Een twaalftal samenspraken - 03

Total number of words is 4451
Total number of unique words is 1735
37.3 of words are in the 2000 most common words
52.9 of words are in the 5000 most common words
61.0 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
ruigte gevonden werden. Hij verzon nog een ander stuk werks. Hij woonde
bij een nicht die zeer rijk was; en als 't middernacht was kwam hij in
haar kamer met een wit laken om, gelijk of hij een geest ware geweest,
eenige woorden binnen'smonds mommelende, hopende dat de vrouw een
exorcist zou ontbieden of zelve hem zou aanspreken. Maar zij, een
manlijk hart hebbende, heeft heimelijk een van haar neven gebeden dat
hij zekeren nacht in haar kamer wilde waken. Hij, welgewapend zijnde
tegen spokerij, en wel gedronken hebbende om niet vervaard te zijn, werd
in het bed verborgen. De geest kwam op de gewoonlijke manier, ik weet
niet hoe droevig stenende. De exorcist wordt wakker, springt op, en, nog
niet heel nuchteren, kijkt hem aan. De geest meende, hem met huilen en
gebaar te verschrikken. Maar: _Zijt gij de Duivel_, zeide de dronkaard,
_ik ben zijn Moêr_, en sloeg hem lustig met een stuk houts. Hij zou hem
afgemaakt hebben, ten ware de priester, veranderende van stem, geroepen
hadde: _Hou op, ik ben geen geest, ik ben Heer Jan_. Op die bekende stem
sprong de vrouw uit het bed, en scheidde hen."[42]
Een man van Erasmus' rang in de wetenschap had in eene andere omgeving
en een anderen tijd niet behoeven af te dalen tot het boekstaven van
zulke grollen. Het verdient opmerking dat Erasmus' strijd tegen de
eigenlijk gezegde monniken, hunne luiheid, hunne onkunde, hun brassen,
hunne losbandigheid, ons niet bijzonder treft. Sedert den _Roman de
Renart_, den _Roman de la Rose_, de vertellingen van Boccaccio, was deze
satire een afgezaagd onderwerp.[43] Dante laat reeds den Heiligen
Benediktus klagen over het snel verwelken der idealen van het
kloosterleven. "In minder tijd dan een eikel behoeft om eik te worden,"
zucht bij hem de stichter der benediktijner-orde (eerste helft der 6de
eeuw), "ziet men de verhevenste instellingen in haar eigen tegenbeeld
ontaarden."[44] Reeds de Heilige Bonifacius (eerste helft der 8ste)
hangt in zijne brieven een tafereel van monachale misbruiken op, hetwelk
volgende eeuwen niet donkerder kleuren konden.[45]
Het eenige nieuwe in Erasmus' strijd tegen de kloosters was dat hij niet
hunne hervorming bedoelde, maar hunne opruiming, als voortaan overbodig
geworden normaal bestanddeel der zamenleving. Als bijzondere
genootschappen tot bevordering van in- en uitwendige zending, als
instellingen van liefdadigheid, als toevlugtsoorden der vrijwillige
wereldverzaking, als brandpunten eener naar den Heiligen Benediktus te
noemen geleerdheid mogten de kloosters zijnentwege blijven. In alle
andere opzigten hadden zij volgens hem voor goed uitgediend.[46]
Werkelijk was aan de universiteiten voor de wetenschap een nieuw
kweekbed ontsloten. Het onderwijzend personeel voor lagere en middelbare
scholen behoefde niet langer uit de kloosters getrokken te worden. Er
was een onderwijzersstand van leeken ontstaan. Later zou die klasse
dagelijks talrijker worden, naarmate het veldwinnend protestantisme
onder het humanisme der lagere rangen meer aanhangers wierf.
Maar wat regtstreeks Erasmus en zijn tijd kenmerkt is dat partijkiezen
vóór het gezond verstand tegen het bijgeloof, zooals in het ontmaskeren
van dien dordrechtschen boerebedrieger. Dit was iets moderns. Te dezen
aanzien is in den boezem van het katholicisme, wat het onoverwinlijke
van zijn afkeer, de hevigheid zijner satire, het profane of goddelooze
der uitdrukking betreft, Erasmus de Voltaire der 16de eeuw geweest. Hij
moet in de eindelijke zegepraal der rede zeer vast geloofd hebben, dat
hij met een onverdeeld gemoed zoo lustig aan de pijlers der legende
heeft kunnen staan schudden.
In eene zijner _Zamenspraken_ verhaalt hij van een storm op zee, en van
sommige dwaze kerkgeloften der passagiers, wanneer de schipper heeft
aangekondigd dat het hagchelijk oogenblik van pompen of vergaan gekomen
is. Erasmus is in den loop der jaren uit Frankrijk en Nederland zoo
dikwijls naar Engeland overgestoken, dat wij het tooneel der handeling
die hij beschrijft onwillekeurig op de Noordzee of in het Kanaal zoeken.
"En," laat de verteller zich vragen; na reeds door een en ander
voorbeeld de zonderlinge werking van het gevaar op de eensklaps
ontwakende vroomheid der menschen geschilderd te hebben, kenbaar aan het
inroepen der bescherming van verschillende heiligen; "en was er niemand
die aan den Heiligen Christoffel dacht?--Jawel; en zelfs kon ik mijn
lagchen niet houden toen één hunner, bang dat hij niet verstaan zou
worden, den Christoffel der kathedraal van Parijs, een beeld als een
berg, luidkeels eene waskaars beloofde _zoo groot als hijzelf_. Met
inspanning van al zijne krachten had hij dit een- en andermaal
uitgegalmd, toen een goede kennis nevens hem met den elboog hem aanstiet
en fluisterend tot hem zeide: Bedenk wat gij belooft; al verkocht gij al
uw bezittingen, een waskaars van dat gewigt zoudt gij niet kunnen
betalen. Zwijg, domoor, beet de ander hem toe, nog zachter sprekend,
opdat de Heilige Christoffel het niet hooren zou; denkt gij dat ik het
meen? _Een vetkaars zal hij hebben_, meer niet; zoo ik maar eenmaal
weder aan den wal ben.--De botterik! Dat was zeker een Hollander?
--Neen, maar het was een Zeeuw."[47]
Landgenooten zoomin als vreemdelingen, leeken zoomin als priesters
worden, wanneer Erasmus dit onderwerp aanroert, door hem gespaard. Aan
alles is merkbaar dat hij met welgevallen een dier tijden beleeft, welke
men daarna in Duitschland met den naam van _Aufklärungsperiode_ zou
aanduiden. Hij vindt het genoegelijk, te velde te trekken tegen de
"betooverde wereld" zijner eeuw. De vrees, met het onkruid ook de tarwe
te zullen uitrukken, kwelt hem niet. Het zou hem een lust zijn, zelfs
schamele lieden, als marskramers en schepelingen, in eene "verlichte
denkwijze" te zien deelen.
In dit opzigt heeft er in zijn brein, sedert hij het klooster verliet,
eene volstrekte omwenteling plaats gegrepen; en wij kunnen ons
voorstellen dat menig vroom katholiek zijner dagen, over zoovele stoute
spotternijen als hij zich veroorloofde, bedenkelijk het hoofd heeft
geschud. Wat wilde deze Rotterdammer? Aan welk gezag ontleende hij het
regt, op die wijze en in die mate het volksgeloof aan te randen? Zou de
wereld schooner zijn, wanneer hij van hare betoovering haar ontzwaveld
had?
In den ijver zijner polemiek ziet Erasmus dit alles voorbij, en gaat
alleen met de eischen der beschaving en van het maatschappelijke te
rade. Hij die als jongeling het vriendinnetje bewonderde dat ondanks de
gebeden van vader en moeder den sluijer aannam, verheerlijkt in zijne
dialogen, nu hij een man geworden is, de eerbare vrijerij van een
minnend paar: _de Jongeling en het Meisje_.[48] Wanneer geestelijken of
leeken, die geen hebreeuwsch verstaan, alle hebreeuwsche boeken zouden
willen verbranden en zij de nagedachtenis van Reuchlin, uitgever der
eerste hebreeuwsche spraakleer, zoo veel mogelijk zwart maken, dan
schrijft hij, naar de mode van den tijd Reuchlin's naam in het grieksch
vertalend, de _Hemelvaart van Capnio_, en wijst den verlichten geleerde
in de verblijven der gelukzaligen eene eereplaats aan.[49]
In de _Bekentenissen van den Soldaat_ komt de onzin van het oorlogvoeren
aan het licht, beoordeeld naar den huurling die niet voor zijn vaderland
of voor een beginsel vecht, maar alleen om uit plunderen te gaan en zich
te verrijken.--"Dat ziet er geleerd uit: Mercurius bij het vertrek,
Vulcanus bij de thuiskomst!--Van welke Vulcanussen en welke
Mercuriussen spreekt gij?--Ik bedoel dat gij, die bij het heengaan
vleugelen aan de voeten scheent te hebben, thans hinkt.--Zoo doet
gewoonlijk die uit den oorlog komt.--En wat dreef u naar den oorlog,
beminnaar van het hazepad?--De hoop op buit had mij courage
gegeven.--Gij keert dus huiswaarts met een som van belang?--Met een
ledigen buidel, ja.--Dit ontheft u van de zorg het gestolene terug te
geven.--Dat deed ik reeds lang geleden. _Alles_ gaf ik terug.--Aan
wie?--Aan Trijntje, aan Wijntje, en aan het verkeerbord."
Op dien toon gaat de zamenspraak voort, tot ook het plegen van
heiligschennis in de kerken gebiecht wordt--"Ik vrees dat gij naar Rome
zult moeten, om voor zoovele misdaden vergiffenis te bekomen.--Mij is
een kortere weg bekend: ik zal naar de dominikanen gaan en met de
kommissarissen het op een akkoord werpen.--Maar die altaarroof?--Al zou
ik Christus-zelf geplunderd en hem het hoofd van den romp geslagen
hebben, zij bezitten overal aflaten voor; alles wordt door hen
geschikt.--Bekommerde het u niet somtijds wat er van uw ziel worden zou,
indien gij sneuveldet?--Geen oogenblik. Ik was volkomen gerust, want op
een keer had ik mij de Heilige Barbara aanbevolen.--Nam zij u onder haar
bescherming?--Zeker, ik zag haar mij zachtjes toeknikken.--Wanneer
meendet gij dit te zien? Op welk uur van den dag? 's Morgens?--Neen, 's
middags na tafel.--Maar op dat oogenblik, wil ik wedden, zaagt gij ook
de boomen wandelen?--Die man raadt alles!"[50]
De zamenspraak _Charon_ is tegen de oorlogvoerende vorsten gerigt en
duidt stoutweg, bijna met even zoovele woorden, keizer Karel V en de
koningen Frans I en Hendrik VIII als de voorname menscheslagters van het
tijdvak aan, die in zulke mate de markt der onderwereld overvoeren dat
de oude opgelapte helleschuit te klein en te wrak geworden, en Charon
naar de aarde gekomen is om eene nieuwe en grootere te bestellen.
Charon is in zijn schik. Hoe meer zielen, is het ook bij hem, maar niet
in de gezellige beteekenis die de levenden aan het spreekwoord hechten,
hoe meer vreugd. Hij vreest alleen dat "zekere polygraaf daarboven" hem
afbreuk doen zal, door te welsprekend tegen den oorlog te schrijven en
den vrede aan te bevelen.--"Maak u niet ongerust," wordt hem geantwoord,
"die man predikt voor doove ooren."
Behalve om dit ten tooneele voeren van Erasmus door zichzelf, is deze
dialoog ook merkwaardig om eene zinspeling op de meedogenlooze en
bloedige geloofsvervolging in die dagen, teeken van de wassende magt der
ketterij.--"Indien er nu de eene of andere goede God opstaat die de
vorsten met elkander verzoent," klaagt Charon, "dan ben ik een bedorven
man."--"Geen nood," verzekert men hem, "te dien aanzien kunt gij op
beide ooren rustig slapen. In de eerste tien jaren komt er geen vrede.
Alleen de paus van Rome vermaant ijverig tot eendragt; maar hij schuurt
den moriaan. Er zijn ook steden die zuchtend onder zoovele rampen gebukt
gaan; er zijn pruttelende volken die het eene ongeregtigheid noemen dat
ter wille der eerzucht, der bijzondere veeten, van twee of drie personen
de wereld onderstboven gekeerd worde; maar geloof mij, ondanks de
redelijkste vertoogen zal het woord aan de Furiën blijven. Wat ik echter
zeggen wilde: waarom komt gij naar de aarde ten behoeve uwer nieuwe
schuit? Kon Vulcanus u niet helpen?--Nu nog fraaijer! Ik bedank voor een
schip van metaal.--Voor een kleinigheid hadt gij van hier een
scheepstimmerman kunnen ontbieden.--Dat is zoo; maar wij hebben beneden
gebrek aan materiaal.--Hoe nu? En al die bosschen?--Alles gekapt. Zelfs
het hout in de Elysesche Velden.--Mag ik vragen met welk doel?--_Voor
het verbranden van de schimmen der ketters_. Zij komen in zulken getale,
dat wij onlangs steenkolen zijn moeten gaan delven."[51]
In den _Cykloop-evangeliedrager_ worden de slechte lutheranen
tentoongesteld. Een ridder die Polyfemus heet en die men, om zijn
ongunstig uiterlijk, zoo men hem op zee of in een bosch ontmoette, voor
een struikroover of een boekanier zou aanzien, pocht op het bezit van
een Nieuw Testament (een Nieuw Testament in de latijnsche vertaling van
Erasmus) dat hij zorgvuldig heeft doen binden en met kleuren
versieren.[52]--"Een franciscaner bij ons in de buurt," verhaalt hij,
"voer gestadig tegen het Nieuwe Testament van Erasmus uit. Ik ging hem
spreken onder vier oogen, pakte met de linkerhand hem bij de haren en
deed hem de kracht van mijn regtervuist gevoelen. Zijn gansche bakhuis,
zóó takelde ik hem toe, was één bult. Is dat niet een bewijs dat ik het
evangelie liefheb? Daarna heb ik, bij wijze van absolutie, er hem nog
drie builen mede op den schedel geslagen; een in naam des Vaders, een in
naam des Zoons, een in naam van den Heiligen Geest.--Niet onevangelisch,
inderdaad! Dat noem ik het evangelie verdedigen met het evangelie.--Een
ander franciskaan maakte het nog bonter, en ging in zijn razen tegen
Erasmus iedere maat te buiten. Door evangelischen ijver vervoerd trad ik
dreigend op hem toe, noodzaakte hem geknield vergiffenis te vragen, en
te erkennen dat zijne booze woorden waren ingegeven door den Duivel. Had
hij geaarzeld, mijn hellebaard zou zijn nedergekomen op zijn kruin. Ik
blaakte van strijdlust, en zag er uit als een vertoornde Mars.
Verschillende personen zijn van dit tooneel getuigen geweest.[53]--Het
verwondert mij dat de man niet op de plaats zelve doodgebleven is. Maar
zeg mij, om op ons gesprek van daareven terug te komen, hoe staat het
bij u met de kuischheid?--De jaren zullen mij ingetogenheid leeren, hoop
ik; doch ik weiger niet u in vertrouwen te bekennen dat ik nog geen
model-evangelische ben, enkel een uit den grooten hoop. Wij
evangelischen hebben vier evangeliën, en jagen bovenal vier dingen na:
eene goede tafel, inschikkelijke vrouwen, eenig kapitaal, en alles doen
waar wij lust in hebben. Zijn die ons deel, dan heffen wij den beker en
roepen in geestvervoering: Iö Paean! leve het Evangelie! het rijk van
Christus kome!--Zoo leven epikuristen, niet de evangelie-dragers.
--Toegestemd; maar gij weet dat Christus almagtig is, en hij in een
oogwenk andere menschen van ons maken kan.--Ook zwijnen kan hij van u
maken; gemakkelijker zelfs, daar houd ik het voor, dan brave lieden. Het
wordt tijd dat gij van dit beestachtig leven afscheid neemt.--Ik ontken
dit te minder, daar de profeten onzer dagen het naderend einde der
wereld aankondigen. Ik verbeid de hand van Christus.--Zoo? Nu, dan
moogt gij toezien dat die hand u kneedbaar vinde. En waaruit leiden uwe
profeten af dat het einde der wereld aanstaande is?--Omdat, zeggen zij,
de menschen thans evenzoo leven als in de dagen vóór den Zondvloed. Zij
eten, zij drinken, zij tafelen, zij nemen en geven ten huwelijk, zij
loopen vreemde vrouwen na, zij koopen, zij verkoopen, zij woekeren, zij
bouwen; de koningen voeren oorlog, de priesters peinzen op vermeerdering
van inkomsten, de theologen breijen syllogismen, de monniken dweilen
waar men ga, het volk komt in opstand. Erasmus schrijft zamenspraken;
alle plagen tegelijk zijn over ons uitgestort: honger, dorst, inbraak,
oorlog, pest, beroerten, geldgebrek. Zijn dit geen teekenen dat het
menschelijk geslacht zijn einde nadert?"[54]
Bij het beoordeelen van deze en dergelijke plaatsen moet men op het
bijzondere niet te veel nadruk leggen. Erasmus kan onder het schetsen
van zijn Evangeliedrager somtijds aan een bepaald persoon gedacht
hebben, doch de meeste trekken van het beeld zijn aan de onwaardige
lutheranen in het algemeen ontleend. Hij leed er onder dat zulke lieden
zich van zijn naam en zijn Nieuw Testament bedienden als schild van
hunne ondeugden, hunne hartstogten, of hun chiliasme. De fijne smaak van
den filoloog gruwde van dit beduimelen zijner denkbeelden door de
schare; en hij wreekte zich in het latijn.
Verschillende beroemde plaatsen uit Erasmus' _Zamenspraken_, zuivere
kleine genre-schilderijen zonder polemische strekking, kan men overal
aangehaald vinden.[55] Zijne beschrijving van sommige duitsche
logementen, als tegenstelling van sommige fransche, in het hoofdstuk
_Herbergen_.[56] Zijne geschiedenis van den _Paardekooper_ die meende
bedot te hebben en zelf bedot werd.[57] Zijne onschuldige _Tartufferie_:
de ontmoeting van twee litterarische vrienden die zoeken te verbergen
dat het latijnsch proza, waarin zij elkander toespreken, latijnsche
verzen zijn.[58] Zijn _Dichterlijk Gastmaal_, waar eene vrijpostige
dienstmaagd haar onpraktischen meester verwijt slechts verstand te
hebben van konjekturen-smeden, en dat hij beetwortels voor kropsla
aanziet.[59]
Opmerkelijk is de karakterbeschrijving van een zwitsersch
dorpsherbergier, bij wien twee franciskanen logies en eene plaats aan
tafel komen vragen. Erasmus trekt partij voor die regtschapen monniken,
en de waard zelf dankt hen ten slotte voor hun aangenaam onderhoud. Doch
aanvankelijk is de man uit het volk louter achterdocht en onwil; en
wanneer zijne vrouw een goed woord voor de broeders komt doen, dan
snaauwt hij haar af:
"Welke diersoort komt daar aan?--Beste vriend, wij zijn knechten Gods,
zoonen van den Heiligen Franciscus.--Ik kan niet beoordeelen of God
schik heeft in zulke knechten; ik voor mij zou er niet gaarne veel van
in huis hebben. Wanneer het op eten en drinken aankomt, dan zijt
gijlieden heel wat mans; maar om te werken hebt gij handen noch voeten.
Och kom! zijt gij zoonen van den Heiligen Franciscus? Gij spreekt altijd
over Franciscus' maagdelijken staat; hoe komt hij dan aan al die
zoonen?--Wij zijn zijne zoonen naar den geest.--Nu, dan beklaag ik uw
vader; want uwlieder geest is uw slechtste deel.--Gij schijnt ons voor
ontaarde leden onzer orde aan te zien; weet dat wij observanten
zijn.[60]--Des te scherper zal ik u observeren, dat gij niets kwaads
uitvoert; uwe observanten zijn mij bij uitnemendheid tegen de borst.
Tanden brengen zij mede, maar geen geld, en zulke gasten kan ik missen.
Ik weet zeer goed dat gijlieden beweert voor ons te arbeiden; maar zal
ik u toonen hoe gij arbeidt? Kijkt eens naar deze prent hier, aan uw
linkerhand. De vos houdt een boetpredikatie; maar op zijn rug, uit de
kap zijner pij, komt een ganzehals te voorschijn. Die wolf, daar, geeft
de absolutie aan een biechteling; maar onder zijn voorkleed, dat gij
ziet zwellen, is een lamsbout verstopt. Gindsche aap in
franciskanergewaad waakt bij een zieke: de eene hand houdt een crucifix
omhoog, de andere grabbelt in 's kranken beurs."
Nu komt de vrouw tusschenbeide:
"Man, laat die twee van nacht onder ons dak blijven. Ligt dat gij als
boete voor uw vele zonden dit eene goede werk verrigt. Het zijn brave
mannen. Naderhand zal het u tot voordeel gedijen.--Hoor die
wijfjestaalman! Vast ligt gijlieden onder één dek. Ik haat een vrouw die
andere mannen dan den haren braaf noemt.--Zoo meen ik het niet. Maar
bedenk hoe vaak gij misdreven hebt door dobbelen, drinken, vechten,
ruzie maken. Eén aalmoes voor zooveel zonden zal geen weelde zijn. Werp
deze mannen niet uit. Op uw sterfbed zult gij om hen vragen. Potsemakers
en koordedansers laat gij toe bij de vleet; en hen jaagt gij weg?--Zult
gij uitscheiden met uw gepreek? Voort naar uw keuken!--Ik ga al."[61]
* * * * *
Deze toon der _Zamenspraken_; te vaak slechts gedachtewisselingen van
den auteur met zijne lezers, gekleed in vragen en antwoorden welke de
ten tooneele gevoerde personen in den mond gelegd worden; is geheel
dezelfde als van den _Lof der Dwaasheid_. Wie het niet wist zou niet
gelooven dat het kleinere geschrift tien of vijftien jaren vóór het
grootere voltooid werd,--gewigtige jaren in Erasmus' leven, want toen
hij de _Colloquia Familiaria_ uitgaf was hij een beroemd man, terwijl
bij het verschijnen der _Stultitiae Laus_ Europa van zijn bestaan zich
nog naauwlijks bewust was.[62]
De tijdgenooten hebben in dit boekje bovenal eene satire van de
maatschappelijke en kerkelijke misbruiken der eeuw gezien; en werkelijk
behoeft men het slechts te doorbladeren om zich te vergewissen dat de
auteur zich heeft voorgesteld al schertsend een zwaren slag te slaan.
Zijn aanval op de verschillende geestelijke orden is geweldig. "Zonder
het zelfbedrog dat zij aan mijn invloed danken," laat hij de Dwaasheid
zeggen, "zouden deze lieden de rampzaligsten der menschen zijn. De
geheele wereld haat hen; zelfs hen toevallig te ontmoeten geldt voor een
boos voorteeken. Niettemin zijn zij met zichzelven ten hoogste
ingenomen, en laten op hunne goede werken zich zooveel voorstaan dat één
hemel hun te klein dunkt voor hunne verdiensten,--niet bedenkend dat
Christus in den oordeelsdag al die kerkgebaren en nietige overleveringen
versmaden, en alleen vragen zal naar het nakomen van zijn liefdegebod.
Een zal dan zijn buik vertoonen, gezwollen van het visch-eten. Een ander
tien mud psalmen uitstorten. Een derde opsommen hoeveel duizend keeren
hij gevast heeft, en dat zijne maagziekte voortkomt uit het veelvuldig
gebruiken van maar één maaltijd daags. Een zal zulk een stapel
ceremonien komen aandragen, dat zeven vrachtschuiten dien naauwlijks
zouden kunnen laden. Een zich beroemen in geen zestig jaren een stuk
geld te hebben aangeraakt, tenzij met dubbel omwoelde vingers. Een zijne
pij laten zien, zoo vies en vet dat geen schipper haar zou willen
aantrekken. Een zal laten klinken dat hij als een spons vijfenvijftig
jaren heeft vastgezeten aan dezelfde plaats; een bewijzen dat hij door
het gestadig metten-zingen heesch, een dat hij door de eenzaamheid
stompzinnig, een dat door het stelselmatig zwijgen zijne tong stijf
geworden is. Waar, zal Christus hen in de rede vallen, vreezend dat zij
anders honderd uit zullen roemen, waar komen deze nieuwe Joden vandaan?
Er is maar één wet die ik voor de mijne erken, en van haar hoor ik niet
reppen. Onverholen en zonder gelijkenissen heb ik weleer het erfdeel
mijns Vaders toegezegd, niet aan pijen, schietgebeden, onthoudingen van
spijs of drank, maar aan werken der barmhartigheid, ik erken niet voor
de mijnen wie zichzelven in die mate overschatten en heiliger willen
schijnen dan ik.--Met welke gezigten zullen zij elkander aanzien, denkt
gij, wanneer zij deze taal vernemen, en bemerken dat zij de minderen
geacht worden van matrozen en koetsiers? Onderwijl zijn zij zalig in
hope, dank zij mijne gunst."[63]
De lofrede op zichzelve, welke Erasmus de Dwaasheid laat houden, is
gedeeltelijk onopregt, naar men ziet. Eene noodlottige verblinding in
het zedelijke wordt voorgesteld kwanswijs als eene goede gave des
Hemels; voor het minst als eene aangename zwakheid welke men de arme
menschelijke natuur ten goede moet houden. Hoe radeloos ongelukkig
zouden de monniken zijn, indien zij wisten wat Christus eigenlijk van
hen denkt!
Voor iemand die het wapen der ironie wist te hanteren was dit eene
gelukkige vondst, en Erasmus blijft niet in gebreke de ader te
ontginnen. "Indien een bisschop," gaat de schijnbaar zachtmoedige
Dwaasheid voort, "indien een bisschop overwoog om welke reden hij een
linnen overkleed draagt, blank als sneeuw: zinnebeeld van een smetteloos
leven; wat de verbindingsknoop tusschen de twee hoornen van zijn mijter
beteekent: eene volmaakte kennis van beide Testamenten, het Oude en het
Nieuwe; wat het schoeisel zijner handen: de zuivere en door niets
menschelijks verontreinigde bediening der sakramenten; wat de
herderlijke kromstaf: het zorgvuldig weiden der toevertrouwde kudde; wat
het vooruitgedragen crucifix: de zegepraal over alle menschelijke
hartstogten,--zou hij dan niet een verdrietig en kommervol leven leiden?
"Indien de opperste kerkvoogden, Christus' stedehouders, het leven van
Christus poogden na te volgen, zijne armoede, zijn zwoegen, zijn leeren,
zijn kruis, zijne doodsverachting: ware er dan op aarde een
droefgeestiger bestaan denkbaar? Wie zou zijn geheele fortuin opofferen
voor het koopen van den pauselijken rang? Wie door het zwaard, door
vergif, door allerlei geweldenarijen, in het bezit van het gekochte zich
willen handhaven? Geen paus met één grein wijsheid, één korrel van het
door Christus geprezen zout, zou dit verlangen. En zoo heeft de wereld
het aan mij te danken dat geen sterveling weelderiger en onbezorgder
leeft dan Hunne Heiligheden, die in voldoende mate Christus het zijne
meenen gegeven te hebben, wanneer zij te midden van symbolische en
schier bij het tooneel geborgde handelingen hun opperbisschopsbedrijf
uitoefenen. Wonderen verrigten, dit ware ouderwetsch; den volke het
evangelie verkondigen, een vermoeijend werk; den bijbel verklaren,
schoolmeesterachtig; bidden, tijdroovend; tranen storten, onwaardig en
verwijfd; armoede lijden, niet fatsoenlijk; geslagen worden, schandelijk
en onbestaanbaar met den rang van personen die te naauwernood de bloem
der koningen tot het kussen hunner gezegende voeten toelaten; sterven,
eindelijk, hoogst verdrietig; gekruisigd worden, een onuitwischbaar
schandmerk. Bouwvallige grijsaards worden er onder hen gevonden die den
krijgsmoed van jongelingen ten toon spreiden,[64] en noch hunne
schatkist vreezen te ledigen, noch tegen veldtogten opzien, noch het als
een schrikbeeld aanmerken de wetten, de godsdienst, den vrede, en alle
menschelijke zaken onderstboven te keeren."[65]
Bij al de satirieke schrijvers van het tijdvak vindt men deze
invektieven terug; niet het schaarst bij de gewezen monniken onder hen.
Erasmus, Skelton, Luther, Rabelais, allen zijn renegaten van het
klooster- en het priesterleven; allen hebben bij ondervinding den
valschen schijn eener overeengekomen wereldverzaking leeren kennen.
Ongevoelig voor de beschuldiging zich als apostelen des vleesches aan te
stellen, ijveren zij uit alle magt voor het natuurleven, en hameren wat
zij kunnen op het kerkdom. Het eenige wat Erasmus onderscheidt (en na
hem de schrijvers der _Obscuranten-brieven_ onderscheiden zal) is dat
zijn latijn hem ontoegankelijk maakt voor het volk.[66]
In eene andere reeks plaatsen van den _Lof der Dwaasheid_ heeft deze
opgehouden eene ondeugd te zijn, maar blijft zij nog steeds eene
berispelijke neiging. De mensch vindt behagen in uitspanningen die
vergefelijk potsierlijk waren, indien zij er niet toe bijdroegen hem in
zijne aangeboren woestheid te stijven. Aldus de hartstogt der vorsten en
der groote heeren voor het jagtvermaak.
Inzonderheid door zijn herhaald logeren op de landgoederen van engelsche
edelen kende Erasmus uit eigen aanschouwen de tragi-komische praktijken,
destijds bij het jagen in gebruik; en zijn jongste engelsche
levensbeschrijver doet hem regt wanneer hij het volgende,--waar men de
antipathie van den eenzijdig ontwikkelden letterkundige namens het
gezond verstand en de zachte zeden tegen de buitensporigheden en de
wreedheid van het _sport_ hoort opkomen,--voor eene persoonlijke
herinnering houdt:[67]
"Van één soort met de ziende blinden zijn zij voor wie de jagt boven
alles gaat, en wier gemoed, beweren zij, door een niet onder woorden te
brengen gevoel van welbehagen overstroomd wordt, wanneer zij de
verfoeilijke melodie der waldhorens of het bassen der honden vernemen.
Er zijn er, op mijn woord, wier reuk door den drek-zelf der honden
aangenaam wordt geprikkeld, als ware het kaneel. En welk een genot,
wanneer het gevangen dier ontweid ligt te worden! Het gepeupel mag ossen
en schapen slagten: het afmaken van wild is den edelman voorbehouden.
Deze, het hoofd ontbloot, de knie gebogen, trekt een mes dat voor dit
doel bestemd is en voor geen ander gebruikt mag worden. In zekere orde,
met zekere gebaren, snijdt hij plegtstatig zekere stukken uit. Hoewel de
omstanders hetzelfde tooneel ontelbare malen bijgewoond hebben, staan
zij opnieuw eerbiedig-zwijgend toe te zien, niet anders dan of er eene
nog onbekende godsdienstige handeling gevierd werd. Zij wien daarna het
voorregt te beurt valt te mogen proeven van de vangst, stellen dit met
eene bevordering in den adelstand gelijk. Vraagt men of deze jagers,
door hun gestadig nazetten en eten van wild wel iets hoogers bereiken
dan dat zij zelven allengs in weinig minder dan wilde dieren ontaarden?
Neen; maar onderwijl verbeelden zij zich niettemin een koningsleven te
leiden."[68]
Thans komen de plaatsen waar de dwaasheid begint te zweemen naar eene
deugd; in zulke mate dat wij haar niet geheel kunnen veroordeelen zonder
het gemeenebest van een nuttig steunsel, of het leven der bijzondere
personen van een onschuldig en aangenaam tijdverdrijf te berooven.
Tot afwisseling ontleen ik eene bladzijde aan eene andere _Stultitiae
Laus_, geschreven door eene jongere tijdgenoot van Erasmus in Frankrijk,
Louise Labé (1525--1565). Sommige trekken zijner vinding zijn door de
schoone lyonesche Cordière in haar _Débat de Folie et d'Amour_ zoo
gelukkig nagevolgd, dat de europesche letterkunde van het tijdvak
misschien geen volmaakter proeve van erasmiaansche renaissancestijl in
de landstaal heeft aan te wijzen.[69]
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 04
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.