Een twaalftal samenspraken - 02

Total number of words is 4432
Total number of unique words is 1661
39.8 of words are in the 2000 most common words
56.2 of words are in the 5000 most common words
64.7 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
had. Een paus aanvaardde de opdragt van zijn Nieuw Testament, en een
pausgezind keizer liet door dienaren der Inquisitie de exemplaren
ophalen en vernietigen. Tijd- en landgenooten van hem zijn levend
verbrand wegens het voorstaan van meeningen die ook de zijne waren; en
hijzelf zou al zijne meeningen verloochend hebben, liever dan één zijner
medemenschen op het schavot te brengen. Geboren Nederlander, was hij
tegelijk een geboren kosmopoliet. Voortgekomen uit het volk, haatte hij
noch het volk, noch de burgers, noch de edelen. Gehoorzaam zoon der
katholieke kerk, was hij onvermoeid in het plagen harer bestuurders.
Onkundige monniken waren het schrikbeeld van den gewezen augustijner;
doch hij vond de luthersche hagepredikers geen aanwinst voor de
beschaving. Gekroonde hoofden vereerden hem met hunne vriendschap; toch
ontsnapten zelfs de dragers eener driedubbele niet altijd aan zijne
kritiek. Hij was misschien de wijste man van zijn tijd, en zou blijven
leven als type van den lofredenaar der dwaasheid.
Er bestaan van Erasmus, behalve zijn boeken, meer dan achttien honderd
brieven.[26] Geen ander menscheleven der 16de eeuw is in dezelfde mate,
uit duizend bijzonderheden, bekend als het zijne. Doch te vergeefs zal
men iemand zoeken die meer dan hij een man uit één stuk geweest is;
hetgeen de kunstkenners een rok zonder naad, de manskleedermakers onzer
dagen, in de dievetaal der mode, _un complet_ noemen. Al zijne deugden
hebben de daarbij behoorende gebreken tot foelie; al zijne gebreken zijn
de gebreken zijner deugden.
Of op welke andere wijze te verklaren dat in zijne jeugd, ondanks de
gevoeligheid zijner zenuwen, de armoede gemakkelijker zijn ligchaam dan
zijn geest ten onder zou gebragt hebben; en in de dagen zelf van zijn
verblijf te Parijs of te Orleans, toen een schamel kosthuis de eenige
weelde was die hij zich veroorloven kon, het aandacht schenken aan eene
vechtpartij tusschen zijne hospita en haar dienstmaagd, hem geen
onwaardig tijdverdrijf scheen?
Ik doel op een der brieven uit het jaar 1500 of daaromtrent, die, in
vakantiedagen uit Nederland aan vrienden in Engeland of Frankrijk, op
werkdagen uit Frankrijk aan vrienden in Nederland gerigt, van Erasmus'
toenmalige stemming, en van het ongemeen karakter dat levenslang het
zijne geweest is, ons zulk een goed denkbeeld geven.
Een geletterd en welgesteld nederlandsch koopman, van wien wij niets
anders weten dan dat hij Christiaan heette en een jongere broeder door
hem naar Parijs gezonden was om onder Erasmus' leiding zijne studiën te
voltooijen of aan te vangen, bekomt vandaar nu en dan een schrijven.
"Ik heb," meldt Erasmus hem op een keer, "ik heb het buitengewoon druk
gehad vandaag. Waarmede? zult gij vragen. Antwoord: met het bijwonen
eener tooneel-, eene boeijende tooneelvoorstelling.
"Was het een blijspel, was het een treurspel? Al naar gij het nemen
wilt. Weet alleen dat geen der spelers dramatisch uitgedost was; het
stuk telde maar één bedrijf; geen fluiten begeleidden het koor; de
vertooners hadden geen hooge schoeisels aan, maar gingen barvoets; er
werd niet gedanst; het tooneel was de vlakke bodem, mijn eetvertrek het
amfitheater. Naarmate zij zich verwikkelde werd de handeling
spraakzamer, en omstreeks de ontknooping was de luidruchtigheid
volkomen.
"Gij denkt dat ik voor uw amusement eene klucht verzin? Toch niet,
Christiaan, ik ben historieschrijver. De voorstelling waarvan ik getuige
was werd gegeven door mijne huiswaardin, in tweegevecht met hare maarte.
De klaroen had reeds geruimen tijd weerklonken vóór de strijd aanving;
ik bedoel, er ging eene heftige woordenwisseling vooraf. Op dit gebied
stonden zij elkander, en geen van beide partijen behaalde de
overwinning. De handeling geschiedde in den tuin, terwijl ik voor het
venster der eetkamer zwijgend, doch niet schreijend, stond toe te zien.
"Maar nu de katastrofe! Na afloop van den strijd kwam de gedienstige in
mijne zitkamer de bedden doen, en onder een praatje maakte ik haar mijn
kompliment dat zij wat kraaijen en schelden aanging hare meesteres niets
toegegeven had, doch betuigde tevens mijn leedwezen dat zij dapperder
scheen in het roeren harer tong dan van hare handen. Want de waardin,
een gespierde virago en athletisch gebouwd vrouwspersoon, had de
gewoonte hare knoken te doen nederkomen op het hoofd der arme maarte,
veel kleiner dan zij. Hebt gij geen nagels, vroeg ik haar, dat gij dit
geduldig verdraagt?
"Lagchend antwoordde zij dat het haar minder aan moed dan aan krachten
haperde.--Denkt gij, vroeg ik, dat het in den oorlog bovenal op krachten
aankomt? In iedere militaire ontmoeting is het plan het voornaamste.
--Zij vroeg welk plan ik haar aan de hand kon doen.--De eerste maal dat
zij weder de handen aan u slaat, zeide ik, moet gij onmiddellijk haar de
muts van het hoofd rukken (want te Parijs hebben de vrouwen van zekeren
leeftijd de zonderlinge hebbelijkheid zwarte mutsen te dragen) en haar
dan in het haar vliegen.
"Ik dacht in het minst niet dat zij deze scherts ernstig opnemen zou;
maar 's avonds, tegen etenstijd, kwam een der jonge mannen die met uw
broeder en mij in ditzelfde kosthuis wonen, ademloos naar binnen loopen
en riep: Vrienden, zoo gij een bloedige kloppartij wilt zien, komt dan
spoedig!--Wij repten ons wat wij konden, en vonden onze hospita en haar
meid slaags in den tuin. Niet zonder moeite scheidden wij haar. De
stukken getuigden hoe moorddadig de strijd geweest was. Hier eene muts,
daar een sluijer, de bodem bestrooid met vlokken haar; zoo meedogenloos
waren zij elkander te lijf gegaan.
"Aan tafel verhaalde de waardin, ten zeerste verbolgen, hoe brutaal de
maarte zich gedragen had.--Ik wilde haar teregt zetten, zeide zij (zij
meende: ik wilde haar de kracht mijner vuisten doen gevoelen), toen zij
in een oogwenk mij de muts van het hoofd rukte. (Het werd mij duidelijk
dat ik niet te vergeefs gesproken had). En toen, ging zij voort, toen
smeet de helleveeg mij de muts in het gelaat (dit punt was door mij niet
aangeroerd), en toen, toen trok zij mij hier, en hier, en hier, de haren
uit, ziet!
"Hemel en aarde nam zij tot getuige, nog nooit zulk een boosaardig klein
ding in hare dienst gehad te hebben.
Wij vestigden hare aandacht op het menschelijk: _'t Kan verkeeren_, en
op de wisselvalligheid der krijgskansen. Intusschen wenschte ik mijzelf
geluk dat zij mij niet verdacht zijdelings in de zaak betrokken geweest
te zijn, anders zou ik op mijne beurt ondervonden hebben dat zij eene
tong tot hare dienst had."[27]
Ook bij Dante vindt men ergens zulk een tooneel geschilderd, en zelfs
gaat Dante nog verder; hij deelt de eigen woorden der kijvenden
mede.[28] Doch Erasmus heeft niet, zooals Dante op die plaats, een
litterarisch bijoogmerk. Hij vischt alleen uit den weedom van zijn
knechtsbestaan de vermakelijke anekdote en teekent, met hetzelfde
nederlandsch schilderstalent als zijn toekomstige vriend Quinten Metsys
het in die dagen de antwerpsche woekeraars doet, twee vechtende
parijsche wijven.
* * * * *
De vrouwen hebben in het volgend leven van Erasmus zoo weinig plaats
ingenomen, en hoewel de boeken hem nooit van de gezelligheid konden
vervreemden, doet nogtans zijne bekende kamergeleerdheid dit op een
afstand zoo natuurlijk schijnen, dat wij van zijne verpligtingen aan het
zwakkere geslacht, de keeren dat die voor de geschiedenis zijner
ontwikkeling in aanmerking komen, gaarne melding maken.
Eene nederlandsche vrouw uit het volk, zijne moeder, heeft met liefde
over zijne kinderjaren gewaakt; eene nederlandsche poortersvrouw den
jongen monnik hare vriendschap geschonken, en het eerst hem van zijne
medekloosterlingen onderscheiden; eene nederlandsche edelvrouw het eerst
in zijne toekomst geloofd, en hem ontvangen in haar huis.
Zij was weduwe en deugdzaam, evenals Bertha van Heyen, maar vele jaren
jonger dan deze; eene vrouw van de groote wereld, min of meer patrones
van wetenschappen en letteren; doordrongen van het besef dat zij hare
kinderen, en in de eerste plaats haar eenigen zoon, eene waardige
opvoeding schuldig was. Had het van haar afgehangen, Erasmus' kansen op
lotsverbetering in de moeijelijke jaren van zijn zwerven tusschen
Engeland en Frankrijk zouden niet enkel kansen gebleven, het uitzigt zou
eene werkelijkheid geworden zijn.
Door haar huwelijk met een afstammeling uit het Huis van Bourgondië,
zoon eens halven broeders van Karel den Stoute, was Anna van Borssele
eene prinses van den bloede, vermaagschapt, toen Erasmus haar leerde
kennen, aan den spaanschen troonopvolger Filips den Schoone (1478-1506).
Haar moeder was eene Bourbon; haar vader, met of na den abt van
Middelburg, eerste edele van Zeeland; zijzelve, als eenig kind, de
erfgenaam van al haar vaders inkomsten en bezittingen als heer van
Vlissingen, van Veere, van Cortgene, en verdere plaatsen op de zeeuwsche
eilanden. Hare beeldtenis, in half middeneeuwsch-, half
renaissance-gewaad, vult nog heden eene der zeven nissen van het fraaije
veersche raadhuis, voltooid of aangevangen door haar kleinzoon,
Maximiliaan van Bourgondië.[29]
De geduchte aderlatingen aan welke Karel de Stoute, Maximiliaan van
Oostenrijk, Filips van Spanje, als graven van Holland en Zeeland gewoon
waren hunne zeeuwsche en hollandsche edelen te onderwerpen; heffingen in
geld, in schepen, in troepen, belastingen in den vorm van kostbare
opdragten of gezantschappen; schijnen ten laatste zelfs een zoo
aanzienlijk fortuin als dat van Anna's vader, Wolferd VI van Borssele,
uitgeput te hebben. De schitterende erfdochter aanvaardde eene met
schulden bezwaarde nalatenschap.[30]
Misschien had een tweede huwelijk, met een man van een groot vermogen,
al ware het van minder rang of meer leeftijd, alles weder in het gelijk
kunnen brengen. Doch de dertigjarige weduwe, die in haar eersten echt
niet op rozen gesluimerd had, wilde daar niet van hooren. Juist in den
tijd harer kennismaking met Erasmus, slechts vier of vijf jaren haar
oudere, had zij hare zinnen op een jonkman van buitengewone schoonheid
maar van middelmatige geboorte en weinig inkomsten gezet, zekeren heer
Lodewijk van Montfoort, berooid Adonis. Het pleit voor hare volharding
dat zij ten slotte den man harer keus, dien zij binnen weinige jaren
verliezen zou, als heer van Veere heeft weten te doen huldigen; doch het
huwlijk mishaagde de bloedverwanten van bourgondische zijde zeer.
Processen en inbeslagnemingen waren het gevolg. De schijnbare
millionaire was inderdaad betrekkelijk arm.[31]
Had Erasmus dit alles van het begin af geweten, hij zou, toen een zijner
zeeuwsche of noordbrabantsche vrienden gouverneur van prinses Anna's
zoontje geworden was en in brieven naar Parijs hem een- en andermaal den
lof der moeder en van den knaap gezongen had, zich niet verblijd hebben
met eene doode musch. Deze hersenschim was de laatste groote
teleurstelling zijner jeugd.
Sedert hij gehoor gegeven had aan de uitnoodiging der prinses, haar op
het kasteel Cortgene een bezoek te komen brengen; hij aan haar
voorgesteld was; hij van haar beminlijk karakter, hare degelijkheid,
haar smaak voor de fraaije letteren, den gunstigsten indruk ontvangen
had en verblind was door den schijn van grootheid harer levenswijze,
verbeeldde hij zich dat zij slechts één woord behoefde te spreken om hem
tot het ondernemen der vurig begeerde Italiaansche reis in staat te
stellen. Hare gulle ontvangst; hare beloften in den eersten tijd,--toen
zij zelve nog niet wist hoe vijandig de betrekkingen van haar eersten
man haar gezind waren, en hoe afhankelijk hare nieuwe huwlijksplannen
háár maken zouden,--versterkten hem in dien waan. De herinnering der
goede dagen, op Cortgene doorgebragt, liet hem niet weder los. Eene
vorstin van dien rang, gebiedster over eene halve provincie, nicht van
den souverein, levend op zulk een voet, scheen hem toe zich in goud te
baden. Niemand moest het gemakkelijker vallen, niemand aangenamer zijn
dan haar, een armen augustijner-monnik met een aanleg als den zijnen en
nog zonder betrekking, in de gelegenheid te stellen zijne studiën te
gaan voltooijen. Was het niet eervol voor eene nederlandsche edelvrouw
de erkende beschermster te heeten van een geleerde, die zich voorbestemd
grondlegger der noord-europeesche renaissance gevoelde?
Een half dozijn brieven, onder den verschen indruk der even snel
verijdelde als opgewekte verwachting uit Nederland en uit Parijs
geschreven, doen ons van dit jongste maatschappelijk stormpje in
Erasmus' binnenste met belangstelling getuigen zijn. Twee of drie zijn
gerigt aan den zeeuwschen gouverneur van den kleinen Adolf van
Bourgondië, Jacobus Battus, vriend van Erasmus' jongelingsjaren, man van
niet gewone bekwaamheden, door den dood weggenomen eer hij zijne volle
maat had kunnen geven.[32] Een voert het adres van den jongen Mountjoy,
Erasmus' engelschen élève te Parijs.[33] Een het adres van prinses Anna
zelve. Het is een lofdicht in proza, geschreven toen de schoone
vooruitzigten nog niet vernietigd waren.[34]
Moesten wij alleen naar dien laatsten brief oordeelen, wij zouden van
den stand der zaak geen duidelijke voorstelling, en bovendien noch van
Erasmus' goeden smaak, noch van den goeden smaak der prinses, eene
gunstige meening bekomen. Zulke offers aan de tijdsgelegenheid vormen
zelden, na zoovele jaren, eene aangename lektuur. Het is niet natuurlijk
den briefvorm te bezigen ten einde eene dame hare eigen
levensgeschiedenis te verhalen, uit te weiden in hare verdiensten als
vorstin, als vrouw, als jonge moeder, en de lotgevallen van haar
geslacht in herinnering te brengen. Nog stijver is het, indien zij bij
toeval Anna heet, daarbij de zuster van koningin Dido, de moeder der
maagd Maria, en de moeder van den profeet Samuel, om beurten te pas te
doen komen. Erasmus zelf vond dien stijl even slecht als wij, en hij
heeft voor een keer er zich alleen van bediend, omdat hij zich
voorstelde dat het zoo behoorde.
Zijne eigenlijke meening leeren wij eerst uit de brieven aan Battus
kennen; eenerzijds zijne levendige hoop dat alles nu goed zal gaan, en
tegelijk zeker voorgevoel dat de zaken eene verkeerde wending zullen
nemen. Het treft hem eene zoo beleefde uitnoodiging ontvangen te hebben;
en in zijn schroom is hij maar half zeker, ten huize der prinses eene
goede vertooning te zullen maken. Maar het verwondert hem tevens dat zij
ten behoeve der reis hem een afgeleefd paard zendt, en als reisgeld eene
zoo geringe som dat de kosten daarmede onmogelijk goedgemaakt kunnen
worden. Kan warmte het einde zijn van zulk een koel begin? vraagt hij
zich af.
Na de persoonlijke kennismaking is hij opgetogen over hare
wellevendheid, hare vriendelijkheid, hare goedhartigheid. Zij belooft
hem een jaargeld van twee honderd gouden franken; en hij twijfelt niet
of Battus zal, opdat hij alvast naar Italië vertrekken kunne, haar weten
te bewegen hem een wissel van dat bedrag op een parijsch huis te doen
zenden. Hij is bezig de eerste uitgaaf zijner _Adagia_ (achthonderd
grieksche en latijnsche spreekwoorden, toepasselijk uitgebreid) voor de
pers gereed te maken. Zijn plan is, dat boek op te dragen aan haar
zoontje Adolf. Hij korrespondeert onderwijl met haar in het fransch;
ongetwijfeld vreezend dat te veel latijn haar afschrikken zal. Maar een
vol jaar verloopt, en hij bekomt niets.
Zonder afgunst verneemt hij dat Battus intusschen een anderen jongen
Nederlander aan haar voorgesteld, en zij ook dezen minzaam ontvangen
heeft. Die andere, Willem van Gouda, is een voormalig stadgenoot en
mede-kloosterling, een talentvol dichter, een boezemvriend.[35] Het
pleit, erkent Erasmus, voor het oordeel der prinses, behagen in hem te
vinden. Maar het zou hem niettemin leed doen, zoo hijzelf dien ten
gevolge moest achterstaan; en hij is niet overtuigd dat vriend Willem,
die, als dichters zijn, gaarne in gezelschap gaat en een goed glas
drinkt, van hare gaven een even nuttig gebruik zal maken als door hem
gedaan zou zijn.
Battus schrijft naar Parijs dat de financiën der prinses niet in den
bloeijendsten staat verkeeren; en over niet langen tijd, bij een nieuw
bezoek aan Zeeland, zal Erasmus persoonlijk zich kunnen vergewissen dat
dit helaas geen verzinselen zijn. Hij zal dan bevinden dat hare goederen
op hoog bevel zijn gesequestreerd, haar persoon onder toezicht is
gesteld, en zij veeleer in de termen valt onderstand te ontvangen dan te
verleenen. Doch aanvankelijk, nog onder den indruk van den staat dien
zij voert, houdt hij dit voor praatjes, en schrijft hare verlegenheid
hieraan toe dat zij ter wille van den jongen bruidegom, dien zij
liefheeft, buitensporige verteringen maakt.
"Zij verdoet," schrijft hij terug, "zij verdoet haar tijd en haar geld
aan haar Lodewijk (_nugatur et lusitat_); en zoo _dit_ haar voorwendsel
is om niets te geven, dan voorzie ik dat zij _nooit_ iets geven zal;
want zulke verontschuldigingen hebben de grooten altijd bij de hand.
Eene fraaije zaak, inderdaad, dat zij niet een paarhonderd franken voor
mij kan afzonderen, waar zulke kapitale sommen in den bodemloozen put
der huishouding verdwijnen! Aan middelen voor het onderhoud van ik weet
niet welke domme priesters heeft zij geen gebrek; maar om de
onafhankelijkheid te verzekeren van een die boeken zou kunnen schrijven,
waardig onsterfelijk te blijven voortleven--houd mij deze grootspraak
ten goede!--daarvoor schiet niet over. Laat het zoo zijn dat zij in
ongelegenheid geraakt is; dit is hare eigen schuld. Waarom legt zij het
aan met dien welgemaakten saletjonker (_bellus ille homunculus_), in
plaats van, zooals hare jaren en de hulpbehoevendheid harer sekse
betamen zou, te hertrouwen met een achtbaar en ingetogen man? Zet zij
zich dit niet uit de kruin, dan voorzie ik dat zij nog in grooter
moeijelijkheden raken zal. En meen niet dat ik zoo spreek uit eenigerlei
vijandige gezindheid! Integendeel, ik heb haar lief; gelijk niet meer
dan mijn pligt is, wanneer ik bedenk hoe voorkomend zij mij ontvangen
heeft. Maar ik bid u, welk verschil zou het maken, voor een fortuin als
het hare, zoo ik tweehonderd franken bekwam? Op mijn woord, zeven uren
daarna zou zij zich naauwlijks herinneren het geld te hebben
weggeschonken!"[36]
In deze harde verwijten klinkt iets van den toon die weinige jaren later
door Benvenuto Cellini, overigens door zijne opvliegendheid en zijne
ligchaamskracht den zwakken en stillen Erasmus zoo ongelijk, in zijne
gedenkschriften zal aangeslagen worden. Het is de taal der zelfzucht van
het genie dat van zijne toekomst zich bewust is, de wereld cijnspligtig
aan zich acht, en in den prikkelbaren hoogmoed zijner onstoffelijke
waarde het tusschenbeide komen van nietig geldelijke hinderpalen niet
verdragen kan.
Wij gevoelen dat er in Europa eene nieuwe magt ontstaan is, de magt van
den geest, welke in de binnenkamer, en in vertrouwelijke
gemoedsuitstortingen aan vrienden, op het papier, zich de meerdere van
den rijkdom en den evenknie der geboorte weet. Alleen op zijn talent
laat Erasmus zich voorstaan; niet op deugden waarin hij mag uitmunten,
of op den invloed zijner augustijner orde, of op zijne priesterlijke
wijding. In het ongeduld van zijn hooger verstandelijk gezag, hakend
naar het oogenblik dat wereldlijke en kerkvorsten hem als een gelijke in
hun kring zullen opnemen, verwenscht en vertreedt hij in gedachte de van
wuftheid beschuldigde vrouw, wier nietige bestemming hem bij het
vervullen der zijne, die zooveel gewigtiger is, in den weg staat.
Een andere brief aan Battus, van wat vroeger of wat later dagteekening,
en waarin hetzelfde thema behandeld wordt, maar schertsend, verzacht
aanmerkelijk dezen indruk. Battus bekomt daar het verzoek, bij het
voordragen van de belangen zijns vriends aan de prinses, den kleinen
Adolf als tusschenpersoon te bezigen. Adolf moet als pleitbezorger van
Erasmus, die zulke fraaije brieven aan zijne moeder schrijft, een van
buiten geleerd vertederend lesje opzeggen. Battus zelf moet de prinses
doen opmerken dat Erasmus te bescheiden is om regtstreeks haar met zijne
wenschen bekend te maken; dat iemand met zulk eene zwakke gezondheid
niet naar Italië reizen kan, zonder veel geld uit te geven; dat de
kloosterbroeders in haren dienst hoogstens in eene of twee kerken den
lof harer deugden weten te verbreiden, terwijl de boeken van Erasmus
gelezen zullen worden door Grieken, door Latijnen, door alle volken der
aarde; dat men zulke ongeletterde theologen als de anderen slechts voor
het grijpen heeft, maar _zijn_ gelijke naauwlijks éénmaal in verscheiden
eeuwen voorkomt. "Tenzij," vervolgt de briefschrijver, "tenzij uw
geweten te naauw is om ten behoeve van een vriend wat noodleugens te
verkoopen."[37]
Ik ding niets af op het geestige dezer voorstelling. De plaats is
belangrijk als teeken van het voorgevoel eener vermaardheid, wier meeste
onderpanden op dat tijdstip nog geleverd moesten worden. Toen Erasmus
dit schreef bestond er van hem nog geen ander noemenswaardig boek dan de
oudste zeer onvolledige uitgaaf zijner _Spreekwoorden_. Doch het komt
mij voor dat de boozere brief de eeuw en de verhoudingen juister
schildert.
Het aangenaam verhaal zijner eerste ontmoeting met Anna van Borssele in
een van het kasteel Cortgene gedagteekend schrijven aan lord Mountjoy
(eene overstrooming deed in 1532 dien feodalen burgt in de golven
verdwijnen), is de beste verontschuldiging van Erasmus' daarop gevolgde
onregtvaardige achterdocht. Meer dan twintig jaren heeft hij prinses
Anna overleefd, en lang vóór haar dood hadden zij elkander voor goed uit
het oog verloren. Zijne schuld was het niet dat hij op zijn in
betrekking komen met eene landgenoot van dien rang en die gaven, weleer
verwachtingen bouwde; de hare niet, dat zij hem teleurstellen moest.
Haar onvermogen heeft op den duur _hem_ niet geschaad; en voor hare
welwillende oogmerken heeft in de geschiedenis zijn latere roem _haar_
met eene plaats beloond, die tegen een paar knorrige uitvallen ten dage
van zijn strijd meer dan opweegt.
Als schilderij is de brief aan lord Mountjoy, geschreven in de eerste
dagen eener Februarijmaand, onder het invallen van een halven dooi na
lange en felle vorst, een keurig nederlandsch wintergezigt. De
beschrijving vraagt geen andere toelichting dan dat het kasteel Cortgene
vlak tegenover Veere lag, en het vaarwater tusschen Walcheren en
Noord-Beveland tijdelijk eene ijsbaan aanbood.
"Eindelijk," meldt Erasmus aan lord William, "eindelijk ben ik hier
behouden aangekomen, ik mag zeggen in spijt der vereenigde magten van
hemel en hel. Welk eene verschrikkelijke reis! Spreek niet van Hercules
of Ulysses: voortaan acht ik beiden als kinderen. Iuno, den dichters
steeds ongezind, verklaarde mij den oorlog. Ouder gewoonte stookte zij
Aeolus op; en ware het slechts bij stormen gebleven![38] Alle wapenen
des hemels bragt zij tegen mij in het veld,--vinnige koude, sneeuw,
hagel, regen, mist, één kort begrip der vereenigde vormen van slecht
weêr. Nu zond zij die plagen afzonderlijk, dan te zamen.
"Den eersten nacht ging het, na een overvloedigen regen, weder fel
vriezen; hetgeen den weg zeer moeijelijk maakte. Voeg daarbij eene
overvloedige hoeveelheid sneeuw, vervolgens hagel, vervolgens nogmaals
regen, die, zoodra hij den bodem of een boomstam raakte, ijs werd. De
weg was over zijne volle breedte één ijskorst; niet effen, maar golvend,
en met eene scherpe punt op den top van iederen kleinen heuvel. De
boomen waren met ijs bekleed, zoo dik en zoo zwaar dat de toppen van
sommigen den grond raakten. Van anderen waren de takken afgescheurd, van
anderen de stammen doormidden gespleten; nog anderen waren geheel
ontworteld. Verschillende landlieden, mannen van jaren, betuigden mij
zulk een schouwspel nog niet beleefd te hebben. Intusschen moesten onze
paarden[39] nu door sneeuwhopen waden, dan zich een weg banen door met
ijs begroeide dorenstruiken, dan sporen volgen, hard als steen door de
vorst en daarna door den ijzel gescherpt, dan over eene bevroren
sneeuwkorst treden die niet stevig genoeg was om hen te dragen, maar wel
om hun de enkels te kwetsen.
"Hoe denkt gij dat Erasmus in dien stand van zaken te moede was? De
verbazing van zijn paard deelde zich mede aan den berijder. Zoo vaak het
dier de ooren spitste zonk mijn moed, en telkens als het stortte sprong
mijn hart overeind. Het eene oogenblik bekroop mij de vrees getroffen te
zijn door het noodlot van Bellerofon, het andere verwenschte ik mijne
ligtzinnigheid die geleerdheid en leven mij had doen toevertrouwen aan
een redeloos dier.
"Doch verneem een avontuur dat gij wanen zoudt aan de waarachtige
fabelen van Lucianus ontleend te zijn, ware het niet in levenden lijve
mijzelf overkomen, en ware niet Battus er ooggetuige van geweest.[40]
"Het kasteel lag vóór ons en eene baan van ijs scheidde er ons van. Het
woei dien dag zoo hevig dat van de andere zijde twee mannen te vergeefs
den overtogt beproefd hadden. De wind had hen omvergeworpen en gedood.
Doch ik, gelukkig, had hem in den rug. Ik ging op den rand van den dijk
zitten en liet mij naar beneden glijden, zeilde de ijsvlakte over, en
bestuurde mijne vaart met een stok die dienst deed als roer. Nieuwe
soort van navigatie!
"Op de geheele reis naar hier ben ik bijna geen schepsel tegengekomen;
en niemand kwam mij achterop, zoo ongunstig was het weer. Eerst den
vierden dag is de zon zich komen vertoonen, indien het vertoonen heeten
mag. Eén voordeel was voor mij aan het zamentreffen van al die
tegenspoeden verbonden, dat ik minder bang behoefde te zijn voor dieven.
Niettemin _was_ ik bang voor hen, gelijk de pligt is van ieder die eene
gevulde beurs op zak heeft.
"Ziedaar het verhaal mijner reis. Was zij eene aaneenschakeling van
elenden, hetgeen volgde was louter liefelijkheid. In welstand bereikte
ik het slot van Anna, vrouwe van Veere. Hoe zal ik de beleefdheid, de
vriendelijkheid, de edelmoedigheid dezer dame beschrijven? Rhetorische
bloemen, dit weet ik, zijn verdacht; inzonderheid bij hen die als gij er
slag van hebben ze aan te wenden. Doch in dit geval, geloof mij, maak ik
mij aan geenerlei overdrijving schuldig, en het is veeleer mijne kunst
die te kort schiet bij de werkelijkheid. Eene zediger, verstandiger,
bevalliger of vriendelijker vrouw werd door de natuur nooit gevormd. Van
hare heuschheid heb ik de uitstekendste blijken ontvangen, en zonder dat
ik in de gelegenheid was haar één dienst te bewijzen, heeft zij in de
hoogste mate mij aan zich verpligt."[41]
* * * * *
Hier moeten wij scheiden van Erasmus. Op zijn verderen levensloop, zeide
ik reeds, is door zijne landgenooten weinig invloed uitgeoefend. Zoo de
diensten welke nederlandsche vrouwen hem bewezen niet verder zouden
reiken dan het einde zijner leerjaren, aan de beweging zijner
wandeljaren bleven de nederlandsche mannen nagenoeg vreemd. Ons bestek
eischt alleen dat wij, na zulk een ruim gebruik van zijne brieven
gemaakt te hebben, ook de beteekenis trachten aan te duiden van de twee
andere werken, die ondanks hun idioom tot heden hem doen voortleven als
den man van een nieuwen tijd. De kleine wijsgeerige satire, bedoel ik,
die zijn populairste geschrift blijven zou, en zijne tachtig korter en
langer dialogen over allerlei onderwerpen van den dag.
Men beweert dat de volgende anekdoten historisch zijn niet alleen, doch
men noemt met naam en toenaam de noordnederlandsche stad waar de stukjes
gespeeld zullen hebben.
Te Dordrecht was een priester die heimelijk eenige levende krabben op
het kerkhof zette, aan wier zijden hij brandende waskaarsjes geplakt
had. Het kruipen dezer dieren tusschen de graven, bij avond, deed de
uitwerking eener schrikbarende spokerij, zoodat de gemeente zich
eerbiedig op een afstand hield. "Als het volk hierover zeer verschrikt
was (gaat de oude dordrechtsche stedebeschrijver voort, aan wiens
zelfbehagelijk antipapistische vertolking eener bladzijde van Erasmus ik
deze plaats ontleen), zoo riep de priester van den stoel dat het zielen
waren van afgestorvenen, dewelke baden door missen en aalmoezen van haar
pijn verlost te zijn. Het bedrog kwam uit, doordat twee of drie krabben,
die de priester vergeten had op te nemen, met de kaarsjes onder de
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een twaalftal samenspraken - 03
  • Parts
  • Een twaalftal samenspraken - 01
    Total number of words is 4326
    Total number of unique words is 1639
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.4 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 02
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1661
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    56.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 03
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1735
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 04
    Total number of words is 4263
    Total number of unique words is 1805
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 05
    Total number of words is 4387
    Total number of unique words is 1502
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 06
    Total number of words is 5012
    Total number of unique words is 1198
    51.1 of words are in the 2000 most common words
    68.2 of words are in the 5000 most common words
    76.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 07
    Total number of words is 4800
    Total number of unique words is 1480
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    69.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 08
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1407
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    64.5 of words are in the 5000 most common words
    72.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 09
    Total number of words is 4922
    Total number of unique words is 1338
    46.2 of words are in the 2000 most common words
    62.4 of words are in the 5000 most common words
    70.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 10
    Total number of words is 4672
    Total number of unique words is 1473
    43.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    67.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 11
    Total number of words is 4824
    Total number of unique words is 1392
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 12
    Total number of words is 4806
    Total number of unique words is 1424
    46.0 of words are in the 2000 most common words
    62.2 of words are in the 5000 most common words
    69.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 13
    Total number of words is 4732
    Total number of unique words is 1512
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    60.1 of words are in the 5000 most common words
    68.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 14
    Total number of words is 4946
    Total number of unique words is 1357
    46.8 of words are in the 2000 most common words
    63.5 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 15
    Total number of words is 4913
    Total number of unique words is 1421
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    62.6 of words are in the 5000 most common words
    70.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een twaalftal samenspraken - 16
    Total number of words is 3758
    Total number of unique words is 1121
    46.6 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.