De stille kracht - 16

Total number of words is 3623
Total number of unique words is 1118
45.7 of words are in the 2000 most common words
59.0 of words are in the 5000 most common words
66.7 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
omcirkelend: rouw-zwarte duizeling tegen de eindeloos diepe blauwe
lucht van den dag aan, of zij, de eens zoo dagschuwe demonen,
gezegevierd hebben en niet meer schuwen het licht, omdat zij het met de
schaduw van hun funèbre vlucht tòch verduisteren. En het was zoo iets
beklemmends: het heilige meer, de heilige graven en daarboven een zwerm
als van zwarte duivels in den diepen blauwen ether, omdat het was of
iets van het mysterie van Indië er zich plotseling openbaarde, zich
niet meer verbergende in vage verdonzing, maar zichtbaar werkelijk in
de zon, ontstelling wekkend met zijn dreigende zege.... Eva huiverde,
en terwijl zij angstig naar boven keek, was het haar of de zwarte zwerm
van schermwieken naar beneden zoû slaan. Op haar.... Maar de schaduw
van dood tusschen haar en de zon cirkelde alleen als een duizeling,
hoog boven haar hoofd, en wanhoopschreeuwde alleen zijn triomf.... Zij
reed verder, en de vlakte van Lellès breidde zich groen en lachend voor
haar uit. En de seconde van openbaring was al voorbij getikt: er was
niets meer dan de groene en blauwe weelde van Java’s natuur: het
mysterie school al weêr weg tusschen de fijne, wuivende bamboe’s, loste
op in den azuuroceaan van de lucht.
De koetsier reed langzaam een stijgenden weg op. De liquide sawah’s
traptraden als spiegelterrassen naar boven, ijl groen van de
voorzichtig geplante padi-halmpjes; toen, plotseling, was het als een
varen-allee; reuzevarens, die hoogopwaaierden, en groote fabelkapellen
fladderden rond. En tusschen de ijlte der bamboe’s werd zichtbaar een
kleine woning, half steen, half bamboe-vlechtwerk, met een tuintje er
om, waarin enkele witte potten met rozen. Een heel jonge vrouw in
sarong en kabaai, zachtjes goudglanzend de wangen, nieuwsgierig
spiedend de koolzwarte oogen, zag uit naar de verrassing van het
rijtuig, dat heel langzaam aankwam en vluchtte naar binnen. Eva steeg
uit, en kuchte. En om een schutsel in het middengalerijtje zag zij
eensklaps iets van het gezicht van Van Oudijck, gluren. Hij verdween
dadelijk.
—Rezident! riep zij, en maakte hare stem lief.
Maar niemand kwam, en zij werd verlegen. Zij dorst niet gaan zitten en
toch wilde zij ook niet weêr gaan. Maar om het huisje, buiten, gluurde
een gezichtje, twee bruine gezichtjes, van heel jonge nonna-meisjes, en
verdwenen weêr, gichelend. In het huisje hoorde Eva fluisteren, als
iets van een groote emotie, heel zenuwachtig. Sidin! Sidin! hoorde zij
roepen en fluisteren. Zij glimlachte, wat moediger en bleef en liep wat
in het voorgalerijtje. En eindelijk kwam een oude vrouw, misschien niet
zoo heel oud van jaren, maar al oud van rimpelig vel en uitgedoofde
oogen, in een gekleurde chitsen kabaai en slepend haar sloffen, en met
een beetje Hollandsch en toen toch maar Maleisch, glimlachend, beleefd,
vroeg zij Eva te gaan zitten, en zei, dat de rezident dadelijk zoû
komen. Zij zette zich ook, glimlachte, wist niet te spreken, wist niet
te antwoorden, toen Eva haar iets vroeg over het meer, over den weg.
Zij liet maar liever stroop brengen, en ijswater, en oublie-tjes, en
praatte niet, maar glimlachte en verzorgde hare gast. Als de jonge
nonna-gezichtjes gluurden om het huisje, stampte de oude vrouw boos met
de slof en schold ze een plotseling woord toe, en dan verdwenen ze
gichelend en liepen hard weg op hoorbaar klinkende bloote voetjes. Dan
glimlachte weêr de oude met haar altijd glimlachenden rimpelmond en zag
als verlegen naar de dame, als vroeg zij haar excuus. En heel lang
duurde het, tot Van Oudijck eindelijk aankwam. Met effuzie begroette
hij Eva, verontschuldigde zich haar te hebben laten wachten.
Klaarblijkelijk had hij zich vlug geschoren, een frisch wit pak
aangetrokken. En hij was zichtbaar verheugd haar te zien. De oude
vrouw, met haar eeuwigen glimlach van verontschuldiging, vertrok. In
die eerste opgewektheid scheen Van Oudijck aan Eva geheel de zelfde
toe, maar toen hij, kalmer, zat en haar vroeg of zij tijding van
Eldersma had, wanneer zijzelve ging naar Europa, zag zij, dat hij oud
was geworden, een oude man. Het was niet in zijn figuur, dat, in zijn
goed gesteven witte pak, nog altijd iets breed militairs had behouden,
iets forsch gehouwens, den rug alleen wat meer krommende als onder een
last. Maar het was in zijn gezicht, in den doffen, belangeloozen blik,
in de zware groeven van het bijna pijnlijke voorhoofd, de tint van de
huid geel en dor, terwijl zijn breede snor, waarom de joviale trek nog
eens speelde, geheel grijs was. Een zenuwachtige trilling was in zijne
handen. En hij hoorde haar uit, wat men te Laboewangi had gezegd, nog
even nieuwsgierig naar de menschen van daarginds, naar iets van zijn
eens zoo dierbaar gewest.... Zij sprak er vaag over heen, vergoêlijkend
en verbloemend, en hem vooral niets zeggende, van de praatjes: dat hij
met de noorderzon was vertrokken, dat hij gevlucht was, waarvoor, men
wist het zelve niet.
—En u, rezident, vroeg zij; gaat u ook gauw naar Europa?
Hij staarde voor zich uit, toen lachte hij pijnlijk voor hij
antwoordde. En hij zeide eindelijk, bijna verlegen:
—Neen mevrouwtje, ik ga maar niet meer terug. Ziet u eens, hier in
Indië ben ik wat geweest, daar zoû ik niets zijn. Ik ben nu ook niets
meer, maar ik voel toch, dat Indië mijn land is geworden. Het land
heeft zich van mij meester gemaakt en ik behoor het nu toe. Aan Holland
behoor ik niet meer, en niets en niemand in Holland behoort mij. Ik
ben, wel is waar, uitgevuurd, maar ik sleep toch nog liever mijn
bestaan hier een poosje voort, dan daar. In Holland zoû ik niet meer
kunnen tegen het klimaat en niet meer tegen de menschen. Hier is het
klimaat mij sympathiek en van de menschen heb ik mij teruggetrokken.
Theo heb ik nog voor het laatst geholpen, en Doddy is getrouwd. En de
beide jongens gaan naar Europa, voor hun opvoeding....
Hij boog zich in eens naar haar over, en, met een andere stem,
fluisterde hij bijna, als wilde hij komen tot een bekentenis:
—Ziet u.... als alles gewoon was gegaan.... dan.... dan had ik niet
gehandeld als ik gedaan heb. Ik ben altijd geweest een man van de
praktijk en daarop was ik trotsch en ik was trotsch op het gewone
leven: mijn eigen leven, dat ik leidde volgens principes, die ik goed
dacht, naar een hoog punt onder de menschen. Zoo ben ik altijd geweest,
en zoo ging het goed. Alles ging mij voor den wind. Als anderen tobden
over promotie, sprong ik er vijf tegelijk over den kop. Het was alles
glad voor mij uit, ten minste in mijn carrière. In mijn huiselijk leven
ben ik niet gelukkig geweest, maar ik zoû nooit week genoeg zijn om
daar onder weg te teeren van verdriet. Er is zoo veel voor een man
buiten zijn huiselijk leven. En toch hield ik altijd veel van mijn
huiselijken kring. Ik geloof niet, dat het mijn schuld geweest is, dat
alles zoo is geloopen. Ik hield van mijn vrouw, ik hield van mijn
kinderen, ik hield van mijn huis: mijn huiselijkheid, waarin ik man en
vader was. Maar dat gevoel in mij is nooit tot zijn recht kunnen komen.
Mijn eerste vrouw was een nonna, die ik trouwde omdat ik verliefd op
haar was. Omdat zij mij er niet onder kreeg met haar nukjes, ging het
na eenige jaren niet meer. Op mijn tweede vrouw was ik misschien nog
verliefder dan op mijn eerste: ik ben in die dingen eenvoudig
aangelegd.... Maar ik heb het nooit mogen hebben: een lieven
huiselijken kring: een lieve vrouw, kinderen, die op je schoot kruipen,
die je lief ziet opgroeien tot menschen, menschen, die aan jou
verschuldigd zijn hun leven, hun bestaan, eigenlijk alles wat zij
hebben en zijn.... Dat zoû ik gaarne gehad hebben.... Maar zooals ik
zeg, al miste ik het, het had mij toch nooit ten onder gebracht....
Hij zweeg even, toen ging hij voort, geheimzinniger, fluisterender nog:
—Maar dàt, ziet u,... dàt, wat gebeurd is.... dat heb ik nooit
begrepen.... en dat heeft mij gebracht.... tot hier.... Dat, dat alles,
wat streed, wat indruischte tegen leven en praktijk en logica.... al
die—hij sloeg met de vuist op de tafel—al die verdomde nonsens, en die
toch.... die toch maar gebeurde.... dat heeft het hem gedaan. Ik was er
wel sterk tegen in, maar mijn kracht hielp er niet tegen. Het was iets,
waartegen niets hielp.... Ik weet het wel: het was de Regent. Toen ik
hem gedreigd heb, is het opgehouden.... Maar, mijn God, mevrouwtje, zeg
mij, wàt was het?? Weet u het? Neen, niet waar, niemand, niemand wist
het, niemand weet het. Die vreeslijke nachten, die onverklaarbare
geluiden boven mijn hoofd; die nacht in de badkamer met den majoor en
de andere officieren.... Het was toch geen zinsbegoocheling: wij zagen
het, wij hoorden het, wij voelden het: het viel op ons, het spoog op
ons: de heele badkamer was er vol van!! Andere menschen, die het niet
ondervonden hebben, kunnen het gemakkelijk ontkennen. Maar ik—wij
allen—wij hebben het toch gezien, gehoord, gevoeld.... En wij wisten
geen van allen wat het was.... En sedert heb ik het altijd gevoeld. Het
was om mij, in de lucht, onder mijn voeten.... Ziet u, dat.... en dat
alleen—fluisterde hij heel zacht—dat heeft het gedaan. Dat heeft
gemaakt, dat ik daar niet meer blijven kon. Dat heeft gemaakt, dat ik
als met stomheid, met idiotisme geslagen werd—in het gewone leven, in
al mijn praktijk en logica, die mij op eens toescheen als een foutief
opgebouwd levensstelsel, als de meest abstracte bespiegeling—omdat er
dwars door heen dingen gebeurden van een andere wereld, dingen, die mij
ontsnapten, mij en aan iedereen. Dat, dat alleen heeft het gedaan. Ik
was mezelf niet meer. Ik wist niet meer wat ik dacht, wat ik deed, wat
ik gedaan had. Alles heeft in mij gewankeld. Die ellendeling in de
kampong.... hij is mijn kind niet: ik verwed er mijn leven om. En
ik.... ik heb het geloofd. Ik heb hem geld doen toekomen. Zeg mij,
begrijpt u mij? Zeker niet? Het is niet te begrijpen, dat vreemde, dat
oneigenlijke, als men het niet ondervonden heeft, in zijn vleesch en in
zijn bloed, totdat het doordrong in je merg....
—Ik geloof wel, dat ik het ook wel eens gevoeld heb, fluisterde zij nu.
Als ik met Van Helderen wandelde langs de zee, en de lucht was zoo ver,
de nacht zoo diep, of de regens van zoo heel ver aanruischten en dan
neêrvielen.... of als de nachten, doodstil en toch zoo overvol van
geluid, om je heen trilden, altijd met een muziek, die als niet was te
vatten en nauwlijks te hooren.... Of eenvoudig, als ik zag in de oogen
van een Javaan, als ik sprak met mijn baboe en het was of niets van wat
ik zeide, drong tot haar door, en of wat zij mij antwoordde haar
eigenlijk geheime antwoord verborg....
—Dat is weêr anders, zeide hij; dat begrijp ik niet: ik voor mij, ik
kende wel den Javaan. Maar misschien voelt elke Europeaan dàt op een
andere manier, volgens zijn aanleg, en zijn natuur. Voor den een is het
misschien de antipathie, die hij van den beginne voelt in dit land, dat
hem in de zwakte van zijn materialisme aanvalt en blijft bestrijden....
terwijl het land zelve toch zoo vol poëzie is en.... mystiek.... zoû ik
bijna zeggen. Voor een ander is het het klimaat, of het karakter van
den inboorling, of wat ook, dat hem vijandig is en onbegrijpelijk. Voor
mij.... waren het feiten, die ik niet begreep. En tot nog toe had ik
een feit altijd kunnen begrijpen.... ten minste, dat kwam mij zoo voor.
Nu werd het mij of ik niets meer begreep.... Zoo werd ik slecht
ambtenaar, en toen begreep ik, dat het gedaan was. Ik ben er toen
rustig meê uitgescheiden. En nu ben ik hier, en nu blijf ik maar hier.
En weet u, wat het vreemde is? Hier heb ik mijn huiselijken kring....
misschien eindelijk gevonden....
De bruine gezichtjes gluurden om den hoek. En hij riep ze, hij lokte
ze, vriendelijk, met een breed vaderlijk gebaar. Maar hoorbaar op
bloote voetjes, stampten zij weêr weg. Hij lachte.
—Ze zijn heel verlegen, die kleine apen, zeide hij. Het zijn de zusjes
van Lena, en die u zooeven gezien heeft, is haar moeder.
Hij zweeg even, eenvoudig weg, als zoû zij wel begrijpen wie Lena was:
de heel jonge vrouw met de goudgewaasde wangen en de koolzwarte oogen,
die zij even in een flits had gezien.
—En dan zijn er broêrtjes, die moeten leeren in Garoet. Ziet u, dat is
nu mijn huiselijke kring. Toen ik met Lena kennis maakte, heb ik de
heele familie er maar bijgenomen. Het kost me wel veel geld, want ik
heb mijn eerste vrouw te Batavia, mijn tweede te Parijs, René en Ricus
in Holland. Dat kost me allemaal geld. En nu hier mijn nieuwe
„huiselijke kring”. Maar ik hèb nu ten minste mijn kring.... Het is me
wel een Indische boel zal u zeggen: dat Indische-huwelijk met een
dochter van een koffie-opziener, en daarbij nog op den koop toe de oude
vrouw en de broêrtjes en zusjes. Maar ik doe er nog iets goeds meê. De
menschen hadden geen cent, ik help ze. En Lena is een lief kind, en de
troost van mijn ouden dag. Ik kan niet leven zonder vrouw, en zoo is
het van zelf zoo gekomen... En zoo is het heel goed: ik vegeteer nu
hier, en drink lekkere koffie en ze zorgen goed voor den ouden man...
Hij zweeg even, en toen:
—En u... u gaat naar Europa? Arme Eldersma, ik hoop, dat hij spoedig
herstelt... Het is alles mijn schuld, niet waar: ik liet hem maar te
veel werken. Maar zoo is het in Indië, mevrouw. Wij werken hier
allemaal hard. Tot dat wij niet meer werken. En u gaat... al over een
week? Wat zal u blij zijn uw ouders te zien, en mooie muziek te hooren.
Ik ben u nog altijd dankbaar. U heeft veel voor ons gedaan, u was de
poëzie in Laboewangi. Arm Indië.... wat schelden ze er niet op. Het
land kan het toch niet helpen, dat er Kaninefaten op zijn grond zijn
gekomen, barbaarsche veroveraars, die maar rijk willen worden en weg...
En als ze dan niet rijk worden.... dan schelden ze: op de warmte, die
God het van den beginne gegeven heeft.... op het gemis aan voedsel voor
ziel en geest... ziel en geest van den Kaninefaat. Het arme land,
waarop zoo gescholden is, zal wel denken: Was weggebleven! En u... u
hield ook niet van Indië.
—Ik heb geprobeerd er de poëzie van te vatten. En nu en dan vatte ik
ook die poëzie. Verder... is alles mijn schuld, rezident, en niet de
schuld van dit mooie land. Evenals uw Kaninefaat.... had ik hier niet
moeten komen. Al mijn spleen, al mijn melancholie... hier geleden in
dit mooie land van mysterie... is mijn schuld. Ik scheld niet op Indië,
rezident.
Hij vatte haar bij de hand, en bijna met ontroering, bijna met een
vochtglans in zijn oog.
—Ik dank u ervoor, zeide hij zacht. Dat woord is van u: uw eigen woord,
het woord van een verstandige, ontwikkelde vrouw, die niet als een
stomme Hollander er maar op los trekt, omdat hij niet precies hier
gevonden heeft wat aan zijn ideaaltje beantwoordde. Ik weet het: uw
natuur heeft hier veel geleden. Het kan niet anders. Maar... het was
niet de schuld van het land.
—Het was mijn eigen schuld, rezident, herhaalde zij, met haar zachte
stem en haar glimlach.
Hij vond haar aanbiddelijk. Dat zij niet uitvoer in imprecaties, niet
losbarstte in heerlijkheid omdat zij over een paar dagen Java verliet,
deed hem weldadig aan. En toen zij opstond, zeggende, dat het haar tijd
werd, voelde hij een zwaren weemoed.
—En ik zie u dus nooit meer terug?
—Ik geloof niet, dat wij zullen terugkomen.
—Het is dus een afscheid voor altijd?
—Misschien zien wij u nog, in Europa....
Hij weerde af met de hand.
—Ik ben u innig dankbaar, dat u den ouden man eens is komen opzoeken.
Ik rijd met u meê naar Garoet...
Hij riep het naar binnen, waar de vrouwen, onzichtbaar, scholen, waar
de kleine zusjes gichelden. En hij steeg met haar in het rijtuigje. Zij
reden de varen-allee uit en plotseling zagen zij het heilige meer van
Lellès, oversomberd door de cirkelende duizeling der altijd
rondvlerkende kalongs.
—Rezident, fluisterde zij; ik voel het hier....
Hij glimlachte.
—Dat zijn maar kalongs, zeide hij.
—Maar in Laboewangi.... daar was het misschien maar een rat...
Hij fronste even de brauwen; toen glimlachte hij weêr,—den jovialen
trek om zijn breeden snor—en nieuwsgierig zag hij naar boven.
—Hè, zeide hij zacht. Heusch? Voelt u het hier?
—Ja.
—Neen, ik niet.... Het is bij een ieder iets anders.
De reuzenvleêrmuizen wanhoopschreeuwden schril hun triumf. Het
rijtuigje reed voorbij, en ging langs een kleine spoorweghalte. En in
de anders zoo eenzame landstreek was het vreemd, dat eene geheele
bevolking, een zwerm van bonte Soendaneezen, samenstroomde aan het
kleine station, gretig uitziende naar een langzame trein, die, tusschen
de bamboes zwartrookend, naderde. Aller oogen waren als dol open
gesperd, als verwachtten zij het heil van den eersten aanblik, als zoû
een schat voor hun ziel zijn de eerste indruk, dien zij zouden
ontvangen.
—Dat is een trein met nieuwe hadji’s, zei Van Oudijck. Allemaal versche
Mekka-gangers....
De trein hield stil, en uit de lange wagens der derde klasse, plechtig,
langzaam, vol wijding en bewust van hunne waarde, stegen de hadji’s
uit, rijk geel en wit getulband het hoofd, waarin trotsch de oogen
glansden, laatdunkend de lippen zich dicht trokken, in nieuwe glanzende
jassen, goudgele en purperen samaren, die vielen aanzienlijk bijna neêr
tot de voeten. En, gonzend van verrukking, soms met een opstijgenden
kreet van onderdrukte extaze, drong nader de uitziende menigte,
bestormde de nauwe uitgangen van de lange wagons.... De hadji’s,
plechtig, stegen uit. En hun broeders en hun vrienden grepen om strijd
hunne handen, de zoomen van hunne goudgele en purperen samaren, en
kusten die heilige hand, dat heilig gewaad, omdat het hun bracht iets
van het heilige Mekka. Zij vochten, zij verdrongen elkaâr om de
hadji’s, om het allereerst den kus te geven. En de hadji’s,
laatdunkend, zelfbewust, schenen den strijd niet te zijn, waren als
voornaam rustig en plechtig aanzienlijk te midden van den strijd, te
midden van de golvende en gonzende menigte, en overlieten hun hand,
overlieten hun tabbaardzoom aan den dweepkus van al wie hen nakwam.
En vreemd was het in dit land van diep geheimzinnig sluimerend
mysterie, in dit volk van Java, dat zich als altijd verborg in het
geheim van zijn ondoordringbare ziel—wel onderdrukt maar toch
zichtbaar, te zien rijzen eene extaze, te zien oogstaren een dronkene
dweping, te zien zich openbaren een deel van die ondoordringbare ziel
in hare vergoddelijking van wie het graf des Profeten had gezien, te
hooren zacht gonzen een godsdienstverrukking, te hooren optrillen,
plotseling onverwacht, een niet te onderdrukken kreet van glorie, die
weêr dadelijk verzonk, versmolt in het gegons, als angstig om
zichzelven, omdat het heilige tijdstip nog niet daar was....
En Van Oudijck en Eva, op den weg, achter het station, langzaam
voortrijdend om de drukke menigte, die gonzende altijd de hadji’s
omringde, hun dragende eerbiedig hun reisgoed, hun vleierig aanbiedend
hunne karretjes, zagen plotseling elkander aan, en ofschoon zij het
geen van beiden wilden zeggen met woorden, zeiden zij elkaâr met een
blik van begrijpen, dat zij Hèt, Dàt, voelden—beiden—beiden
tegelijkertijd nu, daar te midden van het dwepen dier menigte....
Zij voelden het beiden, het onuitzegbare: dat wat schuilt in den grond,
wat sist onder de vulkanen, wat aandonst met de verre winden meê, wat
aanruischt met den regen, wat aandavert met den zwaar rollenden donder,
wat aanzweeft van wijd uit den horizon over de eindelooze zee, dat wat
blikt uit het zwarte geheimoog van den zielgeslotenen inboorling, wat
neêrkruipt in zijn hart en neêrhurkt in zijn nederige hormat, dat wat
knaagt als een gift en een vijandschap aan lichaam, ziel, leven van den
Europeaan, wat stil bestrijdt den overwinnaar en hem sloopt en laat
kwijnen en versterven, heel langzaam aan sloopt, jaren laat kwijnen, en
hem ten laatste doet versterven, zoo nog niet dadelijk tragisch dood
gaan: zij voelden het beiden, het Onuitzegbare....
En in het voelen ervan, tegelijk met den weemoed van hun afscheid, dat
zoo dadelijk dreigde, zagen zij niet, te midden der golvende, deinende,
gonzende menigte, die als eerbiediglijk voortstuwde de gele en purperen
voornaamheden der uit Mekka terugkeerende hadji’s—zagen zij niet dien
éenen grooten witten, rijzen boven de menigte uit en kijken met zijn
grijnslach naar den man, die hoe hij ook zijn leven geademd had in
Java, zwakker was geweest dan Dàt....

Passaroean-Batavia,
Oct. ’99–Febr. 1900.




AANTEEKENINGEN

[1] Dispensier, hofmeester.
[2] Neen!
[3] Diamanten.
[4] Naaister.
[5] Gesp.
[6] Eekhoorn, klapperrot.
[7] Blaaspijp.
[8] Gebrande boontjes.
[9] Binnenlandsch Bestuur.
[10] Poudre-de-riz.
[11] Schrijvers, klerken.
[12] Lang, gebatikt kleed.
[13] Chineesch goudborduursel.
[14] Woning van den Regent.
[15] Provizie-kamer.
[16] Latta, een nerveuze ziekte van oogenblikkelijk gesuggereerde
imitatie, met ook plotselinge herstellingen.
[17] Gooi neêr!
[18] Draagblad.
[19] Naar buiten!
[20] Vergeving!
[21] Spaansche peper.
[22] Paleis.
[23] Wierook.
[24] Groente-sausen.
[25] Kip.
[26] Vijzel.
[27] Gordijn.
[28] Rund.
[29] Rietvezels.
[30] Zaad.
[31] Sambal van Spaansche peper.
[32] Nachtwacht.
[33] Markt.
[34] Hol houtblok.
[35] Heilige noodlotsberekeningen.
[36] Binnenlandsch hôtel, ten dienste der ambtenaren.
[37] Sjerp, shawl.
[38] Vorstelijke danseressen.
[39] Rijksbestierder, volgende in rang op den Regent.
[40] Inlandsche geneeskundige.
[41] Talisman.
[42] Avond-markt.
[43] Plein voor de Regentswoning.
[44] Maleische schouwburg.
[45] Maandelijksche bestuursvergadering.
[46] Overdekte vierkante ruimte, vóor de Regentswoning, voor
vergaderingen en feesten.
[47] Soda-water.
[48] Mat.
[49] Rijksdaalder.
[50] Wilde kat.
[51] Spoken.
[52] Onheil.
[53] Ongetwijfeld.
[54] Stadstuin.
[55] Offermaal.
[56] Vleêrmuizen.
[57] Breng het badgoed!
[58] Wat er aan te doen!
[59] De lampenjongen.
[60] Reukwater.
[61] Wat is dit dan?
[62] Smid.
[63] Waterschep.
[64] Breng een lamp!
[65] Politie-dienaren.
[66] Karretje.
[67] De armen wiegelend bij het loopen: de typische gang der Indische
vrouw.
[68] Hansop.
You have read 1 text from Dutch literature.
  • Parts
  • De stille kracht - 01
    Total number of words is 4537
    Total number of unique words is 1434
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.1 of words are in the 5000 most common words
    62.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 02
    Total number of words is 4565
    Total number of unique words is 1390
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    56.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 03
    Total number of words is 4515
    Total number of unique words is 1456
    37.0 of words are in the 2000 most common words
    51.1 of words are in the 5000 most common words
    57.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 04
    Total number of words is 4532
    Total number of unique words is 1358
    44.4 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    67.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 05
    Total number of words is 4436
    Total number of unique words is 1399
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 06
    Total number of words is 4654
    Total number of unique words is 1365
    42.2 of words are in the 2000 most common words
    56.9 of words are in the 5000 most common words
    63.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 07
    Total number of words is 4633
    Total number of unique words is 1462
    40.1 of words are in the 2000 most common words
    54.3 of words are in the 5000 most common words
    61.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 08
    Total number of words is 4548
    Total number of unique words is 1419
    40.3 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    63.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 09
    Total number of words is 4723
    Total number of unique words is 1340
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    59.1 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 10
    Total number of words is 4625
    Total number of unique words is 1447
    41.7 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    64.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 11
    Total number of words is 4652
    Total number of unique words is 1300
    45.9 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    69.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 12
    Total number of words is 4530
    Total number of unique words is 1264
    43.4 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 13
    Total number of words is 4634
    Total number of unique words is 1334
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    59.9 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 14
    Total number of words is 4555
    Total number of unique words is 1261
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    61.7 of words are in the 5000 most common words
    69.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 15
    Total number of words is 4675
    Total number of unique words is 1323
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    58.6 of words are in the 5000 most common words
    65.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 16
    Total number of words is 3623
    Total number of unique words is 1118
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.