Een twaalftal samenspraken - 07

Total number of words is 4800
Total number of unique words is 1480
45.3 of words are in the 2000 most common words
60.8 of words are in the 5000 most common words
69.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
herinneren.--XANTIPPE: Ik vind dat wel heel vriendelijk van je, maar pas
op dat hij soms geen lont ruikt: hij zou hemel en aarde
bewegen.--EULALIE: Maak je niet bezorgd. 'k Zal wel zooveel omwegen
gebruiken dat hij mij uit zichzelf vertelt wat voor ongenoegen er
tusschen u beiden is voorgevallen. Wanneer hij dat gedaan heeft dan zal
ik hem, zooals ik dat gewoonlijk doe, heel vriendelijk onder handen
nemen en hem voor u, naar ik hoop, veel handelbaarder maken. En zoo ter
loops zal ik wel eens ter sprake brengen hoe lief jij je over hem hebt
uitgelaten.--XANTIPPE: 'k Hoop dat Christus onze pogingen zal
zegenen!--EULALIE: Hij zal je helpen, als jij je zelve wilt helpen.

* * * * *

HERBERGEN IN DUITSCHLAND

BERTHOLF EN WILLEM.
Voor de cultuurgeschiedenis is de samenspraak die tot titel voert
"Diversoria of Herbergen" hoogst gewichtig. Erasmus heeft veel
gereisd en de schildering die hij geeft van de logementen zal er
wel een zijn, naar waarheid geteekend, al staan wij ook verbaasd
over de mededeelingen van morsigheid, ruwheid, 't gebrek aan alles
wat naar comfort lijkt, de afwezigheid, van iets wat naar
voorkomendheid zweemt. De beschaving was van de logementen en
herbergen nog ver verwijderd: de waarden uit die inrichtingen
zullen Erasmus' hekeltaal wel niet gelezen hebben en zich door haar
niet hebben verbeterd. Als schildering van zeden uit de 15e eeuw
heeft dezer samenspraak groote waarde.
BERTHOLF: Waarom vinden zooveel menschen 't prettig zich twee of drie
dagen te Lyon op te houden? Als ik eenmaal op reis ben rust ik niet voor
'k ben waar ik wezen moet.--WILLEM: Neen, omgekeerd! Ik verwonder er mij
juist over dat iemand zich uit Lyon laat weghalen.--BERTHOLF:
Hoezoo?--WILLEM: Omdat 't daar een plaats is, als die van waar de
gezellen van Ulysses niet konden worden losgerukt; omdat daar de Sirenen
haar verblijf hebben opgeslagen. Niemand wordt in zijn eigen huis beter
verzorgd dan dáár in een hotel.--BERTHOLF: Hoe komt dat?--WILLEM: Wel,
aan tafel staat steeds een vrouwspersoon om de gasten door haar grappen
en geestigheden op te vroolijken. Verder vindt men daar vele vrouwen van
buitengewone schoonheid. Eerst kwam de vrouw des huizes ons begroeten,
terwijl ze ons een opgewekt en vroolijk verblijf toewenschte en de hoop
uitsprak dat wij 't geen ons werd voorgezet ons goed zouden laten
smaken. Daarna kwam haar dochter binnen, een elegant persoontje, rad van
tong, levenslustig en gezellig in haar optreden, zoodat ze zelfs een
brompot als Cato zou kunnen opvroolijken. En ze praatten met haar gasten
niet als met vreemden, maar als met oude vrienden en
kennissen.--BERTHOLF: Daaraan zie je weer de beschaving van 't Fransche
volk.--WILLEM: Maar daar ze toch niet voortdurend bij ons konden blijven
omdat haar huiselijke bezigheden haar riepen en ook de andere gasten
door haar begroet moesten worden, stond er aanhoudend een meisje bij
ons, klaar voor allerlei grapjes. Zij was, in haar eentje best in staat
om alle geestigheden terug te kaatsen: ze speelde haar rol goed en zette
't gesprek voort totdat de dochter des huizes terug zou komen. Want de
moeder was al een beetje op jaren.--BERTHOLF: Maar hoe was nu eigenlijk
wel 't eten? Want praatjes vullen de maag niet.--WILLEM:
Allervoortreffelijkst, zoodat ik er verbaasd over sta, dat zij voor zóó
weinig geld gasten kunnen opnemen. En na den maaltijd onderhouden zij de
menschen weer zóó met aardige vertellingen, dat geen verveling hen
bekruipt. Ik verbeeldde me thuis te wezen en niet in den
vreemde.--BERTHOLF: En hoe was 't in de slaapkamers?--WILLEM: Daar waren
overal steeds eenige kamermeisjes, lachebekjes, dartel, speelsch: uit
zichzelf vroegen ze of we ook vuile kleeren hadden, en die wieschen ze
dan en brachten ze ons gewasschen terug. Om kort te gaan: we zagen daar
niets dan meisjes en vrouwen. Behalve in den stal--ofschoon de meisjes
daar ook dikwijls kwamen binnenstuiven. Bij ons vertrek zoenden ze ons
en waren bij het afscheid zóó hartelijk alsof wij allen broeders waren
of ten minste zeer na-verwanten.--BERTHOLF: Nu die gewoonten zijn
misschien bij de Franschen in eere: ik houd meer van die der Duitschers.
Die zijn manlijker.--WILLEM: Ik heb Duitschland nog nooit mogen bezoeken
en daarom zou ik je wel willen verzoeken, als 't je niet te lastig is,
mij eens te vertellen hoe ze daar een gast ontvangen.--BERTHOLF: Of men
overal dezelfde behandeling ondervindt, weet ik niet, maar ik zal je
vertellen wat ik er zag. Bij je aankomst is er niemand die je begroet.
Dat doen ze om niet den schijn te hebben dat ze je aanhalen. Dat toch
houden ze voor laag en verachtelijk en de Duitsche strengheid onwaardig.
Wanneer je nu lang hebt staan roepen, dan komt eindelijk uit een klein
venstertje van de kamer waar de algemeene haard zich bevindt (want daar
verblijven ze tot ongeveer den langsten dag) een hoofd steken, net als
een schildpad haar kop uit haar schaal steekt. Aan dien persoon nu moet
men vragen of men daar zijn intrek mag nemen. Als hij niet neen zegt,
dan kun je er op rekenen, dat je een plaatsje gegund wordt. Op je vraag
waar de stal is, wijst men u dien met een handbeweging. En daar mag je
dan je paard op je eigen manier behandelen. Geen knecht toch steekt er
een hand uit. Als de herberg wat druk bezocht is, dan wijst een knecht
je de stalling en de minst geschikte plaats voor je paard. Want de
mooiste plaatsen bewaren ze voor hen die nog later komen, vooral voor
edellieden. En als je eenige bezwaren maakt, dan krijg je dadelijk te
hooren: "Als 't je niet bevalt zoek dan maar een ander onderkomen." Hooi
geven ze je in de steden weinig, met mondjesmaat; en je moet dit niet
heel veel goedkooper dan haver betalen. Als er nu voor je paard gezorgd
is, dan verhuist ge naar de gelagkamer en je gaat zitten aan den grooten
haard, met kaplaarzen en bagage, beslikt en wèl. Dat vertrek is voor
allen gemeenschappelijk bestemd.--WILLEM: In Frankrijk wijzen ze je
vertrekken aan om je uit te kleeden of je af te boenen, je te verwarmen
of ook wel uit te rusten als je er lust in hebt.--BERTHOLF: Hier niets
van dat alles. In de gelagkamer doe-je je laarzen uit, trek-je je
schoenen aan, schiet-je een ander hemd aan als je daar behoefte aan
hebt, hang-je naast den haard de door den regen nat geworden kleeren om
uit te dampen. Je schuift er zelf bij, om te droogen. Daar staat ook
water klaar als je je handen wilt wasschen, maar dat is meestal zóó
helder, dat je daarna weer ander water moet vragen om dat sopje af te
spoelen.--WILLEM: Nu, die mannen, zóó weinig verwijfd, verdienen een
pluimpje!--BERTHOLF: En bijgeval je in den namiddag te vier uren
aankomt, eet je toch niet vóór 's avonds negen, soms tien uren.--WILLEM:
Waarom?--BERTHOLF: Ze maken niets klaar vóór ze gezien hebben hoeveel
gasten er zijn, om in ééne moeite voor allen gezamenlijk alles gereed te
maken.--WILLEM: 't Zijn menschen die blijkbaar van beknoptheid
houden.--BERTHOLF: Daar heb-je het. En zoo zijn er wel eens tachtig of
negentig gasten, voetreizigers, ruiters, kooplieden, schippers,
koetsiers, boeren, vrouwen en kinderen, gezonden en zieken bij
elkander.--WILLEM: Dat lijkt wel een echte broedergemeente.--BERTHOLF:
De één kamt er zijn haren, een tweede veegt zich het zweet af, een derde
reinigt er zijn kaplaarzen of zijn slobkousen, een ander weer laat
allerlei onsmakelijke geluiden hooren. Om kort te gaan: daar is een even
groote spraak- en persoonsverwarring als indertijd bij den torenbouw van
Babel. En als ze iemand zien die tot een vreemde natie behoort, die door
een goed verzorgd uiterlijk zich eenigszins aanzienlijk voordoet, dan is
aller aandacht op hem gericht en ze zitten hem aan te kijken alsof hij
een vreemdsoortig wezen is uit Afrika aangebracht, zelfs zóó, dat
wanneer ze later aan tafel aanzitten, ze hem blijven aankijken, terwijl
ze naar hem òmzien en hun oogen niet van hem afhouden, terwijl ze hun
eten vergeten.--WILLEM: Te Rome, te Parijs en te Venetië kijkt niemand
verwonderd naar iets, wàt ook.--BERTHOLF: Intusschen mag men om _niets_
vragen. Wanneer de avond een goed eind gevorderd is, en ze geen gasten
meer verwachten dan komt een oude knecht voor den dag, een kerel met een
grauwen baard, kort geknipt haar, stuursch gelaat en vuile
kleeren.--WILLEM: Zulk slag van menschen moesten de kardinalen te Rome
tot tafelbedienden hebben!--BERTHOLF: Terwijl hij zijn blikken over de
gasten laat gaan, telt hij zachtjes bij zich zelven hoeveel er in de
gelagkamer zijn. Hoe meer hij er telt des te harder stookt hij het
haardvuur onder de schouw op, ook al is 't in den tijd, dat de zon reeds
lastig is door haar gloed. Bij hen geldt het voor een goede behandeling,
wanneer allen 't zweet van 't lijf gudst. En als iemand, aan zooveel
warmte niet gewend, het venster op een kiertje zet om niet te stikken,
dan hoort hij dadelijk: "Doe dicht!" En als je dan antwoordt: "Ja maar,
ik kan 't hier niet uithouden!" dan krijg je te hooren: "zoek dan maar
een andere herberg op."--WILLEM: Maar toch lijkt me niets ongezonder dan
dat zooveel menschen dezelfde warme stiklucht inademen, en vooral
wanneer alle kleeren los zijn, alle poriën van 't lichaam openstaan, dat
men in die atmosfeer gaat zitten eten en daarin eenige uren vertoeft. Ik
laat nu nog zelfs dáár allerlei onsmakelijke en walgelijke uitlatingen:
maar er zijn ook velen die aan verborgen ziekten lijden en elke
krankheid brengt haar eigenaardige besmetting mee. Zeer velen zijn ook
aangetast door de Spaansche (of zooals sommigen 't noemen: Fransche
schurft[1]), terwijl ze toch net zoo goed bij alle volkeren voorkomt.
Intusschen geloof ik dat daarvan even groot gevaar te duchten is, als
van melaatschen. Ga maar eens na of deze kwaal heel veel verschilt van
de pestziekte.--BERTHOLF: 't Zijn moedige mannen, ze lachen er wat om
en--geven er niets om.--WILLEM: Maar ondertusschen zijn ze moedig met
gevaar voor veel anderen.--BERTHOLF: Wat zul-je er aan doen? Zij zijn 't
nu éénmaal zoo gewoon. En 't is een kenmerk van een standvastig man om
niet van zijn eenmaal ingenomen standpunt af te wijken.--WILLEM: Goed,
maar een vijfentwintig jaren geleden was bij de Brabanders niets meer in
zwang dan de publieke badstoven: nu zijn ze overal opgeruimd. Die
vreemde ziekte heeft ons wel geleerd er voor op te passen.--BERTHOLF:
Maar hoor nu verder. Daarna komt die gebaarde schenker weer terug, en
legt op tafel zooveel servetten als hij voor 't getal gasten genoeg
oordeelt. Maar groote goden, wat een grof linnen! Je zoudt zeggen
zeildoek zóó van den mast afgehaald. Voor elke tafel heeft hij op zijn
minst acht gasten bestemd. Zij, die weten hoe 's lands wijs is, gaan
zitten waar ze willen. Daar toch wordt geen onderscheid gemaakt tusschen
rijk en arm, tusschen heer en knecht.--WILLEM: Daar heb je die
gelijkheid uit den goeden ouden tijd, die de dwingelandij uit onze
maatschappij heeft doen verdwijnen. Zoo verkeerde, zou ik denken,
Christus ook met zijn jongeren.--BERTHOLF: Nu, wanneer allen aan tafel
zitten dan komt weer die barsche Ganymedes[2] voor den dag en telt
opnieuw de gasten. Dan komt hij spoedig terug en plaatst voor ieder een
houten bord en een lepel van 't zelfde kostbaar materiaal, verder een
glazen drinkbeker en na een poosje wat brood. Tot tijdverdrijf maakt
ieder voor zich dat glas een beetje schoon, terwijl de brei gekookt
wordt. En zoo zit men dan dikwijls ongeveer een heel uur te
wachten.--WILLEM: En is er dan geen van de gasten die intusschen eens om
eten vraagt?--BERTHOLF: Niemand die weet hoe 't in dit land toegaat.
Eindelijk wordt de wijn op tafel gezet. Maar kerel! wat is dat een jong
en schraal wijntje! De Sophisten moesten geen anderen drinken, zóó'n dun
en scherp kostje is 't. En als een gast vraagt, of hij tegen extra
betaling niet een beter merk kan krijgen, dan doen ze eerst alsof ze hem
volstrekt niet begrijpen, maar met een gezicht alsof ze je willen
vermoorden. Als je aanhoudt, antwoorden ze: "Hier hebben zooveel graven
en markiezen hun intrek genomen, en nooit heeft er een over mijn wijn
geklaagd. Als 't u niet bevalt, zoek dan maar een andere herberg op."
Alleen de edellieden van hun land beschouwen ze als menschen en hunne
wapens toonen ze overal met ophef.--Eindelijk hebben ze de spijs klaar
om die aan uw van honger rammelende maag voor te zetten. Weldra worden
dan ook de schotels met groote praal opgedragen. De eerste schotel
vertoont doorgaans stukken brood geweekt in bouillon, of, als het
vastendag is, in groentenat. Verder een andere soep, daarna iets van
opgestoofd vleesch of een opgewarmde zoutevischschotel. Dan weer eens
brei, verder wat spijs in vasteren vorm, tot ze aan de behoorlijk
getemde maag gebraden vleesch of gebakken visch voorzetten, die niet
geheel en al te versmaden is. Maar ze zijn er zuinig mee en nemen ze
spoedig weer van de tafel af. Op die manier regelen zij den heelen
maaltijd, zooals ook tooneelspelers doen die koren invoegen in hunne
stukken. Zoo voegen zij om den anderen tusschen de spijzen koek en brei.
Ze zorgen er voor dat het slottooneel 't meest pakkende is.--WILLEM: Dat
is zooals een goed dichter zijn taak opvat.--BERTHOLF: Het zou een
doodzonde wezen als iemand onder den maaltijd eens zei: "neem dien
schotel maar weg. Daar eet toch niemand van." Men moet blijven zitten
tot den voorgeschreven tijd, dien ze met wateruurwerken, meen ik,
afmeten. Eindelijk treedt die gebaarde knecht weer op of de herbergier
zelf, die in kleeding al heel weinig van zijn bedienden verschilt. Hij
vraagt of men nog iets belieft? En dan komt er een beetje beter soort
wijn op tafel. Die flink kunnen drinken, mogen zij 't liefst lijden,
ofschoon hij die de grootste hoeveelheid wijn verzwelgt geen cent meer
betaalt dan hij die 't minst dronk.--WILLEM: Vreemd volkje!--BERTHOLF:
Vooral, omdat er wel eens zijn die dubbel zooveel aan wijn verteren, dan
ze voor hun maal betalen. Maar vóór ik nog van de beschrijving van den
maaltijd afstap, kan ik er niet genoeg op wijzen, wat een gedruisch en
gegons van stemmen er ontstaat wanneer allen door den drank een beetje
verhit geraken. Om kort te gaan: hooren en zien vergaan je. Dikwijls
mengen zich onder het gezelschap hansworsten en potsenmakers. Ofschoon
er geen soort menschen is meer verachtelijk dan zij, zou je toch niet
gelooven hoeveel schik de Duitschers daarin hebben. Zij maken door hun
gezang, gekakel, lawaai, gespring en gestamp dat de gelagkamer dreigt in
te storten en men elkaar absoluut niet kan verstaan. Maar dat schijnt
hun nu eerst een recht aardig leventje toe en men moet er, goedschiks of
kwaadschiks, wel bij blijven zitten tot diep in den nacht.--WILLEM: Maak
nu maar een eind aan 't verhaal van dien maaltijd, want ook mij duurt
hij wat lang en hij begint me te vervelen.--BERTHOLF: Nu goed: ik zal
eindigen. Nadat de kaas is weggenomen, die ze alleen lekker vinden als
ze goed rot is en wegloopt van de wurmen, dan komt de baardman weer voor
den dag met een houten bord in de hand, waarop hij met krijt eenige
heele of halve cirkels teekent. Dat bord legt hij op tafel neer,
zwijgend en somber, men zou zeggen dat hij een Charon of zoo iets was.
Zij die weten wat die teekens beduiden, leggen er geld op: daarop volgt
een ander, en weer een ander totdat de plank vol is. Hij noteert wie
geld heeft neergelegd en rekent bij zich zelf na. Als er niets aan
ontbreekt knikt hij met zijn hoofd dat 't goed is.--WILLEM: En als er
eens iets te veel is?--BERTHOLF: Misschien zou hij 't dan wel
teruggeven. En dat gebeurt dan ook wel eens.--WILLEM: En maakt niemand
een aanmerking over te hooge rekening?--BERTHOLF: Niemand die verstandig
is. Want dan zou hij dadelijk te hooren krijgen: "Wat ben jij voor een
mensch? Je zult niets meer betalen dan iemand anders!"--WILLEM: Die
menschen zijn nog al vrij in hun optreden.--BERTHOLF: En als nu iemand,
vermoeid van de reis, spoedig na den maaltijd zijn bed wil opzoeken, dan
zegt men hem om maar te wachten tot ook de anderen gaan slapen.--WILLEM:
Dat is dunkt mij, zoowat de Staat van Plato.--BERTHOLF: Dan wordt aan
ieder zijn nestje getoond, en dat is in den waren zin des woords ook
niets dan een ligplaats. Er zijn alleen maar bedden en verder is er
niets wat je kunt gebruiken of wat je kunt stelen.--WILLEM: En hoe staat
't met de reinheid?--BERTHOLF: Nu, al net als bij 't maal. De lakens
zijn voor een maand of zes misschien wel eens gewasschen.--WILLEM: En
hoe gaat 't intusschen met de paarden?--BERTHOLF: Ze worden naar
denzelfden trant behandeld als de menschen.--WILLEM: Maar ondervindt men
nu overal een dergelijke behandeling?--BERTHOLF: 't Mag hier eens wat
schappelijker zijn dan ik verteld heb, dáár nòg wat minder, maar over
het algemeen is 't toch zoowat hetzelfde.--WILLEM: Als ik je nu eens
ging vertellen hoe gasten behandeld worden in dat deel van Italië dat ze
Lombardije noemen en verder in Spanje, in Engeland, in Wales? Want de
Engelschen hebben deels de gewoonten der Franschen, deels der
Duitschers, daar ze immers uit een mengsel van die beide volkeren
gevormd zijn. De bewoners van Wales zeggen dat ze Engelsche inboorlingen
zijn.--BERTHOLF: Vertel me dat alsjeblieft maar eens. Want ik heb daar
nooit mogen reizen.--WILLEM: Ja, maar op 't oogenblik heb ik geen tijd.
De schipper heeft me gezegd dat ik om drie uur aan boord moest wezen als
ik niet achtergelaten wilde worden en hij heeft mijn bagage. Bij een
andere gelegenheid zullen we samen wel eens kunnen praten zoolang we
willen.

NOTEN:
[1] Erasmus bedoelt de syphilis die toen haar intrede in Europa had
gedaan en o.a. ook door den invloed der publieke badstoven,
onrustbarende uitbreiding had gekregen, zoodat de badgelegenheden dan
ook weldra, als erkende brandpunten der besmetting, op order der
overheidspersonen, verboden werden.
[2] De schenker der Grieksche Goden.

* * * * *

HET SPOOK OF DE DUIVELBANNING

THOMAS EN ANSELMUS.
Hoe Erasmus reeds ver verheven stond boven de bijgeloovige
begrippen van zijn tijd op 't gebied van spoken en duivelbanning,
bewijst onderstaande samenspraak. Vinnig spot hij met de kunsten,
zelfs door priesters en goed-geloovigen uitgehaald, en 't is niet
te verwonderen dat zijn scherptreffende steken en prikken de
geestelijkheid zijner dagen sterk tegen hem innamen. Vooral de
lagere geestelijkheid was fel op hem gebeten en 't was slechts door
hulp van vrienden onder de hoogere machthebbers in de kerk, zelfs
te Rome, dat Erasmus de gevolgen van den door hem gewekten haat
ontging.
Dat die haat diep geworteld zat, blijkt wel uit 't verhaal (waar of
niet-waar) dat een zeker priester nimmer het portret van Erasmus,
dat hij daartoe opzettelijk in zijn woning had opgehangen,
voorbijging zonder er tegen te spuwen.
THOMAS: Wat blij nieuws is er dat je zoo vergenoegd bij je zelven lacht,
alsof je een schat gevonden hadt?--ANSELMUS: Nu, zoo héél ver van de
waarheid was je met je raden niet verwijderd.--THOMAS: Maar wil-je dan
aan je vriend niet eens meedeelen wat dat voor goeds is?--ANSELMUS: 't
Was al lang een hartewensch van me om iemand te hebben aan wiens boezem
ik mijn vreugde kon uitstorten.--THOMAS: Welnu dan, deel mee.--ANSELMUS:
'k Heb daareven een allerleukst verhaal gehoord waarvan je zoudt zweren
dat 't een grappig verzinsel was, als niet plaats, personen en de heele
zaak mij net zoo goed bekend waren als ik u ken.--THOMAS: Je maakt me
brandend nieuwsgierig.--ANSELMUS: Je kent Polus, den schoonzoon van
Faunus?--THOMAS: Heel goed.--ANSELMUS: Nu hij is 't die 't heele stukje
heeft bedacht en heeft gespeeld.--THOMAS: Ik wil 't graag gelooven. Want
hij kan zelfs zonder masker of vermomming elke rol spelen.--ANSELMUS:
Zoo is het. Dan ken-je denk ik ook 't buitentje dat hij niet ver van
Londen heeft?--THOMAS: Of ik! we hebben daar menigmaal een goed glaasje
gedronken.--ANSELMUS: Dan kun-je je ook nog wel dien weg voorstellen aan
beide kanten met boomen op gelijken afstand beplant?--THOMAS: Links van
het huis een paar pijlschoten ver?--ANSELMUS: Juist. Aan den eenen kant
van den weg is een drooge sloot, begroeid met kreupelhout en
doornstruiken. Over een smal bruggetje kom-je van daar in 't open
veld.--THOMAS: Ja, dat weet ik.--ANSELMUS: Al lang liep het gerucht en
't praatje onder de boeren van die plaats, dat bij dit bruggetje een
spook werd opgemerkt, waarvan men zoo nu en dan de klagende jammerkreten
kon vernemen. Men vermoedde dat 't de ziel van den een of ander was die
door vreeslijke pijnigingen werd gekweld.--THOMAS: En van wien ging dat
praatje uit?--ANSELMUS: Wel, van wien anders dan van Polus? Dat was het
voorspel van zijn stuk.--THOMAS: Hoe kwam hij er zoo op om dat alles te
verzinnen?--ANSELMUS: Weet ik? Of 't moet zijn omdat 't een
eigenaardigheid van hem is. Hij houdt er van met de domheid van 't volk
door zulke spelletjes den spot te drijven. Laat ik je eens vertellen wat
van dien aard hij onlangs heeft uitgedacht. Gezamenlijk reden wij in nog
al grooten getale te paard naar Richmond. Daar waren er onder, die je
kloeke mannen zoudt kunnen noemen. Het was een prachtige, heldere hemel,
door geen wolkje verduisterd. Terwijl aller oogen naar den hemel gericht
waren sloeg Polus over zijn voorhoofd en zijn borst een kruis en terwijl
zich op zijn gezicht schrik afteekende, sprak hij half luid in zich
zelf: "God Almachtig, wat zie ik daar?" En aan zijn gezellen die 't
dichtst bij hem reden en hem vroegen wat hij zag, zei hij terwijl hij
nog grooter kruisteekens maakte: "Moge de genadige God dit teeken
afwenden." Toen allen aandrongen om toch te weten te komen wat er was,
zei hij met star op den hemel gevestigde blikken en terwijl hij met zijn
vinger een plek aan den hemel wees: "Ziet ge daar dan niet dien
ontzaglijken draak met vurige horens gewapend en met zijn staart in een
kring gedraaid?" Toen allen zeiden dat ze niets zagen en hij zei dat ze
dan toch hun oogen goed moesten inspannen en hij hun intusschen de plek
bleef aanwijzen zei eindelijk één dat hij 't óók zag, om niet den schijn
te hebben dat hij slechte oogen had. Een tweede volgde hem na en nog
weer een. Want deze schaamde zich niet te zien wat voor anderen zóó
duidelijk scheen te zijn. Om kort te gaan: binnen een drietal dagen was
't gerucht als een loopend vuurtje door geheel Engeland verspreid, dat
zich zulk een verschijning had vertoond. Verwonderlijk evenwel is het,
hoeveel er in den mond van 't volk niet bijgekomen was. Ook waren er die
in vollen ernst gingen uitleggen wat 't wonderteeken eigenlijk moest
beduiden. Natuurlijk had hij die 't geheele stuk in elkaar gezet had
ontzaglijk veel schik in de domheid der menschen.--THOMAS: O, 't is
precies een bedenksel voor hèm. Maar om tot je spook terug te
keeren.--ANSELMUS: Intusschen komt juist bij Polus een zekere priester
Faunus logeeren, één van die orde voor wie 't niet genoeg is dat ze met
den latijnschen naam Regulieren worden genoemd, maar die er ook nog
graag den griekschen naam kanunnik aan zien toegevoegd: kortom, een
parochie-priester uit 't een of ander dorp in de buurt, een man die zich
verbeeldde, vooral van zaken van den heiligen dienst nog al heel wat
verstand te hebben.--THOMAS: Ik begrijp 't. Nu hebben we de acteurs in
het stuk bij elkaar.--ANSELMUS: Aan den maaltijd werd gesproken over de
praatjes aangaande het spook. Toen Polus bespeurde dat Faunus niet
alleen 't gerucht vernomen had, maar 't ook geloofde, begon hij den man
te bezweren dat hij, zoo'n geleerd en vroom man, de arme ziel, die zoo
schriklijke plagen moest verduren, te hulp zou komen. "En," zei hij,
"als ge soms twijfelt, onderzoek dan de zaak, wandel tegen een uur of
tien eens langs dat bruggetje en dan zul-je 't droevig gejammer hooren.
Neem maar mee wien je wilt om je te vergezellen. Dan zul-je veiliger
hooren en tevens zekerder."--THOMAS: Nu, en verder?--ANSELMUS: Na 't
eten gaat Polus, zooals gewoonlijk, weg om te jagen of op de
vogelvangst. Terwijl Faunus oploopt naar 't bruggetje, toen 't al zoo
donker was geworden dat men de omgeving niet duidelijk meer kon
waarnemen, hoort hij eindelijk een klagend gezucht. Polus wist dat
geluid allernatuurlijkst na te bootsen, terwijl hij verborgen zat in een
boschje met een aarden kruik bij zich, waardoor zijn stem, die door de
holte werd weerkaatst, nog ijslijker klonk.--THOMAS: Dit komediestuk
overtreft nog 't spookstuk van den dichter Menander.[1]--ANSELMUS: Je
zult dat nog met meer recht zeggen, wanneer je 't geheel hoort. Faunus
keert naar huis terug, vol begeerte om te vertellen wat hij gehoord had.
Polus was langs een korteren weg al eerder thuis gekomen. Daar vertelt
Faunus aan Polus wat er gebeurd was en dikt het nog wat aan om 't nog
verwonderlijker te maken.--THOMAS: Kon Polus intusschen zijn lach
bedwingen?--ANSELMUS: Hij? Hij heeft zijn gelaatsspieren geheel in zijn
macht. Men zou er op gezworen hebben dat 't een hoogst ernstige zaak
gold. Eindelijk neemt Faunus, op sterk aandringen van Polus de taak van
de duivelbanning op zich en brengt dien ganschen nacht in slapeloosheid
door, terwijl hij overlegt hoe hij op veilige wijze de zaak zal
aanpakken. Want hij was voor zijn eigen hachje leelijk bang. Eerst
werden dus de meest uitwerkende duivelbanningsformulieren
bijeengebracht, en hij voegde er nog eenige nieuwe bij, bijv. één: "bij
de ingewanden der zalige Maagd Maria," een ander: "bij het gebeente van
de Heilige Werenfrieda." Vervolgens wordt er een plaats uitgezocht in 't
open veld, dicht bij 't struikgewas waaruit de stem placht gehoord te
worden: daaromheen was een tamelijk wijde cirkel getrokken, waarin
verscheiden kruisteekens en andere figuren stonden. En dat alles
geschiedde onder 't uitspreken van allerlei formulieren. Daarbij werd
een groote bak geplaatst vol wijwater. Ook hing zich de duivelbanner een
heilige stool om den hals, waarvan een perkament afhing dat 't begin
bevatte van 't Evangelie naar Johannes. In een tasch droeg hij bij zich
een wassenbeeldje, zulk een, als waarover de Paus jaarlijks zijn zegen
uitspreekt en die men doorgaans "het Lam Gods" noemt. Met deze wapens
beschermde men zich oudtijds tegen booze geesten, vóórdat de monnikspij
van den Heiligen Franciscus van Assisi hun schrik had aangejaagd. Al
deze voorzorgsmaatregelen waren genomen om te verhoeden dat de geest,
als 't soms een booze was, op den duivelbanner een aanval zou doen. Maar
hij durfde zich toch niet alleen toevertrouwen aan zijn cirkel. Men
besloot er nog een tweeden priester bij te nemen. Nu werd Polus bang
dat, als er een slimmerd bijgenomen werd, 't geheim van zijn komedie zou
worden verraden, en hij gaf hem tot helper een pastoor uit de buurt, aan
wien hij de geheele toedracht verhaald had. Dat toch eischte de geheele
opzet van 't stuk en 't was iemand die van zoo'n stukje in 't geheel
geen afkeer had. Toen op den volgenden dag alles behoorlijk gereed
gemaakt was, stapt tegen tien uur Faunus met den pastoor zijn gewijden
kring binnen. Polus, die vooruitgegaan was, heft uit het boschje zijn
geweeklaag aan en Faunus begon nu 't banningswerk. Onderwijl sloop Polus
heimelijk naar een naastbijzijnde boerderij. Vandaar brengt hij een
nieuwen persoon mee voor zijn komedie, want die kon alleen gespeeld
worden met behulp van velen.--THOMAS: Wat doen ze?--ANSELMUS: Ze
bestijgen zwarte paarden en dragen brandende lantaarns bij zich, maar
zóó dat ze die verborgen houden onder hun mantels. Toen ze niet ver van
den kring af waren, hielden ze dit licht voor zich uit om Faunus bang te
maken en uit zijn cirkel te verdrijven.--THOMAS: Wat een moeite deed die
Polus toch om den ander te foppen!--ANSELMUS: Ja, zoo is hij. Maar dat
zaakje was bijkans leelijk voor hem uitgekomen.--THOMAS: Hoe
dan?--ANSELMUS: Wel, 't scheelde weinig of de paarden, verschrikt door
dat zoo plotseling vertoonde licht, waren neergestort met hun berijders
en al. Dat is nu 't eerste bedrijf van 't stuk. Toen ze daarop later op
den avond weer bij elkander kwamen en in gesprek geraakten, vroeg Polus
(alsof hij van niets afwist) wat er gebeurd was. Toen vertelt Faunus dat
hij twee afschuwelijke, booze geesten aanschouwd had, uit hun neus vuur
blazende, die geprobeerd hadden den cirkel te betreden, maar er door
zijn krachtige tooverwoorden leelijk waren afgekomen. Toen hierdoor bij
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 08
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.