Diamantstad - 01

Total number of words is 3903
Total number of unique words is 1527
33.6 of words are in the 2000 most common words
46.6 of words are in the 5000 most common words
52.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.

DIAMANTSTAD

DOOR

HERM. HEIJERMANS JR.


TWEEDE DRUK.

AMSTERDAM.--S. L. VAN LOOY.

1906.







Typ. Firma Ruijgrok & Co.--Haarlem.






BEGELEIDEND WOORD, EERSTE DRUK.


Van het eerste deel van dit groote stads-verhaal verschenen fragmenten
in 1898-1899. Bij het gereedschrijven in 1903 heb ik deze omgewerkt
en verbeterd. Het leek onwenschelijk--immers afmattend voor den
lezer--verklaringen van het bargoensch te geven.


Heijermans.
Katwijk-aan-Zee, Maart 1904.





BEGELEIDEND WOORD, TWEEDE DRUK.


Schrijver van dit werk--tegenstander van Inleidingen--begeeft zich
opnieuw, met weerzin, in eene verklaring.

De tijd zou er buiten kunnen, buiten moeten, als het lezend publiek
van de verhouding van beoordeelden en beoordeelaars weet had.

Over _Diamantstad_ moet heel wat betoogd zijn, zelfs proza, zelfs
onwelriekends.

Zij, die het verhaal (géen roman) door de plotselinge betreding der
diamantbewerkers-sfeer, in zijn boekvormpublikatie stuitten (Verg. de
hierboven genoemde jaartallen) moeten, om de aandacht eener unfairheid
af te leiden, 't hardst geschetterd hebben.

Het is noch tegen dierbaren, noch tegen een bepaald geval, noch tegen
den algemeenen geest-van-verwording in de letterkundige aanschouwing
van dit land, dat deze inleiding gesteld wordt.



In littérairen zin van de gemoedelijkste onverschilligheid,
onbereikbaar voor de gevreesden-van-vandaag, de goden met den eenen
voet in de eeuwigheid, den anderen in 'n krant, meenen we dat onze
période-van-zwijgen nog niet geheel is gekomen, vooreerst niet
komen kan.

In de groote pers geen gastvrijheid vindend, om onze overtuiging
uiteen te zetten, doodgezwegen of met 'n handigheidje terzij-geschoven,
achten we het zeker nuttig vermaak de drukken en herdrukken der eigen
schrifturen van een polemisch allerlei te voorzien, hetwelk hier en
daar 'n lezer, niet door lieve vrienden voorgelicht, tot meditatie
van ook ònze bedoelingen, kan verschalken.

De vergissing van den sociaal-demokratischen auteur in het bijzonder,
is zijn geloof aan een eigen, wel-doordachte, wils-rijpe levenslijn.

't Eerste 't beste liberaal lidje van 'n gemeente-raad of van de
Kamer--tijdgenoot, van huis-uit merkwaardiger dan 'n auteur--heeft het
recht tegen onjuiste opvatting van zijn argumenten over riooleering
en verlichting, in Raads- en Kamer-overzicht, protest aan te teekenen.

Een auteur, niet in deze dadelijke belangen-richting werkzaam, wordt
als een onmondig beestje behandeld.

De zaak heeft hare tragische zijde--voor hen, die de schrijver meende
te helpen.

Een voorbeeld uit vele:--het Spel-van-de-zee _Op hoop van
zegen_ vestigt op "zekere misstanden" de publieke aandacht, anno
1899. Bezadigd aan, na mudden vuil, kolommen laster, daagt eene
gedeeltelijke kentering, eind 1906. Hulde!

Sinds 1898 worden fragmenten uit het groote-stadsverhaal
_Diamantstad_, zonder rillerige bedoeling van epos, romantiek,
literatuur gepubliceerd--'n auteur, enkel gegrepen, ontroerd door
misdadige ellende, praat met zijn Gemeenschap.

De littéraire hommels snorren toe, kwijlen over een "roman"--kleeden
den kouter tot over z'n navel uit--geen hand komt voor de aangeduide
schande in beweging.

Vleesch-geknoei in Amerika--ah, 'n gruwel--afgehakte vingers
geconserveerd--om 't te besterven!

Maar de woning-ellende, de degeneratie-door-armoede, de heenrotting
van dicht-bije medeburgers, wien interesseert dat, als 'n zin zich
onkuisch voordoet, als 'n beschrijving epischer te geven is, als
'n parabool mishaagt?

Welk een minderwaardige tijd is de onze.

Jammer en smart worden tot leesbare, liefst dikke boeken, ter eere
eens ijdelen schrijvers verkneed--en 'n "verhaal" dat met verbittering
het gewonde leven omhoogstuwt, wordt door 't gejenk-over-kunst den
zwakbeenigen lezer tegen-gemaakt.

Waren sommige hoofdstukken van dit boek niet uitermate geschikt, om in
synagogen en be-kruiste kerken van den kansel te worden gelezen--of,
na het gebed in den gemeenteraad--of, bij de uitvaart van 'n armen,
in zorgen gestikten jood?

Moeten we àllemaal dienen voor in kunst barstende krante-kolommen?



De levenslijn des auteurs.

Mei 1898--de schrijver van _Diamantstad_ houdt waarlijk geen oratio
pro domo, nà wat ongure aanvallen--had in het tijdschrift _De Jonge
Gids_ eene polemiek met den heer L. van Deyssel, die zich loffelijk
over verschenen fragmenten had uitgelaten, plaats.

Men pleegt zelden tegen verheugende beoordeeling op te komen--de
auteur-mèt-zijne-levenslijn verdedigde zich, wilde niet aanvaarden.

O.m. en ongeveer schreef hij het volgende:


WelEdgeb. Heer Van Deyssel,

In de voorlaatste aflevering van het "Tweemaandelijksch
Tijdschrift", is U zoo vriendelijk op meer dan welwillende
wijze over den arbeid _Diamantstad_, dien ik in _De Jonge
Gids_ begonnen ben, te spreken. Het was mijn voornemen U naar
aanleiding van door U gebezigde uitdrukkingen, eenige vragen
te stellen. Bezigheden hebben dat tot heden belet--er was
geen buitengewone spoed bij. U schrijft:


"Het feit dat dit (de gepubliceerde hoofdstukken)
uitmuntende literatuur is, zou het zeer onaangenaam
doen vinden als het gevaar voor ondergang van
een inderdaad groot talent bleef voortduren door
veelschrijverij of minder goede letterkundige
situatie"...


_Veroorloof mij op te merken, dat het qualificeeren van de
beschrijving der toestanden, der werkelijke toestanden in
een stadsdeel van Amsterdam--van toestanden zoo gruwelijk
en schandelijk, dat zij alle daden van wanhoop zouden
rechtvaardigen--tot "uitmuntende literatuur" een lof is,
die mij pijnlijk heeft aangedaan._

_Het zoo formuleerend, doet U wel zeer scherp uitkomen het
verschil dat er in onze aandoeningen bestaat._

_Ik vermeende een déél der ellende te beschrijven--gij
kijkt over die ellende heen, vermeidt U in de "uitmuntende
literatuur", op die gruwel-toestanden geinspireerd._

_Ik herhaal: die woorden hebben mij gehinderd en eene
gedeeltelijke ontnuchtering gegeven._

_Het schijnt het noodlot van alle aanklacht, allen opstand
tegen verdrukking, om--zoo de uiting door wat men een
"kunstenaar" noemt, plaats heeft--als literatuur te worden
verstikt._

_Aan dat noodlot heeft U mij welwillend herinnerd._

Gij zegt dat gij het zeer onaangenaam zoudt vinden, als
voor den auteur in quaestie "het gevaar voor ondergang door
veelschrijverij of minder goede letterkundige situatie bleef
voortduren", nadat gij even te voren volkomen terecht opmerkt,
dat hij tot 1896 niets van waarde publiceerde.

De door U besprokene breekt Augustus 1896 met zijn baantje,
als tooneel-recensent, in dienst der zich vermakende
bourgeoisie. Van af dien datum _tracht _hij in de allereerste
plaats voor degeen die het noodig hebben, voor zichzelf in
de laatste iets te zijn. Gij let nu wel op dat hij _na_ 1896
"literatuur" geeft, begrijpt evenwel niet _de oorzaak_.

Waarom zoekt gij niet de schuld van dat _tot_ 1896 impotent
zijn bij de omstandigheden?

Waarom niet ruiterlijk gezegd: "Ziet hier dan weder een auteur,
die van de alles vermuffende, ideaal-looze bourgeoisie--de
bourgeoisie vermoordster van alle kunst, ook van haar eigene,
voor zoover het kòn vrijgekomen, tot ontwikkeling van wat
goeds in hem is, geraakt."

Ziet gij niet het sterk contrast tusschen den
bourgeois-auteur, tot midden 1896 gekneveld--en den wakker
geworden sociaal-demokraat, bezield door een ideaal, eene
levensbeschouwing, niet meer hechtend aan "reputatie"?

Waarom in uwe vage termen gesproken?

Waarom gaat gij, die bij scherper nadenken beter kondt weten
met beschouwingen voort, die niet het individu in quaestie,
maar uitsluitend het economisch verband, het Stelsel dat
_alle_ productie aan eene heerschende klasse ondergeschikt
maakt, raken?

Onmiddelijk na uwe meening dat _Diamantstad_ "uitmuntende
literatuur" is, vervolgt gij met de reeds genoemde bedenking,
dat de auteur ook nu nog kans heeft onder te gaan door
"veelschrijverij of minder goede letterkundige situatie." Ik
ben dit met U eens. Maar alweder heb ik overwegingen.

Wanneer een schrijver ondergaat door "veelschrijverij of
minder goede letterkundige situatie"--aan wien de schuld?

Beseft gij niet, dat hier weder de _omstandigheden_,
het worstelen van 'n individu om zich staande te houden,
_oorzaken_ zijn?

Gij en ik "leven van onze pen." Welke is _uwe_
belooning? "Welke de mijne? Kent gij--alleen voor u ziende
de opbrengsten uwer "pennevruchten"--één oogenblik zorgeloos,
frisch leven?....."




Van dit opstel--Mei 1898--is het, in verband met het voorafgaande te
missen slot, om motieven van duidelijkheid geciteerd.

De hoofdzaak bepaalt zich tot het _gespatieerd deel_ waarin de
schrijver van _Diamantstad_, tóén nog aan geen boekvorm denkend,
de loftuiting eener "uitmuntende, literatuur" als eene beleediging
verwierp.

Nutteloos.

Van 1898 tot 1904 (eerste uitgave) blijven de "werkelijke toestanden
in een stadsdeel van Amsterdam, zoo gruwelijk en schandelijk, dat
zij alle daden van wanhoop zouden rechtvaardigen", ònveranderd. Geen
der lettrés kreeg de branding in het hoofd mee de alarmklok te
luiden--dit boek, dat zich niet tot literatuur wilde verlagen, dat
eerlijk zei wat het wilde, werd door 't gelik, 't dekadent gewauwel,
't gesatineerd woord-ontrafelen, aan dàt deel van het publiek, dat
zich láát leiden, onttrokken.

Van 1904 tot 1906 is de ellende in de jodenbuurt Ellende--de
hart-ontroerende hollandsche literatuur vadzige, zelfzuchtige, enkel om
"schoonheid" blerrende Literatuur gebleven.



"Het schijnt het noodlot van alle aanklacht, allen opstand tegen
verdrukking, om--zoo de uiting door wat men een "kunstenaar" noemt
plaats heeft--als literatuur te worden verstikt", klaagt de auteur in
'98.

Vandaag doet hij 't met het "Begeleidend woord" nog eens over.

Over de "littéraire waarde" van _Diamantstad_ uit de belanghebbende
geen verweer. Die behoorde na de in '98 zuiver gestelde verklaring
voor ieder dènkend individu buiten debat te blijven.

Beschouwt dit boek-van-aanklacht, tot verheugenis van den verteller,
als een brochure, 'n pamflet, 'n niet aan de hielen der literatuur
reikende woord-verkrachting--praat er over als van derde-rangs
journalistiek--maar opent de oogen voor de wanhoop in uw omgeving! Er
valt te doen. Er moeten velen worden gepord. Er ontbreekt het
een en ander..... ook aan de auteurs-van-vandaag, die in heengaand
literatuur-geknabbel verlamlendigen, in plaats de hóógste menschelijke
plicht te vervullen.

'n Plicht?....

Welk een woord!

De plicht van een gezien auteur is bezig te houden, te vermaken, te
epateeren, te vogel-verschrikken-met-realisme--te dichten, ja zelfs
in 't openbaar over de aandoeningen van 'n hart te snikken--géén
ellende-opstapeling, géén doel, géén maatschappelijke tendenz.

De toegejuichte plicht is 't vertoonen van 'n pauwestaart in al z'n
kleuren--géén doorzichtig "plan," om voor Zon, Groen, Lente, Vreugde
eene zotte propaganda te maken.





Wanneer zal de doorsnee-lezer begrijpen, hoe aangenaam en màkkelijk
't is _uitsluitend letterkunstig auteur_ te zijn?

Wanneer zal diezelfde, na de lectuur van 'n boek, dat er 'n
eer en 'n hartstocht in stelt nièt in de algemeene vergissing te
beschimmelen--zich op 't pad begeven, om mee te helpen aan den hoon
van stede-leven een eind te maken?



Voor slot--dan schijnt het verschil tusschen socialistisch en
burgerlijk "kunstenaar" voor den zelden ingelichten lezer voldoende
te dezer plaatse te zijn toegelicht--een repliek aan den heer Van
Deijssel, waarin men tevens zìjn beantwoording van het stuk van
daareven vindt opgenomen. Die repliek, gedateerd Juni 1898, dus steeds
vóór het verschijnen van het boek, detailleert nader het _streven_
van den auteur van _Diamantstad_. De _hoofdlijn_ dier repliek, is
onze zienswijze van heden--onveranderd.



_WelEdelgeb. Heer!_


Waar ik U in mijn vorig schrijven antwoord op eenige vragen verzocht,
daar bestond vóór alles de doorzichtlijke bedoeling U opnieuw over
_Socialisme_ te doen spreken, thans evenwel niet om als resultante eene
derde, vermeerderde editie Uwer filosofische en artistieke zienswijze
uit te lokken, maar om Uwe redeneering aan te hooren, gebaseerd op
de nuchtere feiten die ik verstrekte. Immers dacht ik, de Heer Van
Deijssel is een sympathiek man, een eerlijk man, en, wat bijna meer
waarde heeft, een man van onhollandsch passioneel temperament. En die
man beschikt over eene mate van invloed, die ik hem benijd, omdat zoo
mijn invloedssfeer ook maar een deel van de zijne was, ik daarvan met
al de kracht van mijn leven gebruik zoude maken voor het welzijn der
Arbeiderspartij, waartoe ik het geluk heb te behooren. Spreek tot dien
sympathieke, dien eerlijke, dien warm-van-harte, zeide ik tot mij-zelf:
hij heeft iets over je geschreven en dat is onjuist, of liever hij
staat op een niet te verdedigen standpunt van kritiek. En wanneer je
hem de klaarheid der feiten, de wezenlijkheid der dingen voorhoudt,
zal hij, niet weifelend, niet schipperend, niet klein-van-uitvlucht je
opmerkingen ontwijken, maar eerlijk sprekend, met kijking van kalme in
kalme oogen, je toegeven dat zijne kritiek de fout had afzijdig van de
innerlijke omstandigheden te staan, dat zij leed aan de vele euvelen
van kritiek, die economische grondslagen verwaarloost, dat er in het
algemeen, over welke zaken ook, geene andere kritiek te zeggen valt
dan die op kennis van _alle_ levensverhoudingen baseert. Langs dezen
indirecten weg, meende ik, zul je Van Deijssel en dóor hem mogelijk
weer anderen er toe brengen, het oude, gedeeltelijk vergane gondeltje
te verlaten, om mede de riemen te hanteeren in de krachtige praam
van den Arbeid, die allengs tot een slagschip, zoo onverwoestbaar als
nimmer bestond, groeit. En verbeeldt u het schoone geval--in een klein
land als het onze niet zoo ganschlijk ondenkbaar--dat àl-kunstenaars,
àl-sterksten in ontwikkeling, gevoels-, gedachtenleven, het minachtend
verdraaiden, het uit-den-aard van hun nieuw bewustzijn en hunne nieuwe
sentimenten _niet meer te volbrengen wisten_, amusements-dienaren
dezer bourgeoisie te zijn, die haar kunstenaars, haar tobbende
kunstenaars als àlle voortbrengers behandelt; die in zake-van-kunst
Hofjes-van-liefdadigheid sticht, fooien uitdeelt, beschermheertje
speelt--in ruil evenwel (dons gratuits zonder nevenbedoeling!) voor
de niet te versmaden renommée van "aan kunst te doen", of toegelaten
te worden tot den meer intiemen kring eens kunstnaars en dan verder
den beschermeling in snobisme te verstikken, gelijk de beruchte
Koning-der-snobs Multatuli gestikt is. Ver-beeldt u, o ver-beeldt
u den droom van eene Arbeidsbeweging reeds zóó begrepen--alle
niet medegaan met de Sociaal-demokratie berust op _niet_ weten,
_niet_ begrijpen--dat het dàn beste der bourgeoisie, schouder
aan schouder, rede naast rede, spier aan spier, de Arbeidspartij,
haar klassestrijd, haar idealen steunde, meê-propageerde. Gelijken
ons, sociaal-demokraten, thans reeds de vreugden, het leven aan
de overzijde, verzengd als de wit-grijze vlakten eener woestijn,
stinkend als stilstaande sloot bij de naadring van onweer, jammerlijk
van aspect als de verkoolde nog zwak onderling stuttende ruïnes van
huis waarin brand al het leven-bijzettende heeft verwoest, leelijk
als eene straat van cementen baksteenen koopjeshuizen, eene straat
zonder groen, zonder hemel, zonder horizon, zonder iets anders dan
kleine, zure, benauwde burgermanszorg--, gelijken ons thans reeds
de overzij-genietingen klagelijk-vervelend, de overzij-godsdiensten
onwaardig, de overzij-geestdriften kippetjesdrek, de overzij-smarten
(òneer, verlies-van-bezitting enz.) levend-mensch-zijn bespottend, de
overzij-kunsten vergissing (niet beinspireerd op een gróót Ideaal),
de overzij-wetenschap bezit van een deel der Gemeenschap. Hoeveel
grooter zou dit sentiment in ons komen te staan, wanneer nog de
bourgeoisie hare kunstnaars geheel zou moeten missen, zoo het
verlepte op één grooten hoop bleef en het levende, het saprijke,
het jeugd-krachtige, het bloesemdragende te weer liep, allen één,
onverwinlijk door den granieten onderbouw eener nieuwe wetenschap,
allen zeker van de toekomst, omdat die toekomst door de bemachtiging
der productiemiddelen ten algemeenen welzijn, nieuw leven, andere
levensvisie, andere groote in-de-maatschap-wortelende kunst brengen
zal.

Evenwel dit is droom en ik had mij voorgesteld koel, feit na feit
ontledend, met U te redeneeren. En zoo meen ik nu in dit wederantwoord
wel te doen U op den voet te volgen, wat gij mij wel gemakkelijk maakt
door uw repliek zóó volkomen sober te geven, _dat gij zelfs verzuimt
mijne vragen te beantwoorden_. Destijds polemiseerend met Van der Goes,
hebt gij verklaard dat de beste polemiek-methode die is, "welke het
gevoelen des tegenstanders in zijn geheel aanvat, opdat dus de twee
gevoelens met elkaar in kontakt zouden komen." Deze methode past gij
echter niet toe in het onderhavig geval. Gij beantwoordt zaken, wier
beantwoording ik u _niet_ vroeg, althans niet vooropstelde, terwijl gij
het "Antwoord _op zuiver maatschappelijke zaken_" schuldig blijft. _En
juist dat had ik noodig._ Want het overige brengt ons op een vrij wel
onvruchtbaar terrein, òf op een terrein rijk aan meerder spitsvondige
dan terzake-nuttige argumenten. Ik volg u evenwel. Gij schrijft:


"Indien uw doel met schrijven is, medelijden met ongelukkige
menschen op te wekken of het verlangen te doen ontstaan
naar verandering van maatschappelijke toestanden, geloof ik,
dat gij een niet-doeltreffend middel hebt gekozen.

"Een courantenbericht over een ongelukkig achter gebleven gezin
op een visscherseiland wekt medelijden op. Een nuchtere of
ook een op zekere wijze welsprekend-gevoelvolle beschrijving
van mijnwerkers of fabrieksarbeiders-leven kan het verlangen
naar verbetering van maatschappelijke toestanden doen ontstaan
of versterken; ik ontken beslist dat geschriften, die het
karakter van _Diamantstad_ hebben, op dit gevoel werken.

"Naar mijne meening, doen zij dat evenmin als een schilderij
van Jozef Israëls of een treurspel van Raine dat doet.

"De vraag naar de verwantschap in de verhouding tusschen
de gewaarwordingen, die deze kunst verschaft, èn die van
medelijden en verlangen naar maatschappelijke verbetering,
ben ik thands niet in de gelegenheid te behandelen."


Neen, het is _niet_ mijn doel "medelijden met ongelukkige
menschen op te wekken." Medelijden van dien aard zal elk denkend
sociaal-demokraat met innige verbetenheid verwerpen. Wij vragen geen
aalmoezen, geen toegeworpen beurs, geen zoet-krauwend medelijden
van de tegenpartij. Wij vinden het (burgerlijk) medelijden, dat
zich in zoogenaamde goedertierendheid, barmhartigheid, bewogenheid,
milddadigheid en een reeks meer dezer aandoeningen uit, die wij voor
ons opdrijven--zooals de nadering van een vijandelijk leger door
gedrang van benarde vluchtelingen wordt aangekondigd--wij vinden dat
"medelijden met ongelukkige menschen", hetwelk eeuwen lang als iets
voornaam-christelijks heeft gegolden en menig ploertig individu eene
voortreffelijke reputatie bezorgde, zóó geweldig uit den booze, dat
geen onzer er aan denken zal op dat "medelijden" te spekuleeren,
veel minder het "op te wekken." Laat mij u een voorbeeld geven
[1]. In uw opstel _Gedachte, Kunst, Socialisme_ (1890) schrijft gij:


"Liefdadigheid is in zekeren zin tegenovergesteld aan
socialisme, want de in purpere zijde gekleede edelman,
die zijn goudbeurs aan een troep bedelaars toewerpt,
vermeerdert daardoor nog het aspekt en het wezen van zijn
hooge en ongemeenzame rijkheid en gelukkigheid, terwijl
de vermeerdering van het geluk der misdeelden exceptioneel
en accidenteel is, in plaats van konstant, reglementair en
principiëel. De liefdadigheid vind ik dus iets uitmuntends"
[2].


Aan of in uwen "in purpere zijde gekleede edelman"--ze zijn er niet
meer, maar wij willen ons een oogenblik zulk een bijzonder wezen
_fantaseeren_--ontdekken wij nu niets schoons, niets dat eenige
goede aandoening verwekt, niets dat prijzenswaard voorkomt. Vermeent
gij nu inderdaad dat een auteur, een die het klasse-bewustzijn
gevoelt, een die met een onuitroeibare minachting de bourgeoisie
overkijkt, voor ùwe in purpere zijde gekleede edellieden bedoelt te
schrijven, hun medelijden, d.w.z. hun _liefdadigheid_ zal trachten te
beflik-vlooien? Wanneer ik een deel der Ellende in ònmachtig beeld
tracht te zetten, dan heb ik daarmede nòch de bedoeling medelijden
op te wekken van _ùw_ lieden van wie wij geen medelijden vragen,
lieden waarbuiten wij het volkomen kunnen stellen, nòch den wil
_bij die lieden_ "het verlangen te doen ontstaan naar verandering
van maatschappelijke toestanden." In het algemeen heb ik, al
schrijvend, geen "bedoelingen", _maar laat mij leiden door het
klasse-bewustzijn en in zooverre dat tendentieus is, onderwerp
ik mij onbewust_. Het komt mij voor, dat elk waarachtig geloof op
deze wijze terugwerken zal, terugwerken moet. En wel zeer curieus,
waarlijk-opmerkelijk, noem ik uwe verklaring, dat een arbeid van
dien aard u geen "medelijden" geeft--gij zeidet immers er alleen
"literatuur" in te ontdekken--hetgeen u wèl overkomt bij het lezen van
"een courantenbericht over een ongelukkig achtergebleven gezin op een
visscherseiland, een nuchtere of welsprekend-gevoelvolle beschrijving
van mijnwerkers- of fabrieksarbeiders-leven." Welnu, als _ik_ zulk
een aandoenlijk courantenbericht of zulk eene ijselijk gevoelvolle
beschrijving lees, dan zeg ik tot mijzelve--dagelijks doet zich de
stof voor--: Kijk nou 's hoe de krant weer "menschlievend" is, wat
'n lief bericht voor betalende abonnés en wat paait de redacteur z'n
lezende leugenaars! Want zóó is 't natuurlek niet gebeurd. En zóó
is die beschrijving pasklaar gemaakt om geen aanstoot te geven. En
wat is die boel rot, die boel van onderling-konkelende, schrijvende,
lezende bourgeois, die mekaars meelijden opwekken, meelijdend die
vreeselek-treurige dingen besnotteren, meelijdend d'r bol schudden,
meelijdend 'n postwisseltje inzenden aan de "treurig achtergebleven
weduwe met acht kinderen", meelijdend nakletsen over eene ontzettende
mijnramp, meelijdend het arbeidend proletariaat laten verrekken, om
morgen en overmorgen en nog vele jaren meelijdend te blijven, tot zij
mèt hun medelijden opgedoekt worden. Ik herhaal uwe verklaring curieus
te vinden, acht mij gelukkig dat een stuk _werkelijke Ellende_ _niet_
het sóórt medelijden verwekt dat ieder ònzer verafschuwt, _wel_ bij
nadenkende partijgenooten _het schóóne medelijden, dat mede-leven,
mede-gevoelen, mede-in-verzet-komen, mede sterker-bewust-worden
beteekent_. En of er in beschrijvingen als in het bedoeld werk
propagandistische kracht is, wie zal het beoordeelen? Gij noch ik. De
aandoening, die men bij dèrgelijke lektuur ondergaat, is van zuiver
subjectieven aard. Ik onderstel dat Dostojewsky van invloed geweest
is, dat, om een populair voorbeeld te noemen, _Uncle Tom's Cabin_
veel heeft bereikt. Gij leest als literator, als verfijnd vakman,
gij zijt door uwe verfijning van eene zoo groote wreedheid geworden,
dat ik u eenigermate bij den artist moet vergelijken, die wanneer
zijne vrouw sterft hare doodsangsten observeert om ze later in een
stuk "literatuur" op aandoenlijke wijze weer te geven. Ik vraag u
na dit voorbeeld om verschooning, als ik u gekwetst heb, maar alle
uwe uitlatingen wijzen er op dat gij, gij, sympathiek, eerlijk--als
literator een geraffineerd ongevoelige zijt. Ik zou u zoo nièt zien,
zóó ik u--nadat gij ernstig uw tijd overkeken hadt--als man voor mij
had, die met dreigende vuisten tegenover de ongerechtigheden zijner
klassegenooten stelling nam.

Uwe ongelooflijke nalatigheid is deze, dat gij uwen tijd _niet_
ernstig overkeken hebt--bijgevolg toestanden en gevolgen beoordeelt
zonder gerechtigd te zijn er uwe meening over te zeggen. Gij schrijft
toch onmiddellijk na het boven meegedeeld citaat:

"De zaak is, dat gij, behalve uw uitmuntende kunst, nu uw
sociaal-demokratischen kijk op de dingen hebt en dat ik dien niet heb.

"Ik heb op dit oogenblik geen andere gevoelens aangaande dit
onderwerp te geven dan die reeds in sommige mijner geschriften zijn
uitgesproken."

Wat verstaat _gij_ onder "sociaal-demokratische kijk"?

Ik zeide het straks reeds, dat het een grove vergissing
is te veronderstellen, dat waar het klasse-bewustzijn, de
sociaal-demokratische overtuiging een zoo integreerend levensdeel
geworden zijn, zóó een met àlle voelen, zien, waarnemen, ontleden,
een ànder integreerend levensdeel _daarnaast_ zoude staan. Dit is
eene vergissing zoo zonderling, dat ik haar bijna niet verklaren
kan. Ik verbeeld mij, dat gij u het socialistisch sentiment
voorstelt als een ding gelijkstaand met de eminente gevoelens van
een liberaal, een radicaal, een katholiek, een anti-revolutionair--in
verkiezingsdagen. En 't spreekt wel van zelf, dat nòch radicalisme,
nòch liberalisme, nòch katholicisme (in politieke beteekenis)
éénige stuwkracht bezitten kunnen. Gij, niets afwetend van de
Sociaal-demokratie doet meer dan naïf diezelfde redeneering op
haar toe te passen, door als zooveel anderen te denken dat een
"sociaal" eene ongeveere nuance is van een der andere burgerlijke
verkiezings-titulaturen. Juist omdat gij door een in _U_ te misprijzen
laisser-aller het Socialisme niet de moeite waardt vond om er degelijke
werken op na te slaan en het méér dan genoeg achtte o. m. uwe
"intuïtie" in deze als basis te erkennen [3], zijt gij buiten den
wijsgeerigen grondslag eener reusachtige beweging gebleven en nog
steeds in den waan dat een kunstenaar er een sociaal-demokratisch
"aanhangsel" voor koffiehuisgesprekken, stembus-gelegenheden etc. op
na kan houden, zooals hij voor de gezelligheid of "uit overtuiging"
liberaal of christelijk-historisch kan zijn. Maar hebt gij dan zelfs
niet _gevoeld_, gij schuimend-in-hartstocht in uwe jongere jaren,
dat waar over de geheele wereld duizendèn individuën deze liefste
hunner overtuigingen tot met den dood zouden willen beklinken, dat
waar er geen land zonder martelaren van de daad of van de idee is,
dat waar de bèste idealisten van een volk _alleen onder socialisten_
te vinden zijn, dat dáár een kracht, een drift, een passie in
die opwaking, in die overtuiging scholen, die zich vroeg of laat
in kunstuitingen _moeten_ openbaren? En gegeven die opwaking, dat
bezielend, levensideaal-wekkend sentiment in een bepaald individu,
hoe wilt gij zijn kunst van zijn beste levenssappen scheiden?

Er is meer.

Ik beweer, dat gij den "Dood van het Naturalisme" (1891), gevolgd door
uwe "Levensleer" (1895) [4] _nooit_ zoudt geschreven hebben, dat de
Cyclus _Rougon-Macquart nooit_ zoude mislukt zijn, als het leidend
sentiment bij U en Zola het sociaal-demokratische ware geweest. En
ik vraag met alle bescheidenheid uwe aandacht voor dit beweren, daar
er de stelling van zooeven in omgekeerde rede uit te bepleiten valt.

Veroorloof mij het 't eerst over Zola te hebben. De cyclus
der _Rougon-Macquart_ is een reuzenarbeid op valsche basis,
wat het wetenschappelijke aangaat en ongeveer hetzelfde wat
betreft de bezielende impulsie, die den cyclus in zijn gehéél tot
kunstwerk kon opvoeren. Behoeft het eerste nadere aanduiding? Is
er iets respectabels, iets van langer dan mode-duur blijven staan
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Diamantstad - 02
  • Parts
  • Diamantstad - 01
    Total number of words is 3903
    Total number of unique words is 1527
    33.6 of words are in the 2000 most common words
    46.6 of words are in the 5000 most common words
    52.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 02
    Total number of words is 4274
    Total number of unique words is 1852
    29.3 of words are in the 2000 most common words
    40.0 of words are in the 5000 most common words
    45.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 03
    Total number of words is 4409
    Total number of unique words is 1729
    27.2 of words are in the 2000 most common words
    37.7 of words are in the 5000 most common words
    42.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 04
    Total number of words is 4364
    Total number of unique words is 1778
    27.6 of words are in the 2000 most common words
    37.4 of words are in the 5000 most common words
    42.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 05
    Total number of words is 4351
    Total number of unique words is 1740
    25.4 of words are in the 2000 most common words
    34.9 of words are in the 5000 most common words
    40.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 06
    Total number of words is 4524
    Total number of unique words is 1804
    27.3 of words are in the 2000 most common words
    38.4 of words are in the 5000 most common words
    43.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 07
    Total number of words is 4467
    Total number of unique words is 1814
    26.8 of words are in the 2000 most common words
    37.9 of words are in the 5000 most common words
    43.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 08
    Total number of words is 4356
    Total number of unique words is 1891
    27.9 of words are in the 2000 most common words
    39.4 of words are in the 5000 most common words
    45.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 09
    Total number of words is 4456
    Total number of unique words is 1807
    24.9 of words are in the 2000 most common words
    35.7 of words are in the 5000 most common words
    41.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 10
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1818
    30.1 of words are in the 2000 most common words
    41.6 of words are in the 5000 most common words
    47.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 11
    Total number of words is 4475
    Total number of unique words is 1908
    27.5 of words are in the 2000 most common words
    39.0 of words are in the 5000 most common words
    44.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 12
    Total number of words is 4431
    Total number of unique words is 1916
    29.8 of words are in the 2000 most common words
    40.6 of words are in the 5000 most common words
    46.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 13
    Total number of words is 4536
    Total number of unique words is 1682
    29.0 of words are in the 2000 most common words
    40.1 of words are in the 5000 most common words
    46.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 14
    Total number of words is 4530
    Total number of unique words is 1781
    31.1 of words are in the 2000 most common words
    43.2 of words are in the 5000 most common words
    48.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 15
    Total number of words is 4610
    Total number of unique words is 1753
    32.0 of words are in the 2000 most common words
    42.9 of words are in the 5000 most common words
    47.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 16
    Total number of words is 4512
    Total number of unique words is 1636
    32.5 of words are in the 2000 most common words
    43.6 of words are in the 5000 most common words
    49.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 17
    Total number of words is 4412
    Total number of unique words is 1775
    28.6 of words are in the 2000 most common words
    38.9 of words are in the 5000 most common words
    44.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Diamantstad - 18
    Total number of words is 4088
    Total number of unique words is 1687
    32.4 of words are in the 2000 most common words
    45.1 of words are in the 5000 most common words
    50.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.