halen.
Toen de echtgenoot nadrukkelijk dreigde dat hij de deur zou intrappen
als zijn vrouw niet opendeed, liep de priester angstig heen en weer, en
keek rond naar een redmiddel dat hem voor 't oogenblik zou kunnen
helpen. Maar er was niets te doen, dan hetgeen de gelegenheid op dat pas
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 09
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.